Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 702 Wijziging van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg en de Jeugdwet in verband met digitale identificatie en authenticatie in de zorg
Nr. 6
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 8 oktober 2025
Inhoudsopgave
blz.
Introductie
2
Leeswijzer
2
1.
Inleiding
2
                         
                         
1.1
Het wetsvoorstel in het kort
4
                         
                         
1.2
Digitalisering in de zorg en het belang van identificatie en authenticatie
6
                         
                         
1.3
Het huidige UZI-register en de inlogmiddelen
7
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
9
                         
                         
2.1
Probleembeschrijving
9
                         
                         
2.2
Doelstelling en noodzaak wetgeving
12
                         
                         
2.3
Identificatie en authenticatie voor toegang tot cliëntgegevens
18
                         
                         
2.4
Medewerkers registeren in het Dezi-register
26
                         
                         
2.5
Inlogmiddelen met het betrouwbaarheidsniveau hoog
29
                         
                         
                         
2.5.1
Wdo erkende inlogmiddelen
35
                         
                         
                         
2.5.2
Zorgspecifieke inlogmiddelen (gecertificeerd op basis van de NEN 7518)
36
                         
                         
                         
2.5.3
PKI-o-certificaten
37
                         
                         
                         
2.5.4
Onder de eIDAS-verordening genotificeerde inlogmiddelen
37
3.
Verhouding tot hoger recht
37
                         
                         
3.1
eIDAS-verordening
37
                         
                         
3.2
Verhouding tot het vrij verkeer van goederen en diensten
39
4.
Verhouding tot nationale wetgeving
40
                         
                         
4.1
Aanpassing Wabvpz en Jeugdwet
40
                         
                         
4.2
Verhouding met de Wdo
41
                         
                         
4.3
Verhouding met de Wegiz
42
5.
Toezicht en handhaving
42
6.
Gegevensbeschermingseffectbeoordeling
46
                         
                         
6.1
Authenticatieverklaringen CIBG
46
                         
                         
6.2
Verwerken van het BSN door de middelenuitgever zorgspecifieke middelen
48
                         
                         
6.3
Vergelijkbaar met de Wdo
50
                         
                         
6.4
BSN verwerkingsgrondslag bij de zorgaanbieder
51
                         
                         
6.5
Koppeling HR-systeem aan Dezi-register
51
                         
                         
6.6
De koppeling met DUO om diploma’s te verifiëren om de jeugd- en zorgmedewerkers te
                                 ontlasten
52
                         
                         
6.7
De koppeling met het BIG-register om het registratieproces efficiënteren gebruikersvriendelijk
                                 te maken voor de jeugd- en zorgmedewerkers
53
                         
                         
6.8
Geïnventariseerde risico’s: het uitlenen van inlogmiddelen en gebruik privételefoon
54
7.
Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
60
                         
                         
7.1
Overheid
60
                         
                         
7.2
Zorg- en jeugdveld
61
                         
                         
7.3
Bedrijven
62
                         
                         
7.4
Burgers
63
8.
Uitvoering
65
9.
Regeldruk
67
                         
                         
9.1
Werkbare invoering in de praktijk
67
                         
                         
9.2
Inloggen met Wdo middelen
70
                         
                         
9.3
Inloggen met zorgspecifieke middelen
71
                         
                         
9.4
De identiteit van een medewerker in het Dezi-register
71
10.
Financiële gevolgen
10
                         
                         
10.1
Eenmalige kosten
10.1
                         
                         
10.2
Structurele kosten
73
11.
Advies en consultatie
76
                         
                         
11.1
Internetconsultatie
76
                         
                         
                         
11.1.1
Scope wetsvoorstel
76
                         
                         
                         
11.1.2
Verplichting wetsvoorstel
76
                         
                         
                         
11.1.3
Gekwalificeerde elektronische handtekening
77
                         
                         
                         
11.1.4
Goedkeuren inlogmiddelen
77
                         
                         
                         
11.1.5
eIDAS herziening (EDI-wallet)
77
                         
                         
                         
11.1.6
Zorgspecifieke middelen NEN 7518
77
                         
                         
                         
11.1.7
Zorgmedewerker en het register
77
                         
                         
                         
11.1.8
Acceptatieplicht inlogmiddelen
78
                         
                         
                         
11.1.9
Gebruiksvriendelijkheid
78
                         
                         
                         
11.1.10
Implementatie en financiële gevolgen
78
                         
                         
11.2
Uitvoeringstoets CIBG
79
                         
                         
11.3
Toezicht- en Handhaafbaarheidstoets IGJ
80
                         
                         
11.4
Advies Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
80
                         
                         
11.5
Advies Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
80
II.
Artikelsgewijze toelichting
81
Introductie
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
                  Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het voorstel houdende Wijziging van de Wet
                  aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg en de Jeugdwet in verband
                  met digitale identificatie en authenticatie in de zorg. Er zijn door de leden van
                  de fracties van de PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, CDA en SP vragen gesteld en opmerkingen
                  gemaakt. Ik hoop met de beantwoording van de gestelde vragen de nog bestaande onduidelijkheden
                  te kunnen wegnemen.
               
Graag ga ik in op de door de leden van deze fracties gestelde vragen en opmerkingen
                  overeenkomstig de in het verslag gekozen paragraafindeling. In deze nota zijn de vragen
                  en opmerkingen uit het verslag integraal opgenomen in cursieve tekst en de beantwoording
                  daarvan in gewone typografie.
               
Leeswijzer
In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van de hoofdstukken
                  in het verslag aangehouden.
               
1. Inleiding
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het belang van een veilige identificatie
                     en authenticatie in de zorg. Generieke functies die breed van toepassing zijn, horen
                     gecoördineerd te worden door de overheid. Deze leden vragen wat de coördinerende taak
                     van de Minister van VWS precies inhoudt en welke mogelijkheden zij heeft om naleving
                     van de wet af te dwingen. In het digitale domein zien zij dat standaarden, ook binnen
                     de Rijksoverheid, nog niet voldoende worden nageleefd. Waarom zal dit nu wel het geval
                     zijn? Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris voor Digitalisering en de
                     CIO Rijk betrokken zijn bij de totstandkoming van het wetsvoorstel en zo ja, wat precies
                     hun rol is.
Veilige en betrouwbare identificatie en authenticatie zijn randvoorwaardelijk voor
                  digitale zorg. Aangezien dit generieke functies zijn die domein- en sector-overstijgend
                  en nodig zijn, heb ik een coördinerende taak. Deze taak omvat het opstellen van beleidskaders,
                  het bevorderen van standaardisatie en interoperabiliteit en het faciliteren van implementatie
                  in alle zorgsectoren. Door de regierol die ik bekleed, wordt geborgd dat zorgpartijen
                  veilig, efficiënt en eenduidig kunnen werken met, in dit geval, een digitale identiteit.
               
Het is juist dat wordt opgemerkt dat standaarden, ook binnen de Rijksoverheid, in
                  de praktijk niet altijd worden nageleefd. In eerdere trajecten, zoals bij digitale
                  toegankelijkheid, bleek dat het ontbreken van afdwingbaarheid en toezicht leidde tot
                  beperkte naleving. Die lessen zijn nadrukkelijk meegenomen bij de inrichting van het
                  Dezi-stelsel, dat het UZI-stelsel zal vervangen. Dezi staat voor «De Zorgidentiteit».
               
Wat dit wetsvoorstel anders maakt, is dat de naleving van standaarden niet optioneel
                  is. Het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen en de aansluiting op het Dezi-register
                  is wettelijk verplicht en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht
                  op de naleving ervan. De IGJ kan handhaven wanneer instellingen zich niet aan de verplichtingen
                  op basis van dit wetsvoorstel houden. Alleen middelen die voldoen aan de gestelde
                  normen, zoals NEN 7518 en betrouwbaarheidsniveau hoog zoals vastgesteld in de eIDAS-verordening,
                  worden toegelaten. De toegang (via een koppelvlak) is technisch zo ingeregeld dat
                  het niet mogelijk is om anders in te loggen dan met deze goedgekeurde inlogmiddelen.
                  Het gebruik van afwijkende of onvoldoende veilige oplossingen is op deze manier uitgesloten.
               
De Staatssecretaris voor Digitalisering en het CIO Rijk zijn niet betrokken geweest
                  bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Het ontwerp van het Dezi-stelsel sluit
                  uiteraard wel naadloos aan bij de lijn van het Ministerie van BZK op zowel het gebied
                  van toegang als veiligheid. Er wordt op dit moment zelfs verkend of wij gezamenlijk
                  een pilot kunnen gaan draaien met de nieuwe EU Digital Identity Wallet.1 Dit is een digitale tool voor digitale identificatie en het delen van persoonlijke
                  gegevens voor burgers en bedrijven. Met de EU Digital Identity Wallet kunnen belangrijke
                  digitale documenten veilig worden opgeslagen, gedeeld en ondertekend. De EU Digital
                  Identity Wallet wordt verwacht in november 2026.
               
De leden van de CDA-fractie delen het grote belang van verbeterde gegevensuitwisseling
                     in de zorg. Voor deze leden geldt hierbij als uitgangspunt dat er, zeker in het licht
                     van de toenemende digitale dreigingen en het toenemende belang van strategische autonomie,
                     een belangrijke taak voor de overheid ligt om de veiligheid van patiëntgegevens en
                     gegevens van zorgverleners te waarborgen en hierover de regie te nemen. Genoemde leden
                     vragen of de regering dit uitgangspunt deelt, mede in het licht van de geopolitieke
                     ontwikkelingen. Voorts vragen zij of de regering deelt dat voorkomen moet worden dat
                     Nederland voor wat betreft inlogmiddelen in de zorg afhankelijk is van (statelijke)
                     actoren van buiten de Europese Unie.
De regering deelt de mening van de CDA-fractie dat er, zeker gezien de toenemende
                  digitale dreigingen en het belang van strategische autonomie, een belangrijke taak
                  voor de overheid ligt om de veiligheid van patiëntgegevens en de gegevens van zorgverleners
                  te waarborgen. Om die reden kiest zij er met dit wetsvoorstel voor haar regierol op
                  dit gebied vorm te geven.
               
Bij het voorstel is ruimschoots aandacht besteed aan het voorkomen van afhankelijkheid
                  van (statelijke) actoren van buiten de Europese Unie wat betreft inlogmiddelen in
                  de zorg. In dit kader is er daarom voor gekozen uitsluitend het gebruik van erkende
                  inlogmiddelen toe te laten. Dit zijn middelen die vallen onder de Wet digitale overheid,
                  de PKIoverheid, de eIDAS-verordening, of die voldoen aan NEN 7518. Dit zijn inlogmiddelen
                  die erkend zijn door de Nederlandse overheid, onder toezicht staan van de Europese
                  Unie, of zijn gecertificeerd door een certificerende instelling onder de Raad van
                  Accreditatie. Hiermee wordt geborgd dat de controle over toegang tot medische gegevens
                  binnen de Europese rechtsorde blijft, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat zorgaanbieders
                  afhankelijk worden van buitenlandse, niet-Europese (statelijke) actoren. De regering
                  deelt dan ook het uitgangspunt dat strategische autonomie en digitale soevereiniteit
                  in de zorg essentieel zijn en geeft daar met dit wetsvoorstel gericht invulling aan.
               
1.1 Het wetsvoorstel in het kort
               
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering in hoeverre dit wetsvoorstel aansluit
                     bij eerdere beleidsdoelstellingen voor digitale zorg. Welke bredere maatschappelijke
                     of technologische ontwikkelingen maken deze wijziging nu urgent?
Dit wetsvoorstel volgt de door het kabinet ingezette lijn over digitalisering. In
                  Onderdeel I van het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat de generieke functies
                  voor elektronische gegevensuitwisseling – waaronder identificatie en authenticatie
                  – uiterlijk in 2025 gerealiseerd dienen te zijn, zodat deze sector-overstijgend ingezet
                  kunnen worden. Dit wetsvoorstel vormt een essentiële stap in de uitvoering van die
                  afspraak. Ook in het coalitieakkoord van het vorige kabinet is nadrukkelijk ingezet
                  op standaardisering van gegevensuitwisseling in de zorg. Met de inwerkingtreding van
                  de Wegiz is daarvoor een wettelijk kader opgezet. De Wegiz ziet namelijk toe op interoperabiliteit
                  van elektronische gegevensuitwisseling tussen zorgverleners aan de hand van eenduidige
                  eisen aan taal en techniek.
               
De manier waarop zorg wordt verleend en de organisatie ervan is de afgelopen jaren
                  veranderd. Het huidige UZI-register sluit hier onvoldoende op aan. Er is behoefte
                  aan een andere manier van inloggen en een meer centrale en eenduidige identificatie
                  van zorgaanbieders en zorgmedewerkers. Hierin wordt voorzien met dit wetsvoorstel.
                  Bovendien zorgt het wetsvoorstel voor een van de randvoorwaarden die noodzakelijk
                  zijn voor de implementatie van de European Health Data Space Verordening (EHDS).
               
De behoefte aan een andere manier van inloggen is gelegen in het feit dat een verschuiving
                  heeft plaatsgevonden naar meer ambulante en mobiele zorg. Hierdoor is behoefte ontstaan
                  aan flexibele en mobiele persoonsgebonden inlogmiddelen. Dit is niet mogelijk binnen
                  het UZI-register, maar kunnen wel in het Dezi-stelsel worden ontwikkeld.
               
Ook de organisatie van de zorg is veranderd; die vindt in toenemende mate plaats binnen
                  zorgketens. Om de zorg binnen die ketens goed te laten aansluiten, is het noodzakelijk
                  dat gezondheidsinformatie digitaal kan worden uitgewisseld. Een uniforme en betrouwbare
                  toegang tot gegevens is hierbij een vereiste. De voorgestelde wetswijziging voorziet
                  in een centrale, eenduidige identificatie van zowel zorgaanbieders als zorgmedewerkers
                  via het Dezi-register.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat door het gebruiken van De Zorgidentiteit
                     (Dezi) en het bijbehorende register, inloggen makkelijker, flexibeler en goedkoper
                     wordt. Zij vragen de regering om uit te leggen hoe dit met zekerheid kan worden gezegd,
                     als de inlogmiddelen nog niet zijn ontwikkeld. Hoe weet de regering zeker dat wetgeving
                     deze verbeteringen daadwerkelijk realiseert?
In tegenstelling tot het gesloten karakter van het huidige stelsel, maakt dit wetsvoorstel
                  een open model mogelijk. Hierdoor kunnen verschillende publieke én private inlogmiddelen
                  worden gebruikt, mits zij voldoen aan het vereiste betrouwbaarheidsniveau hoog. Hiermee
                  is een betere bescherming van persoonsgegevens mogelijk. Daarnaast maakt dit het mogelijk
                  om een inlogmiddel te kiezen dat in het werkproces van de zorginstelling past en die
                  zorgen voor een betere bescherming van persoonsgegevens.
               
Vanaf november 2026 geldt voor publieke én bepaalde private dienstverleners binnen
                  de EU een wettelijke verplichting om een digitale wallet te accepteren: De European
                  Digital Identity-Wallet.2 Deze acceptatieplicht brengt naar alle waarschijnlijkheid een ontwikkeling met zich
                  mee op de markt voor digitale identiteitsmiddelen. De verwachting is dat in aanloop
                  naar 2026 een groeiend aanbod van gecertificeerde digitale wallets en bijbehorende
                  infrastructuur ontstaat door publieke en private partijen. Deze wallets worden ook
                  bruikbaar voor gebruik in het Dezi-stelsel.
               
Voorafgaand aan dit wetsvoorstel zijn meerdere proof of concepts (PoC’s) en pilots
                  uitgevoerd met nieuwe inlogmiddelen, waaronder DigiD en digitale wallets. De resultaten
                  van de PoC’s en pilots worden op dezi.nl gepubliceerd. Deelnemers gaven aan dat deze
                  middelen eenvoudiger, sneller en beter inzetbaar zijn binnen bestaande werkprocessen,
                  zeker in mobiele contexten zoals de thuiszorg en ambulancezorg. Deze ervaringen onderbouwen
                  de technische en gebruikersgerichte haalbaarheid van het beoogde stelsel.
               
Het Dezi-register maakt het mogelijk om de zorgidentiteit centraal vast te leggen
                  en te koppelen aan verschillende middelen. Wijzigingen in bijvoorbeeld rol, bevoegdheid
                  of werkgever hoeven daardoor niet langer te leiden tot het uitgeven van een nieuw
                  inlogmiddel. Dit is nu bij de UZI-pas wel het geval. Zo moet een zorgmedewerker die
                  overstapt naar een andere organisatie een nieuwe UZI-pas aanvragen en betalen. Hiervoor
                  moet deze fysiek aanwezig zijn om de pas van een koerier in ontvangst te nemen. Dit
                  maakt het proces omslachtig en tijdrovend. Ook bij verlies of diefstal moet een nieuwe
                  aanvraag worden gedaan, wat opnieuw kosten betekent en doorlooptijd vraagt.
               
Het huidige systeem kent verder aanzienlijke kosten per UZI-pas (€ 255 per medewerker,
                  elke 3 jaar exclusief beheerkosten). In het nieuwe stelsel ontstaat ruimte voor concurrentie
                  op prijs. Dit maakt het stelsel beter schaalbaar en goedkoper in het gebruik. Uit
                  een voorlopig kostenanalyse door KPMG volgt dat de kosten per gebruiker lager zijn.
                  Zie hiervoor ook paragraaf 10.2 van de memorie van toelichting. Dit rapport wordt
                  binnenkort gepubliceerd op Rijksoverheid.nl.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de in het register ingeschrevenen gemakshalve
                     aangeduid worden als zorg- en jeugdhulpaanbieders en hun medewerkers. Wat de indruk
                     wekt dat het voorstel geldt voor alle medewerkers van een zorgaanbieder, ook de medewerkers
                     die niet in direct contact staan met de patiënten. Deze leden vragen of dit klopt
                     en zo nee, of het begrip medewerker nader gedefinieerd kan worden.
Het wetsvoorstel ziet toe op zorgaanbieders, zorgmedewerkers, zorgverzekeraars, indicatieorganen
                  jeugdhulpaanbieders, jeugdhulpverleners en medewerkers die werkzaamheden verrichten
                  of gaan verrichten voor jeugdhulpaanbieders. In verband met de leesbaarheid van de
                  memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is ervoor gekozen om deze in organisaties
                  en personen in de tekst aan te duiden als «zorg- en jeugdhulpaanbieders en hun medewerkers.»
                  Hierbij is ook het begrip «medewerker» nader gespecificeerd, namelijk: natuurlijke
                  personen die werkzaamheden verrichten of gaan verrichten voor zorgaanbieders, jeugdhulpaanbieders,
                  indicatieorganen en zorgverzekeraars en daarbij cliëntgegevens verwerken.
               
Het wetsvoorstel is kortom niet van toepassing op alle medewerkers van zorg- en jeugdhulpaanbieders,
                  maar uitsluitend op die medewerkers die beroepsmatig zorg verlenen of in het kader
                  van hun functie werkzaam zijn of zullen zijn in de zorg of jeugdhulp én daarbij cliëntgegevens
                  verwerken. Gezien het feit dat deze medewerkers cliëntgegevens mogen verwerken, is
                  identificatie en authenticatie nodig op het vereiste betrouwbaarheidsniveau hoog.
               
De leden van de SP-fractie vragen of de regering uitgebreider kan toelichten tot welke
                     gegevens zorgverleners toegang kunnen krijgen via de beoogde toepassingen voor identificatie
                     en authenticatie. Gaat het hier uitsluitend om het toegang krijgen tot het burgerservicenummer
                     (hierna: BSN) of gaat het hierbij om een bredere set aan persoonsgegevens?
Zorgmedewerkers die door de zorgaanbieder toegang hebben gekregen tot de Sectorale
                  Berichten Voorziening – Zorg (SBV-Z), krijgen nadat zij via de SBV-Z zijn ingelogd
                  op de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV-BSN) toegang tot de volgende persoonsgegevens:
                  naam, adres, geboortegegevens, geslacht, nationaliteit, buitenlands persoonsnummer,
                  overlijdensgegevens en het burgerservicenummer van cliënten en patiënten.
               
Ook kan een zorgmedewerker toegang verkrijgen tot het door de zorgaanbieder gebruikte
                  zorginformatiesysteem en uitwisselingssysteem. Welke gegevens inzichtelijk zijn, is
                  afhankelijk van de door de zorgaanbieder toegekende specifieke autorisatie aan de
                  desbetreffende zorgmedewerker en vanzelfsprekend over welke gegevens desbetreffende
                  aanbieder beschikt. Dit zal dus maatwerk zijn per (categorie) zorgmedewerker.
               
1.2 Digitalisering in de zorg en het belang van identificatie en authenticatie
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geven aan dat in de toelichting het belang
                     van de patiënt onderbelicht is. Zij vragen om te onderbouwen wat de voordelen van
                     de nieuwe wetgeving is voor patiënten, en hoe de regering zorgt dat de nieuwe inlogmiddelen
                     bijdragen aan het vertrouwen dat patiënten hebben in de digitaliserende zorg.
De voordelen voor patiënten liggen vooral op het vlak van vertrouwen en bescherming
                  van hun persoonsgegevens. De toegang tot de systemen is immers uitsluitend mogelijk
                  door middel van veilige, persoonsgebonden inlogmiddelen op betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Deze inlogmiddelen zijn voorbehouden aan zorgmedewerkers met de juiste autorisaties.
                  Op deze manier wordt gewaarborgd dat alleen bevoegde professionals medische gegevens
                  kunnen inzien.
               
Dit draagt bij aan het vertrouwen van patiënten in de zorgsector en in de verdere
                  digitalisering van de zorgsector. Patiënten mogen erop rekenen dat hun gegevens zorgvuldig
                  worden behandeld – dit wetsvoorstel versterkt die basis. Dezi zorgt ervoor dat iedereen
                  op dezelfde manier inlogt. Dat maakt het makkelijker en veiliger om gegevens met elkaar
                  te delen. Dit is van belang omdat in de zorg steeds vaker binnen ketens wordt gewerkt
                  en gegevensuitwisseling dan leidt tot een actueler en meer integraal beeld over een
                  cliënt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn bovendien benieuwd tot welke patiëntgegevens
                     zorgverleners toegang krijgen nadat zij veilig zijn ingelogd. Kan een overzicht worden
                     gegeven van de soorten gegevens die alleen met het gebruik van inlogmiddelen voor
                     zorgverleners te raadplegen zijn?
Zorgmedewerkers die door de zorgaanbieder toegang hebben gekregen tot SBV-Z krijgen
                  nadat zij via de SBV-Z zijn ingelogd op de BV-BSN toegang tot de volgende persoonsgegevens:
                  naam, adres, geboortegegevens, geslacht, nationaliteit, buitenlands persoonsnummer,
                  overlijdensgegevens en het burgerservicenummer van cliënten en patiënten.
               
Ook kan een zorgmedewerker toegang verkrijgen tot het door de zorgaanbieder gebruikte
                  zorginformatiesysteem en uitwisselingssysteem. Welke gegevens inzichtelijk zijn, hangt
                  af van de door de zorgaanbieder toegekende autorisatie en over welke gegevens de desbetreffende
                  aanbieder beschikt.
               
1.3 Het huidige UZI-register en de inlogmiddelen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het bittere noodzaak dat alle sectoren
                     werken aan hun cyberveiligheid. Wel vragen zij om de analyse dat het huidige UZI-register
                     onveilig is nader te onderbouwen. Welke reële cyberveiligheidsrisico’s bestaan of
                     ontstaan er door dit register in gebruik te houden? Hoe vaak hebben er datalekkages
                     plaatsgevonden in het (gebruik van het) UZI-register en door de bijbehorende inlogmiddelen?
Het huidige UZI-register voldoet aan de normen voor Public Key Infrastructure voor
                  de overheid (PKIo) en is door de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur erkend als
                  gekwalificeerde vertrouwensdienst onder de eIDAS-verordening. Hierdoor is het CIBG
                  een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten (Qualified Trust Service Provider) en mag het certificaten afgeven die hoogwaardig en betrouwbaar zijn. Momenteel zijn
                  dit de UZI-middelen. Door het voldoen aan deze diverse internationale standaarden,
                  waarop jaarlijks geaudit wordt, is het UZI-register veilig.
               
Door het huidige niveau van automatisering van het UZI-register is het technisch niet
                  mogelijk om aan te sluiten op de Basisregistratie Personen. Dit heeft te maken met
                  een verschil in gehanteerde standaarden. Hierdoor kunnen adresgegevens ongemerkt verouderd
                  zijn. Deze technische onmogelijkheid heeft in 2024 tot 11 gemelde datalekken geleid
                  en in 2025 tot dusver 10 datalekken. Dit betrof met name brieven waarin geregistreerden
                  werden herinnerd aan het verlengen van hun UZI-middel, welke dus naar een onjuist
                  adres zijn verzonden. De ontvanger kan in zo’n geval overigens enkel kennis nemen
                  van de gegevens in de brief. De brief bevat geen bijzondere persoonsgegevens en er
                  ontstaat geen mogelijkheid om onbevoegd een pas aan te vragen. Dit soort datalekken
                  zullen onder het Dezi-stelsel niet meer voorkomen, omdat alle correspondentie digitaal
                  plaats zal vinden.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de verwijzing naar de Europese eIDAS-Verordening.
                     Zij vragen de regering om helder uit te leggen wat de technische eisen zijn van een
                     «hoog» betrouwbaarheidsniveau. Ook zijn ze benieuwd naar de toekomstbestendigheid
                     van de verordening.
In Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1502 staan de minimale technische specificaties,
                  normen en procedures voor het voldoen aan betrouwbaarheidsniveau laag, substantieel
                  en hoog.3 Deze verordening werkt een onderdeel van de eIDAS-verordening verder uit.4 Met betrekking tot het beoogde betrouwbaarheidsniveau voor dit wetsvoorstel, zijn
                  de eisen voor identificatie en authenticatie van belang.
               
Voor identificatie moet aan verschillende technische elementen voldoen om het betrouwbaarheidsniveau
                  hoog te behalen, zoals het in bezit zijn van een erkend identiteitsbewijs voorzien
                  van een foto of biometrische gegeven en het kunnen verifiëren dat een persoon in bezit
                  is van een dergelijk bewijs door het te vergelijken met één of meer fysieke kenmerken
                  van de persoon met een gezaghebbende bron.
               
Technische specificaties voor het betrouwbaarheidsniveau hoog voor authenticatie zijn
                  onder andere dat een authenticatiemechanisme voorziet in beveiligingscontroles voor
                  het verifiëren van elektronische identificatiemiddelen en die het zeer onwaarschijnlijk
                  maken dat authenticatie-mechanismen kunnen worden omzeild door methodes als gissen,
                  afluisteren, her-afspelen of manipulatie van communicatie.
               
De vereisten die de eIDAS-verordening oplegt zijn technologie-neutraal. Het moet volgens
                  de verordening mogelijk zijn het vereiste betrouwbaarheidsniveau te bereiken met verschillende
                  technologieën.5 Daarmee is de eIDAS-verordening toekomstbestendig, ook in een tijd dat technologische
                  ontwikkelingen steeds sneller gaan.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering met dit wetsvoorstel
                     anticipeert op nieuwe en veiligere standaarden.
Het wetsvoorstel noemt geen vaste technische eisen voor inlogmiddelen, maar verwijst
                  naar de Wet digitale overheid, PKIoverheid, de eIDAS-verordening en de NEN 7518. Hierdoor
                  is er ruimte mee te bewegen met technologische ontwikkelingen. In deze kaders staat
                  namelijk aan welke normen voldaan moet worden om een bepaald betrouwbaarheidsniveau
                  te bereiken zonder dat zij precies voorschrijven hóe dit technisch moet worden uitgevoerd.
               
Normen evolueren mee met de praktijk en worden regelmatig herzien. Dit zorgt ervoor
                  dat nieuwe technische inzichten en mogelijkheden kunnen worden toegepast. De eIDAS-verordening
                  verwijst naar technische normen, zoals die van ETSI, en stelt dat passende beveiligingsmaatregelen
                  moeten worden genomen.6 Dit betekent dat de gebruikte technieken en standaarden steeds actueel en passend
                  moeten zijn bij de stand van de techniek.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het wetsvoorstel digitale identificatie
                     en authenticatie in de zorg de regering de mogelijkheid geeft om de standaarden voor
                     loginmiddelen aan te scherpen zodra er nieuwe mogelijkheden zijn.
Voor de inlogmiddelen is het betrouwbaarheidsniveau hoog vereist, zodat alleen leveranciers
                  van vertrouwensdiensten inlogmiddelen kunnen leveren die bruikbaar zijn binnen het
                  nieuwe stelsel. Deze leveranciers van vertrouwensdiensten moeten op grond van artikel 19
                  van de eIDAS-verordening passende technische en organisatorische maatregelen treffen
                  om de risico’s in verband met de veiligheid van de door hen verleende vertrouwensdiensten
                  te beheren.
               
Dit betekent niet alleen dat uitsluitend middelen worden erkend die gebruikmaken van
                  actuele technieken en standaarden, maar ook dat daarmee nieuwe standaarden zullen
                  volgen en dat deze zullen moeten inspelen op de meest recente technologische ontwikkelingen.
               
2. Hoofdlijnen van het voorstel
               
2.1 Probleembeschrijving
               
De leden van de PVV-fractie vragen welke concrete problemen met dit voorstel worden
                     opgelost, en of er alternatieve oplossingen zijn overwogen.
Het wetsvoorstel gaat een stap verder in het nog beter beschermen van gezondheidsgegevens
                  van patiënten en cliënten en het verbeteren van de uitwisseling van gegevens. Veel
                  inlogmiddelen die momenteel in de zorg worden gebruikt, voldoen niet aan het betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Dit betekent voor de patiënt dat bescherming tegen onrechtmatige toegang tot
                  de patiëntgegevens onvoldoende is geregeld. Daarnaast spelen er andere verschillende
                  problemen. Zo sluiten de huidige UZI-middelen niet goed aan op alle zorgprocessen.
                  Ze werken bijvoorbeeld niet goed bij ambulant werk of op mobiele apparaten. Daarnaast
                  worden UZI-middelen als duur ervaren. Verder zijn UZI-middelen niet flexibel. Een
                  voorbeeld hiervan is dat bij een verandering in de werkrelatie of in de beroepsbevoegdheid
                  een nieuw middel moet worden aangeschaft.
               
Dit wetsvoorstel biedt naast een oplossing voor de bovengenoemde problemen, een betere
                  bescherming van patiëntgegevens, een verbetering van de identificatie van zorgmedewerkers,
                  en waarborgt het recht van patiënten en cliënten van artikel 15e van de Wet cliëntenrechten
                  bij elektronische gegevensverwerking in de zorg om te weten wie hun medische gegevens
                  heeft ingezien.
               
Er is gekeken naar alternatieve oplossingsrichtingen. Een onderzocht alternatief was
                  of het mogelijk en wenselijk is om binnen Dezi alleen gebruik te maken van het publieke
                  inlogmiddel DigiD. Uit dat onderzoek bleek echter dat dit niet voldoende was en dat
                  DigiD een aantal beperkingen kent. Zo kan DigiD niet gebruikt worden voor fysieke
                  toegang, zoals het openen van deuren, en biedt het geen mogelijkheid om een zorgmedewerker
                  te herkennen aan de hand van een foto-wat soms belangrijk is voor patiënten. Daarnaast
                  bestaat er een risico als alles afhankelijk zou zijn van één systeem. Als DigiD tijdelijk
                  niet werkt, bijvoorbeeld door een storing of een cyberaanval, dan zouden zorgmedewerkers
                  mogelijk geen toegang meer hebben tot belangrijke systemen met patiëntgegevens of
                  ruimtes. Dat is onacceptabel omdat het de continuïteit van de zorg ernstig verstoort.
                  Daarom is het beter om meerdere betrouwbare inlogmiddelen als alternatieven naast
                  elkaar beschikbaar te hebben. Zo blijft de zorg ook toegankelijk als één middel uitvalt
                  en ontstaat er een veiliger en stabieler systeem.
               
Een ander onderzocht alternatief is dat de overheid zelf nieuwe inlogmiddelen zou
                  gaan ontwikkelen om de huidige UZI-middelen te vervangen. Voor dit alternatief is
                  niet gekozen, omdat er reeds andere middelen op de markt zijn of worden ontwikkeld
                  die gebruikt kunnen worden in de zorg. Hierbij kan gedacht worden aan combinaties
                  van DigiD met zorgspecifieke inlogmiddelen die momenteel worden ontwikkeld. Aangezien
                  er al andere geschikte inlogmiddelen zijn en er naar verwachting nieuwe zorgspecifieke
                  middelen bijkomen, is het niet nodig dat de overheid nieuwe eigen middelen ontwikkelt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie (h)erkennen de problemen die worden geschetst
                     rondom de huidige identificatie en authenticatie. Zij vragen de regering om met cijfers
                     te onderbouwen welk aandeel van de zorg- en jeugdhulpsector momenteel met het hoogste
                     betrouwbaarheidsniveau zichzelf identificeert.
Op dit moment is het alleen mogelijk om met de UZI-pas in te loggen op betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Het aantal medewerkers in de zorg- en jeugdhulpsector in bezit van een UZI-pas,
                  en dus opgenomen zijn in het UZI-register, bedraagt op dit moment ongeveer 90.000.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden geschetst hoe het komt
                     dat identificatie en authenticatie momenteel gefragmenteerd is. Hoe kan het dat er
                     zo’n lappendeken aan inlogmiddelen is ontstaan dat dit de kwaliteit van de zorg belemmert?
De huidige fragmentatie in identificatie- en authenticatieoplossingen in de zorg komt
                  door de jarenlang ontbreken van centrale sturing en uniforme kaders. In die context
                  hebben zorgaanbieders noodgedwongen gekozen voor uiteenlopende, lokaal of sectoraal
                  passende inlogmiddelen, vaak toegespitst op specifieke systemen of werkprocessen.
                  Het resultaat is een «lappendeken» aan oplossingen, waarbij zorgverleners meerdere
                  middelen naast elkaar moeten gebruiken, afhankelijk van toepassing of instelling.
               
Deze versnippering belemmert de kwaliteit van zorg. Het leidt tot vertraging of belemmering
                  van veilige en tijdige toegang tot relevante gegevens, vergroot de kans op fouten
                  en verhoogt de administratieve belasting voor zorgprofessionals. Daarnaast ondermijnt
                  dit het vertrouwen in digitale gegevensuitwisseling, terwijl juist interoperabiliteit,
                  betrouwbaarheid en een gebruiksvriendelijke toegang van belang zijn voor goede, samenhangende
                  zorg.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarderen de inzet op de interoperabiliteit
                     van systemen. Zij pleiten ervoor om interoperabiliteit op zo veel mogelijk plekken
                     in de digitaliserende zorg als standaard te hanteren. Welke andere mogelijkheden ziet
                     de regering hiertoe, ook in bestaande en aanstaande wetgeving?
Ik onderschrijf het belang van interoperabiliteit als standaardprincipe binnen het
                  digitaliseren van de zorg. Naast het voorliggende wetsvoorstel worden ook op andere
                  vlakken maatregelen genomen, zoals bij de implementatie van de EHDS. Deze verordening
                  vereist immers aanvullende verplichtingen voor het door de zorgaanbieder interoperabel
                  beschikbaar stellen van elektronische gezondheidsgegevens aan andere behandelende
                  zorgaanbieders voor kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het probleem met de betaalbaarheid
                     van UZI-passen. Terwijl de (jeugd)zorg financieel onder druk staat, moeten zorgverleners
                     zich niet bekommeren om de prijs van inlogmiddelen. Wanneer zijn de kosten voor dergelijke
                     inlogmiddelen volgens de regering acceptabel en wie zou deze kosten moeten betalen?
Ik deel de zorgen over de betaalbaarheid van de huidige UZI-middelen. De kosten van
                  € 255 per pas, elke drie jaar, worden zorgbreed als hoog ervaren, zeker in sectoren
                  waar marges beperkt zijn. De nieuwe systematiek maakt het mogelijk om gebruik te maken
                  van meerdere goedgekeurde middelen, waaronder bestaande zorgspecifieke passen en mobiele
                  oplossingen, mits zij voldoen aan het betrouwbaarheidsniveau hoog. Dit leidt tot keuzevrijheid,
                  concurrentie en naar verwachting lagere kosten per gebruiker. Wat acceptabele kosten
                  zijn is niet aan de regering om te bepalen, maar aan de zorgaanbieders.
               
