Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Jaarverslag Beheer staatsdeelnemingen 2024 (Kamerstuk 28165-461)
28 165 Deelnemingenbeleid Rijksoverheid
Nr. 468 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 oktober 2025
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 27 juni 2025 over Jaarverslag Beheer
staatsdeelnemingen 2024 (Kamerstuk 28 165, nr. 461).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 september 2025 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 7 oktober 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Steur
1. Inleiding
Met interesse hebben wij kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld in het schriftelijke overleg staatsdeelnemingen. Hieronder vindt u de
beantwoording van de vragen. De vragen uit de hoofdstukken 2 t/m 12 worden beantwoord
door de Minister van Financiën. Dit betreft de vragen over de Nota Deelnemingenbeleid
Rijksoverheid 2022 (hierna: Nota), benoemingen, maatschappelijk verantwoord ondernemen
en de financiële positie van de staatsdeelnemingen en vragen per staatsdeelneming.
De vragen in hoofdstuk 13, over de kansspeldeelnemingen, worden beantwoord door de
Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane. De beantwoording
is geclusterd per thema. Binnen de thema’s is de volgorde van het verslag aangehouden.
2. Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022
De fractie van NSC vraagt zich af of de Minister de mening deelt dat het makkelijker
is om aan een staatsbedrijf nieuwe opdrachten en taken te geven dan aan een privaat
bedrijf. Daarnaast vraagt de fractie van NSC zich af hoe de Minister in dit licht
de weigering van het geprivatiseerde PostNL om de postdienst uit te voeren ziet en
of de Minister de mening deelt dat dit een laat gevolg is van de privatisering van
de PTT en TPG, de TNT Post Groep en PostNL. Daarbij vraagt de fractie van NSC zich
af of het klopt dat sturing op het publieke belang met alleen maar wet- en regelgeving
onvoldoende is en of het klopt dat publiek eigendom hierbij een wenselijke aanvullende
functie kan hebben. Ook gezien de bescherming van privaat eigendom middels het 1e
Protocol van artikel 1 van het EVRM.
Nee, ik deel deze mening niet. Het verlenen van nieuwe taken en opdrachten aan ondernemingen
vergt bij zowel een private onderneming als een deelneming van de overheid eenzelfde
zorgvuldige afweging. Het belang hiervan is ook onderschreven door de Algemene Rekenkamer
in het rapport In publieke handen1.
Er is momenteel geen sprake van weigering maar van een verzoek tot intrekken van de
UPD-aanwijzing. Het verzoek tot het intrekken van de UPD-aanwijzing is een afweging
van het bestuur van PostNL dat handelt naar het vennootschappelijk belang. Dit was
met de Rijksoverheid als aandeelhouder geen andere afweging geweest.
Ik zie het signaal van PostNL om de postdienst niet langer tegen de huidige voorwaarden
te willen uitvoeren niet als gevolg van privatisering, maar als gevolg van verouderde
wetgeving. Op maandag 30 juni 2025 heeft de Minister van Economische Zaken een Kamerbrief
verstuurd inzake deze verouderde wetgeving2. Nederlanders versturen steeds minder brieven en kaarten. Sinds 2009 daalt het aantal
met zo’n zeven procent per jaar. Tegelijkertijd stijgen de kosten voor het bezorgen
van post. Verouderde kaders voor de universele postdienst (UPD) in combinatie met
dalende volumes, arbeidstekorten en stijgende kosten, hebben tot gevolg dat een operationeel
haalbare en rendabele uitvoering van de UPD steeds verder onder druk komt te staan.
De Minister van Economische Zaken werkt aan een wijziging van de UPD.
De Minister van Economische zaken en ik zijn ervan overtuigd dat het publieke belang
van post met wet- en regelgeving voldoende kan worden geborgd. Wij zien geen aanleiding
voor aanvullende sturing via aandeelhouderschap, ook niet in het licht van het 1e Protocol van artikel 1 van het EVRM. Het onderbrengen van de postvoorziening bij
een staatsdeelneming zie ik daarom niet als een passend antwoord op het geschetste
probleem.
De leden van de NSC-fractie vragen of de doelinstructie en de statuten bij alle overheidsvennootschappen
inmiddels zijn aangepast zodat het publieke belang dat de staatsdeelnemingen dienen
erin tot uiting komt. Ook vragen de leden van de fractie van NSC of het klopt dat
de Raad van Commissarissen zich altijd richt op het «belang van de vennootschap» en
indien de doelinstructie van de vennootschap en het publiek belang samenvallen, vallen
dan ook het publieke belang en het belang van de vennootschap samenvallen en zo niet,
waarom niet.
In de statutaire doelomschrijving wordt opgenomen wat de belangrijkste activiteiten,
kerntaken en handelingen zijn die binnen de onderneming worden verricht. Deze doelomschrijving
geeft daarmee de handelingsmogelijkheden en grenzen aan de raden van bestuur en commissarissen
waarbinnen zij kunnen opereren. Het doel dient voldoende ruim geformuleerd te zijn,
zodat de deelneming de ruimte heeft om op afstand van de staat bedrijfsmatig te opereren.
Het is niet de bedoeling dat er met regelmaat discussie ontstaat over een eventuele
doeloverschrijding en/of de statuten moeten worden aangepast. Het publieke belang
is aan verandering en nadere invulling onderhevig. Het publieke belang komt dan ook
niet letterlijk tot uiting in de statutaire doelomschrijving, maar bij de deelnemingen
waarvan de staat 100 procent dan wel meerderheidsaandeelhouder is, is bij de implementatie
van de standaardstatuten wel gekeken of de doelomschrijving logisch aansluit op het
publiek belang.
De leden van de fractie van NSC vragen zich daarnaast af op welke manier commissarissen
die op voordracht van de overheid zijn benoemd beter in staat kunnen worden gesteld
om zich te richten op het publieke belang en of daarvoor artikel 2:142 van het BW
kan worden aangepast.
De bestuurders en commissarissen dienen zich te richten op het belang van de vennootschap
en de met haar verbonden onderneming. Het is niet zo dat het publieke belang één op
één samenvalt met het belang van de vennootschap. Hoewel voor het vaststellen van
het vennootschappelijk belang aansluiting kan worden gezocht bij het statutair doel,
is het vennootschappelijke belang breder. De invulling van het «vennootschappelijk
belang» bestaat uit verschillende, wisselende deelbelangen en hangt af van de omstandigheden
van het geval. Naast die van de aandeelhouder, zijn dat ook de belangen van andere
stakeholders van de vennootschap, zoals werknemers en crediteuren.
Een commissaris wordt niet op voordracht van de overheid benoemd, maar op voordracht
van de raad van commissarissen. Commissarissen dienen zich te richten op het belang
van de vennootschap. Het benoemen van een zogenoemde overheidscommissaris vind ik daarom onwenselijk, omdat een commissaris zonder last of ruggespraak zitting
neemt in een raad van commissarissen. Wel wordt in het benoemingsproces getoetst of
een kandidaat voldoende oog heeft voor de publieke context waarin de onderneming functioneert.
Een overheidscommissaris is niet beter in staat om zich te richten op het publieke
belang. Een commissaris dient zich immers conform het vennootschapsrecht te richten
op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen. Een commissaris
kan daarmee niet enkel het (publieke) belang dienen van de staat als aandeelhouder
als dit niet in het belang van de vennootschap is. Artikel 2:142 BW (Burgerlijk Wetboek)
hoeft in mijn optiek dan ook niet te worden aangepast, omdat met het stellen van specifieke
eisen aan commissarissen deze zich nog steeds dienen te richten op het belang van
de vennootschap.
De leden van de fractie van NSC vragen ook waarom er nog maar zelden gebruik wordt
gemaakt van art. 2:129 leden 3 en 4, van het BW, dat de overheidsaandeelhouder een
passief respectievelijk een actief instructierecht geeft en of de aanwezige aandeelhoudersbevoegdheden
wel volledig en optimaal worden benut.
De aandeelhoudersbevoegdheden worden ingevuld zoals voorgeschreven in de Nota 2022.
Ik vind het daarom niet wenselijk om, als aandeelhouder op afstand, al dan niet vanwege
politieke redenen instructies te geven aan het bestuur van de onderneming en zo op
de stoel van de bestuurder te gaan zitten. Daarnaast is het op grond van artikel 2:129
lid 4 BW ook niet mogelijk om een statutaire bepaling op te nemen, waarbij voor bijvoorbeeld
de aandeelhouder de mogelijkheid wordt gecreëerd om concrete, dan wel bindende, instructies
aan de onderneming te geven. Wel zijn bepaalde besluiten van het bestuur (bijvoorbeeld
investeringen boven een bepaald drempelniveau) op grond van artikel 2:129/2:239 lid
3 BW aan de goedkeuring van de aandeelhouder(s) onderhevig.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister een nadere toelichting kan geven
op het Dashboard Staatsdeelnemingen. Wat is de reden dat bijna alle doelstellingen
uit de Nota Staatsdeelnemingen 2022 niet gehaald zijn?
