Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 812 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
ARTIKEL VIII
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
ARTIKEL XI
ARTIKEL XII
ARTIKEL XIII
ARTIKEL XIV
ARTIKEL XV
ARTIKEL XVI
ARTIKEL XVII
ARTIKEL XVIII
ARTIKEL XIX
ARTIKEL XX
ARTIKEL XXI
ARTIKEL XXII
ARTIKEL XXIII
ARTIKEL XXIV
ARTIKEL XXV
ARTIKEL XXVI
ARTIKEL XXVII
ARTIKEL XXVIII
ARTIKEL XXIX
ARTIKEL XXX
ARTIKEL XXXI
ARTIKEL XXXII
ARTIKEL XXXIII
ARTIKEL XXXIV
ARTIKEL XXXV
ARTIKEL XXXVI
ARTIKEL XXXVII
ARTIKEL XXXVIII
ARTIKEL XXXIX
ARTIKEL XL
ARTIKEL XLI
ARTIKEL XLII
ARTIKEL XLIII
ARTIKEL XLIV
ARTIKEL XLV
ARTIKEL XLVI
ARTIKEL XLVII
ARTIKEL XLVIII
ARTIKEL XLIX
ARTIKEL L
ARTIKEL LI
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te
treffen die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming voor het jaar 2026 en dat
het ook in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2026 en volgende jaren wenselijk
is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
De in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid,
opgenomen tabel worden als volgt gewijzigd:
1. Het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag wordt verhoogd met € 1.143.
2. In de laatste kolom wordt:
a. het als eerste vermelde percentage verlaagd met 0,12%-punt;
b. het als tweede vermelde percentage verhoogd met 0,08%-punt.
B
Aan artikel 3.20a wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien de fiets niet meer dan bijkomstig bij het woon- of verblijfadres van de belastingplichtige
wordt gestald, wordt de onttrekking in afwijking van het eerste lid gesteld op nihil.
Van stallen wordt geacht geen sprake te zijn indien de belastingplichtige in de periode
waarin de fiets zich bij het woon-of verblijfadres bevindt niet de beschikkingsmacht
over de fiets heeft.
C
Artikel 3.95b wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De voordelen die ingevolge
de eerste zin in aanmerking worden genomen ingevolge hoofdstuk 4 of afdeling 7.3 worden
voor de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen voor
A/B gedeelte, waarbij wordt verstaan onder:
A: het in artikel 2.13 opgenomen percentage, geldend voor het jaar waarin de voordelen
zijn genoten;
B: het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 opgenomen tabel als tweede vermelde
percentage, geldend voor het jaar waarin de voordelen zijn genoten.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld
in artikel 3.92b behoren worden gehouden via vermogensbestanddelen die pas op enig
moment na het verkrijgen van die werkzaamheid tot een aanmerkelijk belang als bedoeld
in hoofdstuk 4 of afdeling 7.3 behoren, is het vijfde lid ter zake van die vermogensbestanddelen
niet van toepassing op voordelen als bedoeld in dat lid, voor zover de waarde in het
economische verkeer van deze vermogensbestanddelen op het moment direct voorafgaand
aan het ontstaan van het aanmerkelijk belang het opgeofferde bedrag van het lucratieve
belang overtreft.
D
In artikel 5.5 wordt «€ 57.684» vervangen door «€ 51.396».
E
Artikel 5.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid, tweede zin, vervalt.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het derde lid is niet van toepassing indien sprake is van:
a. een voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst als bedoeld in artikel 271 van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek; of
b. gelieerde partijen die een zodanige huurprijs of pachtprijs zijn overeengekomen dat
deze tussen willekeurige derden niet zou zijn overeengekomen.
F
Aan artikel 5.26 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij het bepalen van het werkelijke rendement van bezittingen en schulden is artikel
5.12 uitsluitend van toepassing, indien het achterliggende vermogensbestanddeel, bedoeld
in dat artikel, een banktegoed is als bedoeld in artikel 5.2, derde lid.