Vanaf november 2026 is de EU Digital Identity Wallet beschikbaar.7 Dit een gratis wallet voor alle burgers, en dus ook voor de zorgmedewerkers. Het
                  is een digitale tool voor digitale identificatie en het delen van persoonlijke gegevens
                  voor burgers en bedrijven. Elke lidstaat gaat minstens één wallet beschikbaar stellen
                  aan al haar burgers, inwoners en bedrijven, zodat ze kunnen bewijzen wie ze zijn en
                  belangrijke digitale documenten veilig kunnen opslaan, delen en ondertekenen. In een
                  wallet kunnen Verklaringen worden geladen. Deze Verklaringen zijn daarbij het bewijs
                  van de zorgidentiteit van de zorgmedewerker. De wallet wordt daarmee ook geschikt
                  om mee in te loggen via Dezi.
               
Het wordt wenselijk geacht dat de kosten voor inlogmiddelen primair op zorgaanbiederniveau
                  worden belegd en niet bij de individuele zorgmedewerkers. Bij de implementatie zal
                  nadrukkelijk aandacht zijn voor de betaalbaarheid, met oog voor schaalgrootte. Het
                  wetsvoorstel biedt in ieder geval de ruimte om de kosten omlaag te brengen door marktwerking
                  en hergebruik van bestaande middelen.
               
Tegelijkertijd brengt dit wetsvoorstel met zich mee dat er minder vaak middelen aangeschaft
                  hoeven te worden. Dat heeft een kostendrukkend effect: er hoeft immers niet steeds
                  een nieuw middel te worden aangeschaft wanneer een medewerker bij een andere zorgaanbieder
                  gaat werken, een andere functie krijgt of een middel verliest.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd of en hoe vaak het voorkomt
                     dat medewerkers UZI-passen onderling uitlenen. Waarop baseert de regering deze aanname?
                     Hoe vaak komt dit naar schatting voor?
Het is niet mogelijk om inzichtelijk te maken hoe vaak een middel wordt uitgeleend.
                  In gesprekken met zorgaanbieders wordt echter aangegeven dat het voorkomt. Als er
                  gebruik wordt gemaakt van een inlogmiddel uit het Dezi-stelsel dan is er een hogere
                  drempel om het persoonlijke inlogmiddel uit te lenen, bijvoorbeeld als voor het inloggen
                  gebruik wordt gemaakt van een telefoon.
               
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat het nieuwe Dezi-register alleen verplicht
                     zal worden gesteld voor de Sectorale Berichten Voorziening in de Zorg (SBV-Z). Tegelijkertijd
                     oordeelde de Raad van State dat met een beperkte mate van verplichting het nieuwe
                     register ook beperkt effect zal hebben. Genoemde leden vragen de regering waarom er
                     is gekozen voor vrijwillige deelname aan het register behalve voor de SBV-Z. Hoe wordt
                     voorkomen dat zorgorganisaties oude en veelal minder veilige inlogsystemen behouden?
Het beeld dat deelname aan het Dezi-register uitsluitend verplicht zou worden voor
                  toegang tot de SBV-Z is onjuist. Dit was wel het geval voordat de Afdeling advisering
                  van de Raad van State over het wetsvoorstel adviseerde. Naar aanleiding van het advies
                  is het wetsvoorstel aangepast en voorziet het nu in een wettelijke basis om het gebruik
                  van het Dezi-register en inlogmiddelen op betrouwbaarheidsniveau hoog ook verplicht
                  te stellen voor toegang tot elektronische uitwisselingssystemen als zorginformatiesystemen.
               
Door deze verplichting wordt voorkomen dat zorgorganisaties oude en veelal minder
                  veilige inlogsystemen behouden, omdat voor toegang tot zowel elektronische uitwisselingssystemen
                  als zorginformatiesystemen Dezi gebruikt moet worden. Andere inlogmiddelen zullen
                  dan geen toegang meer kunnen geven. De IGJ zal hierop toezicht houden.
               
2.2 Doelstelling en noodzaak wetgeving
               
De leden van de PVV-fractie vragen waarom wetgeving noodzakelijk is, in plaats van
                     bijvoorbeeld brancheafspraken.
De regering kiest bewust voor wettelijke verankering van het Dezi-stelsel en niet
                  voor brancheafspraken of vrijwillige convenanten. Allereerst vereist de verwerking
                  van het BSN een expliciete wettelijke grondslag. Branche-afspraken bieden die grondslag
                  niet. Daarnaast is wetgeving noodzakelijk om landelijke uniformiteit, sector-overstijgende
                  toepassing en handhaafbaarheid te waarborgen. Alleen met een wettelijk kader kan worden
                  voorkomen dat versnippering in identificatie- en authenticatiemethoden de voortgang
                  van digitale gegevensuitwisseling belemmert en kan hierop toezicht worden gehouden.
                  Met branche-afspraken kan dit niet worden bereikt. Wetgeving biedt daarom de noodzakelijke
                  juridische en maatschappelijke borging van veilige digitale toegang in de zorg.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie herkennen nogmaals de probleemstelling over
                     het niet van de grond komen van generieke functies. Echter is het stellen van de juiste
                     standaarden nog geen garantie dat deze worden nageleefd, zolang ze geen dwingend karakter
                     hebben. Zij verwijzen naar de overheid die massaal de eigen toegankelijkheidseisen
                     voor websites en digitale formulieren niet naleeft. Waarom is wetgeving volgens de
                     regering nu wel effectief om te komen tot landelijke standaarden voor generieke functies?
De regering onderkent dat het vaststellen van standaarden op zichzelf onvoldoende
                  zijn om naleving te garanderen. Daarom voorziet het wetsvoorstel in een juridisch
                  bindende verplichting tot aansluiting op het Dezi-register en het gebruik van goedgekeurde
                  inlogmiddelen op betrouwbaarheidsniveau hoog. Als daar niet aan wordt voldaan, kan
                  er niet worden ingelogd in het Dezi-register. Voorts kan de IGJ zo nodig handhavend
                  optreden, indien deelname door zorgaanbieders uitblijft, of als zij niet aan de gestelde
                  eisen voldoen. Hierin wordt voorzien middels een nota van wijzing op dit wetsvoorstel.
                  De combinatie van wetgeving, technische borging, gecombineerd met ondersteuning bij
                  standaardisatie-inspanningen en toezicht en handhaving, maken de aanpak van dit wetsvoorstel
                  wezenlijk effectiever dan eerdere vrijwillige standaardisatie-inspanningen zoals bij
                  digitale toegankelijkheid. Deze totaalaanpak is noodzakelijk om te komen tot een toekomst-vast
                  en robuust stelsel.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen waarom er andere middelen moeten
                     komen voor veilige identificatie en authenticatie. Echter vragen zij om nader uit
                     te leggen waarom het niet wenselijk is dat inlogmiddelen door de Minister van VWS
                     (via het CIBG) worden uitgegeven. Waarom is er niet voor gekozen om, naast de mogelijkheid
                     te bieden voor nieuwe betrouwbare inlogmiddelen, ook een eigen (open source) inlogmiddel
                     van een hoog betrouwbaarheidsniveau te ontwikkelen als terugvaloptie? Lekt er door
                     de verschuiving naar externe inlogmiddelen geen technische expertise weg uit het Ministerie
                     van VWS?
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om DigiD te gebruiken als een publiek inlogmiddel
                  voor de toegang tot zorginformatie- en gegevensuitwisselingssystemen. DigiD kan door
                  een zorgmedewerker dagelijks worden gebruikt als inlogmiddel, of enkel als terugvaloptie
                  worden ingezet. Het DigiD-inlogmiddel kan ook gebruikt worden voor authenticatie op
                  het betrouwbaarheidsniveau hoog. Naast het publieke DigiD-inlogmiddel kunnen ook (erkende)
                  marktmiddelen worden gebruikt. Als het Ministerie van VWS naast DigiD nog een ander
                  publiek inlogmiddel (open source) laat ontwikkelen, zal dit de markt verstoren voor
                  de (private) leveranciers van inlogmiddelen binnen het Dezi-stelsel. Dit zou ook het
                  doel van het Dezi-stelsel, dat een multi-middelenstelsel beoogt met keuzevrijheid,
                  innovatie en alternatieven/terugvalopties, in de weg staan. Het doel is om meerdere
                  inlogmiddelen beschikbaar te maken die door verschillende partijen op de markt worden
                  aangeboden. Dit biedt het beste antwoord voor vragen over betaalbaarheid, gemak in
                  het gebruik, aansluiting bij wat de zorg nodig heeft en veiligheid.
               
Voor het Dezi-stelsel wordt de benodigde technische expertise en kennis over inlogmiddelen
                  geborgd binnen het CIBG, op dezelfde manier als bij het huidige UZI-register. Dit
                  gebeurt door het inzetten van een gespecialiseerd team binnen het CIBG dat verantwoordelijk
                  is voor beheer, ondersteuning en doorontwikkeling, waarbij gebruik wordt gemaakt van
                  bestaande infrastructuur en ervaring.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat door het niet langer vanuit de overheid aanbieden
                     van middelen er ruimte ontstaat voor verschillende partijen om diverse inlogmiddelen
                     te ontwikkelen. Genoemde leden vragen of de regering partijen zal aanwijzen of dat
                     partijen zich hiervoor kunnen inschrijven. Daarnaast de vraag of aan een maximumaantal
                     partijen wordt gedacht.
De regering gaat geen specifieke partijen aanwijzen om de genoemde diverse inlogmiddelen
                  te ontwikkelen. De reden daarvoor is, dat dit wetsvoorstel bepaalt dat inlogmiddelen
                  kunnen worden erkend indien zij aan de betreffende, bij dit wetsvoorstel aangegeven,
                  eisen voldoen.
               
Deze eisen worden gesteld binnen de kaders van de Wet digitale overheid, NEN-7518,
                  PKIoverheid en de eIDAS-verordening. Als aan de eisen uit een van deze kaders wordt
                  voldaan, wordt een inlogmiddel als betrouwbaar beschouwd (betrouwbaarheidsniveau hoog).
                  Er zijn dus meerdere kaders met eisen waaraan een inlogmiddel kan voldoen. Om erkend
                  te worden, moet er een aanvraag worden gedaan bij het CIBG. Het CIBG keurt vervolgens
                  een inlogmiddel voor het Dezi-stelsel goed. Aangezien het hier gaat om kwalitatieve
                  vereisten is er geen maximumaantal van aanbieders voor inlogmiddelen voorzien.
               
De leden van de VVD-fractie merken op dat de gekozen oplossingsrichting is afgestemd
                     met het zorgveld en zij vragen in hoeverre de eindgebruikers, dus de zorgprofessionals,
                     onderdeel zijn geweest van deze afstemming. In hoeverre is de paramedische sector
                     betrokken bij de afstemming?
De gekozen oplossing is ontwikkeld in samenwerking met het zorgveld. Het Ministerie
                  van VWS heeft, mede via Nictiz, de afgelopen jaren informatie, behoeften en kennis
                  verzameld van zorginstellingen, zorgkoepels en leveranciers. Er zijn bezoeken gebracht
                  aan verschillende zorginstellingen waar gesprekken zijn gevoerd met zorgverleners,
                  architecten, (informatie-) managers en Chief Medical Information Officers. De visie van zorgkoepels over dit werkveld is actief opgehaald. Ook zijn er expertsessies
                  georganiseerd over verschillende inhoudelijke onderwerpen, waarbij zorgmedewerkers
                  betrokken waren. De oplossingsrichting is gedeeld en besproken met het zorgveld via
                  online seminars, vragenuurtjes, beurzen/congressen, nieuwsbrieven, de CIBG-website
                  en systeemdocumentatie. Daarnaast is een klankbordgroep opgericht, waar zorgkoepels
                  en VZVZ deel van uitmaken.
               
Om gebruikerservaring op te doen, zijn er pilots uitgevoerd. Dit gebeurde door zorgverleners
                  te laten testen met de oplossing die via dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt.
                  Zo konden zorgmedewerkers inloggen met het inlogmiddel DigiD en een ID-wallet van
                  Yivi en is hun gebruikerservaring meegenomen.8
De paramedische sector is in de klankbordgroep niet vertegenwoordigd en ook niet direct
                  via andere overleggen en/of gremia.
               
Eenieder die niet rechtstreeks is benaderd of in het voorproces betrokken is geweest,
                  heeft via de internetconsultatie inbreng kunnen leveren op dit wetsvoorstel. Vanuit
                  de paramedische sector is door de KNGF (Fysiotherapeuten) gereageerd bij de internetconsultatie,
                  evenals onder andere de NVZ (ziekenhuizen), V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden)
                  en de LHV (huisartsen).
               
De leden van de VVD-fractie vragen naar het gebruik van DigiD. In maart 2025 was DigiD
                     tijdelijk onbereikbaar door een DDoS-aanval (distributed denial-of-service) en dit
                     gebeurt helaas vaker. Op welke wijze wordt het onbereikbaar zijn van inlogmiddelen
                     door dergelijke aanvallen opgevangen?
Het onbereikbaar zijn van inlogmiddelen kan niet volledig worden voorkomen. Wel zijn
                  er twee maatregelen getroffen in het wetsvoorstel die deze risico’s verkleinen. Ten
                  eerste verplicht het wetsvoorstel dat zorgaanbieders en zorgmedewerkers met verschillende
                  goedgekeurde inlogmiddelen kunnen inloggen. Hierdoor is er toegang tot elektronische
                  uitwisselingssystemen of zorginformatiesystemen mogelijk met andere goedgekeurde inlogmiddelen.
               
Ten tweede ontstaan er met de komst van identiteitswallet nieuwe type inlogmiddelen
                  die, net als PKIo-middelen, minder afhankelijk zijn van centrale componenten. Hierdoor
                  heeft een DDoS-aanval minder of geen invloed heeft op deze middelen. Als het inlogmiddel
                  DigiD, een van de erkende Dezi-middelen, niet beschikbaar is, kan een zorgmedewerker
                  een alternatief middel gebruiken dat ook bruikbaar is binnen het Dezi-stelsel. Het
                  Dezi-stelsel biedt dus alternatieven die als terugvaloptie gebruik kunnen worden.
                  Daarnaast wordt vanaf november 2026 voor iedere EU-burger ten minste één (gratis)
                  European Digital Identity-wallet beschikbaar. Deze wallets hebben bij gebruik een
                  beperkte afhankelijkheid van centrale componenten. De zorgidentiteit van de zorgmedewerker
                  wordt namelijk vooraf, op verzoek van de zorgmedewerker, door het CIBG als een «verklaring»
                  in de wallet wordt geplaatst. Deze verklaring kan direct bij de zorgaanbieder worden
                  aangeboden. Hierdoor heeft een DDoS-aanval op een centrale voorziening zoals DigiD
                  geen of veel minder grip heeft op dit soort inlogmiddelen.
               
De leden van de NSC-fractie achten het van groot belang dat de werkvloer voldoende
                     betrokken is bij het ontwerp van het nieuwe stelsel. Op welke wijze zijn zorgprofessionals
                     meegenomen in het ontwerp van het nieuwe register en de keuze voor de inlogmiddelen?
                     Wat was de feedback van zorgprofessionals op het ontwerp?
De gekozen oplossing is in samenwerking met het zorgveld ontwikkeld. Het Ministerie
                  van VWS heeft, mede via Nictiz, de afgelopen jaren informatie, behoeften en kennis
                  verzameld van zorginstellingen, zorgkoepels en leveranciers. Er zijn bezoeken gebracht
                  aan verschillende zorginstellingen, waar gesprekken werden gevoerd met zorgverleners,
                  architecten, (informatie-) managers en Chief Medical Information Officers. De visie van zorgkoepels over dit werkveld is actief opgehaald. Ook zijn er expertsessies
                  georganiseerd over verschillende inhoudelijke onderwerpen, waarbij zorgmedewerkers
                  betrokken waren. De oplossingsrichting is gedeeld en besproken met het zorgveld via:
                  online seminars, vragenuurtjes, beurzen/congressen, nieuwsbrieven, de CIBG-website
                  en systeemdocumentatie. Daarnaast is een klankbordgroep opgericht, waar zorgkoepels
                  en VZVZ deel van uitmaken. Eenieder die niet rechtstreeks is benaderd of in het voorproces
                  betrokken is geweest, heeft via de internetconsultatie inbreng kunnen leveren op dit
                  wetsvoorstel. Vanuit de paramedische sector is door de KNGF (Fysiotherapeuten) bij
                  de internetconsultatie gereageerd, evenals onder andere de NVZ (ziekenhuizen), V&VN
                  (Verpleegkundigen & Verzorgenden) en de LHV (huisartsen).
               
Om gebruikerservaring op te doen, zijn er pilots uitgevoerd. Dit gebeurde door zorgmedewerkers
                  te laten testen met de oplossing die via dit wetsvoorstel mogelijk wordt gemaakt.
                  Zo konden zorgmedewerkers inloggen met het inlogmiddel DigiD en met een ID-wallet
                  van Yivi en is hun gebruikerservaring meegenomen.
               
Een belangrijk onderdeel van deze oplossing is dat zorgmedewerkers zelf kunnen kiezen
                  welk Dezi-inlogmiddel ze gebruiken. Deze keuzevrijheid wordt erg gewaardeerd door
                  de zorgmedewerkers. Daarnaast waarderen zorgmedewerkers dat elk erkend inlogmiddel
                  bij elke zorgaanbieder werkt. Hierdoor hoeft een zorgmedewerker niet meerdere inlogmiddelen
                  te hebben als hij of zij bij verschillende zorgorganisaties werkt.
               
De leden van de NSC-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat zonder een
                     harde einddatum voor het verplicht overstappen naar het Dezi-register, het nieuwe
                     stelsel wederom beperkt effect zal hebben. Waarom is er geen harde einddatum voor
                     verplichte aansluiting op het Dezi-register voor de andere zorginstellingen? Is dit
                     bewust gedaan en zo ja, waarom?
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State om een harde einddatum
                  op te nemen voor de verplichte overstap naar het Dezi-register is overgenomen. Deze
                  einddatum wordt gesteld op 1 januari 2031 en komt terug in het wetsvoorstel.
               
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat de grootste verbetering in de digitale
                     infrastructuur in de zorg teweeg kan worden gebracht als het nieuwe systeem maximaal
                     benut wordt. Wat zou er volgens de regering nodig zijn om volledige deelname van alle
                     systemen aan het Dezi-register te stimuleren?
Om dit te realiseren kiest de regering voor een gefaseerde wettelijke verplichtstelling
                  die doorloopt tot 1 januari 2031. Daarnaast wordt brede deelname gestimuleerd door
                  technische standaardisatie, certificering, ondersteuning bij implementatie en nauwe
                  samenwerking met brancheorganisaties en leveranciers. Keuzevrijheid in inlogmiddelen
                  en ruimte voor marktwerking gaan bijdragen aan lagere kosten en een betere aansluiting
                  op het werkproces. Zo wordt het stelsel breed uitvoerbaar en betaalbaar, ook voor
                  kleinere zorgaanbieders.
               
Voor zorgaanbieders specifiek is een stimuleringsregeling voorzien, waarbij in de
                  eerste periode (2026/2027) wordt bijgedragen in de aanschaf van een nieuw inlogmiddel.
                  Deze stimulering is bedoeld om zorginstellingen en haar medewerkers te bewegen over
                  te stappen naar een veilig inlogmiddel binnen het nieuwe Dezi-stelsel. Vanaf het moment
                  van de verplichtstelling kan de IGJ zo nodig handhavend optreden indien deelname door
                  zorgaanbieders uitblijft.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering voorstelt om alleen inlogmiddelen
                     toe te staan die voldoen aan het betrouwbaarheidsniveau «hoog». Voor deze leden is
                     niet helemaal duidelijk of deze keuze dwingend voortvloeit uit een wettelijke verplichting,
                     of dat dit een beleidsmatige keuze betreft. Deze leden vragen hierop een reflectie.
De eIDAS-verordening schrijft niet voor dat voor het verwerken van medische gegevens
                  betrouwbaarheidsniveau hoog is vereist. Uit de Algemene verordening gegevensbescherming
                  (AVG) volgt wel dat persoonsgegevens door passende technische of organisatorische
                  maatregelen op een dusdanige manier moeten worden verwerkt dat een passende beveiliging
                  is gewaarborgd.9 Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens geldt voor medische persoonsgegevens betrouwbaarheidsniveau
                  hoog.10 Gezondheidsgegevens zijn namelijk per definitie gevoelig zodat een hoger beveiligingsniveau
                  is vereist dan voor ander soorten persoonsgegevens. Wanneer sprake is van gegevens
                  die onder het medisch beroepsgeheim vallen, dan wordt uitgegaan van een vereist betrouwbaarheidsniveau
                  hoog, waardoor substantieel niet zou volstaan.
               
De leden van de CDA-fractie kunnen de keuze voor het betrouwbaarheidsniveau «hoog»
                     in principe volgen, maar vragen wel of de regering wil toelichten waarom het betrouwbaarheidsniveau
                     «substantieel» niet zou voldoen en wat daarin precies het verschil is met het niveau
                     «hoog». Deze leden vragen waarom het bijvoorbeeld bij het inloggen bij MijnOverheid.nl
                     wel toegestaan is (en voorlopig blijft) om in te loggen op het niveau «substantieel».
Het uitgangspunt van passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen
                  bepaalt het vereiste betrouwbaarheidsniveau.11 Doordat gezondheidsgegevens per definitie gevoelig zijn, is een hoger beveiligingsniveau
                  vereist dan voor andere type persoonsgegevens. Bij gegevens die vallen onder het medisch
                  beroepsgeheim wordt uitgegaan van betrouwbaarheidsniveau hoog, zodat substantieel
                  niet zou volstaan.12 Het voorgaande is ook de reden waarom inloggen op MijnOverheid is toegestaan op betrouwbaarheidsniveau
                  «substantieel». De opgevraagde gegevens in MijnOverheid vallen niet onder het medisch
                  beroepsgeheim en eisen daardoor geen hoger betrouwbaarheidsniveau.
               
In Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1502 staan de minimale technische specificaties,
                  normen en procedures voor het voldoen aan betrouwbaarheidsniveau laag, substantieel
                  en hoog.13 Deze verordening werkt een onderdeel van de eIDAS-verordening verder uit.14
De Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1502 werkt volgens een gelaagd systeem: om te
                  voldoen aan betrouwbaarheidsniveau substantieel moet een elektronisch identificatiemiddel
                  voldoen aan betrouwbaarheidsniveau laag én aan een van de opties uit de lijst van
                  vereiste elementen voor betrouwbaarheidsniveau substantieel. Hetzelfde geldt voor
                  het voldoen aan betrouwbaarheidsniveau hoog: minimaal voldoen aan betrouwbaarheidsniveau
                  substantieel én aan een van de opties uit de lijst van vereiste elementen voor betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Door dit systeem is betrouwbaarheidsniveau hoog veeleisender dan betrouwbaarheidsniveau
                  substantieel.
               
Hieronder is een voorbeeld van hoe dit werkt met de vereiste elementen uit de Uitvoeringsverordening
                  (EU) 2015/1502 voor het bewijzen en verifiëren van de identiteit van natuurlijke personen.15
Voor betrouwbaarheidsniveau substantieel kan gekozen worden voor optie 1. Hierin staan
                  de volgende eisen: 1. Er is geverifieerd dat een persoon in bezit is van bewijs erkend
                  door de lidstaat waar de aanvraag voor een elektronisch identificatiemiddel is gedaan
                  en dat het bewijs de opgegeven identiteit vertegenwoordigt; 2. Dit bewijs is gecontroleerd
                  op echtheid en; 3. Er zijn maatregelen genomen om het risico te minimaliseren dat
                  de identiteit van de persoon niet overeenkomt met de opgegeven identiteit. Om vervolgens
                  te voldoen aan betrouwbaarheidsniveau hoog, moet voldaan worden aan de bovenstaande
                  eisen én aan bijvoorbeeld optie 1 voor betrouwbaarheidsniveau hoog. De vereiste elementen
                  hiervan zijn: 1. Het controleren van een bewijs aan de hand van een gezaghebbende
                  bron16 en; 2 Het verifiëren van de opgegeven identiteit van een aanvrager door een vergelijking
                  van een of meer fysieke kenmerken van de persoon met de gezaghebbende bron.
               
Voor betrouwbaarheidsniveau substantieel is dus de identiteitsverificatie minder strikt
                  dan bij betrouwbaarheidsniveau hoog. Er zijn bijvoorbeeld geen eisen gesteld de fysieke
                  kenmerken te controleren om een sterke koppeling tussen de natuurlijke persoon en
                  het identificatiemiddel te borgen.
               
2.3 Identificatie en authenticatie voor toegang tot cliëntgegevens
               
De leden van de PVV-fractie vragen, voor welk platform is gekozen om de gegevensdeling
                     van cliënten mogelijk te maken. Deze leden constateren dat er verschillende platformen
                     beschikbaar zijn voor de gewenste inrichting, maar dat deze niet allemaal (volledig)
                     met elkaar kunnen communiceren. Wat is hierover de visie van de regering?
Er zijn op dit moment inderdaad verschillende platformen en systemen voor gegevensuitwisseling.
                  Deze zijn ontwikkeld met een eigen doel en zijn sectorspecifiek. Ik zie echter dat
                  de markt de landelijke ontsluiting over systemen en sectoren heen niet op pakt. Daarom
                  neem ik regie om bestaande systemen en infrastructuren te verbinden. Zo ontstaat een
                  landelijk dekkend netwerk waarmee gezondheidsgegevens landelijk uitgewisseld kunnen
                  worden.
               
Samen met het veld werk ik aan de realisatie van de Nationale visie en strategie (NVS)
                  om databeschikbaarheid in 2035 voor het hele gezondheidsstelsel te realiseren. Om
                  daarmee te zorgen dat gezondheidsgegevens altijd op de juiste plek en op het juiste
                  moment en op een veilige wijze beschikbaar zijn voor inwoner/cliënt en zorgverlener.
                  Het verbinden van bestaande systemen en infrastructuren is een eerste stap richting
                  het realiseren van de visie.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn nogmaals benieuwd naar de onderbouwing
                     dat zorggegevens momenteel onvoldoende beschermd zijn. Op welke manier monitort de
                     regering de oneigenlijke toegang tot zorggegevens? Hoe vaak komt dit voor dankzij
                     de gebrekkige beveiliging van UZI-middelen?
De identificatie en autorisatie vindt in het huidige systeem plaats met de UZI-middelen.
                  Deze UZI-middelen voldoen aan betrouwbaarheidsniveau hoog en zijn daarmee technisch
                  goed beveiligd. Echter, vanwege het feit dat zorgaanbieders ook gebruik maken van
                  andere inlogmiddelen met een lager betrouwbaarheidsniveau, maakt dat de zorggegevens
                  desondanks niet voldoende zijn beschermd. Dit wordt met dit wetsvoorstel ondervangen
                  door het voorschrijven van inlogmiddelen op het hoogste betrouwbaarheidsniveau. Ook
                  is uit de praktijk gebleken dat de UZI-passen worden uitgeleend. Dit zal met de persoonlijke
                  inlogmiddelen uit het Dezi-stelsel minder snel het geval worden.
               
Voor een geoorloofde toegang tot zorggegevens is niet alleen een geldige identificatie
                  en authenticatie vereist, maar speelt ook autorisatie een grote rol. Wanneer de stappen
                  van identificatie en authenticatie zijn doorlopen en duidelijk is dat de medewerker
                  is wie hij stelt te zijn, dan heeft de betreffende medewerker nog de juiste rechten
                  nodig om toegang te krijgen tot de zorggegevens waar het om gaat. Deze rechten worden
                  door middel van een autorisatieproces door de zorgaanbieder aan de zorgmedewerker
                  toegewezen.
               
Zorgaanbieders dienen de toegang tot zorggegevens te loggen. Wanneer blijkt dat oneigenlijke
                  toegang heeft plaatsgevonden en dit een risico voor een betrokkene met zich heeft
                  meegebracht, moet de zorgaanbieder dit als datalek melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
                  De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geen aparte registratie van datalekken die zijn
                  veroorzaakt door oneigenlijk gebruik van UZI-middelen. Het is daarom niet aan te geven
                  hoe vaak dit voorkomt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om te onderbouwen waarom tot 1 januari
                     2029 nog het gebruik van UZI-middelen is toegestaan. Met de kennis dat deze middelen
                     onveilig zijn, alternatieven voorhanden zijn, en het zorgveld al heeft kunnen experimenteren
                     met DigiD als inlogmiddel, vragen deze leden waarom deze datum is verkozen in plaats
                     van 1 januari 2027 of 1 januari 2028. Hoe verenigt de regering deze deadline met de
                     grote urgentie om zorggegevens beter te beschermen?
De regering heeft gekozen voor een gefaseerde overgangsperiode tot uiterlijk 1 januari
                  2029 om zorgaanbieders voldoende tijd en ruimte te geven voor de overstap van het
                  huidige UZI-stelsel naar het nieuwe Dezi-stelsel. Deze termijn is gebaseerd op de
                  omvang en diversiteit van het zorgveld (van ziekenhuizen tot jeugdhulp en eerstelijnszorg),
                  de noodzaak om softwareapplicaties en systemen aan te sluiten op het koppelvlak én
                  de praktijkervaringen uit eerdere digitaliseringstrajecten waaruit blijkt dat een
                  zorgvuldige, stapsgewijze implementatie een soepele overstap vergemakkelijkt.
               
De overgangsperiode is daarnaast gekozen om gebruikers van de huidige UZI-middelen
                  enerzijds de geldigheidsduur van de middelen te laten benutten (een middel dat tot
                  eind 2025 wordt uitgegeven heeft een geldigheid van drie jaar, dus tot eind 2028)
                  en anderzijds de mogelijkheid te bieden tot een geleidelijke overgang naar een inlogmiddel
                  dat binnen het Dezi-stelsel erkend is.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen het belang van centrale regie
                     om digitalisering in de zorg in goede banen te leiden. Zij volgen de analyse dat,
                     zonder overheidsinterventie, de nodige ontwikkelingen niet van de grond komen. Echter
                     vragen zij waarom de zorgsector deze ontwikkeling niet zelf zou toepassen, zonder
                     interventie van de overheid. Waarom is de zorgsector er tot dusver niet in geslaagd
                     om goede afspraken met elkaar te maken? Waarom wordt er nu pas ingegrepen om landelijke
                     standaarden af te dwingen?
De afgelopen jaren heeft iedere zorgsector zich vooral gericht op de ontwikkeling
                  van eigen EPD-systemen en de gegevensuitwisseling tussen EPD-systemen van dezelfde
                  softwareleverancier. Hierdoor kunnen zorgaanbieders met het EPD-systeem van dezelfde
                  softwareleverancier met elkaar gegevens uitwisselen. Maar het landelijk uitwisselen
                  van gezondheidsgegevens tussen verschillende zorgaanbieders, sectoren en softwareleveranciers
                  is onvoldoende door de markt opgepakt en dus nog steeds niet mogelijk.
               
Daarom neem ik meer regie om bestaande EPD-systemen en infrastructuren te laten verbinden.
                  Zo ontstaat een landelijk dekkend netwerk waarmee gezondheidsgegevens landelijk en
                  over sectoren heen uitgewisseld kunnen worden. Die regie neem ik ook, omdat voorkomen
                  moet worden dat databeschikbaarheid in de zorg een verdienmodel wordt en er spelers
                  zijn die baat hebben bij een gefragmenteerd landschap. Toepassingen en diensten mogen
                  wel concurreren op functionaliteiten die de bruikbaarheid van gegevens voor burgers
                  en zorgverleners bevorderen. Zo blijft er ruimte voor innovatie.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering een soortgelijke noodzaak
                     ziet in andere dossiers op het gebied van digitalisering in de zorg.
Naast regie op de realisatie van een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren
                  neem ik ook regie voor het realiseren van een landelijk vertrouwensstelsel en de generieke
                  functies.
               
Landelijk vertrouwensstelsel
De laatste decennia zijn er verschillende afsprakenstelsels voor veilige gegevensuitwisseling
                  ontwikkeld. Deze afsprakenstelsels ondersteunen één of meer sectoren of gegevenssets.
                  In de afsprakenstelsels zijn onder andere afspraken vastgelegd die met vertrouwensaspecten
                  te maken hebben, zoals over de manier van beveiliging van het communicatienetwerk
                  of de te gebruiken standaarden voor identificatie. De vertrouwensmodellen van verschillende
                  afsprakenstelsels komen in meer of mindere mate met elkaar overeen.
               
VWS heeft het Twiin Afsprakenstelsel gekozen als dé centrale plek voor de vastlegging
                  van geharmoniseerde en gestandaardiseerde vertrouwensafspraken in de zorg. De keuze
                  voor Twiin als landelijk vertrouwensstelsel heeft tot doel de versnippering van afspraken
                  te verminderen door toe te werken naar meer uniformiteit en harmonisatie van bestaande
                  oplossingen.
               
Generieke functies
Generieke functies bestaan uit sets van afspraken, standaarden en voorzieningen om
                  de juiste gegevens op het juiste moment op de juiste plek te krijgen. Zoals lokalisatie,
                  autorisatie en adressering. Vergelijk het met kentekenregistratie, rijbewijzen, verkeersborden
                  en bewegwijzering. In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik beschreven hoe ik regie
                  heb genomen op generieke functies door inrichtingskeuzes te maken en deze met partijen
                  in het zorgveld verder uit te werken. Voor de langere termijn onderzoek ik hoe (onderdelen
                  van) de generieke functies verplicht gesteld kunnen worden.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe zij
                     de overstap naar Dezi-middelen gaat stimuleren, monitoren en evalueren.
Voor zorgaanbieders is een stimuleringsregeling voorzien. Deze stimulering is bedoeld
                  om zorgverleners te bewegen over te stappen naar een veilig inlogmiddel binnen het
                  nieuwe Dezi-stelsel. De overstap wordt gestimuleerd door bij te dragen in de aanschaf
                  van een nieuw inlogmiddel voor de eerste twee jaar (2026/2027).
               