Het dashboard Staatsdeelnemingen geeft inzicht in hoe de staat haar rol op dit moment
vervult en laat zien hoe de progressie van de implementatie van het beleid in de Nota
2022 verloopt. Een groot deel van de indicatoren die toeziet op hoe de staat momenteel
haar rol vervult, kent dan ook geen streefwaarde. De indicatoren die toezien op de
implementatie van de Nota 2022 vragen om nadere uitwerking die enige tijd vergt, en
vervolgens ook implementatie bij de deelnemingen waarbij ik ook afhankelijk ben van
factoren waar ik minder invloed op heb. Ik doe mijn best om deze doelstellingen alsnog
zo snel mogelijk te realiseren.
Ook vragen de leden van de NSC-fractie of toegelicht kan worden waarom slechts zeven
procent van de deelnemingen een algemene profielschets heeft voor de Raad van Bestuur,
terwijl de doelstelling van de Nota Staatsdeelnemingen 2022 100 procent is?
Specifiek ten aanzien van de algemene profielschets voor de raad van bestuur geldt
dat dit – in tegenstelling tot de algemene profielschets voor de raad van commissarissen
– nieuw is ten opzichte van het voorgaande beleid. Veel staatsdeelnemingen hadden
nog geen algemene profielschets voor de raad van bestuur, daarom werkt het Ministerie
van Financiën momenteel aan uniforme uitgangspunten voor deze profielschetsen op basis
van de Nota 2022. En ik wil hierop wachten, voordat de algemene profielschetsen worden
opgesteld voor de raad van bestuur door de deelnemingen zodat deze gelijk in lijn
zijn met het beleid van de staat. Daarom is het eerdere tussendoel voor 2024 dat 100%
van de raden van bestuur een algemene profielschets heeft, vervallen. Het doel is
dat eind 2025 alle deelnemingen een algemene profielschets hebben die aan de uitgangspunten
voldoet.
Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie waarom slechts 66 procent het Charter
Diversiteit ondertekend heeft, terwijl de doelstelling 100 procent is, en waarom er
nog geen enkele strategie beoordeeld is.
De doelstelling van de staat is dat deelnemingen brede diversiteit bevorderen als
onderdeel van Goed Werkgeverschap, niet het ondertekenen van het Charter Diversiteit op zichzelf. Inmiddels heeft 94%
het Charter Diversiteit of een vergelijkbaar Europees initiatief ondertekend en is
COVRA (de enige resterende deelneming) voornemens om het Nederlandse Charter Diversiteit
te tekenen.
In 2024 zijn twee strategieën herijkt aan de hand van de Nota 2022, namelijk de Nederlandse
Loterij en Holland Casino. Dit is ook zichtbaar in het dashboard.
3. MVO-beleid
De leden van de PVV-fractie lezen in het jaarverslag: «Met het nieuwe voorstel van
de Europese Commissie (Omnibuswet) van begin 2025 wordt mogelijk de reikwijdte van
de CSRD en CSDDD beperkt, waardoor deze voor een deel van de staatsdeelnemingen niet
meer van toepassing is.» Deze leden vragen zich af waarom de Minister van deze staatsdeelnemingen
verwacht dat zij desondanks blijven rapporteren volgens de vrijwillige standaard die
de Europese Commissie zal opstellen.
Financiële transparantie is één van de vier voor de staat belangrijke thema’s op het
gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Hierbij gaat het om ketentransparantie
en transparante verantwoording richting stakeholders. Financiële transparantie is
essentieel voor het vertrouwen van burgers, het waarborgen van eerlijke ketens en
het kunnen afleggen van verantwoording over de maatschappelijke impact van ondernemingen.
De Europese Commissie heeft een vrijwillige duurzaamheidsstandaard voor het midden-
en kleinbedrijf voorgesteld3, om hen te helpen voldoen aan verzoeken om duurzaamheidsinformatie van grotere bedrijven.
Om richting hun stakeholders transparante verantwoording af te kunnen leggen verwacht
ik van staatsdeelnemingen dat ze aan deze vrijwillige standaard van de Europese Commissie
voldoen. Deze is minder omvangrijk dan de reguliere CSRD-duurzaamheidstandaard.
Ook vragen deze leden hoeveel extra kosten het met zich meebrengt voor de desbetreffende
deelnemingen om alsnog aan deze vrijwillige rapportage te voldoen.
Het is mij niet bekend of dit tot extra kosten voor de deelneming leidt. Het bestuur
van de deelneming is verantwoordelijk voor de invulling. Mogelijk zouden deelnemingen
ook zonder de verwachting van de staat als aandeelhouder ervoor gekozen hebben om
conform de vrijwillige standaard of een vergelijkbare wijze te rapporteren.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Minister in het jaarverslag stelt dat
de Staat zich ervoor inzet dat alle deelnemingen de Tax Governance Code onderschrijven
of de daarin opgenomen principes toepassen. Deze leden vragen de Minister om toe te
lichten welke concrete acties de Staat onderneemt om dit doel te bereiken.
Financiële transparantie is voor mij als aandeelhouder belangrijk. Tegelijkertijd
valt het onder de verantwoordelijkheid van het bestuur hoe een deelneming dit realiseert.
De staat is in gesprek met de deelnemingen over de toepassing van de Tax Governance
Code en de daarin verankerde principes. Daarbij verwacht ik dat het bestuur toelicht
hoe de deelneming invulling geeft aan de principes, of – indien zij de Tax Governance
Code niet onderschrijven – welke alternatieve richtlijnen of maatregelen zij hanteert
(comply or explain).
De leden van de PVV-fractie constateren dat enkele deelnemingen, waaronder de NS,
Invest-NL, Stedin en Thales, de principes van de Code toepassen, maar de Code nog
niet onderschrijven. Deze leden vragen de Minister wat de redenen zijn dat deze deelnemingen
de Tax Governance Code nog niet onderschrijven en welke stappen worden gezet om dit
alsnog te realiseren.
De leden van de PVV-fractie constateren dat deelnemingen COVRA, de Nederlandse Loterij
en UCN/Urenco, de Tax Governance Code niet toepassen en ook niet onderschrijven, terwijl
de Staat hier een meerderheidsbelang in heeft. Deze leden vragen de Minister om te
verklaren waarom deze deelnemingen (nog) geen invulling geven aan de Code en wat de
Staat doet om dit te bevorderen.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag omschreven is de staat in gesprek met de
deelnemingen over de (toepassing van de principes uit de) Tax Governance Code. De
redenen waarom het bestuur van een deelneming de afweging maakt om zich wel of niet
aan te sluiten bij een initiatief als de Tax Governance Code verschilt per deelneming
en is de verantwoordelijkheid van het bestuur.
De leden van de VVD-fractie waarderen dat in het jaarverslag niet alleen de financiële
posities, maar ook de maatschappelijke waarden van de verschillende staatsdeelnemingen
worden belicht. Deze leden zijn wel van mening dat de prioriteit altijd moet liggen
op financieel verstandig beleid. Kan de Minister inzicht geven in de verwachtingen
die hij voor de toekomst heeft met betrekking tot zaken als MVO en CO2-uitstootvermindering?
De staat verwacht dat deelnemingen zelf MVO-doelstellingen opstellen, die waar mogelijk,
de bijdrage aan het publieke belang versterken. Het publieke belang is daarbij leidend.
Zoals in het Handboek Maatschappelijk verantwoord ondernemen4
uiteengezet verwacht de staat van zijn deelnemingen dat zij serieus invulling geven
aan de MVO-regelgeving en hierbij passend MVO-beleid uitvoeren. Goed MVO-beleid is
een belangrijke voorwaarde om langetermijnwaardecreatie te garanderen. Om hier uitvoering
aan te geven gaat de staat ervan uit dat deelnemingen relevante (inter)nationale standaarden
en raamwerken naleven, beleid voeren, transparant zijn en zelf doelstellingen opstellen.
Het bestuur van de deelnemingen is zelf verantwoordelijk voor het MVO-beleid en goede
resultaten en verslaglegging.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het met deze leden eens dat deze
zaken de financiële positie van de staatsbedrijven niet op een negatieve manier mogen
raken.
Het publieke belang van de deelnemingen is leidend bij het bepalen van de MVO-doelstellingen.