G
Artikel 5.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met dien verstande dat de waarde van een woning wordt bepaald
op basis van het tweede tot en met vijfde lid» vervangen door «met dien verstande
dat:
a. de waarde van een woning wordt bepaald op basis van het tweede tot en met vijfde lid;
b. artikel 5.21 niet wordt toegepast, indien ter zake van het betreffende effect sprake
is van een lopende termijn van inkomsten of verplichtingen waarvan de waarde niet
of niet volledig in de notering in de prijscourant is verdisconteerd».
2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «derde» ingevoegd «en vijfde».
b. In onderdeel a vervalt «eerste zin,».
H
Artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in onderdeel b als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 25.
2. Het in onderdeel c als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 27.
I
Aan de in artikel 10.6ter, vijfde lid, opgenomen formule wordt toegevoegd «+ 3,35%».
ARTIKEL II
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2027 als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel 5.13, eerste lid, als eerste genoemde bedrag wordt vervangen door «€ 200»
en het in dat lid als tweede genoemde bedrag wordt vervangen door «€ 400».
B
De in artikel 10.6ter, vijfde lid, opgenomen formule «rlozt–1» wordt vervangen door rlozt–1 – 3,35.
ARTIKEL III
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 13ter wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien de fiets niet meer dan bijkomstig bij het woon- of verblijfadres van de werknemer
wordt gestald, wordt het voordeel in afwijking van het eerste lid gesteld op nihil.
Van stallen wordt geacht geen sprake te zijn indien de werknemer in de periode waarin
de fiets zich bij het woon- of verblijfadres bevindt niet de beschikkingsmacht over
de fiets heeft.
B
De in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen
tabel worden als volgt gewijzigd:
1. Het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag wordt verhoogd met € 1.143.
2. In de laatste kolom wordt:
a. het als eerste vermelde percentage verlaagd met 0,12%-punt;
b. het als tweede vermelde percentage verhoogd met 0,08%-punt.
C
Artikel 22a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in onderdeel b als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 25.
2. Het in onderdeel c als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 27.
D
Aan artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, wordt toegevoegd «, met dien verstande dat
voor zover de vergoeding of verstrekking ziet op de periode waarin de werknemer in
Nederland arbeid verricht dan wel in Nederland verblijft en in een ander land arbeid
verricht de volgende kosten worden uitgezonderd:
1°. uitgaven van levensonderhoud;
2°. uitgaven voor gesprekskosten voor privédoeleinden».
E
Artikel 32ba wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «52%» vervangen door «57,7%».
2. In het achtste lid, tweede zin, wordt na «op» ingevoegd «de som van» en aan die zin
wordt toegevoegd «en € 300.» Voorts wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien de
vervanging tot een ander bedrag leidt, geldt dat bedrag bij toepassing van het zevende
lid niet met betrekking tot maanden uit op dat moment reeds verstreken kalenderjaren.
4. Onder vernummering van het negende en tiende lid tot tiende en elfde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
9. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het achtste lid, tweede zin, laatstgenoemde
bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt
berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de contractloonontwikkelingsfactor,
bedoeld in artikel 10.2b, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens
de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke
afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde
bedrag.
ARTIKEL IV
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2027 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 32ba, eerste lid, wordt «57,7%» vervangen door «64%».
B
Na artikel 32bb wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 32bc
1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt
de waarde van een door een inhoudingsplichtige aan een of meer werknemers ook voor
privédoeleinden ter beschikking gestelde fossiele personenauto aangemerkt als loon
dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 12%.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt woon-werkverkeer geacht voor privédoeleinden
plaats te vinden.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt verstaan onder:
a. een fossiele personenauto:
een personenauto als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Wet op de belasting
van personenauto’s en motorrijwielen 1992, waarvan niet uit het kentekenregister blijkt
dat de CO2-uitstoot 0 gram per kilometer is;
b. de waarde van een fossiele personenauto:
de catalogusprijs in de zin van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen 1992 vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen
ingevolge de artikelen 9 tot en met 9c van die wet, met dien verstande dat de waarde
van een auto die meer dan 25 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, wordt
gesteld op de waarde in het economische verkeer;
c. ter beschikking stellen:
ter beschikking stellen als bedoeld in artikel 13bis, eerste lid
4. Indien een personenauto slechts een deel van een kalendermaand ook voor privédoeleinden
ter beschikking is gesteld, wordt deze geacht die gehele kalendermaand ook voor privédoeleinden
ter beschikking te zijn gesteld.