Ik onderken het belang van zorgvuldige monitoring en evaluatie bij de stapsgewijze
                  overgang van het bestaande UZI-stelsel naar het nieuwe Dezi-stelsel. Tijdens de overgangsperiode
                  (tot uiterlijk 1 januari 2029) worden zorgaanbieders gefaseerd aangesloten op het
                  Dezi-register. Er worden indicatoren opgesteld om de voortgang te monitoren zodat
                  tijdig kan worden bijgestuurd. Naast de indicatoren over het aantal aangesloten instellingen
                  en zorgmedewerkers, wordt expliciet aandacht besteed aan de knelpunten zoals ervaren
                  door zorgmedewerkers. De Kamer kan hierover desgewenst jaarlijks via een Kamerbrief
                  over worden geïnformeerd.
               
Het CIBG zal periodieke voortgangsrapportages opleveren. Daarnaast wordt de IGJ structureel
                  betrokken bij de evaluatie, zowel op het gebied van privacy, beveiliging als naleving
                  van verplichtingen. Hun signalen worden meegenomen in de beleidsmatige doorontwikkeling
                  van het stelsel. Ik houd ook de voortgang, de uitvoerbaarheid en de effecten van de
                  overgang in het oog.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de zorgen rondom een «vendor lock-in».
                     Zij vragen de regering toe te lichten wanneer er volgens haar sprake is van een gezonde
                     concurrentie tussen leveranciers van inlogmiddelen. Hoe voorkomt de regering dat slechts
                     één of enkele partijen naar boven drijven als hoofdleverancier?
Vendor-lock in wordt voorkomen door concurrentiemogelijkheden en keuzevrijheid te bieden tussen
                  publieke, private, generieke én zorgspecifieke inlogmiddelen. Geen enkel zorginformatie-
                  of gegevensuitwisselingssysteem mag één specifiek middel verplicht stellen. Dit wetsvoorstel
                  voorziet in het voorgestelde artikel 15 dat alle erkende middelen moeten kunnen worden
                  gebruikt bij ieder systeem. Het CIBG faciliteert via een standaard koppelvlak toegang
                  voor alle goedgekeurde inlogmiddelen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering het net als deze leden
                     een voorwaarde vindt dat er uitsluitend (of in ieder geval zo veel mogelijk) gebruik
                     gemaakt wordt van Nederlandse en Europese inlogmiddelen, zodat de continuïteit in
                     de zorg in geen enkel geval afhankelijk wordt van niet-Europese tech-leveranciers?
De continuïteit van zorg mag op geen enkel moment afhankelijk worden van een klein
                  aantal of uitsluitend niet-Europese technologiebedrijven, zeker tegen de achtergrond
                  van een veranderende geopolitieke context.
               
Het wetsvoorstel stelt in het voorgestelde artikel 15 dat zorgmedewerkers alle erkende
                  inlogmiddelen moeten kunnen gebruiken bij de systemen van zorgaanbieders. Daarmee
                  wordt voorkomen dat een middelenleverancier een blokkade opwerpt voor andere marktpartijen.
                  De markt voor inlogmiddelen, ook die voor de zorgsector, is een volwassen en open
                  markt met concurrentie. Ook nu al leveren marktpartijen toegangsmiddelen aan zorgaanbieders.
                  Het wetsvoorstel geeft een grondslag om inlogmiddelen aan te bieden erkend door vier
                  verschillende kaders: namelijk Wet digitale overheid, PKIoverheid, de eIDAS-verordening
                  en NEN 7518. Hierdoor kunnen ICT-leveranciers via verschillende routes hun inlogmiddelen
                  aanbieden.
               
De Dezi-inlogmiddelen worden erkend door de vier bovengenoemde kaders. Deze kaders
                  stellen eisen en vragen om een officiële erkenning. Deze erkenning gebeurt door de
                  Nederlandse overheid (op basis van de Wet digitale overheid en de PKIoverheid), op
                  EU-niveau (bij de eIDAS-verordening), of door te voldoen aan de NEN-7518 (via een
                  certificaat uitgegeven door een certificerende instelling onder de Raad van Accreditatie).
                  Zowel de Wet digitale overheid als de NEN-7518 verwijzen naar de eIDAS-verordening.
                  Dit alles betekent dat alleen inlogmiddelen kunnen worden gebruikt die zijn erkend
                  door de Nederlandse overheid of die onder toezicht staan van de Europese Unie.
               
Bovendien schrijft de eIDAS-verordening voor dat een verlener van vertrouwensdiensten
                  in de EU gevestigd hoort te zijn, een vestiging hoort te hebben in de EU, of gevestigd
                  is in een derde land dat een overeenkomst heeft gesloten met de EU op grond van artikel 218
                  VWEU.17 Ook moeten verleners van vertrouwensdiensten onder toezicht staan van een nationale
                  toezichthouder in een EU-land. Daarnaast moet de aanbieder voldoen aan alle technische
                  en juridische eisen van eIDAS
               
Kortom, er zal uitsluitend gebruik gemaakt kunnen worden van door Nederland erkende
                  en/of onder Europees toezicht staande inlogmiddelen, zodat de continuïteit in de zorg
                  in geen enkel geval volledig afhankelijk wordt van niet-Europese tech-leveranciers.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe wordt afgedwongen dat de infrastructuur
                     van het Dezi-register ook niet voor een deel afhankelijk wordt van de infrastructuur
                     van niet-Europese tech-leveranciers. Erkent de regering het belang van strategische
                     autonomie in de digitale zorg in de huidige geopolitieke context? Hoe waarborgt de
                     regering dit binnen deze wetgeving?
Zoals aangegeven hierboven mag de continuïteit van onze zorg op geen enkele manier
                  in het geding komen door de huidige geopolitieke verhoudingen en ontwikkelingen. Daarom
                  levert het CIBG de infrastructuur van het Dezi-register, waardoor de infrastructuur
                  onder mijn verantwoordelijkheid valt. Daarnaast is in het voorstel ruimschoots aandacht
                  besteed aan het voorkomen van afhankelijkheid van (statelijke) actoren van buiten
                  de Europese Unie wat betreft inlogmiddelen in de zorg. In dit kader is er daarom voor
                  gekozen uitsluitend het gebruik van erkende inlogmiddelen toe te laten. Dit zijn middelen
                  die vallen onder de Wet digitale overheid, PKIoverheid, de eIDAS-verordening, of die
                  voldoen aan NEN 7518. Deze inlogmiddelen zijn erkend door de Nederlandse overheid,
                  staan onder toezicht van de Europese Unie, of zijn gecertificeerd door een certificerende
                  instelling onder de Raad van Accreditatie.
               
Daarmee zal dus de infrastructuur van het Dezi-register niet afhankelijk worden van
                  niet- Europese tech-leveranciers, terwijl uitsluitend gebruikt gemaakt gaat worden
                  van door Nederland erkende en/of onder Europese toezicht staande inlogmiddelen. Hiermee
                  wordt de continuïteit van de zorg in geen enkel geval volledig afhankelijk van niet-Europese
                  tech-leveranciers.
               
De leden van de VVD-fractie zien dat in het wetsvoorstel regelmatig wordt verwezen
                     naar de NEN-norm 7510. In 2023 liet de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) weten
                     dat bijna alle ziekenhuizen voldoen aan deze norm maar een aantal nog niet. Voldoen
                     inmiddels alle ziekenhuizen aan de norm?
Er zijn nog zes ziekenhuizen die er vooralsnog niet in zijn geslaagd om met een onafhankelijke
                  toetsing aan te tonen dat zij voldoen aan de NEN-norm 7510 voor informatiebeveiliging.
                  Een onafhankelijke beoordeling is echter wel een eis in de norm om aan te tonen dat
                  aan de norm wordt voldaan.
               
Met elk van deze ziekenhuizen heeft de IGJ op regelmatige basis contact om de voortgang
                  van lopende verbeteringen te monitoren. Meerdere van deze ziekenhuizen hebben op korte
                  termijn een onafhankelijke toetsing gepland of moeten hiervoor binnenkort een herbeoordeling
                  doen naar aanleiding van een eerdere toetsing.
               
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de monitoring en evaluatie van de overstap
                     wordt vormgegeven.
De regering onderkent het belang van zorgvuldige monitoring en evaluatie bij de stapsgewijze
                  overgang van het bestaande UZI-stelsel naar het nieuwe Dezi-stelsel. Tijdens de overgangsperiode
                  (tot uiterlijk 1 januari 2029) worden zorgaanbieders gefaseerd aangesloten op het
                  Dezi-register. Monitoring vindt plaats op het aantal aangesloten organisaties en gebruikers
                  per sector, het gebruik van erkende inlogmiddelen versus UZI-middelen, en de gemelde
                  technisch, organisatorisch of juridisch knelpunten bij implementatie en gebruik.
               
Het CIBG zal periodieke voortgangsrapportages opleveren terwijl de IGJ tevens structureel
                  wordt betrokken bij de evaluatie, zowel op het gebied van privacy, beveiliging als
                  de naleving van verplichtingen. Hun signalen worden meegenomen in de beleidsmatige
                  doorontwikkeling van het stelsel. Ik zal ook de voortgang, de uitvoerbaarheid en de
                  effecten van de overgang in het oog houden.
               
De leden van de NSC-fractie noemen de samenwerking tussen digitale zorgsystemen (interoperabiliteit)
                     als belangrijke voorwaarde om de administratieve lasten in de zorg terug te dringen.
                     Deze leden vragen de regering in welke mate het Dezi-register interoperabel is met
                     de andere zorgsystemen. Hoe kan dit in de toekomst worden verbeterd?
Interoperabiliteit kan worden bereikt door het gebruik van open standaarden. Dit zijn
                  afspraken tussen ICT-systemen die door iedereen kunnen worden gebruikt. Alle (semi-)
                  overheidsorganisaties hebben de verplichting open standaarden toe te passen die zijn
                  opgenomen in de «Pas toe of leg uit»-lijst van de Forum Standaardisatie18, tenzij een zwaarwegende reden zich daartegen verzet.19
Het Dezi-stelsel is interoperabel omdat voor de technische koppelvlakken- die zorgen
                  voor de uitwisseling van gegevens tussen informatiesystemen, een open standaard uit
                  de genoemde lijst geldt.
               
Daarnaast wordt de interoperabiliteit van het Dezi-stelsel geborgd doordat de architectuur
                  aansluit bij de algemene generieke architectuur van de eIDAS-verordening: de Architecture
                  Reference Framework (ARF).20 De ARF beschrijft de gemeenschappelijke normen, richtsnoeren, technische specificaties
                  en best practises die de lidstaten samen ontwikkelen en die gebruikt worden voor informatie-uitwisseling
                  tussen wallets, uitgevers en dienstverleners in de Europese Unie.
               
De verwachting is dat leveranciers deze architectuur zullen omarmen vanwege de rol
                  bij bijvoorbeeld gegevensuitwisselingen op basis van de EHDS. De technische koppelvlakken
                  waarmee Dezi werkt, zijn ook afgestemd met een aantal leveranciers van zorginformatiesystemen
                  om te toetsen of zij de technische standaarden waar Dezi mee werkt daadwerkelijk in
                  de praktijk kunnen toepassen.
               
Om de interoperabiliteit in het zorgveld met het oog op de toekomst verder te vergroten
                  en daar sturing op te verrichten, wordt door VWS samen met het zorgveld gewerkt aan
                  het landelijk dekkend netwerk van infrastructuren, generieke functies en aanpalende
                  ICT-voorzieningen. Recent heb ik uw Kamer over de stand van zaken geïnformeerd.21
Hoewel er momenteel geen directe aanleiding is te komen tot een verbetering van de
                  interoperabiliteit van het Dezi-register met andere zorgsystemen, borgt deze aanpak
                  dat ook in de toekomst de standaarden die bijdragen aan het realiseren van interoperabiliteit
                  met het veld worden afgestemd en vastgelegd.
               
De leden van de CDA-fractie steunen het voornemen van de regering, onder andere naar
                     aanleiding van het advies van de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens
                     (AP), om het gebruik van het Dezi-register en de bijbehorende middelen verplicht te
                     stellen. Deze leden lezen dat de regering dit stapsgewijs wil doen en vragen wat dit
                     precies betekent.
Het wetsvoorstel voorziet in een gefaseerde uitfasering van UZI-middelen tot uiterlijk
                  1 januari 2029. Gedurende deze overgangsperiode kunnen bestaande uitgegeven UZI-middelen
                  nog worden gebruikt. Wanneer een zorgaanbieder of jeugdhulpverlener bij inwerkingtreding
                  van dit wetsvoorstel nog niet klaar is om volledig over te stappen, biedt deze overgangstermijn
                  ruimte voor stapsgewijze implementatie.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de overgangstermijn loopt tot
                     1 januari 2029 en zo ja, dan vragen zij waarom precies voor deze datum gekozen is.
                     Genoemde leden vragen of de regering heeft overwogen deze datum naar voren te halen.
                     Deze leden verwijzen naar het inloggen met DigiD bij MijnOverheid.nl, waarbij de keuze
                     is gemaakt om het «lage» betrouwbaarheidsniveau volledig uit te faseren per 1 juli
                     2028. Zij vragen waarom hier niet bij wordt aangesloten.
De regering heeft gekozen voor een gefaseerde overgangsperiode tot uiterlijk 1 januari
                  2029 om zorgaanbieders voldoende tijd en ruimte te geven voor de overstap van het
                  huidige UZI-stelsel naar het nieuwe Dezi-stelsel. Deze termijn is gebaseerd op de
                  omvang en diversiteit van het zorgveld (van ziekenhuizen tot jeugdhulp tot eerstelijnszorg)
                  én de praktijkervaringen uit eerdere digitaliseringstrajecten waaruit blijkt dat een
                  zorgvuldige, stapsgewijze implementatie een soepele overstap vergemakkelijkt.
               
Hoewel de noodzaak voor veilige en gebruiksvriendelijke gegevensuitwisseling groot
                  is, is de vaart van de overstap afgestemd op de uitvoerbaarheid en beschikbaarheid
                  van nieuwe en gecertificeerde inlogmiddelen. De overgangsperiode moet niet alleen
                  technisch, maar ook organisatorisch haalbaar zijn, zonder extra werkdruk te leggen
                  op zorgprofessionals. Daarom is een kortere overgangstermijn, zoals bijvoorbeeld wordt
                  gehanteerd bij MijnOverheid.nl, onwenselijk.
               
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de overstap, maar worden hierin ondersteund.
                  Het CIBG en het Ministerie van VWS nemen een actieve regierol door, onder andere:
                  het beschikbaar stellen van een standaard koppelvlak en technische documentatie, het
                  begeleiden van leveranciers via pilots en implementatieondersteuning, het bieden van
                  handreikingen, communicatie en een centrale servicedesk, en het faciliteren van kennisdeling
                  tussen koplopers en andere organisaties. Daarnaast is voor zorgaanbieders in een stimuleringsregeling
                  voorzien, waarbij in de eerste periode (2026/2027) wordt bijgedragen in de aanschaf
                  van een nieuw inlogmiddel. Deze stimulering is bedoeld om zorginstellingen en haar
                  medewerkers te bewegen over te stappen naar een veilig inlogmiddel binnen het nieuwe
                  Dezi-stelsel.
               
Mocht blijken dat de overgang bij bepaalde sectoren of organisaties moeizaam verloopt,
                  dan zullen VWS en het CIBG samen met betrokken partijen tijdig interventies inzetten.
                  Dit kan bijvoorbeeld door gerichte ondersteuning op maat te realiseren, te bezien
                  of inlogmiddelen versneld kunnen worden toegelaten of door andere praktische oplossingen
                  voor tijdelijke overbrugging. Het doel blijft altijd om de werkdruk voor zorgaanbieders
                  zoveel mogelijk te minimaliseren, terwijl tegelijkertijd de beweging naar een veiliger,
                  toekomstbestendig toegangsmodel onverminderd doorgang vindt. De verplichte vervanging
                  van alle andere inlogmiddelen met een lager betrouwbaarheidsniveau voor toegang tot
                  elektronische zorginformatie- en gegevensuitwisselingssystemen heeft een overstaptermijn
                  tot uiterlijk 1 januari 2031.
               
De leden van de SP-fractie constateren dat er met dit wetsvoorstel voor wordt gekozen
                     om private ict-aanbieders een grotere rol te geven bij het aanbieden van toepassingen
                     voor identificatie en authenticatie, hoewel er met DigiD ook nog een publieke optie
                     blijft bestaan. Welke waarborgen zijn er ingebouwd om buitensporige winsten hiermee
                     en vendor lock-ins te voorkomen? In hoeverre is de optie om een volledig publiek systeem
                     te behouden onderzocht?
De erkende inlogmiddelen en elektronische zorginformatie- en gegevensuitwisselingssystemen
                  worden gekoppeld aan een technisch platform dat door het CIBG wordt aangeboden. Hierdoor
                  is er controle over de technische koppeling die gebruikt wordt door systemen voor
                  zorginformatie en gegevensuitwisseling. Deze koppeling wordt technisch gerealiseerd
                  via een open standaard. Dankzij deze open standaard, die door de overheid is vastgesteld,
                  ontstaat een eenduidige werkwijze en stabiel koppelvlak dat niet door de leveranciers
                  wordt bepaald. Dit voorkomt dat zorgaanbieders afhankelijk worden van één specifieke
                  leverancier van inlogmiddelen (vendor lock-in) en bevordert de keuzevrijheid en samenwerking binnen de zorg. Doordat er verschillende
                  inlogmiddelen beschikbaar kunnen komen in het Dezi-stelsel, met een terugvaloptie
                  naar het publieke middel DigiD, geldt ook dat voor inlogmiddelen er geen gedwongen
                  winkelnering hoeft te zijn en daarmee buitensporige winsten worden voorkomen. Met
                  dit wetsvoorstel komt er uiteindelijk een verplichting om met de diverse goedgekeurde
                  inlogmiddelen toegang te krijgen tot de SBV-Z, het Dezi-register en de zorginformatie-
                  en gegevensuitwisselingssystemen. Om die reden kunnen zorgaanbieders dankzij dit wetsvoorstel
                  niet in een vangnet van een vendor-lock in komen van een middelenleverancier.
               
Er is onderzocht of het een optie is dat het Ministerie van VWS zelf nieuwe inlogmiddelen
                  gaat ontwikkelen om de huidige UZI-middelen te vervangen. Voor dit alternatief is
                  niet gekozen omdat er al andere middelen op de markt zijn of worden ontwikkeld die
                  gebruikt kunnen worden in de zorg. Hierbij kan gedacht worden aan DigiD, maar ook
                  aan de zorgspecifieke inlogmiddelen die momenteel in ontwikkeling zijn. Aangezien
                  er naar verwachting ook nog nieuwe zorgspecifieke inlogmiddelen bijkomen, is het niet
                  nodig dat het Ministerie van VWS eigen middelen ontwikkelt.
               
2.4 Medewerkers registeren in het Dezi-register
               
De leden van de PVV-fractie merken op dat in artikel 14, lid 2 wordt gesteld «Het
                     Dezi-register wordt ingesteld en beheerd door Onze Minister». Voorheen werd dit nog
                     aangevuld met «of een door Onze Minister aangewezen instelling.» Bij artikel 14a,
                     lid 2, sub d wordt gerefereerd aan «de inspectie». Houdt dit hiermee verband? Kan
                     dit worden toegelicht?
Artikel 14, tweede lid, van het wetsvoorstel sorteert voor op de keuze om het Dezi-register
                  te beleggen bij het CIBG, dat als agentschap onder mijn verantwoordelijkheid valt.
                  Artikel 14a, tweede lid, bevat een grondslag om nadere regels te stellen over het
                  verstrekken van gegevens aan de IGJ of aan mij over het betrouwbaarheidsniveau van
                  de inlogmiddelen.
               
De leden van de PVV-fractie merken op dat de artikelen 14 en 15 geheel worden herschreven.
                     Wat eerder krachtens een algemene maatregel van bestuur werd geregeld, wordt nu keihard
                     verankerd. Bijvoorbeeld artikel 15, lid 2 wordt artikel 14, lid 3, waarom is voor
                     deze weg gekozen?
De huidige artikelen 14 en 15 van de Wabvpz zien specifiek op het UZI-register. Beide
                  artikelen worden met dit wetsvoorstel alleen op noodzakelijke punten aangepast om
                  zo het Dezi-systeem mogelijk te maken. Uit artikel 14, derde lid, van het wetsvoorstel
                  volgt dat er vergoeding betaald moet worden voor inschrijving in het register. Dit
                  stond eerst alleen in de algemene maatregel van bestuur. Het doel is deze grondslag
                  verder te verduidelijken door het te verplaatsen naar dit wetsvoorstel. Daarnaast
                  kon de mogelijkheid in artikel 15, tweede lid, van het wetsvoorstel, voorheen niet.
                  Daarom kon dit daarvoor ook niet bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld.
                  Aangezien dit lid tevens een van de hoofdelementen is van dit wetsvoorstel, wordt
                  dit nu geregeld bij wet.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben zorgen over de schaal van het Dezi-register.
                     Eén centraal register, waarin Dezi-nummers, gekoppeld aan het BSN, van alle zorgmedewerkers
                     geregistreerd staan, is mogelijk een aantrekkelijk doelwit voor cyberaanvallen. Welke
                     gegevens van zorgpersoneel worden precies opgeslagen in het Dezi-register?
Bij de inschrijving van een zorgmedewerker worden de volgende gegevens in het register
                  opgenomen: geslachtsnaam, geboortedatum, voornamen, adres, e-mailadres, burgerservicenummer,
                  en, indien van toepassing, voor welke zorgaanbieder een zorgmedewerker werkzaam is,
                  het BIG-nummer als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele
                  gezondheidszorg, en de titel, als bedoeld in artikel 34 of artikel 36a van de Wet
                  op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wie de «sleutel» tot de persoonsgegevens
                     in het Dezi-register in handen heeft.
Op grond van artikel 14, tweede lid, van het wetsvoorstel is de Minister van VWS verantwoordelijk
                  voor het stelsel ten aanzien van de identificatie en authenticatie van zorgverleners,
                  inclusief het ontkoppelpunt. De Minister is verantwoordelijk voor de verwerking van
                  persoonsgegevens in het Dezi-register en het ontkoppelpunt. Het CIBG treedt op als
                  uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VWS.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het principe van dataminimalisatie
                     wordt toegepast in de inrichting van het Dezi-register.
Dataminimalisatie wordt op verschillende wijzen toegepast. Bij het ontwerp en het
                  implementatietraject is en wordt doorlopend beoordeeld welke gegevens noodzakelijk
                  en proportioneel zijn in relatie tot het doel van de verwerking. Er worden alleen
                  gegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de taak, tenzij er
                  voor de verwerking van die gegevens een andere grondslag bestaat. Ook wordt het archiveringsbeleid
                  van het huidige register herijkt om vast te stellen of de bewaartermijnen van documenten
                  die persoonsgegevens bevatten, niet langer zijn dan noodzakelijk.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke maatregelen de regering heeft
                     genomen om de cyberveiligheid van deze gegevens te waarborgen.
Voor de informatiebeveiliging wordt het bestaande informatiebeveiligingsbeleid van
                  het UZI-register voortgezet en daar waar nodig wordt het huidige informatiebeleid
                  aangepast. Het CIBG voldoet bij de uitvoering van haar taken voor het UZI-register
                  al aan diverse internationale en Europese standaarden, waaronder strenge informatiebeveiligingseisen.
                  Een voorbeeld hiervan is een toepasselijke ETSI-standaard: de ETSI EN 319 401-General Policy Requirements for Trust Service Providers. Hierin worden onder meer eisen gesteld aan de logische en fysieke toegangsbeveiliging
                  van de dienst. Het CIBG is hiervoor als vertrouwensdienst tevens gecertificeerd.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het Dezi-register wordt opgeslagen
                     op Nederlands grondgebied en valt deze geheel onder het Nederlands recht? Zo nee,
                     welke externen hebben (mogelijk) toegang tot het Dezi-register en heeft de regering
                     de nodige veiligheidsanalyse (DPIA) en een exit-strategie opgesteld?
Het register wordt beheerd door het CIBG en wordt lokaal, binnen Nederlandse staatsgrenzen,
                  versleuteld opgeslagen. Ook is Nederlands recht van toepassing. Met betrokken leveranciers
                  zijn verwerkingsovereenkomsten afgesloten en vormen afspraken over de beëindiging
                  van de dienst standaardonderdeel van de contractuele afspraken. Deze afspraken worden
                  onder anderen vastgelegd in een Business Continuity Plan.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd hoe medewerkers die geen Nederlandse
                     identiteit hebben, en dus geen BSN, ook gebruik kunnen maken van het Dezi-register.
                     Hoe kunnen zorgverleners zonder BSN veilig toegang verkrijgen tot zorggegevens? Zijn
                     eIDAS-genotificeerde middelen hiervoor een oplossing?
Een Europese burger die een werkrelatie aangaat met een zorgaanbieder kan zich laten
                  inschrijven als niet-ingezetene in de BRP (ook wel RNI, de Registratie van Niet-ingezetenen).
                  Na inschrijving in de RNI krijgt deze persoon een BSN. De Europese zorgmedewerker
                  kan zich registeren in het Dezi-register. Voor het verlenen van toegang kan gebruik
                  gemaakt worden van een bestaande oplossing, namelijk de BRP-koppeling voor eIDAS.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om toe te lichten wat de
                     status van stagiairs is binnen het nieuwe Dezi-register. Hoe worden stagiairs en zorgverleners-in-opleiding
                     meegenomen in dit wetsvoorstel, zodat leertrajecten niet worden gehinderd door de
                     nieuwe wetgeving?
Met dit wetsvoorstel kunnen beoogde medewerkers van zorg- en jeugdhulpaanbieders zich
                  laagdrempelig inschrijven in het Dezi-register. Als er al een registratie in het UZI-register
                  is ten aanzien van de stage- of opleidingsorganisatie, dan worden stagiairs en zorgverleners-in-opleiding
                  automatisch gemigreerd naar het Dezi-register. Als er geen registratie in het UZI-register
                  is, dan kunnen stagiairs en zorgverleners-in-opleiding voordat de stage of opleiding
                  begint, zich inschrijven in het Dezi-register. Het wetsvoorstel hindert daarmee niet
                  leertrajecten.
               
De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is dat een medewerker ingeschreven
                     moet blijven staan als diegene niet meer werkzaam is in de zorg? In hoeverre zou het
                     dan voor deze medewerker mogelijk zijn om toegang te krijgen tot cliënt- en patiëntgegevens?
Als een zorgmedewerker (tijdelijk) stopt met werken in de zorg, kan het toch zinvol
                  zijn om ingeschreven te blijven staan in het Dezi-register. Door het behouden van
                  de inschrijving in het Dezi-register kan de zorgmedewerker sneller en eenvoudiger
                  terugkeren in de zorg. Het aanvragen van een nieuwe registratie kan namelijk de nodige
                  tijd in beslag nemen. Een medewerker die niet meer werkzaam is in de zorg en ingeschreven
                  staat in het Dezi-register, kan met alleen de registratie geen toegang krijgen tot
                  cliënt- of patiëntgegevens. Een medewerker moet namelijk beschikken over een werkrelatie,
                  een inlogmiddel en daarnaast via de zorgaanbieder toegang krijgen tot het systeem.
                  De inschrijving van een zorgmedewerker in het Dezi-register is niet oneindig. Als
                  een zorgmedewerker gedurende een periode van 7 jaar geen geregistreerde werkrelatie
                  met een zorgaanbieder heeft gehad dan worden de gegevens verwijderd uit het register.
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het uitschrijven uit het nieuwe Dezi-register
                     zal plaatsvinden als iemand niet meer in de zorg werkt. Deze leden vragen wie daarvoor
                     verantwoordelijk is, de medewerker of de zorgaanbieder, en hoe dat precies in de praktijk
                     verloopt.
Zodra een zorgmedewerker niet meer binnen de zorg werkzaam is, kan die een verzoek
                  indienen voor doorhaling in het Dezi-register. De verantwoordelijkheid hiertoe ligt
                  bij de zorgmedewerker. Wanneer de werkrelatie tussen zorgmedewerker en zorgaanbieder
                  wordt verbroken, is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om deze mutatie
                  direct in het register door te voeren. Hiermee wordt de registratie van een zorgmedewerker
                  veranderd; de koppeling met de zorgaanbieder wordt verwijderd uit de registratie van
                  de zorgmedewerker. Een zorgmedewerker kan dan ook geen gebruik meer maken van eerder
                  verkregen autorisaties en heeft dus geen toegang tot de systemen van de zorgaanbieder.
               
De inschrijving van een zorgmedewerker is bovendien niet oneindig. Als een zorgmedewerker
                  gedurende een periode van 7 jaar geen geregistreerde werkrelatie met een zorgaanbieder
                  heeft gehad, worden diens gegevens verwijderd uit het register.
               
2.5 Inlogmiddelen met het betrouwbaarheidsniveau hoog
               
De leden van de PVV-fractie vragen of in de wijzigingsopdracht voor artikel 14a, sub
                     d, met «inspectie» de IGJ wordt bedoeld.
Met «inspectie» wordt inderdaad de IGJ bedoeld. Dit is gedefinieerd in artikel I,
                  onderdeel A, van de Verzamelwet gegevenswerking VWS II.a, die de Wapvpz gaat wijzigen.22
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie pleiten voor een zorgvuldig proces om vast
                     te stellen dat nieuwe inlogmiddelen voldoen aan de gestelde eisen. Zij vragen om een
                     uitleg hoe het goedkeuringsproces er precies uitziet en hoe het Centraal Informatiepunt
                     Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) de benodigde bewijsmiddelen zal controleren.
De goedkeuringsprocedures voor de inlogmiddelen in het Dezi-stelsel wordt de komende
                  tijd nader vormgegeven. Deze algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen. Er
                  kan voor nu wel een algemene uitleg worden gegeven over hoe het goedkeuringsproces
                  eruit gaat zien.
               
Wet Digitale Overheid
Inlogmiddelen in de zin van de Wet digitale overheid worden van rechtswege goedgekeurd
                  wanneer zij voldoen aan betrouwbaarheidsniveau hoog.
               
eIDAS-verordening
Een inlogmiddel op basis van de eIDAS-verordening wordt goedgekeurd wanneer het inlogmiddel
                  door een lidstaat is aangemeld bij de Europese Commissie en het voldoet aan de eisen
                  van betrouwbaarheidsniveau hoog.
               
PKI-o-servicecertificaten
Een PKI-o-servicecertificaat wordt op aanvraag goedgekeurd wanneer het is uitgegeven
                  door een vertrouwensdienst in de zin van de eIDAS-verordening, het voldoet aan een
                  betrouwbaarheidsniveau gelijkwaardig aan Organization Validated én een uniek identificerend kenmerk heeft.23 Dit kenmerk kan worden verkregen via het CIBG.
               
Zorgspecifieke inlogmiddelen
Voor zorgspecifieke inlogmiddelen moet een conformiteitscertificaat (verkregen na
                  een audit) aan het CIBG worden overlegd. Hieruit moet volgen dat zowel het inlogmiddel
                  als de verstrekkende partij voldoen aan de gestelde eisen. Het CIBG controleert of
                  het conformiteitscertificaat is uitgegeven door een conformiteitsbeoordelingsinstantie
                  (CI) die gerechtigd is om een audit op de toepasselijke norm (NEN 7518) uit te voeren
                  en of deze audit op de juiste elementen heeft plaatsgevonden. De CI kan alleen een
                  audit uitvoeren als zij hiertoe zijn aangewezen door de Raad van Accreditatie. Tevens
                  zal er een controle plaatsvinden of de leverancier van een inlogmiddel is opgenomen
                  in het Europese vertrouwenslijst van partijen die inlogmiddelen op betrouwbaarheidsniveau
                  hoog uitgeven.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering of zij kan toezeggen dat
                     zij goedkeuringen van nieuwe middelen zo transparant mogelijk aan de Kamer zal doen
                     toekomen en te publiceren, zodat de documentatie over deze middelen vindbaar en verifieerbaar
                     is?
Het voornemen is om een overzicht te publiceren van inlogmiddelen die zijn goedgekeurd.
De leden van de NSC-fractie zijn erg voorzichtig met het gebruik van algoritmes op
                     gevoelige persoonsgegevens. Mag de data in het Dezi-register ook voor andere doeleinden
                     worden gebruikt? Zo ja, voor welke doeleinden en welke algoritmes worden op deze data
                     toegepast?
Het gebruik van data in het Dezi-register mag alleen voor de doelen omschreven in
                  dit wetsvoorstel. Deze doelen zijn het beheer van het register en de goedkeuring van
                  inlogmiddelen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering kiest voor het uitgangspunt van
                     keuzevrijheid voor inlogmiddelen. Deze leden vragen of deze keuze zich wel verhoudt
                     tot de doelstelling om te komen tot meer standaardisatie en het terugdringen van fragmentatie.
                     Deze leden vragen of de regering hierop wil reageren.
De regering onderkent het spanningsveld tussen keuzevrijheid en standaardisatie en
                  deelt het uitgangspunt dat fragmentatie moet worden teruggedrongen. Tegelijkertijd
                  is het uitgangspunt van keuzevrijheid voor inlogmiddelen bewust gekozen binnen het
                  Dezi-stelsel. Keuzevrijheid draagt bij aan toegankelijkheid en innovatie en sluit
                  daarnaast aan bij de diverse werkpraktijken in de zorg. De keuzevrijheid geldt uitsluitend
                  binnen een duidelijk afgebakend kader: alle inlogmiddelen moeten voldoen aan het betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Daarnaast is aansluiting op het standaard koppelvlak verplicht. Hierdoor ontstaat
                  een situatie waarin alle middelen interoperabel zijn, ongeacht de leverancier. Fragmentatie
                  in termen van techniek en beveiligingsniveaus wordt hiermee voorkomen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of het niet veel wenselijker is dat zoveel mogelijk
                     zorgaanbieders en zorgverleners gebruik maken van één (of slechts enkele) inlogmiddel(en),
                     vanuit het oogpunt van eenvoud, overzicht en het verminderen van fragmentatie.
De zorg is een complexe sector met uiteenlopende werkcontexten: van ziekenhuiszorg
                  tot wijkverpleging, en van jeugdhulp tot GGZ. Eén enkel inlogmiddel past zelden overal
                  goed bij. Juist keuzevrijheid maakt het mogelijk een inlogmiddel te kiezen dat aansluit
                  bij de werkpraktijk, zoals: een fysieke pas, een smartphone-app, of een integratie
                  met bestaande ziekenhuispas.
               
Het voorschrijven van één middel zou de uitvoerbaarheid, acceptatie en gebruiksvriendelijkheid
                  in gevaar brengen. Tegelijkertijd wordt met de verplichte aansluiting op het koppelvlak
                  geborgd dat (al) deze inlogmiddelen ten minste interoperabel zijn.
               
De leden van de CDA-fractie zijn ook van mening dat zo’n keuze administratieve lasten
                     kan verminderen, omdat minder inlogmiddelen hoeven worden gecertificeerd en geaccrediteerd.
                     Deze leden vragen of de regering deze mening deelt.
Hoewel keuzevrijheid meerdere aanbieders impliceert, wordt de certificering daarvan
                  gebundeld via een gestandaardiseerd toetsingskader, namelijk de NEN 7518 en een gecentraliseerd
                  toezicht. De grootste lasten van certificering ligt niet bij zorgmedewerkers of zorgaanbieders,
                  maar bij de aanbieders van de inlogmiddelen. Tegelijkertijd worden zorgorganisaties
                  juist ontlast doordat zij geen aparte inlogsystemen meer hoeven te onderhouden: elk
                  erkend middel werkt via dezelfde standaard.
               