Voor veel deelnemingen ligt MVO al in het verlengde van de kerntaken en de publieke
belangen die zij borgen. In deze gevallen valt MVO direct samen met strategische prioriteiten
van de deelneming. MVO kan anderzijds ook gaan over de wijze waarop een deelneming
haar publieke belangen borgt en strategische prioriteiten nastreeft. MVO-doelstellingen
en het publieke belang kunnen elkaar op deze manier ook versterken.
De overheid stuurt actief op diversiteit in besturen en raden van commissarissen en
op goed ondernemingsbestuur volgens de Nederlandse Corporate Governance Code, zo lezen
de leden van de BBB-fractie. Daarnaast stuurt de het kabinet op maatschappelijk verantwoord
ondernemen: de deelnemingen moeten bijdragen aan duurzaamheid, klimaatdoelen, goed
werkgeverschap en het respecteren van mensenrechten in de keten. Kan de Minister aangeven
met hoeveel procent de overheadkosten voor staatsdeelnemingen zijn gestegen over de
afgelopen tien jaar als gevolg van bovenstaande politiek maatschappelijke doelen?
De verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de onderneming invulling geeft aan haar
MVO-beleid ligt bij het bestuur zelf, niet de aandeelhouder. Deelnemingen publiceren
geen cijfers over de kosten hiervan.
4. Benoemingen, Beloningen en Financiële Positie
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister om te verduidelijken, aan de hand van
meetbare resultaten, op welke manier de geslachtsverdeling bijdraagt aan de kwaliteit
van het besluitvormingsproces. Ook vraagt de fractie van de PVV hoe deze wettelijke
vereiste zich verhoudt tot het principe van benoeming op basis van kwaliteit en geschiktheid.
Daarnaast wil de fractie van de PVV weten of er signalen bekend zijn dat dit beleid
heeft geleid tot praktische bezwaren of ongewenste neveneffecten. Tot slot vraagt
de fractie van de PVV de Minister om aan te geven of er evaluaties gepland zijn om
te toetsen of het diversiteitsbeleid daadwerkelijk het beoogde effect heeft.
Voor de verduidelijking van op welke manier geslachtsverdeling bijdraagt aan de kwaliteit
van het besluitvormingsproces verwijs ik graag naar het advies van de Sociaal Economische
Raad: «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling»5. In dit advies wordt verwezen naar wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat
diversiteit bijdraagt aan de kwaliteit van besluitvorming.
Daarnaast verhouden diversiteit in geslacht en kwaliteit zich goed tot elkaar. Er
zijn geen signalen dat dit beleid heeft geleid tot praktische bezwaren of ongewenste
neveneffecten. Het diversiteitsbeleid is onderdeel van de Nota Deelnemingenbeleid
Rijksoverheid 2022 (hierna: Nota 2022). Uiterlijk in 2029 zal er een beleidsdoorlichting
van het deelnemingenbeleid plaatsvinden.
De leden van de PVV-fractie vragen welke maatregelen de Minister overweegt te nemen
als blijkt dat de huidige beloningen disproportioneel zijn.
Zoals de leden van de PVV-fractie reeds aangeven, loopt er momenteel een onderzoek
naar bestuurdersbeloningen. Omdat dit onderzoek nog gaande is, wil ik niet vooruitlopen
op de uitkomsten.
De leden van de VVD-fractie vragen welke risico’s de Minister ziet voor de verschillende
staatsdeelnemingen en waar er mogelijk in de komende jaren kapitaalinjecties nodig
zullen zijn, en hoe groot deze zijn.
Er is naar verwachting een aantal deelnemingen dat op termijn een financieringsbehoefte
kent, waaronder Stedin, Invest-NL en Invest International. De manier waarop de financieringsbehoefte
wordt ingevuld is nog onduidelijk. Er zijn momenteel in de Rijksbegroting voor de
jaren 2025 t/m 2028 nog kapitaalstortingen in Invest International en Invest-NL voorzien.
De leden van de NSC-fractie willen weten in hoeverre de overheidsdeelnemingen voldoen
aan de man-vrouw verhoudingen zoals neergelegd in Boek 2 van het BW. Daarbij vragen
zij zich af waarom het percentage vrouwen onder de bestuurders (33 procent) veel lager
is dan bij de commissarissen (44 procent) en in hoeverre wordt voldaan aan het Nederlandse
Charter Diversiteit.
De Wet inzake evenwichtige man/vrouw-verhouding6 schrijf voor dat een raad van commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen voor
ten minste een derde deel uit vrouwen en voor ten minste een derde deel uit mannen
bestaat. Vanwege de bijzondere maatschappelijke positie van deelnemingen vindt de
staat het echter passend om deze standaard ook toe te passen op deelnemingen die niet
beursgenoteerd zijn. Dertien van de veertien staatsdeelnemingen, waar de staat doorslaggevende
invloed heeft op benoemingen, voldeden eind 2024 aan de vereiste van ten minste één
derde vrouwen in de raad van commissarissen. Het percentage vrouwelijke bestuurders
bij staatsdeelnemingen was eind 2024 44%, tegenover 45% vrouwelijke commissarissen.
Daarbij bevorderen bijna alle deelnemingen diversiteit via het Nederlandse Charter
Diversiteit of zijn zij aangesloten bij een vergelijkbaar Europees initiatief.
5. NLFI
De leden van de PVV-fractie vragen de Minister welke vervolgstappen hij ziet om de
Volksbank, tegenwoordig opererend onder de naam ASN Bank, te behouden als nationale
bank.
Indien met een nationale bank, een bank bedoeld wordt die volledig eigendom blijft
van de Nederlandse staat, dan ben ik hier geen voorstander van. In haar onderzoek
naar de toekomstopties van de Volksbank (nu ASN Bank) concludeert NLFI dat alleen
een onderhandse verkoop of beursintroductie naar voren komen als realistisch. Deze
conclusie kan ik volgen. Ik heb daarbij ook geconcludeerd dat er in de financiële
sector belangen zijn die aandacht nodig hebben, maar dat het niet doeltreffend is
dit te regelen via het aandeelhouderschap van één specifieke bank. In lijn met deze
conclusie en het advies van NLFI heb ik ASN Bank daarom gevraagd zich voor te bereiden
op de toekomstopties onderhandse verkoop en een beursgang.7 Echter, hiermee is het definitieve verkoopbesluit nog niet genomen. Uit de analyse
van NLFI blijkt dat ASN Bank nog een aantal jaar nodig heeft om verkoop gereed te
zijn.8
De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van de afronding van het verkoopprogramma
van het aandelenbelang ABN AMRO tot 30,5 procent wat de verwachte opbrengst van de
resterende certificaten zal zijn en hoe deze zich verhoudt tot de oorspronkelijke
aanschafprijs.
In tabel 1 vindt u het geactualiseerde overzicht van de historische uitgaven en ontvangsten
rond de nationalisatie van ABN AMRO. Hierin is zowel het verkoopprogramma dat afgerond
is op 25 juli 2025 verwerkt, als het interim-dividend over 2025 dat ABN AMRO op 9 september
2025 heeft uitgekeerd en de opbrengst van de deelname aan het aandeleninkoopprogramma
dat ABN AMRO op 11 september 2025 heeft afgerond. De opbrengst van het lopende verkoopprogramma
dat gestart is op 9 september 2025 is hierin niet meegenomen. In algemene zin zijn
de verkoopopbrengsten niet relevant voor het uitgavenkader en het EMU-saldo. Wel wordt
hiermee de staatsschuld afgelost.
Uit tabel 1 blijkt dat de marktwaarde (o.b.v. de slotkoers op 23 september) onvoldoende
is om de totale kapitaaluitgaven terug te verdienen (J). Ook indien de rentelasten
en dividendontvangsten buiten beschouwing worden gelaten, zijn de marktwaarde (I)
en de verkoopopbrengsten (D) op dit moment onvoldoende om de oorspronkelijke kapitaaluitgaven
(A) terug te verdienen. Om de totale kapitaaluitgaven terug te verdienen zou het gehele
resterende belang tegen een koers van € 35,84 verkocht dienen te worden. De slotkoers
op 23 september was € 26,99. De staat is geen belegger en investeert dus niet risicovol
als daar geen publiek belang mee is gediend. Ik acht het dan ook onwenselijk om te
wachten op een hogere koers. ABN AMRO is in staatshanden gekomen om de stabiliteit
van het financiële stelsel te borgen en niet als investering om rendement op te maken.
Tabel 1: Kosten en opbrengsten ABN AMRO
Bedrag in EUR mld.