5. De verschuldigde belasting, bedoeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van artikel
27a, tweede lid, uiterlijk aangegeven en voldaan tegelijk met de aangifte, onderscheidenlijk
afdracht, over het tweede loontijdvak van het volgende kalenderjaar. Ingeval de inhoudingsplicht
is geëindigd in de loop van het kalenderjaar wordt voor het tweede loontijdvak van
het volgende kalenderjaar, bedoeld in de eerste volzin, gelezen: het loontijdvak waarin
de inhoudingsplicht is geëindigd.
C
Na artikel 39i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 39j
Artikel 32bc is tot 17 september 2030 niet van toepassing met betrekking tot personenauto’s
die door de inhoudingsplichtige vóór 1 januari 2027 voor het eerst aan een of meer
werknemers ter beschikking zijn gesteld.
ARTIKEL V
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2028 in artikel
32ba, eerste lid, «64%» vervangen door «65%».
ARTIKEL VI
In de Wet op de loonbelasting 1964 komt met ingang van 1 januari 2031 artikel 39j
te vervallen.
ARTIKEL VII
In de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen vervalt artikel V, onderdelen E en G.
ARTIKEL VIII
1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid monitort het gebruik van regelingen
voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting
1964 en zendt aan de Staten-Generaal hiervan jaarlijks een verslag dat in ieder geval
de volgende elementen omvat:
a. de gerichtheid van de regelingen voor vervroegde uittreding, waarbij aandacht wordt
geschonken aan:
1°. de hoogte van gehanteerde inkomensgrenzen;
2°. de afbakening van de doelgroep en eventuele herijking hiervan;
3°. het gebruik en de onderbouwing van de extra ruimte in de drempelvrijstelling;
b. het profiel van deelnemers aan regelingen voor vervroegde uittreding;
c. het totale gebruik van de drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding;
d. de voortgang op duurzame inzetbaarheid gekoppeld aan collectieve regelingen voor vervroegde
uittreding.
2. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rapporteert jaarlijks over het
gebruik van de drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding. Bij
overschrijding van een signaalwaarde van 15.000 nieuwe deelnemers op jaarbasis aan
een regeling voor vervroegde uittreding treedt het kabinet in overleg met sociale
partners over de oorzaken hiervan, de gerichtheid van regelingen voor vervroegde uittreding
en het bijsturen hierop.
3. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid draagt zorg voor een driejaarlijks
ijkmoment, te beginnen in 2028, waarbij aan de hand van de rapportages, bedoeld in
het eerste lid, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën wordt beoordeeld
of de drempelvrijstelling in dezelfde vorm kan blijven bestaan of dat er bijsturing,
afbouw of beëindiging moet plaatsvinden.
4. Voor de bijsturing of afbouw, bedoeld in het tweede en derde lid, kan bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur een regeling worden getroffen.
5. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers
der Staten-Generaal is overgelegd.
ARTIKEL IX
Onze Minister zendt drie jaar na de inwerkingtreding van de in artikel IV, onderdelen
B en C, opgenomen pseudo-eindheffing een verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
over de doeltreffendheid en de effecten hiervan.