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest om inloggen
                     via het systeem van DigiD en/of eHerkenning als uitgangspunt te nemen, eventueel een
                     aangepaste versie hiervan specifiek voor de zorg, indien nodig aangevuld met enkele
                     zorgspecifieke inlogmiddelen. De leden vragen of de regeling hiervan de voor- en nadelen
                     wil schetsen en de haalbaarheid hiervan wil verkennen en of dit leidt tot lagere kosten.
                     Zij vragen voorts of de regering hierbij specifiek wil ingaan op het systeem van eHerkenning,
                     waarbij de Rijksoverheid samenwerkt met enkele erkende leveranciers. Deze leden vragen
                     in hoeverre dit systeem verschilt van het voorgestelde systeem in dit wetsvoorstel
                     en in hoeverre zo’n systematiek ook in de zorg gebruikt kan worden.
Er is onderzocht of hergebruik van de onderliggende techniek van DigiD of het eHerkenningsstelsel
                  mogelijk en wenselijk zou kunnen zijn. Echter, deze systemen bleken qua architectuur
                  en technische standaarden onvoldoende passend. Beide hanteren namelijk een minder
                  moderne technische standaard en zijn mede doordoor complex in het realiseren van een
                  aansluiting door een zorgaanbieder. Dat is onwenselijk binnen het gefragmenteerde
                  zorglandschap met aanzienlijk meer zorgaanbieders dan momenteel zijn aangesloten bij
                  DigiD en eHerkenning.
               
Om die reden is bij het ontwerp van Dezi goed gekeken naar de opzet en de sterke en
                  zwakke punten van de DigiD, eHerkenning en van grote toegangsoplossingen zoals de
                  ToegangsVerleningService (TVS)24 van het Ministerie van BZK, SURFconext25 (ten behoeve van het hoger onderwijs) en de infrastructuur voor inloggen die door
                  VWS is gerealiseerd tijdens de Coronapandemie.
               
Daarbij is het van belang te benadrukken dat de daadwerkelijke authenticatie-laag
                  slechts een onderdeel vormt van de totale oplossingsarchitectuur. De kern van het
                  systeem wordt gevormd door een registerstructuur waartoe zorgverleners zich op een
                  hoog betrouwbaarheidsniveau dienen te authentiseren voor het verkrijgen van een zorgidentiteit.
               
Hoewel het fundamenteel herinrichten van DigiD of het eHerkenningsstelsel als technisch
                  en organisatorisch complex is beoordeeld, is gekozen om wél aansluiting te zoeken
                  bij de door deze stelsels erkende inlogmiddelen voor gebruik door de zorgprofessional.
                  Op dat punt fungeren DigiD en eHerkenning dus als uitgangspunt. Het hergebruik van
                  de erkende inlogmiddelen, zoals DigD, is beoogd om de administratieve lasten te beperken.
                  Voor de identificatie en authenticatie van natuurlijke personen – de zorgmedewerkers
                  – wordt aangesloten bij het wettelijk kader van de Wet digitale overheid, waaronder
                  ook DigiD en eHerkenning vallen. Dit impliceert dat erkende Wdo-middelen die een BSN
                  kunnen leveren, rechtstreeks toepasbaar zijn als Dezi-inlogmiddel.
               
Daarnaast bestaat binnen het zorgveld een substantiële behoefte aan aanvullende, zorgspecifieke
                  authenticatiemiddelen. De Wdo voorziet echter niet in de erkenning van dergelijke
                  zorgspecifieke middelen. De Wdo-erkende middelen moeten universeel beschikbaar zijn
                  voor alle burgers en toepasbaar zijn bij publieke dienstverlening, zoals MijnOverheid
                  of de Belastingdienst. Zorgspecifieke middelen daarentegen worden uitgegeven onder
                  verantwoordelijkheid van individuele zorgaanbieders en zijn enkel toegankelijk voor
                  zorgmedewerkers met een formele werkrelatie tot deze instellingen. Bovendien ontsluiten
                  zorgspecifieke middelen géén BSN, maar een afgebakende zorgidentiteit. In de zorgidentiteit
                  staat een Dezi-nummer, naam en zorginstelling. Om zorgspecifieke middelen te kunnen
                  erkennen, is dus een afzonderlijk toetsingskader vereist buiten de reikwijdte van
                  de Wdo.
               
Een laatste reden is gelegen op het gebied van de verstrekking van gekwalificeerde
                  attributen, waardoor het register kan fungeren als Europese vertrouwensdienst, als
                  bedoeld in de eIDAS-verordening. Het huidige UZI-stelsel kent in functionele zin namelijk
                  twee hoofdcomponenten: enerzijds een register, en anderzijds voorzieningen voor de
                  identificatie en authenticatie van natuurlijke personen (zorgprofessionals) en organisaties
                  (inclusief hun ICT-systemen). Concreet betreft dit het UZI-register, de UZI-pas en
                  UZI-servercertificaten.
               
In de toekomstige inrichting van het stelsel worden deze componenten vervangen of
                  gemigreerd naar alternatieve oplossingen. Een wezenlijk element binnen deze transitie
                  is de vervanging van het UZI-register door het Dezi-register. Deze migratie omvat
                  niet alleen de verandering van het register zelf, maar ook alle bijbehorende processen
                  en koppelingen met bronregisters zoals: de BRP, het BIG-register en het Diplomaregister.
                  De nieuwe oplossing is afgestemd op de Europese referentiearchitectuur (ARF), met
                  als doel het Dezi-register in te richten als een register dat gekwalificeerde attributen
                  kan verstrekken («Qualified Electronic Attestation of Attributes»).26 DigiD noch het eHerkenningsstelsel kunnen deze rol vervullen, dit zijn immers geen
                  registers. Het voeren van het Dezi-register is een in de wet benoemde taak waardoor
                  het register ook kan fungeren als erkende Europese vertrouwensdienst, zoals de eIDAS-verordening
                  dat voorschrijft.
               
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er praktijksituaties zijn die andere vormen
                     van inlogmiddelen vereisen dan DigiD en/of eHerkenning (zoals in de OK of bij een
                     MRI-scanner), maar vragen of de regering kan schetsen hoe vaak dit voorkomt. Deze
                     leden vragen of niet in het overgrote deel van de gevallen gebruik gemaakt wordt of
                     kan worden van computer/PC, tablet of smartphone, en daarmee dus ook van één of enkele
                     digitale inlogmiddelen zoals DigiD.
In de zorg is de toegang tot zorginformatie- en gegevensuitwisselingssystemen net
                  als op veel werksituaties geregeld via een combinatie van werkstations, tablets en
                  smartphones. In bepaalde gevallen moet ook met specifieke medische apparatuur worden
                  gewerkt. Hierbij is niet alleen de veiligheid en hygiëne van belang, maar ook de snelheid
                  en gebruiksvriendelijkheid van de gebruikte inlogmethoden. De keuze voor het juiste
                  inlogmiddel hangt daarbij sterk af van de werksituatie van de zorgverlener. In een
                  vaste werkomgeving, bijvoorbeeld een balie of spreekkamer, kan een inlogmiddel zoals
                  DigiD goed werken. Echter, in een meer dynamische werksituaties, zoals de thuiszorg,
                  de OK of op de Spoedeisende Hulp, is het belangrijk dat het inlogmiddel snel en eenvoudig
                  te gebruiken is, zodat zorgverleners geen tijd verliezen bij het toegang krijgen tot
                  belangrijke informatie. Hierop aansluitend worden de toegangsmiddelen vaak gecombineerd
                  met andere functies, zoals bijvoorbeeld het openen van deuren (fysieke toegang tot
                  bepaalde ruimtes) of een laagdrempelige identificatie van de zorgmedewerker aan de
                  patiënt/cliënt door een foto en een naam op een fysieke toegangspas.
               
Wanneer er slechts één of enkele digitale inlogmiddelen zoals DigiD beschikbaar zouden
                  zijn, dan zouden de bovengenoemde functionaliteiten ook moeten worden geharmoniseerd
                  over alle zorgaanbieders. Dat ligt niet voor de hand.
               
Dit wetsvoorstel biedt ruimte voor verschillende soorten inlogmiddelen, zodat zorgaanbieders
                  en zorgverleners zelf kunnen kiezen welk middel het beste aansluit bij hun specifieke
                  werk- en gebruikssituatie en functionele behoeften. Het voorschrijven van slechts
                  één of enkele inlogmiddelen, zoals DigiD, is niet geschikt voor alle zorgprocessen
                  en alle behoeften en kan veel weerstand oproepen, zo blijkt uit ervaringen met de
                  UZI-pas.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering beargumenteert dat via keuzevrijheid
                     een «vendor lock-in» kan worden voorkomen, in die zin dat zorgaanbieders niet afhankelijk
                     zijn van één leverancier. Deze leden delen het belang van back-ups, maar zien juist
                     ook voordelen van een uniforme aanpak, net als die we bij DigiD kennen, omdat daar
                     het probleem van «vendor lock-in» ook niet speelt. Deze leden vragen of dit klopt
                     en of de regering op dit argument wil ingaan.
Het wetsvoorstel zorgt juist voor een uniforme aanpak. Dit gebeurt op drie manieren.
                  Ten eerste, door het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen. Ten tweede, door aanbieders
                  van voorzieningen zoals de SBV-Z en het Dezi-register te verplichten het gebruik van
                  goedgekeurde inlogmiddelen mogelijk te maken. Ten derde, door gebruik van andere elektronische
                  uitwisselingssystemen en zorginformatiesystemen mogelijk te maken met deze goedgekeurde
                  inlogmiddelen. De goedgekeurde inlogmiddelen worden gekoppeld aan een technisch platform
                  dat door het CIBG wordt aangeboden. Hierdoor is er controle over de technische koppeling
                  die gebruikt wordt door systemen voor zorginformatie en gegevensuitwisseling. Deze
                  koppeling wordt technisch gerealiseerd via een open standaard. Dankzij deze open standaard,
                  die door de overheid is vastgesteld, ontstaat een eenduidige werkwijze en een stabiel
                  koppelvlak dat niet door de leveranciers wordt bepaald. De uniforme aanpak en het
                  toepassen van de standaarden voorkomt dat zorgaanbieders afhankelijk worden van één
                  specifieke leverancier (vendor lock-in) en bevordert daarnaast de keuzevrijheid en samenwerking binnen de zorg. Doordat
                  er verschillende goedgekeurde inlogmiddelen beschikbaar kunnen komen in het Dezi-stelsel,
                  met een terugvaloptie naar het publieke middel DigiD, geldt ook dat voor inlogmiddelen
                  er geen gedwongen winkelnering hoeft te zijn.
               
De leden van de CDA-fractie benadrukken het belang van het verminderen van afhankelijkheden
                     van (statelijke) actoren van buiten de Europese Unie. Deze leden vragen of de regering
                     deelt dat het niet veel verstandiger is om alleen gebruik te maken van bestaande door
                     de overheid ontwikkelde inlogmiddelen zoals DigiD of mogelijke nieuwe inlogmiddelen
                     die worden ontwikkeld door of binnen de EU.
De continuïteit van zorg mag op geen enkel moment afhankelijk worden van een klein
                  aantal of uitsluitend niet-Europese technologiebedrijven, zeker tegen de achtergrond
                  van een veranderende geopolitieke context.
               
De Dezi-inlogmiddelen in dit wetsvoorstel worden erkend op grond van vaste kaders:
                  de Wet digitale overheid, PKI-overheidsstelsel, de eIDAS-verordening en de NEN 7518.
                  Elk van deze kaders stelt eisen en vraagt om een officiële erkenning. Deze erkenning
                  gebeurt door de Nederlandse overheid (Wet digitale overheid en PKI-overheidsstelsel),
                  op EU-niveau (eIDAS-verordening) of door te voldoen aan de NEN 7518 (middels een certificaat
                  uitgegeven door een certificerende instelling onder Raad van Accreditatie). Zowel
                  de Wet digitale overheid als de NEN 7518 verwijzen naar de eIDAS-verordening.
               
Dit betekent dat alleen inlogmiddelen kunnen worden gebruikt die zijn erkend door
                  de Nederlandse overheid of die onder toezicht staan van de Europese Unie. Daarnaast
                  schrijft de eIDAS-verordening voor dat een verlener van een vertrouwensdienst in de
                  EU gevestigd hoort te zijn, een vestiging hoort te hebben in de EU, of gevestigd is
                  in een derde land dat een overeenkomst heeft gesloten met de EU op grond van artikel 218
                  VWEU.27 Ook moet een verlener van vertrouwensdiensten onder toezicht staan van een nationale
                  toezichthouder in een EU-lidstaat. Daarnaast moet de aanbieder voldoen aan alle technische
                  en juridische eisen van eIDAS.
               
Daarmee zal uitsluitend gebruik gemaakt kunnen worden van door Nederland erkende en/of
                  onder Europese toezicht staande inlogmiddelen, zodat de continuïteit in de zorg in
                  geen enkel geval volledig afhankelijk wordt van niet-Europese tech-leveranciers.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of het via dit wetsvoorstel, al dan niet bij of
                     krachtens algemene maatregel van bestuur, mogelijk is om nadere eisen te stellen aan
                     inlogmiddelen met het oog op de nationale veiligheid en de strategische autonomie.
De mogelijkheden om nadere eisen te stellen aan inlogmiddelen met het oog op de nationale
                  veiligheid en strategische autonomie liggen niet in deze wet. In dat geval zullen
                  deze eisen, indien nodig, opgenomen moeten worden in de Wet digitale overheid, de
                  eIDAS-verordening, of de NEN 7518, die de basisvereisten vormen voor de toegelaten
                  middelen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is om bijvoorbeeld via algemene
                     maatregel van bestuur een maximumaantal inlogmiddelen vast te leggen.
Binnen het huidige wetsvoorstel zijn er geen mogelijkheden om een maximumaantal inlogmiddelen
                  vast te leggen. Dit past, naar idee van de regering, ook niet binnen de principes
                  van een open markt.
               
2.5.1 Wdo erkende inlogmiddelen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering het ontwikkelen van
                     Wdo erkende inlogmiddelen wil stimuleren, en zo ja, hoe en of dit ook geldt voor inlogmiddelen
                     die breder inzetbaar zijn dan alleen de zorg.
De regering ziet het gebruik van Wdo-erkende inlogmiddelen als één van de mogelijke
                  routes om veilige digitale toegang in de zorg te realiseren, mits deze inlogmiddelen
                  voldoen aan het vereiste betrouwbaarheidsniveau hoog en goed aansluiten bij zorgprocessen.
                  De regering kiest nadrukkelijk voor een open stelsel waarin zowel Wdo-erkende als
                  zorgspecifieke inlogmiddelen worden toegelaten, mits deze laatstgenoemde zijn gecertificeerd
                  conform de geldende normen, zoals NEN 7518. Er is op dit moment geen gerichte stimulering
                  vanuit VWS richting het ontwikkelen van Wdo-middelen, noch voor inlogmiddelen die
                  breder inzetbaar zijn dan alleen de zorg.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het Ministerie van Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport samenwerkt met de Ministeries van Economische Zaken en Binnenlandse
                     Zaken om te komen tot betrouwbare Nederlands-Europese alternatieve inlogmiddelen.
Er is geen specifieke samenwerking met andere ministeries gericht op het creëren van
                  Nederlandse of Europese inlogmiddelen via de Wet digitale overheid. Wel vindt er beleidsafstemming
                  met BZK plaats over de interoperabiliteit van publieke inlogmiddelen, zoals DigiD
                  en de Europese wallet, in het kader van toegang.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering een praktisch beeld
                     kan schetsen van hoe zorgmedewerkers Wdo-erkende inlogmiddelen gebruiken in hun dagelijkse
                     werk en wat patiënten hiervan merken.
Voor zorgmedewerkers betekent dit dat zij, afhankelijk van hun zorginstelling, gebruik
                  kunnen maken van erkende inlogmiddelen die aansluiten bij hun werkpraktijk. Dit kan
                  bijvoorbeeld (in de toekomst) door gebruik van de wallet te maken bij het inloggen.
                  Deze wallet maakt het inloggen in bijvoorbeeld de thuiszorg ook mogelijk. Patiënten
                  merken hier in de praktijk niets van: zij zien geen verandering in hoe zij zorg ontvangen,
                  maar mogen er wél op vertrouwen dat hun gegevens beter beschermd zijn door de inzet
                  van veilige en gecertificeerde toegangsmiddelen.
               
2.5.2 Zorgspecifieke inlogmiddelen (gecertificeerd op basis van de NEN 7518)
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen weten welk aandeel van de (jeugd)zorgsector
                     momenteel gebruik maakt van zorgspecifieke inlogmiddelen.
Ik heb thans geen zicht op het huidige gebruik van zorgspecifieke middelen door zorgaanbieders.
                  Echter, vanuit de diversiteit aan zorg en jeugdhulp in Nederland begrijp ik hun behoefte
                  om een middel te (blijven) gebruiken dat specifiek passend is op het betreffende zorgproces.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe wordt toegezien dat, los van het
                     certificeren, bestaande zorgspecifieke inlogmiddelen wel met spoed aan de nieuwe wettelijke
                     standaarden voldoen. Is dit een taak van de Minister van VWS, de NEN-werkgroep, de
                     Raad voor Accreditatie, certificerende instellingen of zorgaanbieders zelf?
Binnen het Dezi-stelsel kunnen alleen zorgspecifieke middelen gebruikt worden die
                  voldoen aan de eisen van de NEN 7518 en daarmee ook aan betrouwbaarheidsniveau hoog.
                  Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om aan de hand van een conformiteitscertificaat,
                  die verkregen wordt na een audit door een conformiteitsbeoordelingsinstantie, bij
                  het CIBG aantoonbaar te maken dat het gebruikte zorgspecifieke middel voldoet. Voldoet
                  het niet, dan wordt het zorgspecifieke middel niet goedgekeurd en kan het middel niet
                  worden gebruikt in het Dezi-stelsel.
               
De leden van de NSC-fractie willen de regering vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt
                     tot de NEN 7518 en NEN 7510-normen.
De NEN 7518 is de norm waarmee zorgaanbieders gecertificeerd kunnen worden om, onder
                  hun eigen verantwoordelijkheid, een zorgspecifiek inlogmiddel beschikbaar te stellen
                  aan hun medewerkers. Deze inlogmiddelen worden erkend op basis van een certificaat
                  dat is afgegeven door een certificerende instelling die onder toezicht staat van de
                  Raad voor Accreditatie. Het wetsvoorstel verwijst naar de NEN 7518 als officieel kader
                  voor deze certificering.
               
De NEN 7510 gaat over informatiebeveiliging in de zorg, zoals het beschermen van medische
                  gegevens. De NEN 7510 is niet het normenkader waarmee zorgaanbieders hun inlogmiddelen
                  kunnen laten certificeren. Daarvoor geldt NEN 7518.
               
De leden van de SP-fractie lezen dat zorgaanbieders voor het uitgifte-proces van inlogmiddelen
                     ook gecertificeerd moeten worden. Kan de regering een inschatting maken van de regeldrukeffecten
                     die dit met zich mee zal brengen?
Het is lastig een inschatting te maken van de regeldrukeffecten. Er is hier namelijk
                  geen sprake van een verplichting, zodat onzeker is of en hoeveel zorgaanbieders gebruik
                  zullen maken van deze mogelijkheid. Zorgaanbieders hebben, naast een NEN-gecertificeerd
                  inlogmiddel, namelijk ook de keuze voor inlogmiddelen die al op basis van de Wdo of
                  eIDAS-verordening zijn goedgekeurd.
               
De inschatting van betrokken experts is dat op basis van het certificeringsschema
                  (NCS7518) bij de NEN 7518 het uitvoeren van de audit om te komen tot een certificaat
                  van conformiteit met de NEN 7518 één tot twee dagen vraagt.
               
2.5.3 PKI-o-certificaten
               
Geen opmerkingen of vragen van de fracties.
2.5.4 Onder de eIDAS-verordening genotificeerde inlogmiddelen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie horen graag op welke termijn naar verwachting
                     de eIDAS-genotificeerde inlogmiddelen beschikbaar zullen zijn en wanneer deze in de
                     zorg ingezet kunnen worden.
De eerste eIDAS-genotificeerde elektronische identificatiemiddelen zijn sinds 29 september
                  2018 beschikbaar. Sinds die datum is de grensoverschrijdende erkenning van deze middelen
                  binnen de EU van kracht, zoals vastgelegd in de eIDAS-verordening. Sindsdien hebben
                  meerdere EU-lidstaten hun nationale eID-schema's genotificeerd.
               
De notificatie van eHerkenning onder de eIDAS-verordening was op 13 september 2019
                  en de notifcatie van DigiD was op 21 augustus 2020. Een volledig overzicht van genotificeerde
                  eID-schema's is beschikbaar op de website van de Europese Commissie.28 Inlogmiddelen die eIDAS-genotificeerd zijn en voldoen aan de eisen van het wetsvoorstel,
                  kunnen in principe direct na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden gebruikt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in welke gevallen een PersonIdentifier
                     kan worden omgezet tot BSN dat bruikbaar is voor authenticatie via het Dezi-register.
Om de PersonIdentifier om te kunnen zetten in een BSN, moet de zorgmedewerker in de
                  Basisregistratie Personen (BRP) of in de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI) zijn geregistreerd.
                  Alleen dan kan een BSN aan die zorgmedewerker worden gekoppeld of worden opgehaald
                  via het BSN-koppelregister.
               
3. Verhouding tot hoger recht
               
3.1 eIDAS-verordening
               
De leden van de PVV-fractie willen graag weten hoe deze wet zich verhoudt tot bestaande
                     Europese wetgeving, zoals de eIDAS-verordening? Wat is het doel om de zorg compatibel
                     te maken met deze Europese richtlijn?
Het wetsvoorstel is in lijn met Europese regels, zoals de eIDAS-verordening en de
                  AVG. Zo zijn de eisen voor erkenning van inlogmiddelen gebaseerd op de eIDAS-normen.
                  Dit geldt voor middelen die worden erkend onder de Wdo, door de eIDAS-verordening
                  en voor erkenning op basis van de NEN 7518. De architectuur van het Dezi-stelsel is
                  in lijn met de eIDAS-referentiearchitectuur. De eis in het wetsvoorstel voor het verplicht
                  toepassen van betrouwbaarheidsniveau hoog komt voort uit de AVG.
               
De eIDAS-verordening is geen richtlijn, maar een verordening. Een verordening is verbindend
                  in al haar onderdelen en is rechtstreeks van toepassing in Nederland.29 De eIDAS-verordening is de basis voor betrouwbare digitale dienstverlening in de
                  EU. Het schrijft gemeenschappelijke eisen voor aan elektronische identificatie- en
                  authenticatie die het veilig gebruik en inloggen bij overheidsinstanties en de private
                  sector in de EU mogelijk moeten maken. Met het volgen en toepassen van deze verordening
                  in de zorg worden onder andere de eisen nageleefd over betrouwbaarheidsniveaus, erkende
                  inlogmiddelen en vertrouwensdiensten.
               
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan toezeggen dat dit geen opmaat
                     is naar een Europese digitale identiteit?
De Nederlandse zorgidentiteit is niet bedoeld als onderdeel van een Europese digitale
                  identiteit voor burgers. De zorgidentiteit, zoals beschreven in het wetsvoorstel,
                  is specifiek bedoeld voor zorgmedewerkers in Nederland en wordt gebruikt voor de identificatie
                  en authenticatie van zorgmedewerkers binnen zorginformatiesystemen en gegevensuitwisselingssystemen.
                  De zorgidentiteit kan daarom niet worden gebruikt voor andere doelen of publieke diensten,
                  zoals die van de gemeente of de belastingdienst.
               
De leden van de PVV-fractie vragen waarom niet is gekozen voor doorontwikkeling van
                     het UZI-register en UZI-middelen.
Het huidige UZI-stelsel behoeft verbetering op essentiële punten die niet met een
                  doorontwikkeling zijn te ondervangen. Zo sluiten de huidige UZI-middelen niet goed
                  aan op alle zorgprocessen. Ze werken bijvoorbeeld niet goed bij ambulant werk of op
                  mobiele apparaten. Ook worden UZI-middelen als duur ervaren. Daarnaast zijn UZI-middelen
                  niet flexibel. Een voorbeeld hiervan is dat bij een verandering in de werkrelatie
                  of in de beroepsbevoegdheid een nieuw middel moet worden aangeschaft. Tot slot voldoen
                  veel inlogmiddelen die momenteel in de zorg worden gebruikt niet aan het betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Om die reden is gekozen voor de ontwikkeling van het Dezi-stelsel.
               
De leden van de PVV-fractie vragen, gezien het doel van de eIDAS-verordening om grensoverschrijdend
                     inloggen mogelijk te maken, of het idee is om grensoverschrijdend te gaan werken ten
                     grondslag ligt aan het wetsvoorstel.
De zorgidentiteit, zoals voorzien in het wetsvoorstel, is bedoeld voor zorgmedewerkers
                  en vormt het middel waarmee zij zich op een betrouwbare en gestandaardiseerde wijze
                  kunnen identificeren en authentiseren bij toegang tot zorginformatiesystemen en gegevensuitwisselingsvoorzieningen.
                  Deze voorziening draagt bij aan veilige en doelmatige zorgverlening binnen Nederland,
                  maar speelt ook een rol in de grensoverschrijdende context.
               
Wanneer een patiënt of cliënt uit een andere EU-lidstaat in Nederland zorg ontvangt,
                  kan de zorgverlener met gebruik van zijn of haar zorgidentiteit, in lijn met de EHDS,
                  toegang krijgen tot relevante medische gegevens uit het land van herkomst van de patiënt.
                  Dit verloopt via het Nationaal Contactpunt voor eHealth (NCPeH), dat door Nederland
                  wordt beheerd en aangeboden via het CIBG.
               
Om dit goed juridisch te borgen, wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid wat vlak
                  voor het zomerreces een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft
                  ontvangen.30
                      Hiermee wordt verzekerd dat de zorgidentiteit ook in grensoverschrijdende situaties
                  rechtmatig en effectief kan worden ingezet, uitsluitend ten behoeve van de directe
                  zorgverlening aan de betreffende patiënt. Het doel hiervan is om de continuïteit en
                  kwaliteit van zorg te ondersteunen, ook wanneer het landsgrenzen overstijgt.
               
3.2 Verhouding tot het vrij verkeer van goederen en diensten
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen het belang van veilige uitwisseling
                     van data in de zorg. Houdt de regering er rekening mee dat de definitie van «passend
                     beveiligd» zoals de AVG voorschrijft, in de toekomst kan veranderen? Houdt de regering
                     bijvoorbeeld rekening met het toepassen van kwantumcryptografie als veiligheidsmaatregel
                     in de toekomst?
De regering houdt rekening met het feit dat «passend beveiligd» in de toekomst kan
                  veranderen en dat in de toekomst kwantumcryptografie kan worden toegepast. Daar is
                  namelijk mee rekening gehouden door geen technisch inhoudelijke eisen te stellen en
                  te verwijzen naar normenkaders.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd wat wordt bedoeld met «de afkomst»
                     van een inlogmiddel. Doelt de regering hierop op het land van afkomst? Deelt de regering
                     de mening dat de voorkeur uit moet gaan naar inlogmiddelen van Nederlandse en Europese
                     leveranciers, om de strategische afhankelijkheden van niet-Europese grootmachten in
                     vitale sectoren te verminderen?
Met «de afkomst» van een middel wordt verwezen naar het kader, zoals het Wdo, PKIoverheid,
                  de eIDAS-verordening of de NEN 7518 van waaruit het inlogmiddel is erkend.
               
De continuïteit van zorg mag op geen enkel moment afhankelijk worden van een klein
                  aantal of uitsluitend niet-Europese technologiebedrijven, zeker tegen de achtergrond
                  van een veranderende geopolitieke context. Het wetsvoorstel geeft een grondslag om
                  inlogmiddelen aan te bieden die worden erkend door vier verschillende kaders: namelijk
                  Wet digitale overheid, PKIoverheid, de eIDAS-verordening en de NEN 7518. Hierdoor
                  kunnen ICT-leveranciers via verschillende routes hun middelen aanbieden.
               
Deze kaders stellen eisen en vragen om een officiële erkenning. Deze erkenning gebeurt
                  door de Nederlandse overheid (op basis van de Wet digitale overheid en de PKIoverheid),
                  op EU-niveau (bij de eIDAS-verordening), of door te voldoen aan de NEN-7518 (via een
                  certificaat uitgegeven door een certificerende instelling onder de Raad van Accreditatie).
                  Zowel de Wet digitale overheid als de NEN 7518 verwijzen naar de eIDAS-verordening.
               
Dit alles betekent dat alleen inlogmiddelen kunnen worden gebruikt die zijn erkend
                  door de Nederlandse overheid of die onder toezicht staan van de Europese Unie. Daarnaast
                  schrijft de eIDAS-verordening voor dat een verlener van vertrouwensdiensten in de
                  EU gevestigd hoort te zijn, een vestiging heeft in de EU, of gevestigd zijn in een
                  derde land dat een overeenkomst heeft gesloten met de EU op grond van artikel 218
                  VWEU.31
                      Ook moeten verleners van vertrouwensdiensten onder toezicht staan van een nationale
                  toezichthouder in een EU-land.
               
Daarmee wordt uitsluitend gebruik gemaakt van door Nederland erkende en/of onder Europese
                  toezicht staande inlogmiddelen, zodat de continuïteit in de zorg in geen enkel geval
                  volledig afhankelijk wordt van niet-Europese tech-leveranciers.
               
4. Verhouding tot nationale wetgeving
               
4.1 Aanpassing Wabvpz en Jeugdwet
               
De leden van de PVV-fractie vragen of er voldoende rekening wordt gehouden met bestaande
                     nationale wetgeving, zoals de AVG?
Bij het voorstel is zorgvuldig rekening gehouden met de bestaande nationale wetgeving.
                  Het sluit ook goed aan bij bijvoorbeeld de eisen van passende technische beveiligingsmaatregelen
                  van Europese regelgeving zoals de AVG. Er wordt immers ingelogd op het hoogste betrouwbaarheidsniveau,
                  zoals de AVG voorschrijft aangezien er sprake is van gevoelige persoonsgegevens.32
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om beter te duiden wat
                     er praktisch verandert doordat «in vervolg ook zorgmedewerkers die werkzaam zijn voor
                     een zorgaanbieder zich in het register [kunnen] laten inschrijven.» Hoe is dit anders
                     dan de huidige situatie, en waarom is dit een verbetering?
Het huidige register is een register van zorgaanbieders, ofwel instellingen en solistisch
                  werkende zorgverleners. Zij kunnen zich inschrijven als abonnee en kunnen voor zichzelf
                  en/of hun medewerkers UZI-middelen aanschaffen. De medewerkers met een UZI-middel
                  staan dan als middelenhouder geregistreerd onder de abonneeregistratie. Niet alle
                  UZI-middelen kunnen voor elke groep medewerkers worden aangeschaft. Zo kan de zorgverlenerspas
                  alleen worden gebruikt door een zorgverlener met een BIG-registratie.
               
In het nieuwe register hebben medewerkers een eigen, unieke registratie die gekoppeld
                  kan worden aan zorgaanbieder(s). De zorgaanbieder bepaalt welke autorisaties nodig
                  zijn op basis van de rol van de zorgmedewerker. De keuze voor een inlogmiddel is vrij
                  binnen de mogelijkheden die het Dezi-stelsel biedt. Dit is dus een meer flexibele
                  optie voor zorgmedewerkers dan het huidige UZI-register.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel meer mensen door de aanpassingen
                     in dit wetsvoorstel kunnen worden toegevoegd aan het Dezi-register en daarmee ook
                     toegang krijgen tot de zorggegevens van patiënten?
In principe kan iedereen die valt onder de definitie van zorgmedewerker een registratie
                  aanvragen voor het Dezi-register. Dit sluit aan bij de vereisten uit verschillende
                  wet- en regelgeving om de gegevens van de patiënt beter te beveiligen en om interoperabiliteit
                  te voorzien, zodat gegevens van de patiënt uitgewisseld kunnen worden. In de zorg
                  zijn volgens het CBS circa 1,5 miljoen mensen werkzaam.
               
Een registratie in het Dezi-register betekent echter niet dat er direct toegang verkregen
                  kan worden tot zorggegevens van patiënten/cliënten. Een medewerker moet tevens beschikken
                  over een werkrelatie, een goedgekeurd inlogmiddel en daarnaast toegang hebben tot
                  het systeem van een zorgaanbieder.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er, naast de genoemde Besluiten
                     en Regeling, ook wijzigingen in andere delen van de sectorale wetgeving zijn overwogen.
                     Hoe is de regering tot de conclusie gekomen dat alleen de voorgestelde wijzigingen
                     noodzakelijk zijn?
Er zijn geen wijzigingen van andere delen van sectorale wetgeving overwogen. Het voornemen
                  was altijd om bij een wijziging te richten op besluiten en regels die zien op SBV-z
                  en om de regelingen over inlogmiddelen aan te passen. Vandaar dat dit wetsvoorstel
                  en de onderliggende regelgeving zich altijd heeft toegespitst op de Wabvpz, de Jeugdwet
                  en het Besluit Jeugdwet.
               
De voorgestelde wijzigingen zijn gekozen met het oog op de doelstellingen van het
                  wetsvoorstel samen met het uitgangspunt om wijziging van wetten tot een minimum te
                  beperken. Hierom worden alleen hoofdstuk 3 van de Wabvpz en artikelen 7.2.7 en 7.2.8
                  van de Jeugdwet aangepast. Daarmee worden de kerndoelen van dit wetsvoorstel bereikt,
                  zoals het mogelijk maken van het Dezi-register en het kunnen gebruiken van verschillende
                  inlogmiddelen.
               
4.2 Verhouding met de Wdo
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om duidelijk te maken welke
                     inlogmiddelen de voorkeur hebben voor gebruik in de zorg. Ziet de regering voordelen
                     en nadelen aan het gebruik van Wdo-middelen ten opzichte van andere toegestane middelen?
                     Zo ja, hoe stimuleert regering het gebruik van middelen die volgens haar de meeste
                     voordelen bieden?
De regering heeft geen voorkeur voor bepaalde middelen vanuit een specifiek normenkader.
                  In plaats daarvan bied ik met dit wetsvoorstel juist ruimte voor het gebruik van verschillende
                  soorten middelen. Er worden geen duidelijke voor- of nadelen gezien van de Wdo-middelen
                  in vergelijking met andere middelen die zijn toegestaan. Ook is er geen beleid of
                  maatregel opgenomen die het gebruik van bepaalde middelen specifiek gaat stimuleren.
               