Berekening
A
Kapitaaluitgaven
– 21,7
B
Toerekenbare rentelasten
– 6,3
C
Totale uitgaven1
– 27,9
(A+B)
D
Netto verkoopopbrengst
12,6
E
Dividendontvangsten
6,6
F
Totale ontvangsten
19,2
(D+E)
G
Openstaande kapitaaluitgaven
– 9,1
(A+D)
H
Openstaande investering
– 8,7
(C+F)
I
Marktwaarde aandelen (o.b.v. slotkoers 23-9-2025)
6,9
J
Huidig resultaat kapitaaluitgaven
– 2,2
(I+G)
K
Huidig resultaat investering
– 1,9
(I+H)
X Noot
1
Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de Nederlandse Staat nog steeds
30,5 procent van de aandelen in ABN AMRO heeft. Klopt het dat de Minister naar 20 procent
van de aandelen wil? Hoe hoog zal de opbrengst van die aandelenverkoop zijn bij de
huidige beurskoers?
Het staatsbelang in ABN AMRO is inmiddels niet meer 30,5%. Op 25 juli 2025 was dat
wel het geval, maar sindsdien hebben zich twee ontwikkelingen voorgedaan:
Op 6 augustus 2025 heb ik de Kamer geïnformeerd over de pro rata deelname van NLFI
aan het nieuwe aandeleninkoopprogramma van ABN AMRO. Op 11 september 2025 heeft ABN
AMRO bekend gemaakt dit inkoopprogramma te hebben afgerond.9
Op 9 september 2025 heb ik de Kamer geïnformeerd dat NLFI een nieuw verkoopprogramma
gestart is, dat erop gericht is het belang in ABN AMRO af te bouwen tot inderdaad
circa 20%.10
Na de pro rata deelname aan het inkoopprogramma betrof het aandelenbelang van de staat
ongeveer 30,1%. Het aandelenbelang zou normaal gesproken weer toenemen tot 30,5% op
het moment dat ABN AMRO de ingekochte aandelen intrekt. Echter, doordat inmiddels
ook een nieuw verkoopprogramma gestart is, zal het belang van de staat in ABN AMRO
de komende periode juist verder afnemen.
Het lopende verkoopprogramma is erop gericht het belang in ABN AMRO af te bouwen van
30,5% tot circa 20%. Het exacte percentage tot waar wordt afgebouwd maak ik pas na
afloop van het verkoopprogramma bekend om de financiële positie van de staat niet
te schaden. Als we voor dit rekenvoorbeeld uitgaan van een afbouw naar 20%, zou dit
op basis van de slotkoers van 23 september uitkomen op een totale verkoopopbrengst
van € 2,4 miljard.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat bij deze 20 procent de Staat nog
steeds een aantal bijzondere aandeelhoudersbevoegdheden heeft. Welke zijn dit?
De aandelen ABN AMRO worden gehouden door NLFI. In mijn Kamerbrief van 15 oktober
2024 heb ik de gevolgen van verdere afbouw van het aandelenbelang op de zeggenschap
van NLFI toegelicht.11 Conform de zogenoemde Relationship Agreement tussen ABN AMRO en NLFI heeft NLFI onder
meer de volgende bijzondere rechten: het goedkeuringsrecht van het generieke profiel
van de raad van commissarissen (rvc), het adviesrecht voor de (her)benoeming van de
raad van bestuur (rvb), de voorzitter van de rvc en de externe accountant en informatierecht
over alles omtrent beloningen voor de rvb.
Afgesproken is dat als het belang van NLFI in ABN AMRO de 15% onderschrijdt, NLFI
en ABN AMRO opnieuw met elkaar in gesprek gaan over de informatie- en dialoogpositie
van NLFI. De Relationship Agreement komt in zijn geheel te vervallen wanneer het aandelenbelang
van NLFI de 10% onderschrijdt.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de staat voor 100 procent eigenaar
is van ASN en daarmee dus ook indirect eigenaar is van de SNS Bank, de Regiobank en
Reaal.
Ja, de staat is voor 100% eigenaar van ASN Bank, waarbij het aandeelhouderschap in
ASN Bank wordt uitgevoerd door NLFI. Onder ASN Bank vallen, naast ASN, de volgende
merken: SNS, RegioBank en BLG Wonen. Al deze bankmerken gaan op termijn verder onder
de naam ASN Bank.12
Reaal was voorheen een onderdeel van SNS REAAL, maar is reeds in 2015 verkocht en
dus ook geen onderdeel van ASN Bank.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt het dat privatisering van ASN voorlopig
niet aan de orde is.
Op dit moment is er van een besluit tot verkoop nog geen sprake en is ASN Bank daar
nog niet gereed voor. Wanneer de daadwerkelijke privatisering van de ASN Bank aan
de orde is en er eventuele verkoopplannen zijn, ga ik uiteraard in gesprek met uw
Kamer.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister inmiddels ook al de voorbereiding
voor privatisering gestopt heeft conform de aangenomen motie-Idsinga. Zo nee, waarom
niet?
Over de uitvoerbaarheid van de specifieke wens van de Tweede Kamer om de transformatie
stop te zetten verwijs ik naar mijn Kamerbrief over de voortgangsrapportage van NLFI
over de Volksbank.13 Zowel NLFI als de staat mogen op basis van de afspraken met de ACM geen invloed hebben
op de commerciële strategie van ASN Bank.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister nog steeds erkent dat de Kamer het
hoogste orgaan van Nederland is en dat per motie genomen besluiten van het hoogste
orgaan gewoon moeten worden uitgevoerd.
De wens en oproep van de Tweede Kamer weegt altijd zwaar mee in de door mij te maken
afwegingen. Daarbij heb ik als Minister ook een verplichting om mij te houden aan
bestaande wetgeving, internationale verplichtingen en de uitvoerbaarheid.
De leden van de NSC-fractie vragen hoeveel bankkantoren er op dit moment nog open
zijn bij de ASN Bank. Welk einddoel heeft ASN voor ogen met betrekking tot het aantal
bankkantoren?
In het jaarverslag van ASN Bank over 2024 staat dat er 194 SNS-winkels zijn en 419 Regiobank-kantoren.
Gezamenlijk betreft dit dus 613 bankkantoren.14 De bank heeft aan het begin van het transformatieproces aangegeven te streven naar
320 tot 360 kantoren.15
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat een gemengd
bankenlandschap (deels in handen van de overheid, deels privaat en deels coöperatief)
een positieve invloed zou kunnen hebben op het functioneren van de bankensector.
Naar aanleiding van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2023 hebben de leden
van de NSC-fractie vorig jaar dezelfde vraag gesteld. Graag verwijs ik naar die beantwoording
en de naar mijn visie op de financiële sector die ik in januari 2025 met uw Kamer
heb gedeeld.16 Ik hecht waarde aan een bankenlandschap met voldoende diversiteit. Diversiteit draagt
bij aan een vitale bankensector met stabiele en efficiënte dienstverlening aan consumenten
en bedrijven. Voor een divers bankenlandschap vind ik het al dan niet houden van een
belang in een bank door de staat, zoals het geval is bij ABN AMRO en ASN Bank, niet
noodzakelijk. Onder diversiteit versta ik een sector die zich kenmerkt door spelers
met verschillende bedrijfsmodellen, producten en balansstructuren.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat een door de overheid aangeboden
default dienst een bodem in de markt kan leggen in termen van (maximale) prijs en
(minimale) kwaliteit. Klopt het dat een overheidsbank een nuttige rol zou kunnen spelen
in oligopolistische markten, zoals daar zijn de markt voor spaartegoeden en hypotheken?
Naar aanleiding van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2023 hebben de leden
van de NSC-fractie vorig jaar dezelfde vraag gesteld. Mijn visie is afgelopen jaar
niet gewijzigd. Het is de rol van de overheid om de voorwaarden te scheppen voor een
goed functionerende bancaire markt. Een goed functionerende markt betekent onder andere
dat er voldoende concurrentie is. Als een markt goed functioneert, is er geen rol
voor de overheid om diensten aan te bieden op deze markt. Als geconstateerd wordt
dat een markt niet goed functioneert, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende concurrentie
is, kan de overheid stappen zetten om de werking van de markt te verbeteren, bijvoorbeeld
via wet- en regelgeving. Het aangaan of aanhouden van een deelneming, zoals een overheidsbank,
is een ingrijpende vorm van overheidsingrijpen.
Ik zie geen rol weggelegd voor een overheidsbank in de markt voor spaartegoeden en
hypotheken. ASN Bank en ABN AMRO, banken waar de overheid op dit moment een (deel)belang
in heeft, functioneren en concurreren nu in een bancaire markt met private partijen
die deze diensten aanbieden. Met een overheidsbank concurreren op de spaarmarkt zou
een ingrijpende manier zijn om de samenstelling van de sector te beïnvloeden. Dit
vind ik niet wenselijk en dit leidt mogelijk zelfs tot conflicten met (Europese) staatssteunkaders.