ARTIKEL X
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Hetgeen aan een echtgenoot bij ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap, meer
toekomt dan de helft van die gemeenschap of, in geval van een verrekenbeding, hetgeen
aan een echtgenoot meer toekomt dan de helft van de te verrekenen som, wordt voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen:
a. in geval van ontbinding of verrekening bij overlijden: geacht van de andere echtgenoot
te zijn verkregen krachtens erfrecht door diens overlijden;
b. in geval van ontbinding of verrekening tijdens leven: geacht van de andere echtgenoot
te zijn verkregen krachtens schenking.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing bij verrekening op grond van een
beding dat is overeengekomen door personen die op het moment van verrekening partners
als bedoeld in artikel 1a zijn of zijn geweest.
B
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «, voor de regeling van de erfbelasting,» vervangen
door «voor de toepassing van deze wet».
2. In het derde lid, aanhef, wordt «eerste volzin» vervangen door «eerste zin».
C
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. kinderen die niet in familierechtelijke betrekking staan tot de persoon waarvan uit
een genetische test blijkt dat die hun biologische ouder is, met kinderen die wel
in familierechtelijke betrekking staan tot die persoon.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
de genetische test waarmee de belastingplichtige het biologische ouderschap kan doen
blijken.
D
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste lid, tweede zin, vervalt.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
16. Het achtste lid is niet van toepassing indien sprake is van:
a. een voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst als bedoeld in artikel 271 van Boek
7 van het Burgerlijk Wetboek; of
b. gelieerde partijen die een zodanige huurprijs of pachtprijs zijn overeengekomen dat
deze tussen willekeurige derden niet zou zijn overeengekomen.
E
In artikel 35a, tweede lid, wordt «artikel 45, derde lid, tweede zin» vervangen door
«artikel 45, tweede lid, tweede zin».
F
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «acht maanden» vervangen door «twintig maanden».
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «acht maanden» telkens vervangen door «twintig maanden».
G
In artikel 53, zesde lid, wordt «artikel 45, derde lid» vervangen door «artikel 45,
tweede lid».
H
In artikel 66, eerste lid, onderdeel 1°, wordt «artikel 45, tweede en derde lid» vervangen
door «artikel 45, tweede lid».
ARTIKEL XI
De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De tabel komt te luiden:
Bij een CO2-uitstoot vanaf
Tot
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het
aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
I
II
III
IV
0 gram/km
77
€ 687
€ 2
77 gram/km
100
€ 841
€ 82
100 gram/km
139
€ 2.727
€ 181
139 gram/km
155
€ 9.786
€ 297
155 gram/km
–
€ 14.538
€ 594
2. In de laatste zin wordt «€ 109,87» vervangen door «€ 114,83» en «70 gram/km» vervangen
door «69 gram/km».
B
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9a
1. In afwijking van artikel 9, derde lid, onderdeel a, bedraagt de belasting tot 1 januari
2031 voor een bijzondere personenauto als bedoeld in dat onderdeel met een aandrijving
uitsluitend op elektriciteit of waterstof: het tarief voor een personenauto met een
uitstoot van 0 gram per kilometer als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
2. In afwijking van artikel 9, derde lid, onderdeel b, bedraagt de belasting tot 1 januari
2031 voor een motorrijwiel met een aandrijving uitsluitend op elektriciteit of waterstof:
€ 200.
C
In artikel 16b, eerste lid, wordt «en artikel 9, derde lid, onderdeel c» vervangen
door «, artikel 9, derde lid, onderdeel c, en artikel 9a, tweede lid».
ARTIKEL XII
Artikel 16b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 vindt
bij het begin van het kalenderjaar 2026 geen toepassing op de bedragen, genoemd in
de tabel die is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van die wet en op het bedrag,
genoemd in de laatste zin van dat lid.
ARTIKEL XIII
De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang
van 1 januari 2027 artikel 9, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. De eerste en tweede kolom van de tabel komen te luiden:
Bij een CO2-uitstoot vanaf
Tot
I
II
0 gram/km
76
76 gram/km
98
98 gram/km
137
137 gram/km
152
152 gram/km
–
2. In de laatste zin, wordt «69 gram/km» vervangen door «68 gram/km».
ARTIKEL XIV
1. In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden in artikel
9, eerste lid, de bedragen, genoemd in de vierde kolom van de tabel, bij het begin
van het kalenderjaar 2027 bij ministeriële regeling verhoogd met 1,48 procent. Het
bedrag in het eerste lid, laatste zin, wordt eveneens verhoogd met 1,48 procent.
2. Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de bedragen,
genoemd in artikel 9, eerste lid, derde kolom van de tabel, dienovereenkomstig aangepast.
ARTIKEL XV
In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang
van 1 januari 2028 artikel 9, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. De eerste en tweede kolom van de tabel komen te luiden:
Bij een CO2-uitstoot vanaf
Tot
I
II
0 gram/km
75
75 gram/km
97
97 gram/km
135
135 gram/km
150
150 gram/km
–
2. In de laatste zin wordt «68 gram/km» vervangen door «67 gram/km».
ARTIKEL XVI
1. In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 worden in artikel
9, eerste lid, de bedragen, genoemd in de vierde kolom van de tabel, bij het begin
van het kalenderjaar 2028 bij ministeriële regeling verhoogd met 1,40 procent. Het
bedrag in het eerste lid, laatste zin, wordt eveneens verhoogd met 1,40 procent.
2. Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de bedragen,
genoemd in artikel 9, eerste lid, derde kolom van de tabel, dienovereenkomstig aangepast.
ARTIKEL XVII
De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 23b, eerste lid, komt te luiden:
1. In afwijking van de artikelen 23 en 23a bedraagt de belasting voor een motorrijtuig
dat een aandrijving heeft uitsluitend op elektriciteit of waterstof een percentage
van de ingevolge die artikelen verschuldigde belasting. Dat percentage is:
– voor het jaar 2026: 70%;
– voor het jaar 2027: 70%;
– voor het jaar 2028: 70%;
– voor het jaar 2029: 75%.
B
Artikel 30, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
Voor een bestelauto die:.
ARTIKEL XVIII
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 vervalt met ingang van 1 januari 2028
artikel 30.
ARTIKEL XIX
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 14, eerste en derde lid, wordt «300 kubieke meter» vervangen door «50.000
kubieke meter».
B
In artikel 63, eerste lid, wordt het bedrag verhoogd met € 9,30.
C
Artikel 71p wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «€ 87,90» vervangen door «voor een broeikasgasinstallatie
of lachgasinstallatie € 78,67 en voor een afvalverbrandingsinstallatie € 100,74».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het tarief voor een afvalverbrandingsinstallatie, genoemd in het eerste lid, onderdeel
a, wordt bij aanvang van de volgende kalenderjaren, alvorens artikel 90 wordt toegepast,
telkens verhoogd. Deze verhoging is voor:
– het kalenderjaar 2027: € 48,26;
– het kalenderjaar 2028: € 49,00;
– het kalenderjaar 2029: € 49,00; en
– het kalenderjaar 2030: € 48,00.
Artikel 90 vindt geen toepassing op een bedrag in dit lid nadat daarmee het tarief
is verhoogd.
D
Artikel 71q, tweede lid, komt te luiden:
2. De herberekening geschiedt in de aflopende volgorde die is gebaseerd op de hoogte
van het tarief beginnend met het belastingtijdvak met het hoogste tarief.
ARTIKEL XX
Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt bij het begin van het kalenderjaar
2026 geen toepassing op het tarief voor een broeikasgasinstallatie of lachgasinstallatie,
genoemd in artikel 71p, eerste lid, onderdeel a, van die wet.
ARTIKEL XXI
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2027 als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. leidingwater:
drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet of ander water
dat voldoet aan de eisen, gesteld in de op artikel 21, derde lid, aanhef en onderdeel
a, van de Drinkwaterwet berustende algemene maatregel van bestuur, dat door een drinkwaterbedrijf
of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld;.
2. Het eerste lid, onderdeel e, vervalt, onder verlettering van de onderdelen f tot
en met h tot e tot en met g.
