Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Maatregelen en wetsvoorstel versterking VTH
2025D43361 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat over de brief inzake de voortgang van de monitoring robuuste omgevingsdiensten
(Kamerstuk 22 343, nr. 431), de brief Voortgang versterking VTH-stelsel juli 2025 (Kamerstuk 22 343, nr. 429), de brief Voortgang versterking VTH-stelsel april 2025 (Kamerstuk 22 343, nr. 419), de beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2024 (Kamerstuk 22 343, nr. 417) en de brief Maatregelen en wetsvoorstel versterking VTH (Kamerstuk 22 343, nr. 421).
De voorzitter van de commissie,
P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor dit schriftelijk
overleg en hebben de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de
agenda van dit schriftelijk overleg en hebben de volgende vragen en opmerkingen.
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van de voortgangsbrief over de
monitoring robuuste omgevingsdiensten of de vijftien omgevingsdiensten op 1 april
2026 robuust zullen zijn, zoals de Staatssecretaris verwacht. Deze leden hebben meerdere
malen aangegeven dat een groot deel van de 28 omgevingsdiensten op 1 april 2026 niet
robuust zullen zijn. Helaas wordt dit bevestigd met de voortgangsbrief. Deze leden
vragen waarom er tussentijds niet harder op is ingezet om deze datum te halen, mede
gezien het feit dat men hier al sinds 2009 mee bezig is. Deze leden vragen aan de
Staatssecretaris welke acties hij gaat ondernemen ten aanzien van die omgevingsdiensten
die ondanks de lange periode van voorbereiding (2009) op 1 april 2026 niet robuust
zijn. Deze leden vragen of het niet voldoen aan de criteria voor de omgevingsdiensten
te maken kan hebben met bestuurlijke bemoeienis. Zij vragen of financiën hier ook
een rol in spelen.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de visie is op het bij het Europees Agentschap
voor chemische stoffen (ECHA) ingediende gewijzigde voorstel waarin genoemde periode
van 13,5 jaar is opgenomen betreffende de voorgestelde derogatieperiode (voor afdichtingstoepassingen,
fluorpolymeren, in de maritieme sector) en of de Staatssecretaris deze lijn steunt.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om de derogatieperiode van 13,5 jaar minimaal
te handhaven en zij vragen hem of het kabinet deze lijn steunt. Zij vragen de Staatssecretaris
of hij bereid is tot het invoeren (al dan niet in EU-verband) van een tweetal evaluatiemomenten
vijf en tien jaar na de invoeringsdatum.
De leden van de PVV-fractie vragen of clubjes zoals het IPO en de VNG bijvoorbeeld
wat minder zouden kunnen zeuren en de grijsgedraaide plaat waar steeds gebedeld wordt
om meer geld kan stoppen. Zij vragen hoe de Staatssecretaris tegen dit soort clubjes
aankijkt.
GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben meerdere vragen over het VTH-stelsel.
Zij vinden het zorgelijk dat veel omgevingsdiensten nog niet robuust zijn, terwijl
dat per 1 april 2026 het geval zou moeten zijn. Uit de voortgangsbrief blijkt dat
slechts 3 van de 27 omgevingsdiensten aan de robuustheidscriteria voldoen. Van 12
omgevingsdiensten is de verwachting dat zij per 1 april 2026 nog niet robuust zullen
zijn. Waar komt dit door? Zijn er bepaalde criteria waar omgevingsdiensten in het
bijzonder moeilijk aan kunnen voldoen? In hoeverre heeft de vertraging te maken met
een gebrek aan financiële middelen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben al jaren grote zorgen over de beperkte
financiering die er beschikbaar is voor omgevingsdiensten, terwijl die zo’n belangrijke
taak vervullen. Provincies en gemeenten dragen nu 640 miljoen per jaar bij aan de
omgevingsdiensten. Dat was vier jaar terug nog 570 miljoen euro. Decentrale overheden
moeten dus flink investeren in de diensten. Dat is hoognodig, maar zij krijgen daar
vanuit het Rijk maar beperkte financiering voor. Met de aanvulling vanuit het Rijk
van 19,4 miljoen redden de decentrale overheden het simpelweg niet om deze grote opgave
te financieren. Heeft de Staatssecretaris contact met de VNG en het IPO over de zorgen
die er zijn over de beperkte financiering? Hoe gaat de Staatssecretaris de kosten
die met de extra taken die bij gemeenten, provincies en omgevingsdiensten zijn neergelegd
zonder (voldoende) compensatie voor de uitvoeringslasten, compenseren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen graag op de eerder aangenomen motie-Gabriëls
c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 287) om te onderzoeken of een gezondheidseffectrapportage eenzelfde plek als een milieueffectrapportage
kan krijgen in de besluitvorming over omgevingsvergunningen voor industriële bedrijven.
Hoe staat het met de voortgang van deze motie? Het instrument is nu uitgewerkt voor
de casus Tata Steel. Wanneer wordt er verkend of het ook daadwerkelijk een vergelijkbare
plek kan krijgen als een milieueffectrapportage?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd naar de rol van de GGD in
de versterking van het VTH-stelsel. Wordt de GGD betrokken bij de versterking van
het stelsel om op die manier gezondheid een volwaardige plaats te geven? Op welke
momenten wordt er wel of niet een advies van de GGD gevraagd bij vergunningverlening?
Welke status hebben deze adviezen? Zou de beoordeling van gezondheidseffecten onderdeel
gemaakt kunnen worden van het landelijk basistakenpakket van GGD’en?
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.