Wel vind ik het belangrijk om te kijken naar beleid om de concurrentiedruk in de markt
te verhogen. Dit kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van
consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Hiervoor is een combinatie van maatregelen
nodig, die ik beschrijf in mijn appreciatie van het ACM-onderzoek naar de werking
van de spaarmarkt.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat een actieve overheidsbank ingezet
kan worden om de positie van de consument te verbeteren (n.a.v. bevestiging ACM oligopolistische
karakter markten).
Graag verwijs ik naar de beantwoording op vragen van de NSC-fractie naar aanleiding
van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2023. Mijn visie hierop is in het afgelopen
jaar niet gewijzigd. De ACM constateert dat een grotere concurrentiedruk op de spaarmarkt
kan leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als
geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij
andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd
om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers)
van. De ACM concludeert dat er op dit moment sprake is van een marktuitkomst die –
in economische zin – niet optimaal is voor consumenten en de maatschappij als geheel.
Ondanks dat de spaarmarkt in Nederland wordt gedomineerd door een aantal grootbanken,
constateert de ACM ook dat er daarnaast een divers aanbod van kleinere spelers op
de spaarmarkt is. Ook schrijft de ACM dat de toetredingsdrempels om actief te worden
op de Nederlandse spaarmarkt lijken mee te vallen. Verder blijkt uit marktdata van
de ECB dat er een groeiende groep consumenten is – hoewel nog wel relatief klein –
die al actief keuzes maakt binnen het aanbod.17 Ook laat onderzoek zien dat in het eerste kwartaal van 2024 ongeveer 63 procent van
de nieuwe spaarrekeningen werd geopend bij een kleine of buitenlandse bank.18
In het licht van deze bevindingen zie ik daarom geen specifieke rol voor een overheidsbank
weggelegd in de Nederlandse spaarmarkt. Wel ben ik het met de ACM eens dat het goed
is als meer consumenten «actief» worden op de spaarmarkt, om zo de concurrentiedruk
te verhogen. Dit kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van
consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Hiervoor is een combinatie van maatregelen
nodig, waarvoor ik op 1 oktober 2024 vervolgstappen heb aangekondigd in mijn reactie
op ACM-onderzoek. Later dit jaar zal ik uw Kamer informeren met een brief over mijn
opvolging van de ACM-aanbevelingen en een aantal aangenomen moties dat gerelateerd
is aan de spaarmarkt.19
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de ASN Bank de enige grotere bank
is die nog een relatief groot netwerk van bankkantoren in stand houdt. Klopt het dat
dit niet meer gegarandeerd kan worden als de ASN Bank eenmaal is geprivatiseerd? Klopt
het dat het openhouden van bankkantoren en andere voorzieningen een belangrijke bijdrage
kan leveren?
Een analyse van Betaalvereniging Nederland heeft laten zien dat de Volksbank in 2022
de meeste bankkantoren had: de Volksbank had 647 bankkantoren in 2022, de Rabobank
122, ING 57 en ABN AMRO 27.20 Sindsdien zijn deze aantallen gedaald, maar wordt door de banken ingezet op alternatieven
voor bankkantoren. De banken spitsen hun diensten toe op een specifieke doelgroep,
te denken valt aan bankmedewerkers die bij senioren thuis komen of een hypotheekadviesgesprek
voor starters via videobellen. Indien de ASN Bank geprivatiseerd wordt, is het aan
een nieuwe aandeelhouder om de strategie van de bank te bepalen. Dat geldt ook voor
de fysieke dienstverlening.
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is en dat
de banken hun dienstverlening hierop aanpassen. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer
kan worden gewaarborgd door verschillende maatregelen. Fysieke dienstverlening via
bankkantoren en servicepunten kan daarbij een rol spelen, maar er zijn ook andere
manieren om dit te borgen, bijvoorbeeld via mobiele adviseurs en financiële zorgcoaches.
Aandeelhouderschap in de ASN Bank is niet vereist voor het borgen van dit publieke
belang. Uit de analyse naar de borging van publieke belangen in de financiële sector
van 27 oktober 2023 bleek dat er publieke belangen in de financiële sector zijn die
beter geborgd kunnen worden, waaronder de fysieke dienstverlening, en dat het ook
mogelijk is om deze belangen te borgen via sectorbrede instrumenten, zoals zelfregulering,
afspraken met de sector of concrete (aankomende) wet- en regelgeving.21
Een manier waarop invulling wordt gegeven aan het borgen van het belang van de toegankelijkheid
van het betalingsverkeer, is via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB).
Het MOB is in 2002 opgericht door de Minister van Financiën en is een overlegplatform
waarin zowel aanbieders als afnemers van betaaldiensten vertegenwoordigd zijn. Het
MOB zet zich in voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer
voor iedereen. Eind november 2022 heeft het MOB de banken opgeroepen om meer prioriteit
te geven aan de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, mede naar aanleiding van
het DNB-onderzoek dat aantoonde dat ruim 1 op de 6 volwassen Nederlanders (2,6 miljoen
mensen) hun bank- en betaaldiensten niet geheel zelfstandig uit kan voeren. De banken,
waaronder de huidige ASN Bank, zijn als reactie op dit rapport gestart met het programma
Toegankelijk bankieren.22 Zij nemen gezamenlijke initiatieven onder dit programma om de dienstverlening van
banken toegankelijker en inclusiever te maken en doen dit in samenwerking met andere
instellingen en organisaties. Ook nemen banken individuele maatregelen om de toegankelijkheid
van hun dienstverlening te verbeteren. Graag verwijs ik naar de Kamerbrief jaarrapportage
MOB van 2 juli 2025 met de laatste stand van zaken van de voortgang die is geboekt
door de banken.23 Ik ben positief over de acties die zij lieten zien. Mocht in 2026 blijken dat de
genomen acties niet toereikend zijn, dan kijk ik naar andere mogelijkheden om de toegankelijkheid
te waarborgen.
De leden van de NSC-fractie willen juist dat de maatschappelijke verankering van de
banken versterkt wordt. Deze leden vinden de argumentatie dat de ASN Bank geprivatiseerd
zou moeten worden omdat de Volksbank voor de nationalisatie op 1 februari 2013 tot
de private sector behoorde niet sluitend. Uiteindelijk gaat het erom hoe het publieke
belang optimaal geborgd kan worden en niet om de vraag hoe iets in het verleden tot
stand is gekomen. Kan de Minister hierop ingaan?
ABN AMRO en ASN Bank zijn destijds in staatshanden gekomen met het oog op het borgen
van de stabiliteit van het financiële stelsel. Het uitgangspunt is en blijft dat het
aandeelhouderschap in deze deelnemingen van tijdelijke aard is. Het uitgangspunt van
dit kabinet is, net als voorgaande kabinetten, om deze deelnemingen zo snel als verantwoord
is volledig terug naar de markt te brengen.
Dat wil overigens niet zeggen dat niet gekeken wordt op welke manier de publieke belangen
in de financiële sector optimaal geborgd kunnen worden. Hier is de afgelopen jaren
juist ook naar gekeken en is de Kamer hier meermaals over geïnformeerd. Onder meer
via mijn Kamerbrief van 9 december 2024.24 Hierin heb ik toegelicht dat er in de financiële sector publieke belangen zijn die
aandacht nodig hebben. Het is mijns inziens echter niet doeltreffend om de (betere)
borging van deze publieke belangen te regelen via het aandeelhouderschap van één specifieke
bank, in dit geval ASN Bank.
Voor de publieke belangen in de financiële sector ligt de oplossing, op grond van
de eerder met uw Kamer gedeelde analyses en adviezen, bij een sectorale aanpak, bijvoorbeeld
door afspraken te maken met sectorpartijen, door zelfregulering en, waar nodig, via
wet- en regelgeving. Een financiële sector waarbij alle banken gezamenlijk bijdragen
aan deze kerntaken is weerbaarder in tijden van (economische) stress en zorgt voor
een betere borging van belangen dan wanneer één bank voor de publieke belangen aan
de lat staat.
Bovendien kan het marktverstorend werken wanneer verschillende typen dienstverlening
die in het publiek belang zijn, zoals fysieke dienstverlening, geborgd worden door
één bank. De aanwezigheid van een publieke bank die deze belangen borgt, werkt mogelijk
prikkel verlagend voor andere banken om dergelijke dienstverlening aan te bieden.
De kosten van de borging van de publieke belangen concentreren zich dan bij de publieke
bank. Dit beperkt het concurrentievermogen van de publieke bank met andere banken.
Dat kan op termijn leiden tot een bedrijfseconomisch gezien ongezonde bank, met risico’s
op bijvoorbeeld de noodzaak tot kapitaalstortingen door de staat als aandeelhouder,
waarvoor dan de belastingbetaler de prijs betaalt.