Wel moet worden opgemerkt dat het Wdo-middel DigiD niet speciaal is gemaakt voor gebruik
                  in de zorg. DigiD is vooral bedoeld voor communicatie tussen burgers en de overheid.
                  In de zorg zijn de werkprocessen anders en stellen ze specifieke eisen. Zorgmedewerkers
                  moeten bijvoorbeeld heel snel kunnen inloggen wanneer ze van werkplek kunnen wisselen,
                  zeker als ze ambulant werken. Ook zijn er vaak extra regels voor hygiëne waardoor
                  zorgspecifieke middelen beter aansluiten op deze situaties. Dat betekent niet dat
                  het Wdo-middel DigiD niet bruikbaar is in de zorg, dat bleek bijvoorbeeld uit de positieve
                  ervaringen in de pilot met een aantal huisartsen.33 Onder de Wdo kunnen ook andere middelen worden erkend die, net als DigiD, in bepaalde
                  zorgprocessen prima werken. Vandaar dat er geen voorkeur is voor bepaalde middelen
                  en dat het gebruik van een specifiek middel niet wordt gestimuleerd.
               
4.3 Verhouding met de Wegiz
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een onderbouwing dat het voldoen
                     aan de NEN-norm voor identificatiemiddelen niet noodzakelijk is. Heeft de regering
                     dit wel overwogen?
In het wetsvoorstel zijn er vier mogelijkheden om op het Dezi-stelsel aan te sluiten
                  als identificatiemiddel. Dit kan met middelen erkend door de Wdo, middelen erkend
                  vanuit de eIDAS-verordening, PKIo-servicecertificaten en zorgspecifieke middelen.
                  De middelen die onder de Wdo en eIDAS zijn erkend en die daarnaast betrouwbaarheidsniveau
                  hoog hebben, kunnen worden gebruikt binnen het Dezi-stelsel. Voor PKI-o-servicecertificaten
                  erkend op betrouwbaarheidsniveau hoog geldt hetzelfde. Echter, voor middelen specifiek
                  ontwikkeld onder de NEN-norm 7518 is dit anders. Deze middelen horen te worden gecertificeerd
                  conform de NEN-norm 7518.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het ook toestaan van inlogmiddelen
                     onder de Wdo of het PKI-overheidsstelsel administratieve lasten beperkt.
Het toestaan van Wdo-erkende en PKIoverheid-gebaseerde inlogmiddelen binnen het Dezi-stelsel
                  verlaagt de administratieve lasten voor zorgaanbieders. Zorgaanbieders en zorgmedewerkers
                  die al gebruikmaken van Wdo-erkende middelen, zoals DigiD, kunnen die ook inzetten
                  voor toegang tot zorginformatiesystemen, mits ze voldoen aan het vereiste betrouwbaarheidsniveau.
                  Dit voorkomt dubbele registratie en de aanschaf van nieuwe middelen.
               
5. Toezicht en handhaving
               
De leden van de PVV-fractie vragen welke instantie verantwoordelijk is voor het toezicht
                     op de implementatie van de digitale identificatie.
Het toezicht op de implementatie en naleving van de verplichtingen rond digitale identificatie
                  in de zorg is belegd bij de IGJ. De IGJ ziet toe op het gebruik van erkende inlogmiddelen
                  op betrouwbaarheidsniveau hoog, de aansluiting van zorgaanbieders op het Dezi-stelsel
                  en het adequaat organiseren van veilige digitale toegang tot cliëntgegevens. Samen
                  met deze nota naar aanleiding van het verslag, wordt ook een nota van wijziging meegestuurd.
                  Hierin worden de taken van de IGJ verder ingevuld en vormgegeven in het kader van
                  dit wetsvoorstel en van de Verzamelwet gegevensverwerking II.a, die een paragraaf
                  in de Wabvpz toevoegt over toezicht- en handhaving.
               
De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt gewaarborgd dat zorgaanbieders ook daadwerkelijk
                     tijdig voldoen aan de eisen die in het wetsvoorstel worden gesteld.
Om te waarborgen dat zorgaanbieders tijdig aan de eisen voldoen, hanteert de regering
                  een combinatie van een gefaseerde overgangstermijn voor UZI-gebruikers tot uiterlijk
                  1 januari 2029, een actieve monitoring van de voortgang door het CIBG met terugkoppeling
                  naar het Ministerie van VWS en een gerichte ondersteuning voor zorgorganisaties, onder
                  andere via handreikingen en pilots.
               
Het uitgangspunt is dat ondersteuning en begeleiding centraal staan tijdens de implementatiefase,
                  maar dat bij uitblijvende actie ook handhavend door de IGJ kan worden opgetreden om
                  de veiligheid van patiëntgegevens te borgen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister kan onderbouwen dat
                     er genoeg middelen aan de IGJ worden toebedeeld om de wet uit te voeren. Deze vragen
                     of de IGJ heeft bevestigd dat zij adequaat zijn ondersteund om toe te zien en waar
                     nodig te handhaven op het gebruik van de juiste inlogmiddelen?
De IGJ heeft bevestigd dat zij voldoende expertise en kennis heeft om de toebedeelde
                  taken uit te voeren. Uitgaand van een risico-gestuurde aanpak verwacht de IGJ over
                  voldoende middelen te beschikken voor het uitvoeren van de toezicht- en handhavingstaken.
                  De IGJ merkt hierbij op dat dit anders kan zijn als zij een hoog aantal meldingen
                  zal ontvangen. De IGJ voert namelijk, naast risico-gestuurd toezicht, ook incidententoezicht
                  uit. Bij dit laatste soort toezicht reageert de IGJ op meldingen en klachten van burgers,
                  zorgaanbieders, fabrikanten, gemeenten en andere instanties over incidenten, misstanden
                  en terugkerende tekortkomingen. De IGJ verwacht niet dat het aantal meldingen vanwege
                  dit wetsvoorstel stijgt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de zorgen over het scenario dat, door
                     het intrekken van goedkeuring van inlogmiddelen of het blijven gebruiken van UZI-middelen
                     nadat de wettelijk toegestane termijn is verstreken, de kwaliteit van zorg in gevaar
                     komt. Zij vragen de regering om beter uit te leggen wat zij van de IGJ verwacht in
                     het geval dit dreigt te gebeuren.
Voor de regering staan zowel de continuïteit als de kwaliteit van de zorgverlening
                  voorop. In een individuele belangenafweging over de genoemde besluiten komt het waarborgen
                  van de continuïteit van de zorgverlening en de kwaliteit van de zorg een groot gewicht
                  toe. De intrekking van de goedkeuring van een inlogmiddel gebeurt door de CIBG namens
                  de Minister. Hierbij kan de IGJ ondersteunen door een inschatting te maken van hoe
                  de intrekking van het middel de kwaliteit van de zorg kan beïnvloeden.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de IGJ zorgaanbieders kan dwingen
                     om hun inlogmiddelen te vervangen.
Zowel bij de intrekking, als het blijvend gebruik van UZI-middelen bestaat de ondersteunende
                  rol van de IGJ uit de mogelijkheid om haar bevoegdheden in te zetten om te bewerkstelligen
                  dat de betreffende zorgaanbieder informatie verschaft en/of om hem ertoe te bewegen
                  maatregelen te treffen om de inlogmiddelen te vervangen. Dit kan bijvoorbeeld door
                  met deze zorgaanbieder in gesprek te gaan of verbeterpunten op te leggen. In het uiterste
                  geval kan de IGJ overgaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing, een schriftelijk
                  bevel of het opleggen van een herstelsanctie, zoals een last onder dwangsom.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de precieze definitie is van de
                     «ondersteunende rol» die de regering van de IGJ verwacht.
De ondersteunende rol van de IGJ bestaat uit de mogelijkheid een inschatting te maken
                  van hoe intrekking van een inlogmiddel de kwaliteit van zorg kan beïnvloeden. De IGJ
                  kan haar bevoegdheden inzetten om van een betreffende zorgaanbieder informatie te
                  verkrijgen of om hem ertoe te bewegen maatregelen te treffen om inlogmiddelen te vervangen.
                  Dit kan bijvoorbeeld door met deze zorgaanbieder in dialoog te gaan of door verbeterpunten
                  aangeven. In het uiterste geval kan de IGJ overgaan tot het opleggen van een schriftelijke
                  aanwijzing, een schriftelijk bevel of het opleggen van een herstelsanctie, zoals een
                  last onder dwangsom
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of voor de regering het waarborgen
                     van de continuïteit van zorgverlening voorop staat, en wat wordt gedaan als een zorgaanbieder
                     niet tijdig overstapt naar een gecertificeerd inlogmiddel en een geforceerde overstap
                     de zorgverlening tijdelijk zou belemmeren?
Het waarborgen van de continuïteit van de zorg is leidend. Ik acht de kans dat een
                  zorgaanbieder UZI-middelen blijft gebruiken klein. Zorgaanbieders worden immers reeds
                  nu al uitgebreid geïnformeerd over de overstap naar het Dezi-stelsel, de verplichtstelling
                  van de inlogmiddelen die onder dit stelsel gelden en over het feit dat vanaf 1 januari
                  2029 de UZI-middelen niet meer bruikbaar zijn.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waar zorgaanbieders zich kunnen melden
                     met vragen over deze overstap naar Dezi, en waar zij terecht kunnen voor ondersteuning.
Zorgaanbieders kunnen zich met vragen en verzoeken tot ondersteuning primair wenden
                  tot de implementatieorganisatie Dezi. Om deze overstap zo soepel mogelijk te laten
                  verlopen is de website www.dezi.nl beschikbaar voor het vervullen van een eerste informatiebehoefte. Daarnaast zijn
                  en worden er diverse informatiesessies georganiseerd die open staan voor geïnteresseerde
                  zorgaanbieders. Naast de focus op zorgaanbieders wordt er vanuit het ministerie ook
                  gewerkt met een klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van koepel- en brancheorganisaties.
                  Ook worden er bijeenkomsten voor ICT-leveranciers georganiseerd om deze overstap in
                  samenhang te benaderen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de Minister de verwachting kan
                     onderbouwen dat dit weinig voor zal komen.
Gezien de variëteit aan zorgaanbieders en de mate waarin en de wijze waarop automatisering
                  geregeld is, is het moeilijk om precies te zeggen hoe snel de overgang naar het Dezi-stelsel
                  kan plaatsvinden. Er is geen eenduidig antwoord, omdat elke zorgaanbieder verschillende
                  stappen zal moeten zetten op basis van hun huidige situatie en automatiseringsniveau.
               
Om zorgaanbieders te ondersteunen in deze overgang, is er een gefaseerde aanpak voorzien.
                  De huidige UZI-passen en de nieuwe middelen uit het Dezi-stelsel zullen een periode
                  naast elkaar bestaan. Dit zorgt ervoor dat zorgaanbieders de tijd hebben om oude inlogmiddelen
                  geleidelijk te vervangen, terwijl ze tegelijkertijd de patiëntenzorg kunnen blijven
                  ondersteunen met zowel de oude als de nieuwe inlogmiddelen.
               
Het Dezi-systeem zelf is zo ingericht dat zorgaanbieders maar één technisch koppelvlak
                  hoeven te realiseren om toegang te krijgen tot alle erkende Dezi-inlogmiddelen. Dit
                  maakt de integratie eenvoudiger, omdat alle middelen via hetzelfde koppelvlak kunnen
                  worden gebruikt.
               
Zorgmedewerkers kunnen zichzelf op voorhand al registreren in het Dezi-register. Zodra
                  de zorgaanbieder bevestigt dat er een werkrelatie is, kan de zorgmedewerker direct
                  inloggen met een erkend Dezi-inlogmiddel. Dit maakt dat de overstap door de zorgaanbieder
                  wordt bepaald.
               
Om ervoor te zorgen dat de overgang soepel verloopt, heeft het CIBG een teststraat
                  opgezet voor de relevante technische koppelingen van het Dezi-systeem. Zorgaanbieders
                  en hun leveranciers kunnen deze teststraat gebruiken om alles grondig te testen voordat
                  ze daadwerkelijk de overstap maken. Zodra een zorgaanbieder klaar is met de voorbereiding
                  en het testen, kunnen ze de overstap naar het Dezi-systeem maken. Tot 1 januari 2029
                  kunnen ze echter nog steeds de UZI-middelen gebruiken naast de nieuwe Dezi-middelen.
               
Deze aanpak biedt zorgaanbieders voldoende tijd en middelen om zich goed voor te bereiden
                  op de overstap, zodat de overgang naar het Dezi-systeem op een gecontroleerde en efficiënte
                  manier kan plaatsvinden terwijl de patiëntenzorg gecontinueerd wordt.
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van VWS over kan gaan tot intrekking
                     van de goedkeuring van een middel indien het middel onveilig blijkt. Zij vragen op
                     welke manier de veiligheid van middelen wordt beoordeeld. In hoeverre zijn gesimuleerde
                     hacks onderdeel van dit proces zoals dit in de financiële sector gebeurt?
Organisaties die middelen uitgeven moeten aantoonbaar voldoen aan strenge (veiligheids-)eisen
                  vanuit het eIDAS-normenkader. Een onderdeel hiervan is het verplicht uitvoeren van
                  een penetratietest evenals het uitvoeren van scans op kwetsbaarheden. Het inlogmiddel
                  zelf moet aan diverse certificeringen en security assessments voldoen die onder de
                  eIDAS-verordening worden vereist.
               
De leden van de NSC-fractie hechten grote waarde aan de rol die de AP speelt in het
                     toezien op de wettelijke regels van het beschermen van persoonsgegevens. Welke rol
                     speelt de AP concreet in de handhaving van het beschermen van persoonsgegevens bij
                     dit voorstel?
De handhaving op de naleving van de wettelijke verplichtingen rond het gebruik van
                  het Dezi-register en erkende inlogmiddelen is belegd bij de IGJ. De IGJ ziet toe op
                  de juiste toepassing van veilige identificatie en authenticatie in de zorg, binnen
                  het bredere kader van verantwoorde gegevensuitwisseling.
               
De rol van de AP wordt niet verder uitgebreid. Zij gaat haar gebruikelijke taken op
                  het gebied van gegevensbescherming blijven uitvoeren, zoals in actie komen bij datalekken.
                  Hiervan kan sprake zijn bij het verlies of misbruik van een inlogmiddel. Ik benadruk
                  hierbij dat het stelsel sterke technische en organisatorische waarborgen biedt, zoals
                  directe intrekking, logging en sterke authenticatie, zodat persoonsgegevens goed beschermd
                  en de risico’s beheersbaar zijn. Zoals ook aangegeven in de beantwoording bij Verzamelwet
                  gegevensverwerking VWS II.a, waar het toezicht van de IGJ in de Wabvpz is uitgewerkt,
                  zijn al samenwerkingsafspraken gemaakt tussen de IGJ en de AP. Dit wetsvoorstel sluit
                  daarbij aan.
               
De leden van de NSC-fractie vragen wat de mogelijke gevolgen zijn van verlies of misbruik
                     van het nieuwe inlogmiddel?
Het verlies van een inlogmiddel hoeft niet direct gevolgen te hebben. De goedgekeurde
                  inlogmiddelen uit het Dezi-stelsel moeten voldoen aan betrouwbaarheidsniveau hoog,
                  wat betekent dat zeer hoge eisen zijn gesteld aan de beveiliging van een inlogmiddel.
               
Onderdeel van deze beveiliging is dat voor het daadwerkelijk «authentiseren» gebruik
                  gemaakt moet worden van minimaal twee verschillende categorieën van authenticatiefactoren.
                  Authenticatiefactoren zijn kennis: iets dat je weet (bijvoorbeeld een pincode), bezit:
                  iets dat hebt (bijvoorbeeld een Smartcard) of inherentie: iets dat je bent (bijvoorbeeld
                  een vingerafdruk). Daarbij geldt dan ook nog de eis dat beide factoren onafhankelijk
                  (van elkaar) zijn en een hoge mate van zekerheid moeten bieden. Dit betekent dat bij
                  verlies van bijvoorbeeld een mobiele telefoon met daarop een ID-wallet applicatie,
                  ook bijvoorbeeld een pincode, vingerafdruk of face-id nodig is als tweede (of zelfs
                  derde) authenticatiefactor voor het daadwerkelijke gebruik. Om gebruik te kunnen maken
                  van een inlogmiddel moet een ongeoorloofde gebruiker dus niet alleen het inlogmiddel
                  bemachtigen, maar ook nog de andere authenticatiefactor(-en).
               
Om risico’s bij verlies verder te verkleinen, is het mogelijk inlogmiddelen direct
                  in te trekken. Daarmee zijn deze inlogmiddelen per direct onbruikbaar binnen het Dezi-stelsel.
                  Deze intrekking wordt gefaciliteerd door het CIBG als onderdeel van de (beoogde) dienstverlening.
                  Daarnaast geldt vanuit de eIDAS-verordening een verplichting voor een leverancier
                  van vertrouwensdiensten om een intrekkingsfunctionaliteit voor inlogmiddelen aan te
                  bieden. Hierdoor is er dus een dubbel vangnet.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
                     regels kunnen worden gesteld aan het intrekken van goedkeuring voor een inlogmiddel.
                     Deze leden vragen of de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister ligt of bij
                     de Inspectie en wie hierin precies welke rol heeft.
Ik ben verantwoordelijkheid voor de intrekking van de goedkeuring van een inlogmiddel.
                  Het CIBG voert het namens mij uit.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voornemens is zulke nadere regels
                     in een algemene maatregel van bestuur vast te leggen en zo ja, aan welke nadere regels
                     de regering denkt. Deze leden vragen ook of de regering overweegt om regels te stellen
                     op het gebied van het borgen van de nationale veiligheid of de strategische autonomie.
De regering is voornemens nadere regels voor de intrekking in een algemene maatregel
                  van bestuur uit te werken. De regels hierin zien op de gevallen waarin een goedkeuring
                  van een inlogmiddel wordt geschorst of ingetrokken. Bij een schorsing stopt de goedkeuring
                  tijdelijk. Een goedkeuring kan worden ingetrokken bij aanhoudende problemen. Hiervan
                  kan sprake zijn wanneer deze problemen de betrouwbaarheid van het Dezi-stelsel blijvend
                  in gevaar brengen.
               
In dit wetsvoorstel liggen geen mogelijkheden om nadere regels te stellen met het
                  oog op de nationale veiligheid en strategische autonomie. In dat geval zullen deze
                  eisen, indien nodig, opgenomen moeten worden in de Wdo, de eIDAS-verordening of de
                  NEN 7518.
               
6. Gegevensbeschermingseffectbeoordeling
               
Voor de leden van de NSC-fractie is het van groot belang dat bij gevoelige persoonsgegevens
                     data zoveel mogelijk lokaal wordt opgeslagen. Is de dataopslag van het Dezi-register
                     lokaal geregeld? Zo nee, hoe is de dataopslag dan georganiseerd?
De data van het Dezi-register wordt lokaal, binnen Nederlandse staatsgrenzen, versleuteld
                  opgeslagen.
               
6.1 Authenticatieverklaringen CIBG
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ontvangen graag meer informatie over de versleuteling
                     die plaatsvindt in het ophalen van de BSN. Is data te allen tijde end-to-end versleuteld?
                     Op welke momenten in het proces worden gegevens ontsleuteld?
Op basis van tweezijdige authenticatie is er sprake van een versleutelde verbinding
                  waardoor de data end-to-end versleuteld is. Ontsleuteling vindt plaats op het moment dat het verzoek is ontvangen
                  om het BSN om te zetten naar een Dezi-nummer.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of nader kan worden toegelicht hoe
                     de informatiehuishouding en databeveiliging van het CIBG zijn ingericht?
De inrichting van de informatiehuishouding en de beveiliging van data bij het CIBG
                  is een veelomvattend pakket aan maatregelen. Hierbij kan gedacht worden aan: beveiligde
                  omgevingen met meerdere lagen voor toegangsbeveiliging, versleuteling van databases,
                  versleuteling van berichten, gescreend personeel, access management.
               
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende beveiligingsniveaus en de
                  mate van beveiliging. Het CIBG dient als implementerende partij alle niveaus te ondersteunen.
                  Deze eis staat beschreven in de eIDAS-verordening.34 In dit verband is er dus geen sprake van specifieke privacy bevorderende standaarden,
                  omdat die al standaard toegepast moeten worden ook bij lagere beveiligingsniveaus.
                  Bij andere producten van het CIBG is het zo ook al geïmplementeerd (bijvoorbeeld het
                  gebruik van DigiD bij het Donorregister). Hoewel het grootste gedeelte van de gebruikers
                  DigiD Substantieel gebruikt, moet het Donorregister ook DigiD Hoog kunnen ondersteunen.
                  Het is namelijk aan de gebruiker om te kiezen met welk veiligheidsniveau die wil inloggen.
                  Het CIBG wordt jaarlijks geaudit op het voldoen aan de DigiD-eisen voor elk product
                  dat DigiD aanbiedt. Jaarlijkse terugkerende audits voor het Dezi-register geven de
                  verifieerbare waarborgen dat de Dezi-functie geboden wordt volgens de voorschriften.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke privacy bevorderende standaarden
                     vallen onder het betrouwbaarheidsniveau hoog?
Binnen het Dezi-register worden waar mogelijk Privacy Enhancing Techniques (PET’s) toegepast. De AVG verplicht organisaties daarnaast Privacy by Design toe te passen en om op basis van een risicoanalyse passende maatregelen te nemen
                  voor de beveiliging van persoonsgegevens. Daarbij moet rekening worden gehouden met
                  de stand van de techniek.
               
Om risico’s te verminderen worden er verschillende PET's ingezet. Bij het CIBG worden
                  voor het Dezi-register verschillende PET’s toegepast die vallen onder het betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Allereerst worden er zogenoemde «algemene PET-maatregelen» meegenomen, zoals
                  het toepassen van een authenticatie- en autorisatiemanagement voor de toegang tot
                  gegevens van het Dezi-register. Ook het ontwikkelen van een logging- en monitoringbeleid
                  maakt onderdeel uit van de implementatie van Dezi. Daarnaast wordt, zoals hierboven
                  aangegeven, berichtuitwisseling gerealiseerd met berichtencryptie. Ook is er gekozen
                  om te werken met koppelingen met authentieke bronnen om zo de gegevens bij de bron
                  te kunnen laten.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of is overwogen om aanvullende privacy
                     bevorderende technieken toe te passen? Deze leden zijn benieuwd hoe de regering het
                     principe van dataminimalisatie, dat volgt uit de AVG, heeft toegepast in de inrichting
                     van dit systeem.
Aanvullende technieken zijn overwogen. Echter, de maatregelen die genomen zijn, geven
                  al voldoende invulling aan de geldende regelgeving. Bovendien is gekozen te werken
                  met koppelingen met authentieke bronnen, om zo de gegevens bij de bron te kunnen laten.
                  Hiermee wordt het principe van dataminimalisatie toegepast.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd hoe en waar de «logging»-gegevens
                     worden opgeslagen, en hoe wordt toegezien op de bewaartermijnen die hiervoor gelden?
                     Onder welke voorwaarden kunnen logging-gegevens worden opgevraagd, en door wie? Na
                     welke bewaartermijn dienen zij te worden verwijderd?
De logging-gegevens worden lokaal, binnen Nederlandse staatsgrenzen, opgeslagen. Binnen
                  het Dezi-register worden verschillende typen logging-gegevens vastgelegd. De bewaartermijn
                  wordt vooraf bepaald per type log-gegeven. De logging-gegevens worden periodiek verwijderd
                  op het moment dat de bewaartermijn verstreken is. Betrokkenen kunnen op basis van
                  het inzagerecht van de AVG de logging-gegevens opvragen die op hun dossier van toepassing
                  zijn.
               
6.2 Verwerken van het BSN door de middelenuitgever zorgspecifieke middelen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom enkel het BSN voldoet als geschikt
                     persoonsgegeven om een Dezi-nummer te koppelen aan een persoon. Zijn er andere mogelijkheden
                     overwogen? Zo ja, waarom zijn deze niet gebruikt?
Wanneer iemand zich inschrijft in het Dezi-register, dan wordt het BSN gebruikt. Met
                  het BSN kunnen de benodigde gegevens voor inschrijving in het Dezi-register automatisch
                  worden ingevuld. Zo gaat het inschrijven sneller, makkelijker en op basis van brongegevens
                  van de overheid. Ook helpt het BSN om te controleren of iemand bevoegd is om in de
                  zorg te werken. Dit gebeurt volgens de regels van de Wet BIG. Heeft een zorgmedewerker
                  een beroepsbevoegdheid conform Wet BIG, dan staat deze persoon in het BIG-register,
                  dat in beheer is bij het CIBG. Daarbij is het BSN de sleutel tussen de registratie
                  en de persoon.
               
De overheid gebruikt bij dit soort processen doorgaans het BSN. Dat is nodig, omdat
                  het BSN een belangrijk onderdeel is van het stelsel van basisregistraties in Nederland.
                  Dankzij het BSN hoeft de overheid geen gegevens op te vragen die al bekend zijn («only once-principe»). Dat voorkomt dubbel werk en fouten.
               
Het wetsvoorstel maakt mogelijk dat zorgaanbieders het BSN mogen gebruiken voor een
                  specifieke taak. Dat is belangrijk, omdat het BSN een gedeeld kenmerk is tussen de
                  overheid en de zorgaanbieder. Hierdoor kunnen zij samen zeker weten dat het om dezelfde
                  persoon gaat. Als een zorgmedewerker een zorgspecifiek inlogmiddel nodig heeft, moet
                  duidelijk zijn wie die persoon is om aan de zorgidentiteit gekoppeld te worden. De
                  zorgaanbieder moet de identiteit controleren met een geldig identiteitsbewijs volgens
                  de WID. Het BSN dat op of uit het identiteitsbewijs komt, kan dan worden gebruikt
                  om deze persoon te koppelen aan zijn of haar gegevens in het Dezi-register. Dat maakt
                  de controle betrouwbaar.
               
Er is ook gekeken naar een alternatief waarbij het BSN niet wordt gebruikt. In dat
                  geval moeten andere en vooral meer gegevens van het identiteitsbewijs worden gebruikt
                  om iemand te herkennen. Echter, is dit minder veilig en vergroot het de kans op fouten,
                  zoals dat iemand wordt verward met een ander. Dat is een probleem, vooral als het
                  gaat om het aanvragen van een digitale zorgidentiteit op het hoogste beveiligingsniveau.
                  Zo’n persoonsverwisseling mag niet gebeuren. Daarom is het beter het BSN in deze context
                  te gebruiken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke wijze het BSN na de eenmalige
                     werking wordt gepseudonimiseerd, en kan de regering onderbouwen dat deze in geen enkel
                     geval herleidbaar is naar een persoon?
Het BSN zal door een zorgaanbieder, die de uitgever is van een zorgspecifiek middel,
                  eenmalig worden gebruikt om het Dezi-nummer op te halen uit het Dezi-register.
               
Na deze omwisseling wordt het Dezi-nummer door de middelenuitgever gekoppeld aan het
                  zorgspecifieke middel. Daarna mag het BSN niet meer worden gebruikt voor dit doel
                  en dient het op grond van de AVG uit de administratie, die ten behoeve van deze koppeling
                  wordt gevoerd, te worden verwijderd. De eenmalige BSN-verwerking zal worden uitgevoerd
                  door de zorg- of jeugdhulpaanbieder voor wie de betreffende medewerker werkzaam is.
               
Als een zorgmedewerker een zorgspecifiek middel gebruikt om in te loggen met een zorgidentiteit,
                  is voor andere gebruikers van het stelsel alleen het Dezi-nummer te zien. Het zorgspecifieke
                  middel en de zorgidentiteit bevatten geen BSN, enkel het Dezi-nummer. De zorgidentiteit
                  kan door het CIBG worden herleid tot de identiteit van de persoon doordat het Dezi-register
                  de vertaling Dezi-nummer – BSN kan maken.
               
Het CIBG wordt alleen voor de NEN 7518 geacht het BSN om te wisselen. Voor andere
                  inlogmiddelen is dit niet nodig. Daarnaast kan de zorgidentiteit ook worden herleid
                  door de zorgaanbieder waarvoor de medewerker werkzaam is. Op die zorgaanbieder rust
                  immers ook de verplichting om te loggen welke medewerkers elektronische zorginformatiesystemen
                  of uitwisselingssystemen raadplegen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de analyse
                     dat een koppeling gemaakt door de zorgmedewerker zelf geen werkbare oplossing is.
                     In hoeverre heeft de regering deze oplossing overwogen?
Een alternatieve oplossing is overwogen, maar het is als te riskant bevonden wanneer
                  een zorgmedewerker zelf de koppeling maakt. Dit kan leiden tot persoonsverwisseling,
                  of dat nu per ongeluk of opzettelijk gebeurt. Als dat gebeurt, kunnen er inlogmiddelen
                  ontstaan die niet aan de juiste zorgmedewerker zijn gekoppeld. Dit maakt het systeem
                  onbetrouwbaar, wat de veiligheid en de betrouwbaarheid van zorgprocessen in gevaar
                  kan brengen.
               
Bovendien kunnen er problemen ontstaan als een zorgmedewerker zelf diens identiteitsmiddel
                  registreert. Het kan lastig zijn dit proces goed uit te voeren zonder hulp. Mensen
                  maken soms fouten bij het invoeren van gegevens of ze begrijpen niet altijd welke
                  informatie nodig is voor een veilige registratie. Dit kan leiden tot onjuiste koppelingen,
                  waardoor de persoon niet goed geïdentificeerd kan worden in het systeem.
               
Het bovenstaande wordt voorkomen door de taak in het HR-proces van de zorgaanbieder
                  te beleggen. Hier worden (toch) al gegevens vastgelegd van de zorgmedewerker voor
                  het vastleggen van de werkrelatie. De eisen vanuit bijvoorbeeld NEN7510 en NEN7513
                  zorgen dat hier goede processen en logging op toezien.
               
De leden van de NSC-fractie vragen de regering of Privacy Enhancing Techniques (PET’s)
                     worden toegepast binnen de standaarden van deze wetswijziging. Zo nee, is de regering
                     dan alsnog bereid deze PET’s binnen de standaarden van de wetswijziging toe te voegen?
De AVG verplicht organisaties om Privacy by Design toe te passen en om op basis van een risicoanalyse passende maatregelen te nemen
                  voor de beveiliging van persoonsgegevens. Daarbij moet rekening worden gehouden met
                  de stand van de techniek. Om risico’s te verminderen worden er verschillende PET's
                  ingezet.
               
Het uitgangspunt is Privacy by Design, dit kan leiden tot inzet van deze technologieën. Keuze voor technologie is aan zorgaanbieders
                  en wetenschap. Het Ministerie van VWS ziet toe op naleving van toepassing van het
                  uitgangspunt van Privacy by Design.
               
Waar VWS zelf verantwoordelijk is voor ontwikkeling van toepassingen in de zorg is
                  Privacy & Security by Design ook het uitgangspunt.
               
Bij het CIBG worden voor het Dezi-register verschillende PET's toegepast. Allereerst
                  worden er zogenoemde «algemene PET-maatregelen» meegenomen, zoals het toepassen van
                  een authenticatie- en autorisatiemanagement voor de toegang tot de gegevens van het
                  Dezi-register. Ook het ontwikkelen van een logging- en monitoringbeleid maakt onderdeel
                  uit van de implementatie van Dezi. Daarnaast wordt berichtuitwisseling gerealiseerd
                  door middel van berichtencryptie. Ook is er gekozen te werken met koppelingen met
                  authentieke bronnen, om zo de gegevens bij de bron te kunnen laten.
               
6.3 Vergelijkbaar met de Wdo
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering ervoor zorgt dat een
                     BSN-verwerking daadwerkelijk eenmalig plaatsvindt. Is het technisch onmogelijk om
                     één BSN meermaals te verwerken?
Het BSN zal door de middelenuitgever eenmalig worden gebruikt om het Dezi-nummer op
                  te halen uit het door de overheid beheerde Dezi-register. Na deze omwisseling wordt
                  het Dezi-nummer door de middelenuitgever gekoppeld aan het zorgspecifieke middel.
                  Daarna mag het BSN niet meer worden gebruikt ten behoeve van het genoemde doel en
                  moet het worden verwijderd uit de administratie van de middelenuitgever.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of na de eerste koppeling van een BSN
                     aan een Dezi-nummer, datzelfde Dezi-nummer voorgoed is gekoppeld aan die ene medewerker.
Het is vanuit het Dezi-register bezien technisch mogelijk om één BSN meermaals te
                  verwerken. Dat moet omdat een persoon met meer organisaties een werkrelatie kan hebben
                  en het dus ook mogelijk is te beschikken over meerdere zorgspecifieke inlogmiddelen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe wordt voorzien in de mogelijkheid
                     om een nieuwe koppeling te genereren indien er een fout optreedt of als dit wegens
                     veiligheidsredenen nodig is.
Het persoonlijk Dezi-nummer is gekoppeld zo lang de zorgmedewerker in het Dezi-register
                  geregistreerd staat. Indien er grond is om een nieuwe koppeling te genereren, dan
                  is dit op gecontroleerde wijze mogelijk.
               
6.4 BSN verwerkingsgrondslag bij de zorgaanbieder
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om meer uitleg te geven
                     over het soort contract dat middelenuitgever en zorgaanbieder met elkaar moeten aangaan,
                     als de uitgifte van middelen niet via de zorgaanbieder verloopt. Wordt er een modelcontract
                     beschikbaar gesteld voor deze afspraken?
Er is niet beoogd dat het Ministerie van VWS een modelcontract opstelt voor de uitgifte
                  van inlogmiddelen die niet via de zorgaanbieder verlopen. Denkbaar is dat koepelorganisaties
                  hun leden op dit punt kunnen ondersteunen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wie erop toeziet dat deze contracten
                     voldoen aan alle eisen en dat zij rechtmatig zijn.
Het certificeringsschema (NSC-7518) van de NEN 7518 wordt gebruikt door certificerende
                  instellingen onder toezicht van de Raad van Accreditatie. Zij controleren of er bewijs
                  is van een contract tussen de zorgaanbieder en de leverancier van inlogmiddelen. In
                  dit schema staan ook de minimale eisen voor het contract tussen de zorgaanbieder en
                  de middelenleverancier.
               
Zorgaanbieder en middelenleveranciers zijn zelf verantwoordelijk voor het controleren
                  of een dergelijk contract compleet en rechtmatig is.
               
6.5 Koppeling HR-systeem aan Dezi-register
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering hoe realistisch het is
                     dat HR-systemen automatisch gekoppeld kunnen worden aan het Dezi-register. Zij willen
                     weten of en hoe de regering stimuleert dat HR-systemen hiertoe worden uitgerust.
De regering acht het realistisch en wenselijk dat HR-systemen automatisch kunnen communiceren
                  met het Dezi-register om mutaties, zoals in- en uitdiensttreding of wijziging van
                  bevoegdheden, efficiënt, veilig en foutloos door te geven. Dit vermindert administratieve
                  lasten en draagt bij aan actualiteit en betrouwbaarheid van het register. Het CIBG
                  ontwikkelt een Dezi-HR API gebaseerd op open standaarden (SCIM, REST) die invulling
                  geeft aan het koppelvlak waarmee HR- systemen van zorgaanbieders kunnen communiceren.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het mogelijk is om een Application
                     Programming Interface (API) te ontwikkelen, als een soort standaardcomponent om met
                     het Dezi-register te communiceren, wat makkelijk geïntegreerd kan worden in een HR-systeem?
Het is zeker mogelijk een Application Programming Interface (API) te ontwikkelen die
                  als een standaardcomponent kan dienen om met het Dezi-register te communiceren. Deze
                  API kan eenvoudig worden geïntegreerd in een HR-systeem, omdat de technische koppeling
                  met het Dezi-register wordt gerealiseerd via een veelgebruikte technische standaard,
                  namelijk SCIM (System for Cross-domain Identity Management).
               