3. In het tweede lid, aanhef, wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel e».
B
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over
een hoeveelheid van maximaal 50.000 kubieke meter per verbruiksperiode van twaalf
maanden per aansluiting» en vervalt de tweede zin.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Als een levering als bedoeld in het eerste lid wordt niet aangemerkt de levering
van leidingwater aan een verbruiker via een kleine of zeer kleine collectieve watervoorziening
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
C
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «in samenhang met artikel 14, eerste lid,».
2. Het derde vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «onderdeel g» vervangen door «onderdeel f».
D
In artikel 18a, eerste zin, vervalt «met inachtneming van artikel 14, eerste lid,
tweede volzin».
E
In artikel 22, eerste lid, vervalt onderdeel o, onder vervanging van de puntkomma
aan het slot van onderdeel n door een punt.
F
Artikel 29a vervalt.
G
Hoofdstuk III, afdeling 6, vervalt.
ARTIKEL XXII
In de Wet belastingen op milieugrondslag worden met ingang van 1 januari 2028 in artikel
28, eerste lid, onderdelen a, b en d, de tarieven verhoogd met € 53,25.
ARTIKEL XXIII
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2029 artikel
28 als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met d tot b tot en met e wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:
a. het storten van afvalstoffen waarvoor op grond van de op de artikelen 8.40, eerste
lid, en 10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer berustende algemene maatregel van
bestuur, houdende een stortverbod binnen inrichtingen voor aangewezen categorieën
van afvalstoffen, op verzoek een ontheffing is verleend van het in die algemene maatregel
van bestuur opgenomen stortverbod: € 145,50 per 1.000 kilogram.
b. In onderdeel b (nieuw) wordt na «afvalstoffen» ingevoegd «in andere gevallen dan
als bedoeld in onderdeel a» en wordt het tarief verhoogd met € 2,61.
c. In de onderdelen c (nieuw) en e (nieuw) wordt het tarief verhoogd met € 2,61.
2. In het tweede lid, eerste zin, wordt «onderdeel d» vervangen door «onderdeel e».
3. In het vierde lid wordt «onderdeel a» vervangen door «onderdeel b».
ARTIKEL XXIV
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2030 artikel
28, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt het tarief verhoogd met € 4,76.
2. In de onderdelen b, c en e worden de tarieven verhoogd met € 31,00.
ARTIKEL XXV
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2031 artikel
28, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt het tarief verhoogd met € 0,88.
2. In de onderdelen b, c en e worden de tarieven verlaagd met € 12,26.
ARTIKEL XXVI
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2032 artikel
28, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt het tarief verhoogd met € 0,83.
2. In de onderdelen b, c en e worden de tarieven verlaagd met € 8,20.
ARTIKEL XXVII
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2033 artikel
28, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt het tarief verhoogd met € 0,51.
2. In de onderdelen b, c en e worden de tarieven verlaagd met € 4,67.
ARTIKEL XXVIII
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2034 artikel
28, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt het tarief verlaagd met € 0,90.
2. In de onderdelen b, c en e worden de tarieven verhoogd met € 8,98.
ARTIKEL XXIX
In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2035 artikel
28, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt het tarief verlaagd met € 0,88.
2. In de onderdelen b, c en e worden de tarieven verhoogd met € 9,35.
ARTIKEL XXX
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 16b.17, derde en vierde lid, komt te luiden:
3. De reductiefactor bedraagt 1,023.
4. De correctiefactor voor broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk
afval bedraagt voor het jaar 2026 0,85, voor het jaar 2027 0,70, voor het jaar 2028
0,55, voor het jaar 2029 0,40, voor het jaar 2030 0,25, voor het jaar 2031 0,17, voor
het jaar 2032 0,09 en voor het jaar 2033 en de daaropvolgende jaren 0.
B
Aan artikel 16b.27 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Exploitanten van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval
kunnen uitsluitend dispensatierechten leveren aan en ontvangen van andere exploitanten
van broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval.