Deze leden vragen waarom zowel de Minister als de directie van de ASN Bank blijven
beweren dat het verminderen van het aantal bankkantoren enerzijds en de privatisering
anderzijds niets met elkaar te maken zouden hebben. Dit is toch ongeloofwaardig? De
winst is met € 429 miljoen trouwens toch al hoog genoeg? Waarom investeert ASN niet
meer in de leefbaarheid van de regio’s?
De afgelopen periode heb ik inderdaad, mede naar aanleiding van vragen uit de Kamer,
meermaals aangegeven dat het transformatietraject volgens ASN Bank noodzakelijk is
voor het voortzetten van haar missie van een duurzame en toegankelijke bank. De bank
geeft aan dat de transformatie haar in staat moet stellen haar 3 miljoen klanten beter
te bedienen, haar datakwaliteit en IT-systemen te verbeteren, structureel te voldoen
aan toenemende wet- en regelgeving en een kostenreductie te realiseren. Dit lijkt
mij wenselijk onafhankelijk de toekomstige eigendomssituatie en is daarnaast dus niet
enkel bedoeld om de winstgevendheid te vergroten.
Zoals ik ook genoemd heb in mijn brief Voortgangsrapportage de Volksbank over 2024
van 8 juli 2025, is deze transformatie onderdeel van de commerciële strategie van
ASN. De transformatie staat dus los van de voorbereiding voor de privatisering. Noch
ik, noch NLFI zijn betrokken geweest bij dit operationele besluit. Op grond van maatregelen
van de ACM mogen NLFI en de staat ook geen invloed uitoefenen op de commerciële strategie
van de bank. Dit geldt ook voor eventuele investeringen die de bank doet in de leefbaarheid
van de regio’s.
6. Havenbedrijf Rotterdam
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister zijn visie kan delen op hoe het
kabinet samen met het Havenbedrijf Rotterdam wil voorkomen dat het marktaandeel van
de haven in de toekomst krimpt. Deze leden vragen zich daarbij af welke uitdagingen
hier liggen en welke oplossingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de Rotterdamse
haven een grote rol blijft spelen in het Europees handelsverkeer.
De volumedaling in overslag weerspiegelt de zwakke wereldhandel en de verslechterde
competitieve positie van de Europese industrie. De overslag is daarmee sterk conjunctuurafhankelijk.
Voor de komende jaren verwacht Havenbedrijf Rotterdam, conform de verwachtingen van
de Europese Centrale Bank, dat dit licht zal herstellen.
Daarbij is een van de grootste uitdagingen voor het behoud van de concurrentiepositie
van de haven van Rotterdam de verduurzaming van de industrie gevestigd in de haven.
De haven is nauw verweven met industriële activiteiten zoals raffinage, chemie en
de overslag van grondstoffen welke vervolgens weer doorgevoerd worden naar de rest
van Europa. Bekende belemmerende factoren in de randvoorwaardelijke sfeer, zoals hoge
energiekosten, netcongestie, vertraagde aanleg van infrastructuur, beperkte marktvraag
en onzekerheid over vergunningen als gevolg van de stikstofproblematiek, leiden tot
het uitstellen of zelf uitblijven van investeringen in verduurzaming of zelfs vertrek
van de industrie. Dit tast de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven aan en
kan leiden tot dalende overslag. Om deze impact te beperken werkt Havenbedrijf Rotterdam
aan een chemie- en raffinagestrategie, gericht op het behoud en de verdere ontwikkeling
van strategische industriële waardeketens. Gelijktijdig werkt het kabinet aan behoud
en verduurzaming van de industrie. Hiervoor verwijs ik naar de Kamerbrief verstuurd
door de Minister van Klimaat en Groene Groei op 16 september 202525.
Met betrekking tot de containeroverslag zien we dat de haven van Rotterdam profiteert
van de investeringen in de Tweede Maasvlakte en haar uitstekende nautische toegang
en daarmee het behoud van het marktaandeel in het Europees handelsverkeer op dat vlak
kan waarborgen.
7. Invest-NL/Invest International
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een stand van zaken kan geven met
betrekking tot de samenvoeging van Invest-NL en Invest International. Hoe staat dit
proces er nu voor, welke stappen worden er nog gezet en op welke termijn wordt verwacht
dat deze samengang rond is?
Het kabinet heeft besloten tot een operationele, financiële en organisatorische integratie
van Invest-NL en Invest International, met daarbij een gezamenlijke klantbediening
en -benadering. Dit is aangekondigd in de Kamerbrief van 4 juli 2025.26 Het doel is om per 1 januari 2028 tot een integratie van beide organisaties te komen,
onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring en het voldoen aan Europese regels
van in ieder geval staatssteun. Er wordt momenteel gewerkt aan het integratieproces,
in samenspraak met Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en de betrokken organisaties.
Het kabinet streeft ernaar uw Kamer voor het einde van dit jaar te informeren over
de vervolgstappen voor deze integratie.
Ook vragen de leden de NSC-fractie waarom het ziekteverzuim bij Invest-NL relatief
hoog is (>7.5%)? Ook vragen de leden van de NSC-fractie welke actie heeft de Minister
hierop ondernomen.
Goed werkgeverschap is voor mij als aandeelhouder belangrijk. Als aandeelhouder sta
ik op dit onderwerp op afstand: het personeelsbeleid van een deelneming valt onder
de verantwoordelijkheid van het bestuur. Het is primair aan het bestuur om het ziekteverzuim
te monitoren en, waar mogelijk, te verminderen. De raad van commissarissen houdt daar
toezicht op. Indien daar aanleiding voor is dan ga ik hierover in gesprek met de deelneming.
Naar aanleiding van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2023 hebben de leden
van de NSC-fractie dezelfde vraag gesteld. Voor Invest-NL stond een verkeerd percentage
vermeld in dat betreffende Jaarverslag. Dat heb ik vorig jaar in de beantwoording
van deze vraag van de NSC-fractie uitgelegd. In het jaar 2024 had Invest-NL een ziekteverzuimpercentage
van 5,3%. Dat ligt onder de 7,5% waar in deze vraag naar wordt verwezen.
8. Schiphol
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister naar de financiële positie van Schiphol.
Als reden om geen dividend uit te keren in 2025 wordt gegeven dat de financiële ratio’s
op dit moment nog niet op het gewenste niveau zijn. Deze leden vragen de Minister
aan te geven wanneer hij verwacht dat deze ratio’s wel gehaald worden en aangeven
wat deze ratio’s precies inhouden. Ook vragen ze de Minister in te gaan op de balans
tussen de 418 miljoen euro winst aan de ene kant en het besluit om geen dividend uit
te keren aan de andere kant. Daarnaast benadrukken de leden van de VVD-fractie dat
Schiphol genoeg financiële middelen moet hebben om te kunnen blijven investeren in
de toekomst en vragen zij of dat het geval is.
Het besluit om geen dividend uit te keren over boekjaar 2024 is conform het geldende
dividendbeleid van Schiphol genomen. Het dividendbeleid specifieert immers ook welke
doelstellingen er op financiële ratio’s behaald moeten zijn om over te kunnen gaan
tot uitkering van dividend. Deze doelstellingen zijn opgesteld in overleg met de onderneming
zodat deze in staat is om zichzelf te financieren. Het gaat onder andere om de solvabiliteit
en de verhouding tussen de operationele kasstroom en de schuld. Dit is in lijn met
de Nota 2022 waarin onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent de
financiële positie van de staatsdeelnemingen vastgelegd en toegelicht. Zie hiervoor
ook het handboek financiële positie waarin in paragraaf 3.7 wordt stilgestaan bij
het vaststellen van een dividendbeleid.27
Ik verwacht dat de ratio’s in 2025 voldoende herstellen om dividend uit te keren in
de jaren 2026–2030. Door hogere haventarieven stijgt de verwachte winst van Schiphol
de komende jaren. Tegelijkertijd heeft Schiphol te maken met een flinke investeringsopgave,
die leidt tot grote negatieve kasstromen. In de Voorjaarsnota 2025 heb ik u geïnformeerd
over de tijdelijke aanpassing van het dividendbeleid met een bijbehorend dividenduitkeringspercentage
van 60% naar 30% voor boekjaren 2025–2029 met uitkering in begrotingsjaren 2026–2030.
Hierdoor is Schiphol de komende jaren in staat om te investeren in de toekomst van
de luchthaven.
9. TenneT
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een stand van zaken kan geven van
de volledige verkoop van TenneT Duitsland en of TenneT Duitsland in 2025 wél wordt
verkocht.
Ik heb uw Kamer op 24 september 2025 geïnformeerd dat voor een onderhandse uitgifte
is gekozen als structurele oplossing voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland.28 Drie private investeerders storten tot € 9,5 miljard en verkrijgen hiermee een belang
van in totaal circa 46%.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast wat de stand van zaken is wat betreft
het elektriciteitsnetwerk, gezien het feit dat daar vele miljoenen in worden geïnvesteerd.