SCIM is een aanbevolen standaard is binnen de Nederlandse overheid. Dit zorgt ervoor
                  dat de techniek breed ondersteund wordt en dat de integratie met verschillende systemen
                  soepel kan verlopen. Veel HR-systemen ondersteunen deze standaard al, waardoor de
                  kans groot is dat een HR-systeem zonder grote aanpassingen kan communiceren met het
                  Dezi-register.
               
De SCIM-standaard is bovendien goed gedocumenteerd. Dit betekent dat, als een HR-systeem
                  of de leverancier ervan de standaard nog niet ondersteunt, zij gebruik kunnen maken
                  van de uitgebreide documentatie om de benodigde koppeling zelf te ontwikkelen. Dit
                  maakt het eenvoudiger en goedkoper de integratie te realiseren, omdat er geen volledig
                  nieuwe technologie hoeft te worden bedacht. Met deze technische standaard kan de communicatie
                  en het uitwisselen van gegevens tussen het HR-systeem en het Dezi-register efficiënt
                  plaatsvinden. Dit maakt de integratie minder complex en zorgt ervoor dat de gegevens
                  op een gestandaardiseerde manier worden verwerkt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wiens verantwoordelijkheid is het om
                     HR-systemen dusdanig uit te rusten dat de koppeling mogelijk is?
De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk koppelen van een HR-systeem aan het
                  Dezi-stelsel ligt primair bij de zorgaanbieder en diens softwareleverancier. Het Ministerie
                  van VWS stimuleert deze ontwikkeling indirect door het beschikbaar stellen van het
                  standaardkoppelvlak en het ondersteunen van leveranciers met technische ondersteuning
                  en praktijkpilots.
               
6.6 De koppeling met DUO om diploma’s te verifiëren om de jeugd- en zorgmedewerkers
                  te ontlasten
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de koppeling met de Dienst Uitvoering
                     Onderwijs (DUO). Echter vragen zij de regering om zorg te dragen dat er alternatieve
                     methodes blijven bestaan om een diploma, indien nodig, te verifiëren.
Indien de dienstverlening vanuit DUO onverhoopt stil komt te liggen, dan is een alternatieve
                  methode dat de medewerker zelf het diploma kan aanleveren of op een later moment kan
                  gebruikmaken van de dienstverlening van DUO.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of een soortgelijke koppeling mogelijk
                     is met niet-Nederlandse diplomaverstrekkers, indien medewerkers hun diploma elders
                     hebben behaald?
Er is geen koppeling mogelijk met niet-Nederlandse diplomaverstrekkers. Indien een
                  zorgverlener is geregistreerd in het BIG-register aan de hand van een buitenlands
                  diploma, dan kan een koppeling worden gemaakt met het BIG-register.
               
De leden van de VVD-fractie vragen waarom is gekozen voor een vrijblijvend karakter
                     en niet een verplichtend karakter van de koppeling met het diplomaregister van DUO.
                     In hoeverre verhoudt deze vrijblijvende mogelijkheid zich tot de zin «registratie
                     zou alleen mogelijk moeten zijn met een opleiding in de zorg» zoals aangegeven in
                     paragraaf 11.1.7 in de memorie van toelichting?
Het toevoegen van een diploma is niet verplicht opgenomen in het wetsvoorstel, omdat
                  alle zorgmedewerkers zich laagdrempelig moeten kunnen inschrijven voor het gebruiken
                  van een veilig inlogmiddel met betrouwbaarheidsniveau hoog.
               
Een zorgmedewerker die een beroep uitoefent in de zin van de Wet BIG kan zijn beroepstitel(s)
                  toevoegen aan de registratie. Het Dezi-register voert daarbij een controle uit of
                  de betreffende zorgmedewerker daadwerkelijk deze beroepstitel mag voeren, bijvoorbeeld
                  door een toets bij het BIG-register. Zodra de registratie van een zorgmedewerker is
                  gekoppeld aan een zorgaanbieder, dan kan deze registratie toegang geven tot een zorginformatiesysteem
                  van een zorgaanbieder. Het zorginformatiesysteem moet voldoen aan de NEN 7510, waardoor
                  er op basis van rollen/beroepen toegang gegeven wordt tot medische informatie. Afhankelijk
                  van de rol/beroep, kunnen aanvullende autorisatiekenmerken, zoals een beroepstitel,
                  noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot de juiste informatie.
               
Er zijn ook functies waar patiëntgegevens worden verwerkt, maar waarvoor geen specifiek
                  diploma vereist zal zijn. Een voorbeeld hiervan zijn medewerkers die administratieve
                  handelingen verrichten. Voor deze medewerkers is het ook belangrijk dat zij een inlogmiddel
                  op betrouwbaarheidsniveau hoog gebruiken.
               
6.7 De koppeling met het BIG-register om het registratieproces efficiënter en gebruikersvriendelijk
                  te maken voor de jeugd- en zorgmedewerkers
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om ervoor te zorgen dat
                     de koppeling met het BIG-register altijd een actieve keuze van de medewerker in kwestie
                     blijft, en niet zonder toestemming kruisverbanden te leggen met een mogelijke BIG-registratie
                     bij iedere aanmelding in het Dezi-register.
Aanvullende (autorisatie-)kenmerken, zoals bevoegdheden vanuit de Wet BIG, worden
                  met grote zorgvuldigheid toegekend. Bij de inschrijving in het Dezi-register heeft
                  de medewerker de mogelijkheid diens beroep toe te voegen. Dit kan met de koppeling
                  DUO of met de koppeling met het BIG-register. Het blijft een keuze van de medewerker
                  om diens beroep toe te voegen. De medewerker dient daarvoor dus toestemming te geven.
                  Als er geen beroep wordt toegevoegd, dan kan dit wel tot gevolg hebben dat de autorisatie
                  van de medewerker in het zorginformatiesysteem, niet kloppend is bij zijn functie,
                  waardoor die bijvoorbeeld geen toegang heeft tot (bepaalde) informatie.
               
6.8 Geïnventariseerde risico’s: het uitlenen van inlogmiddelen en gebruik privételefoon
               
De leden van de PVV-fractie vragen hoe wordt gegarandeerd dat de nieuwe identificatiemiddelen
                     voldoen aan de strengste normen voor gegevensbescherming.
Alle inlogmiddelen die erkend worden door het wetsvoorstel moeten voldoen aan betrouwbaarheidsniveau
                  hoog. Alleen deze inlogmiddelen mogen worden gebruikt voor het identificeren van personen
                  in de zorg. Dit garandeert namelijk dat de inlogmiddelen voldoende beveiligd zijn
                  tegen fraude en misbruik.
               
Alleen gekwalificeerde leveranciers van vertrouwensdiensten (Qualified Trust Service Providers-QTSP's) mogen inlogmiddelen leveren die voldoen aan het betrouwbaarheidsniveau hoog. Dit
                  betekent dat alleen bedrijven die door de overheid en de Europese Unie zijn goedgekeurd,
                  deze inlogmiddelen mogen leveren. QTSP's moeten voldoen aan strikte eisen op het gebied van beveiliging, betrouwbaarheid en
                  gegevensbescherming.
               
De eisen die gelden voor QTSP's zijn ook zeer strikt. Ze moeten voldoen aan de strengste normen voor vertrouwelijkheid
                  en integriteit van gegevens, zoals vastgelegd in de eIDAS-verordening en de AVG. De
                  QTSP's worden regelmatig gecontroleerd en geaudit om te zorgen dat ze voldoen aan de hoogste
                  standaarden van gegevensbescherming. Dit zorgt ervoor dat de persoonlijke gegevens
                  van gebruikers goed worden beschermd tegen ongeautoriseerde toegang of verlies.
               
Artikel 24 van de eIDAS-verordening schrijft verder voor dat QTSP's moeten voldoen aan de hoogste normen voor beveiliging en gegevensbescherming. Dit
                  zorgt ervoor dat alle partijen die betrokken zijn bij het leveren van inlogmiddelen,
                  de privacy van gebruikers respecteren en beschermen.
               
Deze maatregelen garanderen dat de nieuwe inlogmiddelen voldoen aan de strengste normen
                  voor gegevensbescherming en dat de persoonlijke gegevens van gebruikers veilig worden
                  behandeld en in overeenstemming met de wetgeving. Het gebruik van geaccrediteerde
                  QTSP's en de naleving van eIDAS-verordening en de AVG biedt een solide basis voor
                  de bescherming van gevoelige informatie.
               
De leden van de PVV-fractie vragen of er risico’s zijn verbonden aan het gebruik van
                     persoonlijke apparaten voor digitale identificatie, en hoe deze risico’s zoveel mogelijk
                     worden vermeden.
Het gebruik van persoonlijke apparaten voor digitale identificatie brengt bepaalde
                  risico’s met zich mee. Deze risico’s worden gemitigeerd doordat de leverancier van
                  het identificatiemiddel specifieke eisen stelt aan het apparaat waarop het middel
                  wordt gebruikt. Deze eisen kunnen zowel technisch als procedureel van aard zijn. Wanneer
                  het om privéeigendom van de zorgmedewerker gaat, ligt het beheer van het apparaat
                  – zoals het tijdig uitvoeren van beveiligingsupdates – niet volledig in handen van
                  de zorgaanbieder of de middelenleverancier. Als de zorgmedewerker geen toestemming
                  geeft voor noodzakelijk beheer of het apparaat onvoldoende onderhoudt, kan dit ertoe
                  leiden dat het identificatiemiddel (tijdelijk) niet meer via dat apparaat gebruikt
                  kan worden.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om de uitgevoerde data
                     protection impact assessment (DPIA), indien uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk
                     slechts op hoofdlijnen, aan de Kamer te doen toekomen.
Uit veiligheidsoverwegingen kan ik niet de volledige DPIA overleggen. Ik geef daarom
                  hieronder op hoofdlijnen een overzicht van de gesignaleerde risico’s en de mitigerende
                  maatregelen.
               
In de DPIA van het wetsvoorstel is in de eerste plaats het risico gesignaleerd dat
                  het CIBG een groot aantal persoonsgegevens verwerkt, waaruit veel loginformatie is
                  te verkrijgen. Hierop zijn de nodige maatregelen genomen, zoals op het gebied van
                  (end-to-end-) versleuteling, het screenen van personeel, de inzet van PET’s en dataminimalisatie
                  door het gebruik van data bij de bron.
               
Daarnaast is het risico van niet-beschikbaarheid van het ontkoppelpunt35 en het register als risico benoemd. Dit wordt ondervangen door de hoge eisen die
                  zijn gesteld aan de vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid en veerkracht
                  van de verwerkingssystemen en diensten. Zo wordt de beschikbaarheid bij een technisch
                  incident snel hersteld en is er een terugvaloptie of noodoplossing beschikbaar. Ook
                  logging, monitoring en alerting met bijbehorende 24/7 piketdienst voor het acteren
                  op verstoringen en het opstellen van een bedrijfscontinuïteitsplan in combinatie met
                  het periodiek testen zijn voorbeelden van genomen maatregelen.
               
Een derde risico werd gezien in het gebruik van het BSN door de zorgaanbieder voor
                  andere doelen. Dit risico wordt ondervangen door controle via audits. Wanneer een
                  zorgaanbieders zorgspecifieke middelen willen uitgeven, dan moeten zij zich namelijk
                  laten certificeren. Hierbij vindt een audit plaats op het uitgifteproces van een zorgaanbieder.
                  Daarbij wordt gecontroleerd of het BSN juist is verwerkt en dat het na koppeling van
                  identiteiten uit de administratie van de zorgspecifieke middelen is verwijderd. Het
                  ritme van de audits wordt nog door de NEN bepaald.
               
Tot slot werd de mogelijkheid tot het uitlenen van inlogmiddelen als risico geconstateerd.
                  Gebruikers worden bij het verstrekken van het middel uitgelegd dat het middel niet
                  mag worden gedeeld met derden. Het feit dat dit wetsvoorstel een mogelijkheid creëert
                  om gebruik te maken van verschillende erkende inlogmiddelen verkleint ook het risico
                  dat middelen worden uitgeleend.
               
Voor Wdo-middelen geldt bovendien dat deze breder gebruikt kunnen worden dan in de
                  zorgsector. Daarmee zal een zorgprofessional minder snel geneigd zijn het middel uit
                  te lenen. Doordat bepaalde middelen voor verschillende doeleinden worden gebruikt,
                  ligt het uitlenen van een mobiele telefoon of ziekenhuispas niet voor de hand. Bijvoorbeeld:
                  een mobiele telefoon wordt minder snel gedeeld, omdat daarop vaak persoonlijk gegevens
                  staan (foto's, WhatsApp-berichten, e-mails en applicaties voor bankieren). Dit maakt
                  het uitlenen minder waarschijnlijk. Het uitlenen van bijvoorbeeld een DigiD-login
                  is niet aantrekkelijk voor de zorgprofessional, omdat op basis van die gegevens misbruik
                  mogelijk is bij onder andere de gemeente, Belastingdienst, of zorgverzekeraar.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering in overweging te nemen
                     dat het uitwisselen van inlogmiddelen niet moet worden toegestaan, om te voorkomen
                     dat de zorgvuldige veiligheidsmaatregelen en privacy waarborgen (onbedoeld)worden
                     omzeild. Daarmee verliest de wet haar functie. Deze leden vragen of de regering nader
                     kan ingaan op het opnemen in de wet van een bepaling die uitlenen van inlogmiddelen
                     verbiedt, al dan niet het technisch onmogelijk maakt?
Het is technisch niet mogelijk het uitlenen van een persoonlijk inlogmiddel onmogelijk
                  te maken. Een wettelijk verbod op het uitlenen van inlogmiddelen is niet handhaafbaar.
                  Hierbij benadruk ik dat een zorgaanbieder, in het kader van het treffen van organisatorische
                  maatregelen zoals opgenomen in de AVG, de zorgmedewerker moet wijzen op het feit dat
                  het niet is toegestaan om de inlogmiddelen uit te lenen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke preventieve maatregelen verder
                     nog kunnen worden genomen om er maximaal voor te zorgen dat inlogmiddelen niet worden
                     uitgeleend of in het geval van diefstal niet te gebruiken zijn?
Indien een middel wordt verloren of is gestolen, dan moet de gebruiker dit direct
                  melden bij de verstrekker van het middel, zodat het middel wordt ingetrokken.
               
Het principe dat de inlogmiddelen niet uitgeleend mogen worden, kan vergeleken worden
                  met het niet delen en geheim blijven van wachtwoorden. Het systeem is op dit vlak
                  net zo veilig als de mensen die ermee werken. Het informeren van de medewerker over
                  de gebondenheid van het middel aan de persoon en over de te nemen maatregelen bij
                  verlies, of diefstal, is een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder voor wie de
                  medewerker werkt. Deze informatieplicht zal een onderdeel moeten zijn van het pakket
                  aan (organisatorische) beveiligingsmaatregelen dat de zorgaanbieder zelf op grond
                  van de artikel 32 AVG moet nemen.
               
Indien een middel wordt verloren of is gestolen, dan moet de gebruiker dit daarnaast
                  direct melden bij de verstrekker van het middel zodat het middel kan worden ingetrokken.
               
Een verbodsbepaling voor het uitlenen van inlogmiddelen zou geen extra waarborg bieden,
                  omdat het toezicht hierop niet uitvoerbaar is. Het uitlenen van inlogmiddelen is niet
                  te controleren door de IGJ noch te voorkomen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben bezwaren bij het gebruiken van inlogmiddelen
                     op de privételefoon. Niet alleen is het gezond om personeel in een professionele setting
                     indien mogelijk te voorzien van een werktelefoon, het biedt ook de noodzakelijke veiligheidswaarborgen.
                     Genoemde leden vragen in overweging te nemen om afspraken over het beheren van privételefoons
                     niet over te laten aan zorgaanbieders en hun personeel. Hierdoor kan namelijk de situatie
                     ontstaan dat medewerkers (impliciete) dwang ervaren om hun privételefoon onder beheer
                     van hun werkgever te plaatsen. Erkent de regering dat deze situatie onwenselijk is?
Voor de regering zou het onwenselijk zijn als een situatie ontstaat waarin medewerkers
                  (impliciete) dwang ervaren om hun privételefoon onder beheer van hun werkgever te
                  plaatsen. Derhalve wordt met het wetsvoorstel geregeld dat een medewerker de keuze
                  heeft tussen verschillende inlogmiddelen en is dus niet gebonden aan een middel dat
                  is gekoppeld aan een (privé)-telefoon.
               
Het wetsvoorstel regelt met artikel 15 dat wanneer een voorziening of systeem gebruikt
                  wordt met een goedgekeurd inlogmiddel, de beheerder van deze voorziening of dit systeem
                  de gebruiker in staat moet stellen om ook gebruik te maken van elk ander goedgekeurd
                  inlogmiddel. De mogelijkheid ieder erkend middel te gebruiken biedt zorgmedewerkers
                  die geen gebruik willen maken van een privételefoon daarmee alternatieven naast de
                  privételefoon om mee in te loggen. Hiermee wordt voorkomen dat de (impliciete) dwang
                  ontstaat de privételefoon onder beheer van hun werkgever te plaatsen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat zorgaanbieders
                     hun medewerkers (impliciet) dwingen om hun privételefoon in beheer van de werkgever
                     te plaatsen.
De werkgever is in het kader van zijn zorgplicht van artikel 7:658 BW en goed werkgeverschap
                  in van artikel 7:611 BW verplicht werknemers te voorzien van middelen om hun werkzaamheden
                  te kunnen uitvoeren. De werkgever hoort hierom de werknemer te voorzien van een werktelefoon.
                  De werknemer kan dus niet worden verplicht een privételefoon te gebruiken.
               
Daarnaast maakt dit wetsvoorstel het mogelijk te kiezen tussen verschillende inlogmiddelen.
                  Een werkgever is dus niet gebonden aan een inlogmiddel dat is gekoppeld aan een (privé)telefoon.
                  Desalniettemin is het onmogelijk om (impliciete) dwang in alle individuele gevallen
                  volledig te voorkomen. Het ligt in de sfeer van de werkgever en de werknemer om afspraken
                  te maken over het gebruik van werk- en of privételefoons, met inachtneming van de
                  geldende arbeidsrechtelijke bepalingen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat dit
                     mogelijk kan leiden tot een inbreuk op de privacy van medewerkers?
Allereerst zij vooropgesteld dat een medewerker op grond van dit wetsvoorstel de keuze
                  heeft tussen verschillende inlogmiddelen en dus niet is gebonden aan een middel dat
                  is gekoppeld aan een telefoon. Bovendien beschermt de eis van goed werkgeverschap
                  van 7:611 BW samen met de zorgplicht van artikel 7:658 BW de medewerker tegen het
                  gedwongen in beheer nemen van zijn privételefoon door de werkgever.
               
Voor zover de medewerker er zelf voor kiest een middel dat via de mobiele telefoon
                  werkzaam is te gebruiken, dan biedt de bestaande wetgeving voldoende waarborgen om
                  de privacy van deze werknemer te beschermen. Het in beheer nemen van een telefoon
                  (of dat nu een privé of werktelefoon is) moet immers op grond van de AVG altijd voldoen
                  aan de noodzaak, proportionaliteit en de subsidiariteit, waarbij moet worden getoetst
                  of het belang in verhouding staat tot de inbreuk en of met een minder ingrijpend middel
                  hetzelfde doel kan worden bereikt. Ook moet de medewerker hier vooraf over worden
                  geïnformeerd.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering de mogelijkheid ziet
                     om zorgaanbieders een zorgplicht te geven om ervoor te zorgen dat, in het geval er
                     telefonische inlogmiddelen worden gebruikt, de gebruikte (werk)telefoons maximaal
                     beveiligd zijn?
De regering erkent dat de zorgaanbieder een zorgplicht heeft voor de beveiliging van
                  een telefoon waarvan het inlogmiddel gebruik maakt. Deze plicht volgt uit bestaande
                  wet- en regelgeving die een zorgaanbieder verplichten passende technische en organisatorische
                  beveiligingsmaatregelen te nemen. Dit betekent dat de zorgaanbieder moet zorgen dat
                  de telefoons die worden gebruikt bij het inloggen juist moeten zijn beveiligd en dat
                  de medewerkers moet zijn geïnformeerd over de beveiligingsmaatregelen die zij zelf
                  moeten nemen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om in overweging te nemen
                     om het uitlenen van inlogmiddelen en het gebruik van privételefoons per wet te verbieden,
                     of om aanvullende maatregelen te treffen om beide risico’s weg te nemen.
Op grond van de zorgplicht van de zorgaanbieder is de regering van mening dat geen
                  aanvullende wettelijke maatregelen vereist zijn.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om beide risico’s blijvend
                     te monitoren nadat de wet in werking treedt, en zorgaanbieders hierop te wijzen.
Ik onderken het belang van zorgvuldig gebruik van inlogmiddelen en de risico’s die
                  zich kunnen voordoen bij bijvoorbeeld het gebruik van privéapparatuur of het uitlenen
                  van middelen. In dat kader blijft het essentieel dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid
                  nemen om veilige en werkbare oplossingen te faciliteren voor hun medewerkers. De reeds
                  bestaande kaders en normen, waaronder de AVG, de NEN 7510 en NEN7 518, bieden duidelijke
                  handvatten om veilig gebruik te waarborgen.
               
Er worden bij de implementatie van Dezi zijn indicatoren opgesteld om de voortgang
                  te monitoren zodat tijdig kan worden bijgestuurd. Naast de indicatoren over het aantal
                  aangesloten instellingen en zorgmedewerkers, wordt expliciet aandacht besteed aan
                  de knelpunten zoals ervaren door zorgmedewerkers. De Kamer kan hierover desgewenst
                  jaarlijks via een Kamerbrief over worden geïnformeerd.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering ook bereid is om in
                     contact met zorgaanbieders te wijzen op de noodzaak om werktelefoons of alternatieve
                     apparatuur aan medewerkers te bieden die voor hun dagelijkse werk worden geacht om
                     inlogmiddelen te gebruiken.
In de implementatiefase blijft de dialoog met het veld centraal staan, Vanuit een
                  gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt toegewerkt naar een zorgvuldige toepassing
                  van het nieuwe stelsel.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering bereid is om zorgaanbieders
                     hierin financieel te ondersteunen, indien dit een drempel blijkt.
In de eerste plaats wordt benadrukt dat een medewerker de keuze heeft tussen verschillende
                  inlogmiddelen en dus niet is gebonden aan een inlogmiddel dat is gekoppeld aan een
                  telefoon. Daarnaast is voor zorgaanbieders een stimuleringsregeling voorzien. Hierin
                  draagt de overheid in de eerste twee jaar (2026/2027) bij aan de aanschaf van nieuwe
                  inlogmiddelen. Bij de implementatie zal verder nadrukkelijk aandacht zijn voor de
                  betaalbaarheid, met oog voor sectorale verschillen en schaalgrootte. Het wetsvoorstel
                  biedt in ieder geval de ruimte om de kosten omlaag te brengen door marktwerking en
                  hergebruik van bestaande middelen.
               
De leden van de NSC-fractie hebben een technische vraag over de beveiliging van het
                     systeem. Hoe wordt veiligheid van inlogmiddelen technisch bewaakt?
De inlogmiddelen moeten zijn uitgegeven door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten.
                  De vertrouwensdienst moet aantoonbaar voldoen aan de eisen vanuit de eIDAS-verordening
                  voor het beveiligen van de systemen beheerd door hen. Deze eisen zijn via uitvoeringshandelingen
                  en normatieve verwijzingen, zoals ETSI-standaarden, verplicht gesteld en vertrouwensdiensten
                  worden periodiek getoetst door een onafhankelijke certificerende instantie op naleving.
               
Een voorbeeld van een toepasselijke ETSI standaard is ETSI EN 319 401 General Policy Requirements for Trust Service Providers, waarin bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de logische en fysieke toegangsbeveiliging
                  van de dienst. Voor gekwalificeerde handtekeningen gelden nog aanvullende eisen, bijvoorbeeld
                  dat de handtekening alleen gekoppeld is aan de ondertekenaar, deze de ondertekenaar
                  kan identificeren en dat de handtekening is gemaakt met behulp van gegevens met een
                  hoge mate van zekerheid.
               
Er moet gebruik gemaakt worden van certificaten die geproduceerd zijn met gekwalificeerde,
                  hoog beveiligde apparaten, zoals bijvoorbeeld smartcards of hardware security modules (HSM’s). Deze Qualified Signature Creation Devices (QSCD) moeten op hun beurt ook weer zijn gecertificeerd. Via dit stelsel van eisen, normen
                  en certificeringen wordt de veiligheid van het middel en betrouwbaarheidsniveau hoog
                  geborgd.
               
De leden van de NSC-fractie hebben een vraag over het bestaan van standaardprotocollen
                     in het geval van complicaties bij gebruik van het nieuwe systeem. Hoe werkt bijvoorbeeld
                     de misbruikdetectie en herstel bij het inloggen in het systeem door een onbevoegd
                     persoon? Zijn er ook standaardprotocollen voor andere typen complicaties?
De inlogmiddelen zijn persoonsgebonden en worden uitgegeven aan zorgmedewerkers op
                  basis van een uitgifteproces op betrouwbaarheidsniveau hoog. Als een zorgmedewerker
                  dit inlogmiddel uitleent of verliest, dan is er risico op het inloggen door een onbevoegd
                  persoon. Dit risico en het risico op verlies van een inlogmiddel kan nooit worden
                  uitgesloten. In zulke situaties is dit niet vast te stellen aan de zijde van het Dezi-register.
                  In het geval de zorgaanbieder dit vaststelt, kan deze de desbetreffende persoon de
                  toegang tot zorgsystemen ontzeggen. De zorgaanbieder moet misbruik ook melden aan
                  de IGJ. Voor infrastructurele inbreuken gelden standaardprotocollen tussen de hosting
                  partij en het Dezi-register.
               
De leden van de NSC-fractie zijn bezorgd over de gevoeligheid van het nieuwe register
                     voor spionagesoftware en andere malware. Hoe is het Dezi-register beschermd tegen
                     het binnendringen van spionagesoftware zoals Pegasus, Predator of andere malware?
                     Hoe zorgt de regering dat deze bescherming ook in de toekomst up to date blijft?
Het Dezi-register wordt gehost bij een ISO:27001 gecertificeerde provider. Toegang
                  tot de servers wordt gelogd en is beperkt tot specifieke functionarissen. Door inzet
                  van applicatie firewalls, encryptie en zero trust-technieken voorkomen we dat onbevoegden
                  toegang krijgen tot de systemen en data.
               
Op alle servers is standaard malware scanning software actief. Deze software en zijn
                  configuratie wordt actueel gehouden door actieve configuratie en patch-management.
                  Daarnaast monitort een Intrusion Detection System al het inkomende en uitgaande netwerkverkeer. De omgevingen zijn zelf gezoneerd waardoor
                  netwerktechnisch, gelaagde veiligheidszones zorgen voor minimale impact in het geval
                  van compromittering.
               
De ontwikkelingen op het gebied van beveiliging worden daarnaast nauw gevolgd. Doordat
                  het Dezi-register op een zeer hoog veiligheidsniveau opereert, worden de geïmplementeerde
                  beveiligingstechnieken geüpgraded als er betere beschikbaar komen en deze upgrade
                  opportuun is.
               
7. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
               
7.1 Overheid
               
De leden van de PVV-fractie vragen wie de financiële effecten dragen voor de uitrol
                     van de beoogde effecten van deze wet. Is dit volledig budgettair belast bij het Ministerie
                     van VWS en in welke mate worden zorgorganisaties zelf belast?
De kosten voor de inrichting, ontwikkeling en het beheer van het Dezi-register zijn
                  volledig budgettair gedekt binnen het Ministerie van VWS. Dit betreft onder andere:
                  de stelselarchitectuur, de standaardisatie, het centrale koppelvlak, communicatie,
                  begeleiding en ondersteuning bij de implementatie. Zorgaanbieders dragen zelf de kosten
                  voor de aanschaf en inzet van goedgekeurde inlogmiddelen voor hun medewerkers, evenals
                  voor de aansluiting op het Dezi-register. Dit wijkt niet af van de huidige situatie
                  met de UZI-passen.
               
Er is bewust gekozen voor een open marktmodel, zodat organisaties kunnen kiezen uit
                  meerdere goedgekeurde middelen en zo de kosten kunnen afstemmen op hun situatie. De
                  regering verwacht dat de structurele kosten per gebruiker voor zorgaanbieders lager
                  uitvallen dan bij het huidige UZI-stelsel, mede dankzij concurrentie en schaalvoordelen.
                  Tegelijkertijd worden organisaties ondersteund bij de transitie, met aandacht voor
                  kleinere partijen en sectoren waar de uitvoeringskracht beperkt is.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om in een tijdspad uiteen te zetten
                     hoe het CIBG toegroeit / afschaalt naar de gewenste vorm. Deze leden vragen wat het
                     huidige aantal fte is en tot welk aantal zal het CIBG groeien / afschalen?
Voor het uitvoeren van registratiewerkzaamheden en bijbehorende taken voor het UZI-register
                  wordt circa 17 fte ingezet.
               
Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal het registratieproces procesmatig veranderen
                  en komt er daarnaast een proces voor het beoordelen van de authenticatiemiddelen die
                  onderdeel (willen) worden van het stelsel. Er wordt voor het jaar na inwerkingtreding
                  een (tijdelijke) toename verwacht van 4 fte om zowel de werkzaamheden voor het UZI-
                  als het Dezi-register te kunnen uitvoeren. Na een jaar zal de benodigde inzet vervolgens
                  weer afnemen tot de huidige fte van circa 17, doordat de werkzaamheden voor het UZI-register
                  afnemen.
               
De verdere meerjarige doorkijk op de organisatieontwikkeling, zeker na het uitfaseren
                  van de UZI-pas, laat zich op dit moment nog moeilijk inschatten.
               
7.2 Zorg- en jeugdveld
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen meer weten over de gekozen overstaptermijn
                     tussen de UZI-pas en middelen die gekoppeld zijn aan het nieuwe Dezi-register. Hoe
                     maakt de regering de inschatting dat de overgangsperiode lang genoeg is?
De regering heeft gekozen voor een gefaseerde overgangsperiode tot uiterlijk 1 januari
                  2029 om zorgaanbieders voldoende tijd en ruimte te geven voor de overstap van het
                  huidige UZI-stelsel naar het nieuwe Dezi-stelsel. Deze termijn is gebaseerd op de
                  omvang en diversiteit van het zorgveld (van ziekenhuizen tot jeugdhulp en eerstelijnszorg),
                  de noodzaak om softwareapplicaties en systemen aan te sluiten op het koppelvlak én
                  de praktijkervaringen uit eerdere digitaliseringstrajecten waaruit blijkt dat een
                  zorgvuldige, stapsgewijze implementatie de slagingskans verhoogt.
               
De overgangsperiode is ook gekozen om gebruikers van UZI-middelen de geldigheidsduur
                  van de middelen te laten benutten. Een UZI-middel dat tot eind 2025 wordt uitgegeven,
                  heeft een geldigheid van drie jaar; dus tot einde 2028. Daarnaast is het doel van
                  deze periode om zorgaanbieders die UZI-middelen gebruiken een geleidelijke overgang
                  te bieden naar het gebruik van inlogmiddelen die erkend zijn binnen het Dezi-stelsel.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er niet is gekozen voor een
                     beperktere overstaptermijn, omdat de noodzaak voor veilige en makkelijke gegevensuitwisseling
                     hoog is?
Hoewel de noodzaak voor veilige en gebruiksvriendelijke gegevensuitwisseling groot
                  is, is het tempo van de overstap afgestemd op uitvoerbaarheid en beschikbaarheid van
                  nieuwe, gecertificeerde inlogmiddelen. De overgangsperiode moet niet alleen technisch,
                  maar ook organisatorisch haalbaar zijn en bovendien geen extra werkdruk leggen op
                  zorgprofessionals.
               
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de overstap, maar worden hierin ondersteund.
                  Het CIBG en het Ministerie van VWS nemen een actieve regierol door: het beschikbaar
                  stellen van een standaard koppelvlak en technische documentatie, het begeleiden van
                  leveranciers via pilots en implementatieondersteuning, het bieden van handreikingen,
                  communicatie en een centrale servicedesk, en het faciliteren van kennisdeling tussen
                  koplopers en andere organisaties.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de Minister van VWS (of het CIBG)
                     doet in het geval de overstap naar het Dezi-register moeizaam verloopt? Hoe wordt
                     daarin de werkdruk op de zorgaanbieders geminimaliseerd?
Mocht blijken dat de overgang bij bepaalde sectoren of organisaties moeizaam verloopt,
                  dan gaan het Ministerie van VWS en het CIBG samen met betrokken partijen tijdig interventies
                  inzetten. Hierbij kan gedacht worden aan gerichte ondersteuning op maat, het onderzoeken
                  van versnelde toelating van inlogmiddelen of andere praktische oplossingen voor een
                  tijdelijke overbrugging.
               
Het doel blijft altijd om de werkdruk op zorgaanbieders zoveel mogelijk te minimaliseren,
                  terwijl tegelijkertijd de beweging naar een veiliger, toekomstbestendig toegangsmodel
                  onverminderd doorgaat.
               
De leden van de NSC-fractie willen graag weten hoe dit voorstel het hele zorgveld
                     beïnvloedt. Wat betekent deze wet concreet voor kleine zorgaanbieders?
Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor het hele zorgveld: van ziekenhuizen tot eerstelijns
                  zorg, en van wijkverpleging en jeugdhulp tot langdurige zorg. Alle zorgaanbieders
                  die gebruikmaken van elektronische gegevensuitwisseling en die toegang hebben tot
                  cliëntgegevens, moeten zorgdragen voor het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen
                  en aansluiting op het Dezi-register.
               
Voor kleine zorgaanbieders betekent dit een aantal concrete veranderingen. Zij dienen
                  hun medewerkers te registreren in het Dezi-register, hun systemen (of die van hun
                  leveranciers) aan te sluiten op het koppelvlak van het register en te zorgen voor
                  het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen op betrouwbaarheidsniveau hoog.
               
De regering is zich ervan bewust dat kleinere aanbieders over minder capaciteit beschikken
                  om nieuwe verplichtingen te implementeren. Daarom wordt tijdens de implementatiefase
                  extra aandacht besteed door sectoraal praktische handreikingen en stapsgewijze begeleiding
                  op te stellen samen met een centrale servicedesk en voorlichtingsmateriaal. Bovendien
                  is gekozen voor een gefaseerde invoering voor UZI-gebruikers tot uiterlijk 1 januari
                  2029, zodat ook kleinere organisaties voldoende tijd hebben om aan de nieuwe eisen
                  te voldoen.
               
7.3 Bedrijven
               
De leden van de PVV-fractie vragen hoe snel zorgaanbieders zich kunnen aanpassen zonder
                     negatieve impact op de patiëntenzorg.
Gezien de variëteit aan zorgaanbieders en de mate waarin en de wijze waarop automatisering
                  geregeld is, is het moeilijk om precies te zeggen hoe snel de overgang naar het Dezi-stelsel
                  kan plaatsvinden. Er is geen eenduidig antwoord, omdat elke zorgaanbieder verschillende
                  stappen zal moeten zetten op basis van hun huidige situatie en automatiseringsniveau.
                  We realiseren ons dat dit voor zorgaanbieders een uitdagende stap kan zijn, en we
                  willen hen hierin zo goed mogelijk ondersteunen.
               