ARTIKEL XXXI
In de Provinciewet komt artikel 222, derde lid, onderdeel d te luiden:
d. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 23b, eerste lid, van de Wet
op de motorrijtuigenbelasting 1994, wordt vermenigvuldigd met het percentage, genoemd
in dat artikel;.
ARTIKEL XXXII
In de Provinciewet vervalt met ingang van 1 januari 2028 artikel 222, derde lid, onderdeel
a, onder 3⁰, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onder 2⁰ door een
punt.
ARTIKEL XXXIII
In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt artikel 30g als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «8 maanden» vervangen door «twintig maanden».
b. In onderdeel b wordt «acht maanden» vervangen door «twintig maanden».
2. In het vierde lid wordt «negende maand» vervangen door «eenentwintigste maand».
3. In het zevende lid wordt «artikel 45, tweede en derde lid» vervangen door «artikel
45, tweede lid».
ARTIKEL XXXIV
De Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt met ingang van 1 januari
2027 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel j wordt «zoals deze luidde op 1 januari 2022» vervangen door «zoals
deze luidde op 1 januari 2025».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma wordt
een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. Verordening (EU) nr. 609/2013:
Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013
inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik
en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en
tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG,
2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees
Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van
de Commissie (PbEU 2013, L 181).
B
Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6
Onder alcoholvrije dranken worden verstaan vruchten- en groentesap en water, mineraalwater
en spuitwater voor zover niet vallend onder GN-code 2201 en overige alcoholvrije drank,
ook indien zij alcohol bevatten, voor zover zij niet worden aangemerkt als bier, wijn,
tussenproducten of overige alcoholhoudende producten in de zin van de Wet op de accijns.
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «limonade» vervangen door «overige alcoholvrije drank».
2. In het tweede lid wordt «limonade» telkens vervangen door «overige alcoholvrije drank».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Als overige alcoholvrije drank worden niet aangemerkt:
a. alcoholvrije dranken van GN-code 2202 99 11 met een suikergehalte van niet meer dan
5,0 gewichtspercenten en een verzadigd vetgehalte van niet meer dan 1,1 gewichtspercenten;
b. volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding en voeding voor medisch gebruik
als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen c, d, onderscheidenlijk g, van Verordening
(EU) nr. 609/2013.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Als overige alcoholvrije drank wordt evenmin aangemerkt de drank, bedoeld in het
derde lid, in vaste vorm of als concentraat in kleinhandelsverpakking of in een verpakking
die is bestemd voor afnemers die voor gebruik gerede overige alcoholvrije drank vervaardigen
voor gebruik ter plaatse.
D
In artikel 10, tweede lid, wordt «limonade» telkens vervangen door «overige alcoholvrije
drank».
ARTIKEL XXXV
In de Wet inkomstenbelasting BES komt in artikel 24a, eerste lid, de tabel te luiden:
Bij een belastbare som van meer dan
doch niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de
belastbare som dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
–
USD 51.250
–
29,4%
USD 51.250
–
USD
38,4%
ARTIKEL XXXVI
In het Belastingplan 2023 wordt artikel XLA als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A vervalt.
2. Onderdeel B komt te luiden:
B
In artikel 6 wordt «water, mineraalwater en spuitwater voor zover niet vallend onder
GN-code 2201» vervangen door «mineraalwater».
ARTIKEL XXXVII
In het Belastingplan 2024 vervallen de artikelen III en IX.
ARTIKEL XXXVIII
Het Belastingplan 2025 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel II, artikel III, onderdelen D en E, en artikel IX, onderdeel A, vervallen.
B
Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef wordt vervangen door:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2028 als volgt gewijzigd:
A
De in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid,
opgenomen tabel worden als volgt gewijzigd:.
2. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
B
Afdeling 5.3 vervalt.
C
Artikel 8.19 vervalt.
C
Artikel XXV, onderdeel F, vervalt.