De leden vragen wanneer deze grote investering tot resultaten leidt.
TenneT (de landelijke netbeheerder), en de regionale netbeheerders investeren fors
in uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet. Dit zorgt ervoor dat de beschikbare
netcapaciteit toeneemt. De Minister van Klimaat en Groene Groei informeert u elke
twee jaar over de Investeringsplannen (IP’s) van deze netbeheerders.29 In de IP’s geven de netbeheerders aan welke uitbreidings- en vervangingsinvesteringen
zij de komende tien jaar van plan zijn te realiseren. Om ervoor te zorgen dat de investeringen
in het hoogspanningsnet sneller tot resultaten leiden, heeft het kabinet op 25 april
2025, in overleg met TenneT, een versnellingspakket gepresenteerd.30 Met deze maatregelen wordt sneller meer netcapaciteit gerealiseerd en netcongestie
aangepakt.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de
kapitaalinjectie in TenneT in het kader van de energietransitie. Daarnaast vragen
zij wat de stand van zaken is met betrekking tot de Duitse belangen van TenneT en
welke eventuele acties de Minister wil nemen.
Het kabinet heeft, na goedkeuring van het parlement, een garantie afgegeven aan TenneT
Nederland.31 Op die manier kan TenneT zelfstandig via de markt voordelige leningen ophalen en
hiermee blijven investeren in het Nederlandse elektriciteitsnetwerk. Op 24 september
2025 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat voor een onderhandse uitgifte is gekozen als
structurele oplossing voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland.32 Zodra de transactie definitief is afgerond (naar verwachting in de eerste helft van
2026), kan de reservering van € 7,3 miljard in de Rijksbegroting voor TenneT Duitsland
volledig vrijvallen. Hiervan is € 3,0 miljard op de Financiënbegroting opgenomen voor
2025. De overige € 4,3 miljard is op de Aanvullende Post (AP) geplaatst. Door het
vrijvallen van de reservering ontstaat geen begrotingsruimte.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de Duitse staat alsnog belangstelling
heeft voor TenneT Duitsland. Daarnaast vragen zij of de voorlopige afspraken van 2024
met de Duitse Staat weer hernomen worden.
Zoals ik in de Kamerbrief van 24 september 2025 heb toegelicht heeft de Duitse staat
laten weten geïnteresseerd te zijn in een minderheidsbelang in TenneT Duitsland. Ik
sta hier positief tegenover. De voorlopige afspraken van 2024 zijn niet meer van toepassing.
Ten eerste omdat het nu om de verkoop van een minderheidsbelang gaat in plaats van
een volledige verkoop. Ten tweede omdat met de onderhandse uitgifte van aandelen drie
private investeerders toetreden als aandeelhouder van TenneT Duitsland. De onderhandelingen
met de Duitse staat zullen dit keer samen met deze partijen zijn.
De leden van de BBB-fractie constateren dat het kabinet een lening van 25 miljard
euro ter beschikking stelt aan staatsdeelneming TenneT. Daarnaast werkt het kabinet
nog scenario’s uit voor de deelname van private investeerders in TenneT Duitsland.
Tijdens een commissiedebat voor het zomerreces is gesproken over de mogelijkheid om
alsnog TenneT Duitsland te verkopen aan de Duitse overheid. De leden van de BBB-fractie
vragen of hier nog gesprekken over worden gevoerd met de Duitse staat.
Ik heb uw Kamer op 24 september 2025 geïnformeerd dat voor een onderhandse uitgifte
is gekozen als structurele oplossing voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland.33 Zoals ik heb toegelicht in dezelfde brief heeft de Duitse staat laten weten geïnteresseerd
te zijn in een minderheidsbelang in TenneT Duitsland. Ik sta hier positief tegenover.
10. Thales
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding of het kabinet van mening is dat
Thales over genoeg kapitaal beschikt voor toekomstige groei en welke rol de staat
daarin heeft. Is het kabinet voornemens om bij te dragen aan verdere groei van Thales,
om het daarmee een grotere rol te geven in de Nederlandse defensie-industrie?
Thales Nederland is voor 99% eigendom van Thales S.A., een Franse multinational die
zich vooral financiert op de internationale kapitaalmarkt. Thales Nederland financiert
zich op haar beurt direct via het moederbedrijf. Er is daarom op dit moment geen aanleiding
om publieke middelen in te zetten voor verdere groei.
Mocht Thales Nederland toch op enig moment bij mij aangeven een publieke bijdrage
nodig te hebben om verder te groeien, dan zal ik op dat moment evalueren wat de beste
route is.
11. Air France – KLM
De leden van de NSC-fractie lezen dat het staatsaandeel in Air France-KLM nu 9,1 procent
is. In 2019 was dit nog 14 procent. Waarom is dit in de tussentijd zo sterk verwaterd?
Hoe groot is het staatsaandeel van de Franse staat? Hoe komt het dat dat aandeel veel
groter is
De leden van de NSC-fractie vragen of het in 2019 toch de bedoeling was dat het Nederlandse
en Franse aandeel ongeveer gelijk zouden blijven, om zo de wederzijdse publieke belangen
in evenwicht te houden?
Als gevolg van de COVID-19-crisis heeft Air France-KLM verschillende maatregelen genomen
om de eigenvermogenspositie te verbeteren. Dit is onder meer gedaan door een herkapitalisatiemaatregel
van de Franse staat, aandelenemissie en uitgifte van converteerbare obligaties. Als
gevolg van deze versterkingsmaatregelen zijn er nieuwe aandelen uitgegeven die impact
hebben gehad op het belang van zowel de Nederlandse als de Franse staat in Air France-
KLM.34 Het belang van de Nederlandse staat is daardoor afgenomen naar een belang van 9,1 procent
(eind 2024). Het belang van de Franse staat in Air France-KLM is door met name de
herkapitalisatiemaatregelen toegenomen naar een belang van 28 procent.
Ten tijde van de aankoop van de aandelen Air France-KLM in 2019 was het uitgangspunt
om een vrijwel vergelijkbaar belang in Air France-KLM te verkrijgen als de Franse
staat. Als gevolg van de COVID 19-crisis en de door Air France-KLM genomen maatregelen
is er een verschil ontstaan in de aandelenbelangen van de Franse en de Nederlandse
staat. Momenteel wordt het aandeelhouderschap in Air France-KLM geëvalueerd, ook het
aandelenbelang is onderdeel van deze evaluatie. Op korte termijn stuur ik deze evaluatie
naar uw Kamer
12. NS
De leden van de NSC-fractie vragen waarom het ziekteverzuim bij NS relatief hoog is
(>7.5%)? Ook vragen de leden van de NSC-fractie welke actie heeft de Minister hierop
ondernomen.
NS had in 2024 een ziekteverzuimpercentage van 7,5%. Ik begrijp van NS dat de onderneming
veel aandacht heeft voor het terugbrengen van het verzuim onder het personeel. NS
heeft te maken met een relatief hoog verzuim vanwege de personeelstekorten (onder
andere als gevolg van pensionering en gespannen arbeidsmarkt) en de gevolgen van incidenten
rondom sociale veiligheid. NS heeft de grondoorzaken van het verzuim geïdentificeerd
en heeft actieplannen opgesteld. NS heeft mij aangegeven dat het percentage ziekteverzuim
daardoor lijkt te verbeteren, maar vooralsnog hoog blijft.
De leden van de NSC-fractie willen weten op welke manier de Minister als aandeelhouder
is betrokken bij de voorgenomen tariefsverhogingen (en salarisverhogingen) bij de
NS. Zijn er alternatieven hiervoor onderzocht en hoe is de overige besluitvorming
hierover verlopen?
NS mag volgens de concessie de tarieven één keer per jaar verhogen in lijn met de
ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI). In 2026 zou er sprake zijn van een
stijging van de NS-tarieven van mogelijk meer dan 12% als gevolg van i) reguliere
indexatie, ii) de uitgestelde indexatie van 2025 en iii) een additionele tariefstijging
zoals afgesproken in de concessie om eerder misgelopen inflatiecorrectie te compenseren.
Voor de zomer heeft het kabinet met de NS afgesproken om de tarieven in 2026 niet
verder te laten stijgen dan 9%. Om de prijsstijging te beperken ziet NS vrijwillig
af van ongeveer 3% indexatie. Hierdoor zal NS lagere inkomsten zal genereren en daarom
ook moet snijden in de kosten om zo snel mogelijk terug te keren naar een financieel
gezonde bedrijfsvoering. Hoewel het uitgangspunt is om de reiziger zoveel mogelijk
te ontzien, is de structurele NS-bijdrage aan het dempen van tariefstijgingen niet
pijnloos. NS kan deze bijdrage namelijk alleen realiseren door kostenbesparingen in
de dienstverlening door te voeren en het herzien van het aanbod van kortingsproposities.