Om zorgaanbieders te ondersteunen in deze overgang, is er een gefaseerde aanpak voorzien.
                  De huidige UZI-passen en de nieuwe inlogmiddelen uit het Dezi-stelsel gaan een periode
                  naast elkaar bestaan. Dit zorgt ervoor dat zorgaanbieders de tijd hebben om oude middelen
                  geleidelijk te vervangen, terwijl ze tegelijkertijd de patiëntenzorg kunnen blijven
                  ondersteunen met zowel de oude als de nieuwe inlogmiddelen.
               
Het Dezi-systeem zelf is zo ingericht dat zorgaanbieders maar één technisch koppelvlak
                  hoeven te (laten) realiseren om toegang te krijgen tot alle erkende Dezi-inlogmiddelen.
                  Dit maakt de integratie eenvoudiger, omdat alle middelen via hetzelfde koppelvlak
                  kunnen worden gebruikt.
               
Zorgmedewerkers kunnen zichzelf op voorhand al registreren in het Dezi-register. Zodra
                  de zorgaanbieder bevestigt dat er een werkrelatie is, kan de zorgmedewerker direct
                  inloggen met een erkend Dezi-inlogmiddel. Dit maakt dat de overstap door de zorgaanbieder
                  wordt bepaald.
               
Om ervoor te zorgen dat de overgang soepel verloopt, heeft het CIBG een teststraat
                  opgezet voor de relevante technische koppelingen van het Dezi-systeem. Zorgaanbieders
                  en hun leveranciers kunnen deze teststraat gebruiken om alles grondig te testen voordat
                  ze daadwerkelijk de overstap maken. Zodra een zorgaanbieder klaar is met de voorbereiding
                  en het testen, kunnen ze de overstap naar het Dezi-systeem maken. Tot 1 januari 2029
                  kunnen ze nog steeds de UZI-middelen gebruiken naast de nieuwe Dezi-middelen. Deze
                  aanpak biedt zorgaanbieders voldoende tijd en middelen om zich goed voor te bereiden
                  op de overstap, zodat de overgang naar het Dezi-systeem op een gecontroleerde en efficiënte
                  manier kan plaatsvinden, terwijl de patiëntenzorg doorgaat.
               
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een toelichting of en hoe het Ministerie
                     van VWS bedrijven helpt met het maken van de nodige technische aanpassingen in hun
                     systemen.
Er wordt geen standaard softwareoplossing voor integratie in zorgsystemen voorzien.
                  Ontwikkelaars worden wel voorzien van toegankelijke informatie in de vorm van koppelvlakbeschrijvingen
                  en aansluitvoorwaarden zodat aansluiten op het Dezi-register mogelijk wordt. De oplossing
                  maakt gebruik van open standaarden waarmee ontwikkelaars gebruik kunnen maken van
                  standaard componenten. Daarnaast is er ondersteuning beschikbaar in het geval van
                  vragen.
               
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering bereid is om een open source
                     oplossing te ontwikkelen die bedrijven makkelijk in hun systemen kunnen integreren?
                     Biedt de regering ontwikkelaars handvaten door middel van toegankelijke informatievoorziening
                     over hoe zij kunnen voldoen aan de nieuwe wetgeving?
De bovengenoemde oplossing maakt gebruik van open standaarden zodat ontwikkelaars
                  gebruik kunnen maken van standaard componenten. Bij vragen is er ondersteuning beschikbaar
                  bij het CIBG.
               
7.4 Burgers
               
De leden van de PVV-fractie zijn nieuwsgierig welke gevolgen de wetswijziging heeft
                     voor patiënten en cliënten met beperkte digitale vaardigheden.
Er zijn geen gevolgen voor patiënten en cliënten met beperkte digitale vaardigheden.
                  Het stelsel bedient alleen de jeugd- en zorgmedewerkers.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het wetsvoorstel relatief
                     weinig aandacht heeft voor het belang van burgers. Zij menen dat burgers het volste
                     recht hebben om te weten door wie, wanneer, en met welke reden hun zorggegevens worden
                     geraadpleegd. Kan duidelijker worden toegelicht wat wordt bedoeld met de stelling
                     dat het transparanter wordt wie welke zorggegevens heeft ingezien als identiteiten
                     uit het Dezi-register breed worden gebruikt?
Burgers hebben het recht op inzage in hun medische gegevens en daarmee op transparantie
                  over de verwerking en raadpleging ervan. Dit recht is geregeld via de WGBO, de Wabvpz
                  en de AVG. Op basis van deze wetten kunnen burgers op aanvraag een zogenoemd loggingsoverzicht
                  opvragen bij een zorgaanbieder. Dit wetsvoorstel doet niets af aan de bestaande wetgeving.
                  Bestaande rechten op grond van de WBGO, de Wabvpz en de AVG blijven onverminderd van
                  kracht.
               
Als onderdeel van de geprioriteerde generieke functies leveren identificatie, authenticatie,
                  autorisatie en logging een belangrijke bijdrage aan veilige en transparante gegevensuitwisseling
                  in de zorg. Door deze functies samen vorm te geven, zoals vastgelegd in het IZA-akkoord,
                  wordt het mogelijk om toegang tot medische gegevens op een controleerbare manier te
                  registreren én te herleiden. Dit ondersteunt burgers bij hun recht op inzage.
               
Om informatie te geven over wie welke zorggegevens heeft ingezien, is een betrouwbare
                  en eenduidige identificatie van de raadplegende zorgmedewerker noodzakelijk. Zonder
                  deze basis is het voor burgers immers niet inzichtelijk wie hun gegevens heeft ingezien.
                  Het gebruik van identiteiten uit het Dezi-register kan hier aan bijdragen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of burgers proactief worden geïnformeerd
                     als zorgverleners hun gegevens inzien, of kunnen burgers op aanvraag een overzicht
                     ontvangen van hoe hun gegevens zijn opgevraagd en / of verwerkt?
Op dit moment worden burgers in Nederland niet geïnformeerd wanneer een zorgverlener
                  hun gegevens in een medisch dossier bekijkt. Burgers behouden wel hun bovengenoemde
                  recht op inzage.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat burgers
                     zelf de baas zijn over hun data, en te allen tijde inzage verdienen in hoe hun gegevens
                     worden verwerkt? Hoe draagt deze wet daaraan bij?
Wat betreft het standpunt dat burgers zelf de baas zijn over hun data. Juridisch eigendom
                  van medische gegevens bestaat niet. Zoals toegelicht in de Kamerbrief over elektronische
                  gegevensuitwisseling van 15 december 2022, zijn persoonsgegevens geen «zaken» en kunnen
                  daarom niet onder het eigendomsrecht vallen.36
Dat neemt niet weg dat burgers uitgebreide zeggenschapsrechten hebben. Op basis van
                  de WGBO, de Wabvpz en de AVG beschikken burgers over het recht op inzage, correctie,
                  afscherming en verwijdering van hun medische gegevens. Dit bestaande recht op inzage
                  geldt onverminderd, inclusief de daarbij horende technische en juridische voorwaarden.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering mogelijkheden ziet om
                     het recht op inzage voor burgers verder te verstevigen in de wet.
Het wetsvoorstel doet niet af aan de bestaande privacywetgeving over het recht van
                  burgers op inzage in hun medische gegevens. Bestaande rechten op grond van de AVG,
                  de WGBO en de Wabvpz blijven onverminderd van kracht. Tegelijkertijd onderzoekt het
                  Ministerie van VWS of de EHDS-verordening voor Nederland aanvullende mogelijkheden
                  biedt om burgers meer regie te geven op hun recht op inzage.
               
Verschillende (werk-)groepen in Europa spreken momenteel over de mogelijkheden en
                  wenselijkheid van een proactieve component binnen het inzagerecht. Daarbij spelen
                  overwegingen mee over de technische haalbaarheid, proportionaliteit en impact op werkprocessen
                  in de zorg. Nederland werkt aan de verdere invulling van deze voorstellen en houdt
                  hierbij rekening met uitvoerbaarheid en burgerperspectief. Hierbij wordt afgewogen
                  of het voldoende is om dit te behandelen als onderdeel van de implementatie van de
                  EHDS, of dat een versnelling nodig is om op kortere termijn te voldoen aan nationale
                  wensen rondom proactief informeren.
               
8. Uitvoering
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een nadere uitleg over hoe het CIBG
                     haar taak dient uit te voeren om middelen en inschrijvingen in het UZI-register en
                     het Dezi-register in te trekken of te weigeren. Betekent dit dat het CIBG periodiek
                     de middelen controleert op naleving van de standaarden?
Beleid en uitvoering gaan samen werken aan het stellen van kaders voor de uit te voeren
                  taken op basis van dit wetsvoorstel. Deze nadere kaders worden vastgelegd in onderliggende
                  regelgeving, beleidsregels of andere documentatie. Artikel 14a, tweede lid, onder
                  d, van het wetsvoorstel biedt een grondslag om nadere regels te stellen over de technische
                  inzage in zorgspecifieke middelen. De periodiciteit van de controles op de inlogmiddelen
                  wordt nog vastgesteld.
               
Zorgspecifieke inlogmiddelen moeten voldoen aan de eisen in NEN 7518. Voor deze inlogmiddelen
                  moet na een audit een conformiteitscertificaat worden overlegd aan het CIBG. Dit certificaat
                  is maximaal 36 maanden geldig. Voor het verstrijken van de geldigheid moet een nieuwe
                  audit plaats vinden. Hiermee wordt gecontroleerd dat zowel het inlogmiddel als de
                  verstrekkende partij voldoen aan de gestelde eisen. Het CIBG controleert of het conformiteitscertificaat
                  is uitgegeven door een conformiteitsbeoordelingsinstantie die gerechtigd is een audit
                  uit te voeren op basis van NEN 7518 en of deze audit op de juiste elementen heeft
                  plaatsgevonden. Daarnaast gaat er een controle plaatsvinden of de leverancier van
                  een inlogmiddel is opgenomen op de Europese vertrouwenslijst van partijen die inlogmiddelen
                  op betrouwbaarheidsniveau hoog uitgeven. Het voornemen is om een overzicht te publiceren
                  van zorgaanbieders die van een zorgspecifieke inlogmiddel gebruik mogen maken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke methodiek het CIBG hanteert bij
                     het uitvoeren van controles.
Het CIBG controleert of het conformiteitscertificaat is uitgegeven door een conformiteitsbeoordelingsinstantie
                  die gerechtigd is een audit uit te voeren op basis van NEN 7518 en of deze audit op
                  de juiste elementen heeft plaatsgevonden. Daarnaast gaat er een controle plaatsvinden
                  of de leverancier van een inlogmiddel is opgenomen op de Europese vertrouwenslijst
                  van partijen die inlogmiddelen op betrouwbaarheidsniveau hoog uitgeven.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het CIBG technische inzage kan eisen
                     in reeds toegestane middelen ten behoeve van een evaluatie of controle.
De stelselbeheerder krijgt de mogelijkheid om tussentijds te controleren of de middelen
                  nog voldoen aan de vigerende kaders.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen te onderbouwen dat een besluit in het
                     huidige stelsel onredelijk zwaar kan uitvallen. Om welke besluiten gaat dit, wordt
                     hiermee bedoeld op het intrekken of weigeren van een inlogmiddel? Hoe vaak is dit
                     in het huidige stelsel voorgekomen? Wat kan de regering doen om onvoorziene (hoge)
                     kosten in deze situaties te dempen?
Een voorbeeld van een besluit dat in het huidige stelsel onredelijk zwaar kan uitvallen,
                  is dat bij een doorhaling van een zorgaanbieder in het huidige register alle actieve
                  middelen, zowel de aan de zorgmedewerkers verstrekte UZI-passen als de aan de zorgaanbieder
                  uitgegeven UZI-servercertificaten, worden ingetrokken. De zorgaanbieder kan een (groot)
                  financieel belang hebben bij het tegengaan van de doorhaling en bijbehorende intrekking
                  van de middelen. Bij de afweging tot het doen van een doorhaling en intrekking van
                  de middelen is de continuïteit van de zorg een belangrijk onderdeel.
               
In het huidige stelsel is een aantal keer sprake geweest van situaties waar doorhaling
                  onredelijk zwaar had kunnen uitvallen, maar waar ik door de toepassing van maatwerk
                  en zorgvuldige afweging van alle belangen gekomen ben tot een evenredige besluitvorming.
                  Bij deze toepassing is op casusniveau beoordeeld hoe tegemoet kon worden gekomen aan
                  het dempen van de kosten voor de zorgaanbieders.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden uitgelegd hoe het bredere
                     gebruik van een middel dan alleen voor de toegang tot de SBV-Z als gevolg kan hebben
                     dat ook andere werkzaamheden worden verstoord. Deze leden vragen of er voorbeelden
                     kunnen worden genoemd van systemen die met gebruik van SBV-Z voor meerdere doeleinden
                     worden gebruikt bij zorgaanbieders?
In de nieuwe situatie wordt een inlogmiddel, naast de toegang tot SBV-Z, ook gebruikt
                  voor toegang tot zorginformatie- en uitwisselingssystemen. Ook kan het worden gebruikt
                  voor het zetten van een gekwalificeerde elektronische handtekening. Een belangrijk
                  uitgangspunt bij dit wetsvoorstel is de keuzevrijheid voor inlogmiddelen. Eén middel
                  moet voor alle soorten systemen gebruikt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld inloggen
                  in het patiëntinformatiesysteem en het SBV-Z register.
               
Afhankelijk van de inrichting aan de zijde van de zorgaanbieder, kan een wijziging
                  van de autorisatiekenmerken er bijvoorbeeld toe leiden dat een zorgverlener (tijdelijk)
                  geen toegang heeft tot het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering zorgaanbieders stimuleert
                     om niet geheel afhankelijk te worden van slechts één of enkele middelen of aanbieders,
                     om zulke verstoringen in de zorgverlening te voorkomen.
Het is van belang dat zorgaanbieders niet volledig afhankelijk worden van één specifiek
                  inlogmiddel of één aanbieder. In het ontwerp van het Dezi-stelsel is daarom nadrukkelijk
                  gekozen voor een model waarin meer erkende inlogmiddelen kunnen worden gebruikt, mits
                  zij voldoen aan de gestelde eisen. Door zorgaanbieders de mogelijkheid te bieden om
                  te kiezen uit verschillende gecertificeerde middelen en leveranciers, wordt spreiding
                  bevorderd en het risico op verstoringen door afhankelijkheid van één partij beperkt.
                  De interoperabiliteit via een gestandaardiseerd koppelvlak maakt het bovendien mogelijk
                  om binnen één organisatie meerdere middelen naast elkaar te gebruiken, wat de flexibiliteit
                  vergroot.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om nader toe te lichten wat zorgaanbieders
                     en individuele zorgmedewerkers in de praktijk gaan merken van het wetsvoorstel. Kan
                     de regering dit beeldend maken?
Voor zorgaanbieders en zorgmedewerkers betekent het wetsvoorstel concreet dat zij
                  veilig en efficiënt kunnen werken met een persoonsgebonden digitaal toegangsmiddel.
                  Zorgmedewerkers moeten zich eenmalig registreren in het Dezi-register. Zorgaanbieders
                  dienen zorg te dragen voor aansluiting van hun systemen op de standaardtechniek.
               
Voor de zorgmedewerker verandert daarnaast het dagelijkse proces: in plaats van meerdere
                  verschillende inlogmethoden, kunnen zij straks via één gecertificeerd inlogmiddel
                  toegang krijgen tot de benodigde systemen en gegevens. Functiewijzigingen of een wisseling
                  van werkgever vereisen daarbij geen nieuw middel; de registratie in het Dezi-register
                  wordt actueel gehouden, zodat de toegang dynamisch wordt aangepast aan de actuele
                  bevoegdheden van de medewerker. Er is een website beschikbaar met een demonstratie
                  van het ophalen van de zorgidentiteit in de praktijk.37
De leden van de NSC-fractie vragen of het Dezi-register technisch robuust genoeg is
                     voor een landelijke schaal mochten alle 1,5 miljoen zorgverleners gebruik gaan maken
                     van dit systeem.
Het Dezi-register is ontworpen als een schaalbare oplossing met als doel om deze beoogde
                  belasting aan te kunnen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bewezen schaalbare technologieën.
               
9. Regeldruk
               
9.1 Werkbare invoering in de praktijk
               
De leden van de PVV-fractie willen graag weten in hoeverre deze wetswijziging zorgt
                     voor een verhoging van administratieve lasten voor zorginstellingen?
De regering verwacht dat de invoering van het Dezi-stelsel op de korte termijn een
                  administratieve inspanning vraagt van zorginstellingen, met name rond aansluiting
                  op het Dezi-stelsel en het selecteren van nieuwe inlogmiddelen. Zodra dit echter gebeurd
                  is, leidt het stelsel tot structurele verlaging van administratieve lasten, doordat
                  het beheer van inlogmiddelen gestandaardiseerd, persoonsgebonden en centraal beheerd
                  wordt. Dit voorkomt (zeer bewerkelijk) herhaald uitgiftebeheer, dubbele registraties
                  en onveilige noodoplossingen.
               
De leden van de PVV-fractie vragen of er voldoende middelen en ondersteuning beschikbaar
                     zijn om zorgorganisaties en zorgverleners te helpen met de overgang naar de nieuwe
                     digitale identificatiemiddelen. Deze leden vragen ook hoe wordt omgegaan met situaties
                     waarin zorgaanbieders of jeugdhulpverleners nog niet klaar zijn om de nieuwe digitale
                     identificatie verplicht te implementeren.
Om zorgorganisaties en zorgverleners te ondersteunen, wordt vanuit het Ministerie
                  van VWS en het CIBG ingezet op praktische ondersteuning, communicatie, handreikingen,
                  een «eenvoudig» koppelvlak en praktijkpilots. Hierbij is ook aandacht voor kleinere
                  zorgaanbieders en sectoren met beperkte uitvoeringscapaciteit.
               
Het wetsvoorstel voorziet bovendien in een gefaseerde invoering tot uiterlijk 1 januari
                  2029. Gedurende deze overgangsperiode kunnen bestaande UZI-middelen nog worden gebruikt.
                  Wanneer een zorgaanbieder of jeugdhulpverlener tijdelijk nog niet klaar is om volledig
                  over te stappen, dan biedt deze overgangstermijn ruimte voor stapsgewijze implementatie.
                  De regering acht het stelsel daarmee uitvoerbaar, proportioneel en werkbaar voor het
                  gehele zorgveld.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat enkele zorgaanbieders en zorgketens
                     naar verwachting snel zullen overgaan op de nieuwe inlogmiddelen. Kan de regering
                     haar verwachting voor snelle implementatie van de nieuwe inlogmiddelen uiteenzetten
                     in de tijd? Deze leden vragen ook welk aandeel van zorgaanbieders per 1 januari 2027
                     en per 1 januari 2028 overgestapt moet zijn voor de sector als geheel om op schema
                     te liggen?
De regering verwacht dat enkele grote zorgaanbieders en zorgketens relatief snel zullen
                  overgaan op het gebruik van de nieuwe inlogmiddelen. Tegelijkertijd moet worden onderkend
                  dat de implementatie en adoptie van het Dezi-stelsel niet exact in concrete percentages
                  of tijdspaden te voorspellen is. De snelheid waarmee zorgaanbieders aansluiten, is
                  mede afhankelijk van sectorale verschillen, leveranciersontwikkelingen en interne
                  prioriteiten binnen organisaties. De genoemde inschattingen voor 2027 en 2028 zijn
                  indicatief en bedoeld om richting te geven aan de gewenste voortgang, maar blijven
                  onder voorbehoud van ontwikkelingen in het zorgveld.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe implementatie per keten binnen
                     de zorgsector zal verschillen. Zijn er bepaalde ketens in het zorgveld waarvan verwacht
                     wordt dat implementatie relatief moeizamer verloopt en meer tijd kost?
Tijdens de implementatiefase blijft het Ministerie van VWS actief in gesprek met het
                  zorgveld. Dit gebeurt via structureel overleg met koepelorganisaties, branchepartijen,
                  leveranciers en zorgaanbieders uit verschillende sectoren. In deze overleggen worden
                  knelpunten, voortgang en ondersteuningsbehoeften besproken. Signalen die daaruit voortkomen
                  worden gebruikt om waar mogelijk gerichte ondersteuning te bieden, zoals praktijkpilots
                  en aanvullende handreikingen.
               
In de implementatieaanpak wordt nadrukkelijk rekening gehouden met sectorale verschillen.
                  Grote instellingen, zoals ziekenhuizen en GGZ-instellingen, beschikken doorgaans over
                  de middelen en infrastructuur om sneller te kunnen aansluiten. In sectoren zoals de
                  langdurige zorg, jeugdhulp en kleinere eerstelijnsorganisaties zal implementatie naar
                  verwachting meer tijd vergen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de regering doet om aanbieders
                     waarbij de overstap naar verwachting meer tijd kost specifiek te ondersteunen om ook
                     over te stappen?
Om zorgorganisaties en zorgverleners te ondersteunen, wordt vanuit het Ministerie
                  van VWS en het CIBG ingezet op praktische ondersteuning, communicatie, handreikingen,
                  «eenvoudig» koppelvlak en praktijkpilots. Hierbij is ook aandacht voor kleinere zorgaanbieders
                  en sectoren met beperkte uitvoeringscapaciteit.
               
Het wetsvoorstel voorziet bovendien in een gefaseerde invoering tot uiterlijk 1 januari
                  2029. Gedurende deze overgangsperiode kunnen bestaande UZI-middelen nog worden gebruikt.
                  Wanneer een zorgaanbieder of jeugdhulpverlener tijdelijk nog niet klaar is om volledig
                  over te stappen, biedt deze overgangstermijn ruimte voor stapsgewijze implementatie.
                  De regering acht het stelsel daarmee uitvoerbaar, proportioneel en werkbaar voor het
                  gehele zorgveld.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dringen aan op een goede implementatie van
                     deze wet. Hoe blijft de regering in gesprek met het zorgveld om de succesvolle implementatie
                     te monitoren en waar nodig (gericht) hulp te bieden?
Het CIBG speelt als beheerder van het register hierin een uitvoerende rol, onder meer
                  via een servicedesk, communicatiekanalen en begeleiding van sectoren die meer ondersteuning
                  nodig hebben. Op die manier wordt de voortgang gevolgd en kan tijdig worden bijgestuurd,
                  zonder onnodige regeldruk te veroorzaken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering ervoor zorgt dat de
                     implementatie samenhangt met andere relevante wetgeving, zoals de Wet elektronische
                     gegevensuitwisseling in de zorg (hierna: Wegiz)?
Er wordt nauw samengewerkt met de uitvoeringsprogramma’s van andere relevante wetgeving,
                  zoals de Wegiz. De implementaties van Dezi en Wegiz worden in samenhang afgestemd,
                  zodat eisen rond digitale toegang en gegevensuitwisseling elkaar versterken in plaats
                  van overlappen. Het uitgangspunt is één samenhangende infrastructuur die veilig, herbruikbaar
                  en toekomstbestendig is, waarbij ook de administratieve lasten voor zorgaanbieders
                  zoveel mogelijk worden beperkt.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benadrukken het belang om ook Caribisch Nederland
                     te betrekken in het wetsvoorstel. Hoe gaat deze wet vorm krijgen in heel het Koninkrijk?
                     Wat is het tijdspad voor implementatie op de BES-eilanden en de CAS-eilanden?
Ten aanzien van de positie van Caribisch Nederland (de BES-eilanden) merkt de regering
                  op dat hierover gesprekken zijn gevoerd met vertegenwoordigers van de BES-eilanden.
                  De digitale infrastructuur in Caribisch Nederland is echter nog in beperkte mate ontwikkeld,
                  maar inmiddels zijn meerdere digitaliseringstrajecten in de zorgsector gestart. Daarom
                  is er in de implementatie voor gekozen om voor de BES-eilanden te verkennen wat het
                  Dezi-stelsel zou kunnen betekenen.
               
De regering blijft in gesprek met de bestuursorganen van de BES-eilanden om te bezien
                  hoe en wanneer aansluiting mogelijk en wenselijk is. Voor de CAS-landen (Curaçao,
                  Aruba en Sint Maarten) geldt dat zij zelfstandig verantwoordelijk zijn voor hun eigen
                  zorg- en digitaliseringsbeleid. Dit wetsvoorstel strekt zich daarom niet tot hen uit.
               
De leden van de NSC-fractie vragen hoe werkbaar het nieuwe register is voor kleine
                     praktijken en zzp’ers en hoe realistisch is het scenario dat zijde verbetering in
                     interoperabiliteit door dit nieuwe register ook daadwerkelijk kunnen benutten?
De regering is zich ervan bewust dat kleinere zorginstellingen en zzp'ers minder capaciteit
                  hebben om nieuwe verplichtingen en digitaliseringsopgaven te implementeren dan grotere
                  instellingen. Juist daarom wordt bij de inrichting van het Dezi-stelsel nadrukkelijk
                  rekening gehouden met de werkbaarheid voor deze groepen.
               
Het Dezi-register en de toegelaten inlogmiddelen zijn namelijk ontworpen met het uitgangspunt
                  dat aansluiting laagdrempelig moet zijn, ongeacht de omvang van de organisatie. Door
                  het beschikbaar stellen van een standaardkoppelvlak en het mogelijk maken van aansluiting
                  via bestaande leveranciers of collectieve diensten, wordt de administratieve en technische
                  last voor kleine praktijken en zzp’ers zoveel mogelijk beperkt.
               
Daarnaast biedt het open karakter van het stelsel keuzevrijheid in erkende middelen,
                  waardoor kleine aanbieders kunnen kiezen voor een oplossing die past bij hun schaalgrootte
                  en werkpraktijk, zoals mobiele applicaties of persoonlijke digitale sleutels.
               
De interoperabiliteit die met het Dezi-register wordt gerealiseerd, is ook voor kleinere
                  zorgaanbieders relevant. Juist doordat zij vaak samenwerken in netwerken of ketens
                  (zoals eerstelijnszorg, wijkverpleging of jeugdteams) profiteren zij van een uniforme,
                  veilige toegangsmethode. Daarmee wordt het eenvoudiger om over de instellingsgrens
                  veilig gegevens uit te wisselen.
               
9.2 Inloggen met Wdo middelen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen de kostenverlaging als gevolg van
                     deze wet. Zij erkennen dat het aanvragen van een UZI-pas duur is en verwelkomen goedkopere
                     en gebruiksvriendelijke alternatieven. Hoe faciliteert en stimuleert de regering Nederlandse
                     ondernemers om concurrerende inlogmiddelen te ontwikkelen?
De regering onderschrijft het belang van goedkopere en gebruiksvriendelijkere alternatieven
                  voor de huidige UZI-passen, waarvan de kosten relatief hoog zijn. Een belangrijk doel
                  van het Dezi-stelsel is dan ook om marktwerking mogelijk te maken, zodat meerdere
                  aanbieders concurrerende, veilige en toegankelijke inlogmiddelen kunnen ontwikkelen.
                  Door het open karakter van het stelsel en de standaardisatie van koppelvlakken en
                  certificeringseisen wordt ruimte geboden aan innovatieve Nederlandse en Europese ondernemers.
               
De regering faciliteert deze marktontwikkeling door transparantie te bieden over de
                  gestelde eisen, tijdige communicatie over de uitfasering van UZI-middelen (met een
                  harde deadline op 1 januari 2029), en door het toegankelijk maken van technische documentatie
                  voor aansluiting op het Dezi-register. Er wordt actief samengewerkt met koepelorganisaties,
                  leveranciers en brancheverenigingen om innovatie en toetreding van nieuwe partijen
                  te stimuleren.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat een acceptabele prijs is voor de
                     te ontwikkelen inlogmiddelen?
Een concrete prijsnorm voor nieuwe inlogmiddelen wordt niet door de regering vastgesteld.
                  Een aanzienlijke verlaging ten opzichte van de huidige kosten van UZI-passen (€ 255
                  per pas, exclusief administratiekosten) wordt als wenselijk en realistisch beschouwd.
                  Door marktwerking en schaalvoordelen wordt verwacht dat structureel goedkopere oplossingen
                  ontstaan, ook voor kleinere zorgaanbieders.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke rol de Minister van VWS, of collega-bewindspersoon
                     van Economische Zaken, heeft om het Nederlandse ICT-veld en het zorgveld dichter bij
                     elkaar te brengen om kwalitatieve inlogmiddelen te ontwikkelen?
Ik heb de regierol in het stimuleren van deze marktontwikkeling binnen het zorgdomein.
                  De Minister van Economische Zaken en Klimaat is niet direct betrokken bij dit traject.
                  Het Ministerie van VWS onderhoudt regelmatig contact met (koepel)organisaties van
                  zorg-ICT-leveranciers.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat er marktdominantie
                     plaats zal vinden van slechts één of enkele partijen?
Om marktdominantie te voorkomen wordt ingezet op een open toelatingsregime. Hierbij
                  kunnen meerdere gecertificeerde middelen via het Dezi-koppelvlak worden gebruikt.
                  De technische en organisatorische inrichting voorkomt vendor lock-in, zodat zorgorganisaties flexibel kunnen blijven in hun keuze van middelen en aanbieders.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om de verdeling van de financiële lasten
                     nader toe te lichten. Voor wiens rekening zijn de verwachte kosten van inlogmiddelen
                     en de bijdrage aan het Dezi-register? Hoe zorgt de regering ervoor dat medewerkers
                     zelf hier maximaal in worden ontzien?
Wat betreft de financiële lasten geldt dat de kosten voor inlogmiddelen en de aansluiting
                  op het Dezi-register primair de verantwoordelijkheid zijn van de zorgaanbieders.
               
9.3 Inloggen met zorgspecifieke middelen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om toe te lichten hoe zorgaanbieders
                     die zorgspecifieke middelen willen laten goedkeuren worden ondersteund. Zij benadrukken
                     dat het begrijpelijk moet zijn hoe aan standaarden voldaan kan worden en welke informatie
                     moet worden aangeleverd om gecertificeerd te worden.
De regering heeft NEN de opdracht gegeven een norm te ontwikkelen die zorgaanbieders
                  helpt te voldoen aan de eisen voor het onder hun verantwoordelijkheid uitgeven van
                  zorgspecifieke inlogmiddelen. Deze norm is uiteindelijk vastgelegd in NEN 7518 en
                  richt zich op zorgaanbieders. Daarnaast is er een toetsingskader ontwikkeld voor certificerende
                  instellingen: het NSC7518. Dit toetsingskader beschrijft welke informatie zorgaanbieders
                  moeten aanleveren om gecertificeerd te worden volgens NEN 7518. Het doel van dit toetsingskader
                  is ervoor te zorgen dat zorgaanbieders voldoen aan de gestelde eisen, zodat zij op
                  een veilige en betrouwbare manier kunnen werken met zorgspecifieke inlogmiddelen.
                  Door de norm en het toetsingskader te bekijken wordt duidelijk hoe aan standaarden
                  voldaan kan worden en welke informatie moet worden aangeleverd om gecertificeerd te
                  worden.
               
NEN 7518 is samen met het veld opgesteld, wat betekent dat er brede input is verzameld
                  van verschillende belanghebbenden in de zorgsector. Deelname aan de werkgroep was
                  open voor iedereen. Hiernaast was de norm tot eind juni 2025 beschikbaar voor publieke
                  consultatie. De verwerking van de reacties op de publieke consultatie is sinds de
                  sluiting van de publieke consultatie op 24 juni 2025 onderhanden bij NEN en zal naar
                  verwachting na de zomer van 2025 een geactualiseerde versie van de norm opleveren.
               
9.4 De identiteit van een medewerker in het Dezi-register
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om het gigantische verschil
                     tussen UZI-registraties (90.000) en het potentiële aantal Dezi-registraties (1.500.000)
                     te duiden. Waarop is de aanname gebaseerd dat er elk jaar zo’n 100.000 nieuwe registraties
                     bij zullen komen?
Het verwachte verschil tussen het huidige aantal actieve UZI-registraties (ca. 90.000)
                  en het potentiële aantal Dezi-registraties (ca. 1,5 miljoen) komt doordat het nieuwe
                  stelsel een ander karakter heeft. Ten eerste, is het UZI-stelsel beperkt tot de zorg.
                  De jeugdzorg is hier niet op aangesloten. Ten tweede is het UZI-stelsel beperkt tot
                  een selecte groep medisch beroepsbeoefenaren, namelijk alleen BIG-geregistreerden,
                  die werken met het BSN binnen SBV-Z. Daarentegen is het Dezi-register voor álle zorg-
                  en jeugdhulpmedewerkers die in hun functie toegang nodig hebben tot cliëntgegevens.
                  Dit betreft ook administratief personeel, jeugdhulpprofessionals, wijkverpleegkundigen
                  en andere functionarissen die nu buiten het UZI-stelsel vallen, maar die wel werken
                  met medische gegevens.
               
De raming van circa 100.000 nieuwe registraties per jaar is gebaseerd op de inschatting
                  dat in totaal ongeveer 1,5 miljoen zorg- en jeugdhulpprofessionals in aanmerking komen
                  voor registratie in het Dezi-register.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke andere dan de in de toelichting
                     genoemde groeiscenario’s de regering heeft uitgedacht? Kunnen deze berekeningen worden
                     gedeeld? Wordt er rekening gehouden met het waarschijnlijke groeiaantal in de financiële
                     gevolgen van de wet?
Voor de financiële en uitvoeringsraming is gekozen voor een eerste scenario met een
                  gelijkmatige jaarlijkse groei, oplopend naar het totaal van 1,5 miljoen geregistreerden
                  richting het jaar 2031. Daarbij is aangenomen dat de instroom in de beginjaren gemiddeld
                  circa 100.000 registraties per jaar gaat bedragen. Naar verwachting zal dit aantal
                  in het tweede jaar toenemen, naarmate meer organisaties voorbereid zijn en de implementatie
                  op gang komt.
               
Tegelijkertijd wordt erkend dat de realiteit anders kan verlopen. De daadwerkelijke
                  groei kan schoksgewijs zijn of juist langzamer verlopen in sommige sectoren. Daarom
                  zijn er alternatieve scenario’s doorgerekend, waarbij rekening is gehouden met verschillen
                  in adoptiesnelheid per sector. In sommige scenario’s sluiten grotere instellingen
                  eerder aan, terwijl in andere scenario’s er juist vertraging optreedt bij kleinere
                  of minder digitaal volwassen zorgaanbieders.
               
Er is bij het opstellen van de financiële paragraaf en de begrotingsvoorbereiding
                  rekening gehouden met de verwachte groei van het aantal registraties.
               
10. Financiële gevolgen
               
10.1 Eenmalige kosten
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen toe te lichten hoe de bouw aan het
                     nieuwe stelsel en uitfasering van het oude stelsel binnen het Ministerie van VWS worden
                     belegd. Wordt hierin gebruik gemaakt van interne expertise?
De bouw van het nieuwe stelsel en de uitfasering van het UZI-stelsel gebeurt binnen
                  het Ministerie van VWS door een multidisciplinair programmateam bij het CIBG, dat
                  optreedt als beheerder van het Dezi-stelsel. Deze team bestaan uit interne en externe
                  medewerkers. Door de gekozen opbouw van de team is er borging van de benodigde kennis
                  binnen de huidige organisatie.
               