Het Ministerie van Financiën is als aandeelhouder van NS op verschillende momenten
betrokken geweest bij die gesprekken. Samen met het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat is geconcludeerd dan NS geen verdere besparingsmaatregelen kan nemen
zonder dat dit de reiziger raakt. NS staat voor een lastige financiële situatie en
heeft al een substantiële financiële bijdrage geleverd om de nieuwe hoofrailnetconcessie
in te kunnen passen. Tot en met 2024 is een bezuinigingspakket van € 1,4 miljard afgesproken.
Momenteel staat NS voor een besparingsopgave van € 200 miljoen per jaar, onder meer
door het hoofdkantoor te laten krimpen en te besparen op inhuur, IT en huisvestingskosten.
13. Kansspelaanbieders – Nederlandse Loterij en Holland Casino
De leden van de NSC-fractie constateren dat een deel van de opbrengsten van de Nederlandse
Loterij naar de sportsector gaat. Na privatisering is deze afdracht in beginsel juridisch
niet meer verplicht en zal mogelijk komen te vervallen. Kan de Minister hierop ingaan?
Het rapport Verkenning toekomstvarianten NLO dat mijn voorganger op 21 december 2023 met uw Kamer heeft gedeeld35 worden verschillende varianten geschetst voor de privatisering van de Nederlandse
Loterij. Als in de toekomst wordt besloten om Nederlandse Loterij te privatiseren,
zijn er in alle varianten voor de beneficianten (de sportsector en goede doelen) verschillende
oplossingen denkbaar waarin hun financiële belangen kunnen worden geborgd.
Daarnaast vragen leden van de NSC-fractie of het klopt dat de Staatsloterij al sinds
1726 bestaat.
Het klopt dat de eerste trekking van de Staatsloterij plaats heeft gevonden in 1726.
Ook vragen de leden van de NSC-fractie hoeveel de Staatsloterij jaarlijks oplevert
voor de staatskas.
De Nederlandse Loterij houdt de vergunning voor de Staatsloterij. Nederlandse Loterij
draagt de opbrengst van de Staatsloterij af aan de staat, met een minimum van 15%
van de opbrengst. In 2024 droeg Nederlandse Loterij € 182,2 miljoen af aan de Nederlandse
Staat. Daarnaast draagt Nederlandse Loterij ook bij aan de staatskas via de kansspelbelasting.
De leden van de NSC-fractie vragen of het logisch is dat de kip die gouden eieren
legt geslacht zou worden?
De afdrachten van Nederlandse Loterij vormen inderdaad een stabiele inkomstenbron.
Mocht in de toekomst worden besloten tot een vorm van privatisering, dan zal het wegvallen
van de jaarlijkse ontvangsten worden betrokken in de afweging in verhouding tot de
verkoopopbrengst.
De leden van de NSC-fractie vragen of de Minister een rol heeft in het beschermen
van Nederlands erfgoed, cultuur en normen en waarden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als aandeelhouders staat voor de Minister van Financiën en de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane het borgen van de publieke
belangen centraal. Met deze rol is onlosmakelijk verbonden dat de staat stuurt op
de financiële waarde van de ondernemingen en bijdraagt aan goed ondernemingsbestuur.
Het beschermen van Nederlands erfgoed, cultuur en normen en waarden is geen directe
rol die de publieke aandeelhouder heeft.
Ook vragen de leden de NSC-fractie waarom het ziekteverzuim bij Holland Casino relatief
hoog is (>7.5%)? Ook vragen de leden van de NSC-fractie welke actie heeft de Minister
hierop ondernomen.
Holland Casino had in 2024 een ziekteverzuimpercentage van 6,5%. Een daling van 1,2% procentpunt
ten opzichte van 2023 (7,7%). Holland Casino heeft als grote operationele organisatie
te maken met een relatief hoog verzuim vanwege onder meer onregelmatige werktijden,
een relatief hoog percentage oudere werknemers en het feit dat veel werk staand wordt
verricht. Ik begrijp van Holland Casino dat de onderneming veel aandacht heeft voor
het terugbrengen van het verzuim onder het personeel. Er is een plan van aanpak in
de maak om het verzuim verder te laten dalen.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat Holland Casino in financieel zwaar
weer terecht is gekomen en zelfs een filiaal heeft moeten sluiten.
Het klopt dat Holland Casino door de gevolgen van Covid-19 en daarna de verhoging
van de kansspelbelasting financieel en operationeel uitdagende tijden kent. Het bestuur
van Holland Casino heeft daarom de afgelopen periode verschillende maatregelen getroffen
om de uitdagingen het hoofd te bieden en de eerste verhoging van de kansspelbelasting
op te vangen. Het sluiten van de vestiging in Zandvoort was een van deze maatregelen.
De uitdaging voor Holland Casino ligt de komende periode bij het opvangen van de verhoging
van de kansspelbelasting naar 37,8% per 1 januari 2026. Ik blijf hierover doorlopend
in overleg met het bestuur van Holland Casino.
Daarnaast vragen deze leden of het dus klopt dat een eventuele verkoopopbrengst van
Holland Casino gering zou zijn en daarom een privatisering van Holland Casino niet
opportuun zou zijn.
In de Kamerbrief van 13 mei 202536 is ingegaan op de ontwikkelingen bij Holland Casino. Daarin is ook aangegeven dat
het vraagstuk over een mogelijke privatisering van Holland Casino momenteel niet opportuun
is gegeven de financiële en operationele uitdagingen waar Holland Casino op dit moment
voor staat.
Ook vragen de leden van de NSC-fractie of het klopt dat de liberalisering van de online
gokmarkt heeft geleid tot nog veel meer gokverslaving.
Sinds de legalisering van de online kansspelmarkt in 2021 is het aantal mensen dat
online gokt toegenomen. Het aantal mensen dat risicovol of problematisch speelgedrag
vertoont bij online kansspelen stijgt, in het bijzonder onder jongvolwassenen. Daarnaast
laten de cijfers in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) sinds
2023 een lichte stijging zien van het aantal mensen in behandeling voor kansspelverslaving.
Daar waar mensen aangeven waar ze gokken, blijkt dat de toename vooral online gokken
betreft. Daarbij dient aangemerkt te worden dat het doorgaans een aantal jaar duurt
voordat mensen met een verslaving terechtkomen in de zorg.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat deze gokverslaving nog een extra
impuls zal krijgen als Holland Casino losgelaten zou worden. Ook vragen de leden van
de NSC-fractie tot of het klopt dat het interne anti-verslavingsbeleid van Holland
Casino na privatisering minder effectief zal zijn gezien de versterkte prikkel tot
winstmaximalisatie?
In de Kamerbrief van 13 mei 2025 staat aangegeven dat in de evaluatie van het aandeelhouderschap
in Holland Casino is geconcludeerd dat de effectiviteit van bijsturing vanuit het
aandeelhouderschap in de vorm van de verwachte voorbeeldrol bij Holland Casino duidelijk
zichtbaar is. Maar ook dat de toegevoegde waarde van het aandeelhouderschap niet zwaarwegend
genoeg is om een verkenning naar andere toekomstvarianten bij voorbaat uit te sluiten.
Zoals hierboven aangegeven is een verkenning naar andere toekomstvarianten en een
mogelijke privatisering van Holland Casino momenteel niet opportuun. Bij eventuele
keuzes aangaande de toekomst van Holland Casino zal altijd de visie op kansspelen
worden betrokken die de Staatssecretaris Rechtsbescherming op 14 februari 2025 aan
uw Kamer gestuurd heeft.37 Eén van de doelstellingen uit die visie is de bescherming van burgers tegen kansspel
gerelateerde schade.
De leden van de BBB-fractie constateren ook dat in het Belastingplan 2025 een verhoging
van de kansspelbelasting is opgenomen, van 30,5 procent in 2024, naar 34,2 procent
per 2025 en 37,8 procent per 2026. Hoe kijkt het kabinet aan tegen de geplande verhoging
in 2026? Moet deze doorgang vinden gezien de mogelijke inkomstenderving die zal optreden
volgens sommige prognoses?
De verhoging van de kansspelbelasting (KSB) is afkomstig uit het hoofdlijnenakkoord
en is als onderdeel van het Belastingplan 2025 aangenomen door het parlement. Het
kabinet is demissionair en daarom is terughoudendheid passend voor het wijzigen van
staand beleid. Zoals eerder toegezegd wordt de verhoging van de kansspelbelasting
gemonitord en wordt de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2026 hierover geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.A. van der Steur, adjunct-griffier