Binnen VWS wordt gebruikgemaakt van zowel interne beleids- en ICT-expertise en, waar
                  nodig, van externe specialistische kennis, bijvoorbeeld voor productontwikkeling.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen toe te lichten op basis van welke indicatoren
                     de regering tot de raming van 14 miljoen euro komt.
De raming van de kosten (19 miljoen euro) is tot stand gekomen op basis van een combinatie
                  van historische kosten uit het huidige UZI-stelsel, verwachte schaalgroei in het aantal
                  gebruikers, geraamde kosten voor beheer en ontwikkeling van het register, en inschattingen
                  van kosten voor certificering, ondersteuning en communicatie. De raming wordt periodiek
                  herijkt op basis van voortschrijdend inzicht en voortgang.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het ICT-team ter beschikking van
                     het Ministerie van VWS voor de Proof of Concept/PoC’s en pilots ook volledig uit intern
                     personeel bestaat. Deze leden vragen ook hoe de regering ervoor zorgt dat het ICT-gerelateerde
                     werk zo veel mogelijk intern belegd wordt zodat kennis binnenshuis wordt opgebouwd
                     en behouden.
Het ICT-team verantwoordelijk voor het begeleiden van Proof of Concepts en pilots
                  bestaat deels uit intern personeel en deels uit tijdelijke externe ondersteuning.
                  Waar mogelijk wordt de inhoudelijke aansturing, architectuur en beleidskoppeling door
                  interne medewerkers gedaan, om kennisopbouw binnen VWS te borgen. Er wordt bewust
                  naar gestreefd om zoveel mogelijk ICT-gerelateerd werk intern te beleggen of binnen
                  rijksdiensten te organiseren, zodat ervaring, kennis en continuïteit op lange termijn
                  behouden blijven. De inzet is erop gericht om met een stabiel en lerend team het stelsel
                  duurzaam en beheersbaar op te bouwen, met een blijvende plek voor kennis in de rijksdienst.
               
10.2 Structurele kosten
               
De leden van de PVV-fractie vragen welke extra financiële lasten de wetswijziging
                     met zich meebrengt voor zorgaanbieders, en hoe realistisch het is dat deze kosten
                     worden gecompenseerd.
De invoering van het Dezi-stelsel brengt extra financiële lasten met zich mee voor
                  zorgaanbieders. Dit betreft vooral de kosten voor aansluiting op het Dezi-register
                  en de aanschaf of inzet van erkende inlogmiddelen voor medewerkers. Naar verwachting
                  zullen de kosten per gebruiker echter lager uitvallen dan bij gebruik van de huidige
                  UZI-middelen doordat er meer keuzevrijheid, marktwerking en schaalvoordelen zijn.
               
Het Ministerie van VWS is voornemens het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen te
                  stimuleren, maar financiert de gebruikskosten van deze inlogmiddelen niet structureel.
                  De kosten voor veilige toegang worden beschouwd als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering
                  van zorgaanbieders. Om de implementatie beheersbaar te maken, wordt ondersteuning
                  geboden in de vorm van standaardkoppelvlakken, praktische hulpmiddelen en voorlichting.
                  Ook helpt de duale periode tot uiterlijk 1 januari 2029 met het huidige UZI-register
                  om voor deze gebruikers de kosten over meerdere jaren te spreiden.
               
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de continuïteit van digitale toegang wordt
                     gewaarborgd bij technische of financiële belemmeringen, denk daarbij aan storingen
                     of digitale aanvallen van buitenaf die steeds meer toenemen?
Voor de continuïteit van digitale toegang zijn hoge eisen gesteld aan de betrouwbaarheid,
                  beschikbaarheid en beveiliging van het Dezi-stelsel. Gecertificeerde inlogmiddelen
                  op betrouwbaarheidsniveau hoog zorgen voor een veilige toegang. De onderliggende infrastructuur
                  van het register is daarnaast dubbel uitgevoerd en beveiligd volgens rijksnormen.
                  Bovendien worden procedures ingericht voor incidentmanagement, noodtoegang en snel
                  herstel bij storingen. Tevens worden penetratietesten en scans op kwetsbaarheden uitgevoerd.
                  Dankzij deze maatregelen wordt een veilige en betrouwbare toegang tot cliëntgegevens
                  geborgd, ook bij toenemende digitale dreigingen.
               
De leden van de PVV-fractie constateren dat er landelijk geld wordt geïnvesteerd in
                     digitalisering in de richting van het delen van clientgegevens, maar ook dat er regionaal
                     financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor zorgorganisaties om hiermee aan
                     de slag te gaan. Kan de regering aangeven wat hierin de visie is, waarbij een regionale
                     zorgorganisatie ervoor kan kiezen met een methode te werken die niet in staat is om
                     te delen met de gekozen landelijke methode?
De IZA-transformatiemiddelen worden ingezet om regionale samenwerkingen te financieren
                  die leiden tot het toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar houden van de zorg,
                  met de focus verschuivend van ziekte naar gezondheid. Het delen van gegevens kan een
                  onderdeel zijn van deze transformatieplannen. Via leidraden toetsen de beoordelende
                  zorgverzekeraars of de regionale plannen aansluiten bij de landelijke ontwikkelingen
                  op gegevensuitwisseling en databeschikbaarheid. Hierbij wordt er dus aan de voorkant
                  op gestuurd dat de ontwikkelingen aansluiten op het landelijke beleid.
               
De leden van de PVV-fractie vragen of het niet een prioriteit zou moeten zijn om er
                     aan de voorkant voor te zorgen dat de implementatiemethode aansluitend is aan het
                     geheel? Deze leden zien belemmeringen omdat door deze twee aparte financiële stromingen
                     het geheel moeilijker tot stand zal komen.
Het kan voorkomen dat tijdelijke oplossingen worden gefinancierd als de landelijke
                  oplossing nog niet beschikbaar is en ook niet op korte termijn beschikbaar komt. Deze
                  tijdelijke oplossingen moeten door de zorgaanbieders op termijn wel om te zetten zijn
                  naar de structurele landelijke oplossing.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de inschatting van 6 miljoen euro als
                     structurele beheerkosten te onderbouwen. Op basis van welke indicatoren is tot deze
                     inschatting gekomen?
De inschatting van 6 miljoen euro is gebaseerd op de huidige inzet van circa 17 fte
                  voor het UZI-register. De inzet hiervan blijft naar verwachting gelijk voor het Dezi-register.
                  Daarnaast zijn hierin de kosten meegenomen van ICT-componenten, zoals applicatie en
                  hosting, om het voeren en instandhouding van een register mogelijk te maken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen uit hoeveel fte het team bestaat van
                     VWS-medewerkers dat het stelsel beheert en of hier maximaal ingezet wordt op interne
                     krachten.
Het beheren van het Dezi-stelsel is een nieuwe taak voor het CIBG. Om invulling te
                  geven aan de rollen, bijvoorbeeld stelsel- of ketenbeheerder, om het stelsel te beheren
                  is er 4 fte extra voorzien aan CIBG zijde. Bij voorkeur wordt dit ingevuld met interne
                  krachten.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om de prijs van 11 cent per DigiD-inlog
                     te duiden.
De prijs van circa 11 cent per DigiD-inlog betreft de gemiddelde kostprijs die Logius,
                  de beheerder van DigiD, berekent voor een individuele authenticatiehandeling. Dit
                  bedrag dekt de kosten voor beheer, beveiliging, infrastructuur, onderhoud en doorontwikkeling
                  van DigiD. De kostprijs is gebaseerd op het huidige gebruiksniveau, waarbij DigiD
                  miljoenen keren per jaar wordt ingezet, en schaalvoordelen die zorgen voor een relatief
                  lage prijs per inlog. Deze prijs kan in de toekomst nog fluctueren, afhankelijk van
                  gebruiksvolumes en aanvullende beveiligingseisen door bijvoorbeeld nieuwe regelgeving.
               
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer er duidelijkheid wordt verwacht over de
                     financiering voor (aankomende) private middelen onder de Wdo.
Ik verwacht in de loop van 2025 duidelijkheid te krijgen over de financiering van
                  additionele private middelen onder de Wet digitale overheid.
               
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze rekening wordt gehouden in de begroting
                     met onzekerheden over gebruikskosten en het beschikbaar komen van digitale wallets
                     in de zorg.
De verwachting is dat de EU Digital Identity Wallet in november 2026 beschikbaar is
                  in Nederland. Het Ministerie van VWS is voornemens het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen
                  te stimuleren, maar financiert de gebruikskosten hiervan niet structureel. De kosten
                  voor het gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen worden gedragen door zorgaanbieders.
               
De onzekerheden rond marktontwikkeling en snelheid van adoptie zijn bekend, maar er
                  zijn geen reserveringen in de begroting opgenomen om de structurele gebruikskosten
                  van deze middelen voor zorgaanbieders te dekken. De verantwoordelijkheid voor kostenbeheersing
                  en de keuze van inlogmiddelen ligt bij de aanbieders en zorginstellingen zelf, binnen
                  het wettelijk vastgestelde kader.
               
De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschil is tussen de lagere kosten per
                     gebruiker en de stijging van structurele kosten door de overstap naar Dezi.
Hoewel de structurele kosten in het nieuwe stelsel naar verwachting zullen toenemen,
                  is dit vooral het gevolg van een sterke toename van het aantal geregistreerde gebruikers
                  ten opzichte van de huidige situatie met UZI-middelen. Deze stijging is niet het resultaat
                  van hogere kosten per gebruiker. De kosten per inlogmiddel zullen naar verwachting
                  juist aanmerkelijk lager uitvallen dan bij de huidige UZI-middelen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten voor authenticatie kunnen afhangen
                     van de geldigheidsduur van een zorgidentiteit (bijvoorbeeld een dag of een week).
                     Deze leden vragen of zij goed begrijpen dat dit wetsvoorstel niet voorziet in regels
                     met betrekking tot de geldigheidsduur van een identificatie in relatie tot de kosten.
                     Genoemde leden vragen of dit klopt, en waarom dit wel of niet aan de orde is.
Er is een delegatiegrondslag voorzien voor het stellen van nadere regels over de duur
                  van de identificatie. De jaarlijkse vergoeding gaat een vast bedrag betreffen, dat
                  onafhankelijk zal zijn van het gebruik van het inlogmiddel en/of de geldigheidsduur
                  ervan. Hiervoor is gekozen, omdat differentiatie te veel uitvoeringslasten met zich
                  mee zou brengen.
               
11. Advies en consultatie
               
11.1 Internetconsultatie
               
11.1.1 Scope wetsvoorstel
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie herkennen de onduidelijkheid over de scope
                     van het wetsvoorstel. Zij lezen dat het gebruiken van authenticatie voor interne raadpleging
                     van informatie bijna als toevalligheid een voordeel is geworden van deze wet. Volgens
                     genoemde leden is het gepast om expliciet te maken dat het gebruiken van een veilige
                     methode voor identificatie en authenticatie een doel is van de wet, om zo het uniforme
                     gebruik van de nieuwe inlogmiddelen breed te stimuleren.
In navolging van het advies van de Afdeling advisering van Raad van State is in artikel 15
                  van het wetsvoorstel een verplichting opgenomen om de goedgekeurde inlogmiddelen te
                  gebruiken voor de toegang tot elektronische uitwisselingssystemen en zorginformatiesystemen.
                  Dit betreft de interne raadpleging. Het belang en de noodzaak daartoe is uitgewerkt
                  in de memorie van toelichting onder paragraaf 2.3.
               
11.1.2 Verplichting wetsvoorstel
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dringen er op aan om zo snel mogelijk heldere
                     ambities over de overgangstermijn en implementatie op te stellen. Zij menen dat de
                     overheid een rol heeft als marktmeester, en dat een uitgesproken ambitie voor de uitfasering
                     van UZI-middelen als gevolg heeft dat de urgentie en business case voor leveranciers
                     van nieuwe inlogmiddelen groeit. Kan de regering reflecteren op de rol van het Ministerie
                     van VWS als marktmeester en aanjager van technische innovatie op het gebied van inlogmiddelen
                     door het stellen van een heldere overgangstermijn?
Ik onderschrijf het belang van een heldere overgangstermijn voor de uitfasering van
                  UZI-middelen en de invoering van het Dezi-stelsel. Een duidelijke lijn biedt niet
                  alleen richting aan zorgaanbieders, maar creëert ook duidelijkheid en investeringszekerheid
                  voor marktpartijen die veilige, gecertificeerde inlogmiddelen ontwikkelen.
               
Het Ministerie van VWS neemt een actieve rol op zich door wettelijke kaders op te
                  stellen voor het gebruik van inlogmiddelen op het betrouwbaarheidsniveau hoog, en
                  een gefaseerde verplichtstelling in te voeren. Het UZI-register wordt uitgefaseerd
                  en stopgezet per 1 januari 2029.
               
Deze rol, waarin ik wettelijke kaders stel met een verplichtstelling, draagt bij aan
                  gezonde marktdynamiek en innovatie. Aanbieders van inlogmiddelen weten zo waar ze
                  aan toe zijn. Zij kunnen hun productontwikkeling inrichten op de gestelde eisen en
                  worden daarnaast uitgedaagd tot concurrerende oplossingen op gebruiksgemak en kostenefficiëntie.
               
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Raad van State twee punten van kritiek
                     aanstipt in hun reactie op het voorstel, namelijk het beperken van verplicht gebruik
                     van het nieuwe register tot de SBV-Z en het ontbreken van een harde deadline voor
                     het verplicht gebruik van goedgekeurde inlogmiddelen voor alle systemen in de zorg.
                     Kan de regering op elk van deze twee punten van advies separaat ingaan?
Het oorspronkelijke wetsvoorstel stelde voor om inlogmiddelen voor het Dezi-stelsel
                  verplicht te maken voor toegang tot de SBV-Z, terwijl ze voor andere toepassingen
                  facultatief zouden zijn. Deze verplichting uit het oorspronkelijke wetsvoorstel zou
                  overeenkomen met de huidige verplichting voor het gebruik van UZI-middelen. Het idee
                  was dat het gebruik van deze inlogmiddelen op termijn vanzelf zou toenemen, aangezien
                  een groot aantal zorgmedewerkers de middelen al in bezit zou hebben. Dit zou het gebruik
                  bij andere toepassingen aantrekkelijk maken, door het beperken van het aantal benodigde
                  inlogmiddelen voor diverse toepassingen en wanneer een zorgmedewerker bij verschillende
                  zorgaanbieders werkt. Bovendien werd een verplichting gezien als een risico voor de
                  noodzakelijke aanpassingen in het complexe landschap van applicaties en systemen.
               
De Afdeling Advisering van de Raad van State gaf aan dat de bescherming van bijzondere
                  persoonsgegevens zeer belangrijk is en dat de ontwikkelingen in de zorgsector te langzaam
                  gaan. Zij vond dat het wetsvoorstel niet genoeg zou bijdragen om snel te zorgen voor
                  het hoogste betrouwbaarheidsniveau bij toegang tot en uitwisseling van deze gegevens.
                  Daarom adviseerde de Afdeling om een uiterste termijn op te nemen in het wetsvoorstel
                  over wanneer identificatie en inloggen via het Dezi-register, met goedgekeurde inlogmiddelen,
                  verplicht zou moeten zijn voor toegang tot elektronische uitwisselingssystemen en
                  zorginformatiesystemen.
               
De regering herkent de redenering van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  en volgt daarom het advies op. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald vanaf
                  welk moment de verplichting in artikel 15, derde lid, van het wetsvoorstel gaat gelden.
                  Deze algemene maatregel van bestuur voorziet in een aanpassing van de Wabvpz door
                  een harde einddatum voor de verplichte aansluiting toe te voegen. Op dit moment is
                  de datum van verplichtstelling op 1 januari 2031 gesteld.
               
11.1.3 Gekwalificeerde elektronische handtekening
               
11.1.4 Goedkeuren inlogmiddelen
               
11.1.5 eIDAS herziening (EDI-wallet)
               
11.1.6 Zorgspecifieke middelen NEN 7518
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderstrepen de zorgen over het hanteren van
                     een nog niet bestaande NEN-norm en vragen de regering om bij de publicatie van de
                     norm een korte terugkoppeling te geven aan de Kamer met een zienswijze, en een reactie
                     op wat voor gevolgen dit (mogelijk) heeft voor de implementatie van de wet.
De NEN 7518 was van 24 maart 2025 tot 24 juni 2025 beschikbaar voor publieke consultatie.
                  De norm kon zo breed worden besproken en aangepast op basis van de inbreng. Er zal
                  aan de Kamer een korte terugkoppeling worden gegeven, inclusief de eventuele gevolgen
                  die het mogelijk heeft voor de implementatie van de wet.
               
11.1.7 Zorgmedewerker en het register
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting over hoe
                     zorgmedewerkers worden geïnstrueerd en geïnformeerd over de zorgvuldige omgang met
                     zorggegevens verkregen via een Dezi-nummer.
De Wabvpz schept de randvoorwaarden over hoe zorggegevens veilig en elektronisch mogen
                  worden uitgewisseld of ingezien. Daarnaast wordt de zorgmedewerker bij de registratie
                  in het Dezi-register gewezen op rechten en plichten met betrekking tot het gebruik
                  van het Dezi-register. De zorgmedewerker moet bij zijn registratie akkoord gaan met
                  deze voorwaarden. Deze voorwaarden worden op de website van het Dezi-register gepubliceerd
                  zodat die voor ieder toegankelijk zijn. Tot slot ligt er op basis van de AVG een rol
                  bij de zorgaanbieder om organisatorische maatregelen te nemen om de medewerkers te
                  instrueren over de zorgvuldige omgang met zorggegevens, bijvoorbeeld door middel van
                  bewustwordingscampagnes en handreikingen voor medewerkers.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen nadere toelichting over de manier waarop
                     burgers toegang kunnen krijgen tot het overzicht van zorgmedewerkers die hun gegevens
                     hebben geraadpleegd of verwerkt.
Burgers kunnen het CIBG vragen om inzicht in de zorgaanbieders die hun gegevens hebben
                  opgevraagd via SBV-Z. Daarnaast heeft iedere burger recht op inzage in hun dossier
                  en de bijbehorende loggegevens bij de zorgaanbieder.
               
11.1.8 Acceptatieplicht inlogmiddelen
               
11.1.9 Gebruiksvriendelijkheid
               
11.1.10 Implementatie en financiële gevolgen
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben twijfels bij de volgorde om eerst het
                     wetsvoorstel te laten aannemen, voordat er duidelijkheid is over wanneer de UZI-middelen
                     worden uitgefaseerd. Zij zien een duidelijke deadline voor het uitfaseren van UZI-middelen
                     als manier om de urgentie te creëren die nodig is om het ontwikkelen van inlogmiddelen
                     door marktpartijen aan te jagen. Zijn er gesprekken geweest met (mogelijke) leveranciers
                     van de nieuwe inlogmiddelen over de meest effectieve uitfasering en gewenste overgangstijd?
                     Zo nee, kunnen zij worden betrokken bij de gesprekken die het Ministerie van VWS heeft
                     met het zorgveld op dit punt?
De regering begrijpt de zorgen over de volgorde waarin eerst het wetsvoorstel wordt
                  behandeld, terwijl de uitfasering van UZI-middelen tegelijkertijd onderwerp van aandacht
                  is. De regering wijst erop dat inmiddels is vastgesteld dat de uiterste deadline voor
                  het gebruik van UZI-middelen is bepaald op 1 januari 2029. Daarmee is het wettelijk
                  kader helder en wordt het noodzakelijke perspectief geboden aan marktpartijen en zorgaanbieders.
                  Een duidelijke deadline is van essentieel belang om urgentie te creëren en de ontwikkeling
                  van nieuwe, gecertificeerde inlogmiddelen door marktpartijen te stimuleren. Leveranciers
                  hebben aangegeven dat voorspelbaarheid en onomkeerbaarheid van de verplichtstelling
                  belangrijk zijn om investeringen in innovatie en certificering rendabel te maken.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de regering volgens deze (mogelijke)
                     leveranciers het beste de concurrentie kan aanjagen en ondernemers in staat stellen
                     om zo snel mogelijke goede inlogmiddelen te bouwen? Wordt hierbij ook de bewindspersoon
                     van Economische Zaken betrokken?
Er zijn verkennende gesprekken gevoerd met (potentiële) leveranciers over de implementatiestrategie
                  en de effectieve stimulering van de markt. Leveranciers worden ook actief betrokken
                  bij de verdere uitwerking van de implementatieaanpak, zodat hun inzichten benut kunnen
                  worden om de concurrentie te bevorderen en een breed aanbod van kwalitatieve, gebruiksvriendelijke
                  inlogmiddelen te realiseren.
               
De Minister van Economische Zaken en Klimaat is niet betrokken bij dit traject. De
                  verantwoordelijkheid voor het stelsel, de wetgeving en de marktdynamiek ligt volledig
                  bij mijn ministerie.
               
De leden van de NSC-fractie delen de zorg van experts in het veld dat binnen een aantal
                     jaar kwantumcomputers in staat zullen zijn de huidige vormen van encryptie te verbreken
                     en zo bij gevoelige persoonsgegevens zouden kunnen komen. Deze leden vragen hoe toekomstbestendig
                     de beveiliging van persoonsgegevens onder het stelsel van de wetswijziging is. Is
                     het Dezi-register kwantumveilig? Zo nee, welke stappen is regering van plan te nemen
                     om de beveiliging van de persoonsgegevens ook toekomstbestendig te houden?
Het is onduidelijk wanneer de kwantumcomputer daadwerkelijk beschikbaar komt, maar
                  dat zal niet binnen paar jaar zijn. Er is op dit moment ook nog geen nieuwe standaard
                  voor encryptie beschikbaar. Wel bereidt het Ministerie van VWS zich actief voor op
                  de komst van kwantumcomputers. Zo werken wij als ministerie samen met andere ministeries
                  om met de industrie nieuwe vormen van encryptie te ontwikkelen die bestand zijn tegen
                  kwantumcomputers.
               
11.2 Uitvoeringstoets CIBG
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen met interesse over de zorgen van het
                     CIBG. Als uitvoerende organisatie weegt haar analyse zwaar. Kan concreet worden gemaakt
                     hoe de regering de zorgen over de uitdagingen rondom de nog te ontwikkelen regelgeving
                     heeft weggenomen? Hoe gaat de regering de uitdagingen naar haar zeggen «uitvoerbaar»
                     maken? Kan het CIBG bevestigen dat er voldoende is tegemoetgekomen aan haar zorgen?
De regelgeving omtrent het toekennen van autorisatiekenmerken aan inlogmiddelen is
                  op het moment van schrijven nog niet definitief. De regels hieromtrent volgen onder
                  andere uit de uitvoeringshandelingen op grond van de vernieuwde eIDAS-verordening.38 Op het moment van beantwoording van deze Kamervragen zijn deze handelingen nog niet
                  gepubliceerd. Ook worden er nog nadere normeringen verwacht vanuit bijvoorbeeld het
                  Europees Telecommunicatie en Standaardisatie instituut (ETSI).
               
De lagere regelgeving zal in goede afstemming met het CIBG worden opgesteld. Ik zal
                  goed een vinger aan de pols houden zodra dit wetsvoorstel in werking is getreden.
                  Zodra deze regelgeving definitief is en mogelijke uitdagingen inzichtelijk zijn, dan
                  zal het Ministerie van VWS tezamen met het CIBG bezien hoe deze uitvoerbaar wordt
                  gemaakt, dit zou bijvoorbeeld kunnen met beleidsregels. Met deze werkwijze wordt er
                  voor het CIBG voldoende tegemoetgekomen aan de geuite zorgen.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om de afbakening van de taken binnen
                     het nieuwe Dezi-afsprakenstelsel met spoed vast te leggen en aan de Kamer te doen
                     toekomen.
De rollen binnen het Dezi-stelsel alsmede de afbakening van taken binnen deze rollen
                  worden op dit moment uitgewerkt. Zodra deze zijn vastgelegd zullen deze aan de Kamer
                  worden gestuurd.
               
11.3 Toezicht- en Handhaafbaarheidstoets IGJ
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen te bevestigen dat er naar wens is tegemoetgekomen
                     aan de zorgen van de IGJ. Zijn de processen en definitiebepalingen nu voldoende duidelijk
                     voor IGJ?
De IGJ heeft aangeven dat haar feedback in de toezicht- en handhaafbaarheidstoets
                  over de processen en definitiebepalingen voldoende zijn overgenomen en aangepast in
                  het wetsvoorstel en de memorie van toelichting.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering de ondersteunende rol
                     die het IGJ «mogelijk» zal spelen duidelijker kan definiëren.
De IGJ kan een inschatting maken omtrent de mate waarin de intrekking van een inlogmiddel
                  de kwaliteit van zorg kan beïnvloeden. In een zeer uitzonderlijk geval kan de IGJ
                  haar bevoegdheden inzetten om te bewerkstelligen dat de betreffende zorgaanbieder
                  informatie verschaft, of kan zij hem ertoe te bewegen maatregelen te treffen om de
                  inlogmiddelen te vervangen zodat de continuïteit van de zorg niet in gevaar komt.
                  De IGJ verwacht dat een dergelijke situatie zich doorgaans niet zal voordoen, omdat
                  zorgaanbieders normaliter zelf en in goed overleg al de benodigde maatregelen treffen.
               
11.4 Advies Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
               
11.5 Advies Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
               
De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre de zorgen en aanbevelingen van de Autoriteit
                     Persoonsgegevens en andere stakeholders zijn meegenomen in de uiteindelijke opmaak
                     van de wet.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft advies gegeven over het wetsvoorstel. Dit advies
                  is zorgvuldig verwerkt in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel en daarvan is
                  een verantwoording opgenomen in de memorie van toelichting. Wanneer de algemene maatregel
                  van bestuur gereed is, dan wordt dit ook voor advisering voorgelegd aan de Autoriteit
                  Persoonsgegevens om ervoor te zorgen dat de implementatie aansluit bij de geldende
                  privacy-kaders.
               
De leden van de PVV-fractie vragen of er ruimte is voor uitzonderingen of maatwerk
                     in specifieke situaties, bijvoorbeeld bij kleinschalige zorgaanbieders of kwetsbare
                     groepen.
Er is bewust ruimte gecreëerd voor maatwerk in specifieke situaties. Kleinschalige
                  zorgaanbieders en kwetsbare groepen krijgen voldoende tijd om de overstap te maken,
                  waarbij ondersteuning beschikbaar is via standaardoplossingen en praktische handreikingen.
                  Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe regelgeving voor alle partijen uitvoerbaar
                  blijft, zonder concessies te doen aan de veiligheid en betrouwbaarheid van digitale
                  toegang.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om te bevestigen dat de
                     zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens naar wens zijn overgenomen. Genoemde leden
                     zijn van mening dat het enkel beschrijven van de risico’s genoemd door de AP, zoals
                     gedaan in paragraaf 6.8, onvoldoende duidelijkheid geeft over hoe deze risico’s gemitigeerd
                     dienen te worden. Zij vragen om samen met de AP te verkennen hoe de regering deze
                     risico’s daadwerkelijk kan mitigeren.
De AP heeft advies gegeven over het wetsvoorstel. Dit advies is zorgvuldig verwerkt
                  in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel en daarvan is verantwoording opgenomen
                  in de memorie van toelichting. Zodra de algemene maatregel van bestuur gereed is,
                  zal dit opnieuw ter advisering worden voorgelegd aan de AP om ervoor te zorgen dat
                  de implementatie aansluit bij de geldende privacy-kaders.
               
De risico’s die de AP in haar advies heeft benoemd, zoals verwoord in paragraaf 6.8
                  van de memorie van toelichting, zijn zorgvuldig geanalyseerd en meegenomen in de verdere
                  uitwerking van het wetsvoorstel. Het enkel beschrijven van deze risico’s is bedoeld
                  om transparant te zijn over de mogelijke aandachtspunten. Het mitigeren van deze risico’s
                  is meegenomen en verwerkt in het wetsvoorstel.
               
II. Artikelsgewijze toelichting
               
Artikel I: Wijziging van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens
                  in de zorg
               
De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding van artikel 1 de volgende vraag.
                     Bij artikel 10.2 wordt een lid toegevoegd, onder punt 5: Hier wordt de datum, 1 januari
                     2028 genoemd voor de toepassing op de uitgegeven middelen. Echter bij het nieuwe artikel 18
                     van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg staat 1 januari
                     2029 als datum vermeld. Waarom wordt hier een andere datum vermeld?
Het is niet de bedoeling dat er een discrepantie zit in de data. Artikel I onder D
                  van het wetsvoorstel ziet op een wijzing van de Wabvpz. Artikel II onder B ziet op
                  een wijziging van artikel 10.2 van de Jeugdwet. Beide artikelen horen te gaan over
                  een eerbiedigende werking van de geldende regeling tot 1 januari 2029. Dit betreft
                  een scherp opgemerkte typefout, die eerder al is opgemerkt. De datum van Artikel II
                  onder B pas ik middels een nota van wijziging aan naar 1 januari 2029.
               
Onderdeel A – Artikel 1 (begripsbepaling)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de definitie bepalingen.
                     Zij vragen om toe te lichten of en hoe de definities achteraf nog nader ingevuld kunnen
                     worden, bijvoorbeeld door een definitie te verbreden, te versmallen, of te nuanceren.
Zolang een voorstel van wet nog niet is aangenomen, kan het door de regering dan wel
                  een of meer leden van uw Kamer worden gewijzigd. In deze fase is het dus mogelijk
                  definities te verbreden, te versmallen, of te nuanceren. Wanneer een wetvoorstel is
                  aangenomen, is een wetswijziging nodig om een definitie aan te passen.
               
Onderdeel B – Artikel 14 – Het register van zorgaanbieders, zorgmede-werkers, indicatieorganen
                  en zorgverzekeraars
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of in dit artikel de mogelijkheid is
                     opgenomen om een bepaling toe te voegen die voorschrijft om in het verwerken van persoonsgegevens
                     een zo zorgvuldig mogelijke verwerking middels de best beschikbare technieken te betrachten.
                     Heeft een dergelijke wettelijke bepaling volgens de regering meerwaarde?
Een bepaling die voorschrijft om in het verwerken van persoonsgegevens een zo zorgvuldig
                  mogelijke verwerking middels de best beschikbare technieken te betrachten, biedt geen
                  meerwaarde. Artikel 14 van het wetsvoorstel kent al voldoende waarborgen om de verwerking
                  van persoonsgegevens zo goed mogelijk te beschermen. De verzochte persoonsgegevens
                  van zorgaanbieders, zorgmedewerkers, indicatieorganen of zorgverzekeraars voor inschrijving
                  in het register zijn al beperkt tot een minimum. Daarnaast wordt voor het verkrijgen
                  van een Dezi-nummer een betrouwbare koppeling gemaakt met het BSN van de medewerker.
               
Onderdeel B – Artikel 14a – Goedkeuring inlogmiddelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat de uitwerking via algemene
                     maatregelen voor bestuur de precieze uitvoering van het wetsvoorstel moeilijk controleerbaar
                     maakt. Zij vragen om zo snel als mogelijk duidelijkheid te bieden of contouren te
                     delen van de nadere uitwerking. Op welke termijn na de invoering van de wet wordt
                     de algemene maatregel van bestuur aan de Kamer verzonden?
Op dit moment bereid ik nog de algemene maatregel van bestuur voor, die een nadere
                  invulling geeft van het wetsvoorstel. Het is mijn streven om de algemene maatregel
                  van bestuur aan het einde van de zomer of aan het begin van het najaar in internetconsultatie
                  te brengen, dan is deze openbaar en in te zien. Ik kan uw Kamer toezeggen deze algemene
                  maatregel van bestuur u dan ter informatie te doen toekomen, zodat het, indien u dat
                  wenst, kan worden betrokken bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel. Overigens
                  wordt deze algemene maatregel van bestuur voorgehangen bij beide Kamers.
               
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de overweging om geen papieren
                     / analoge mogelijkheden per wet toe te staan. Is het beschikbaar stellen van analoge
                     alternatieven niet een noodzakelijke terugvaloptie, mocht er sprake zijn van een brede
                     storing? Deze leden vragen voorts of de regering het niet noodzakelijk is om de mogelijkheid
                     voor analoge alternatieven per wet toe te staan, om de continuïteit van zorgverlening
                     in het geval van een storing te waarborgen? Tot slot vragen deze leden hoe deze wet
                     bijdraagt aan het cyberweerbaar maken van Nederland?
Het ondersteunen van papieren aanvragen voor registratie wordt als niet kosteneffectief
                  en administratief belastend beschouwd. Daarnaast beoog ik met het Dezi-register juist
                  dat de zorg verder gaat digitaliseren op een veilig betrouwbaarheidsniveau. Het handmatig
                  laten invullen van formulieren en door behandelaren laten verwerken sluit hier niet
                  op aan en introduceert tevens een risico op fouten.
               
Om de continuïteit van deze dienstverlening te garanderen, worden er maatregelen getroffen,
                  zoals hoge beschikbaarheidsafspraken met de leveranciers, dubbele uitvoering in de
                  gebruikte techniek en bedrijfscontinuïteitsplannen die periodiek worden getest.
               
De organisaties in de zorg (naast organisaties in andere sectoren) moeten digitaal
                  weerbaar zijn om in de nabije toekomst te voldoen aan de Cyberbeveiligingswet, zodat
                  zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de continuïteit van de zorg gevaar loopt door
                  cyberaanvallen. Door de Cyberbeveiligingswet wordt er op digitale kwetsbaarheden gemonitord.
                  Het in kaart brengen van deze kwetsbaarheden betekent dat er sneller kan worden opgetreden.
               
Onderdeel D – Artikel 18 (overgangsrecht)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er alternatieve termijnen voor de
                     overgangsperiode zijn overwogen. Graag een toelichting wat de gevolgen zijn van een
                     kortere of langere overgangsperiode?
Er is overwogen om de overgangsperiode korter dan wel langer vorm te geven. Een kortere
                  overgangsperiode houdt voor zorgaanbieders in dat de UZI-middelen, die op dit moment
                  met een driejarige geldigheid worden uitgegeven, korter gebruikt kunnen worden. Een
                  kortere periode impliceert ook dat zorgaanbieders die nu UZI-middelen gebruiken eerder
                  moeten migreren naar middelen uit het Dezi-stelsel.
               
Een langere overgangsperiode kan een negatieve werking hebben op de ontwikkeling van
                  zorgspecifieke middelen. Ook impliceert een langere periode dat voor het uitgeven
                  van UZI-middelen er een Europese aanbesteding moet worden uitgeschreven, waarvan op
                  voorhand duidelijk is dat de kosten niet in verhouding staan tot de duur van het verlengen
                  van deze periode.
               
Artikel III: Overgangsrecht
De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om het precieze moment
                     waarop de verplichting om gebruik te maken van inlogmiddelen met betrouwbaarheidsniveau
                     «hoog» vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur en niet in de wet zelf.
De keuze om de verplichting van het gebruik te maken van inlogmiddelen met betrouwbaarheidsniveau
                  hoog per algemene maatregel van bestuur te regelen is omdat het een betere mogelijkheid
                  biedt voor een realistische implementatietermijn voor de afzonderlijke inlogmiddelen.
                  Hierdoor wordt maatwerk mogelijk gemaakt.
               
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
                  J.A. Bruijn
Indieners
- 
              
                  Indiener
 J.A. Bruijn, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