D
In artikel XLIII wordt «1 januari 2026» vervangen door «1 januari 2027» en worden
de bedragen «€ 973,84», «€ 635,90» en «€ 425,43» vervangen door respectievelijk «€ 1.002,07»,
«€ 654,33» en «€ 437,77».
E
In artikel LVIII, onderdeel a, wordt «onderdeel IV» vervangen door «onderdeel B».
ARTIKEL XXXIX
Artikel X, onderdeel A vindt geen toepassing op verkrijgingen op grond van huwelijkse
voorwaarden die zijn aangegaan voor 16 september 2025, 16:00 uur, alsmede op verkrijgingen
op grond van een notarieel samenlevingscontract dat is afgesloten voor 16 september
2025, 16:00 uur. De eerste zin is niet langer van toepassing zodra die huwelijkse
voorwaarden, onderscheidenlijk dat notariële samenlevingscontract, op of na dat tijdstip
worden, onderscheidenlijk wordt, gewijzigd met betrekking tot het aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap
of de te verrekenen som.
ARTIKEL XL
De artikelen 5.26, vierde lid, en 5.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting
2001 blijven buiten toepassing voor zover het werkelijke rendement van bezittingen
en schulden, bedoeld in artikel 5.25, eerste lid, van die wet, wordt bepaald over
bezittingen of schulden die direct voorafgaand aan 25 augustus 2025, 16.00 uur tot
de bezittingen, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, van die wet, onderscheidenlijk
de schulden, bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van die wet, behoorden.
ARTIKEL XLI
1. Bij de toepassing van de artikelen 10.1, eerste lid, 10.3, tweede lid, en 10bis.12
van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 20a, tweede lid, en 22d van de
Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2026 worden de betreffende
bedragen niet vermenigvuldigd met de tabelcorrectiefactor, maar met 1,027782.
2. Bij de toepassing van artikel 10.1, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
en artikel 20b, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van
het kalenderjaar 2026 wordt het betreffende bedrag niet vermenigvuldigd met de uitkomst
van de daarin opgenomen formule, maar, in afwijking van het eerste lid, met 1,02083650.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de bedragen, genoemd in artikelen 9.4, eerste
lid, onderdeel c, en 9.4a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
ARTIKEL XLII
De bedragen, bedoeld in de artikelen en onderdelen, genoemd in artikel XXXV, onderdeel
c, van het Belastingplan 2024, waarop artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001 van overeenkomstige toepassing is bij het begin van het kalenderjaar 2026, worden
daarbij niet vermenigvuldigd met de tabelcorrectiefactor, maar met 1,027782.
ARTIKEL XLIII
Bij de toepassing van artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d
van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2026 met betrekking
tot de in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdelen b en c, van de Wet inkomstenbelasting
2001 als tweede vermelde bedragen en artikel 22a, tweede lid, onderdelen b en c, van
de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedragen worden die bedragen berekend
door het vóór toepassing van artikel I, onderdeel B, in artikel 8.11, tweede lid,
eerste zin, onderdelen b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde
bedragen, te vermenigvuldigen met 1,027782 en vervolgens te verhogen met de in artikel
I, onderdeel B, vermelde bedragen.
ARTIKEL XLIV
Artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt met betrekking tot artikel 5.5
van die wet geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2026.
ARTIKEL XLV
Artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt met betrekking tot artikel 5.13
van die wet geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2027.
ARTIKEL XLVI
Na toepassing van de artikelen I, onderdeel A, en III, onderdeel B, artikel 10.1 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en de artikelen 20a, tweede lid, en 20b, tweede lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2026 worden
de bedragen in kolom III van de tabellen in de artikelen 2.10, eerste lid, en 2.10a,
eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en in de artikelen 20a, eerste lid,
en 20b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij ministeriële regeling
gewijzigd in de bedragen die na toepassing van die bepalingen voortvloeien uit de
bij het begin van het kalenderjaar 2026 in de kolommen I en II van die tabellen vermelde
bedragen en de in kolom IV van die tabel vermelde percentages.
ARTIKEL XLVII
Artikel 27a van de Wet op de accijns vindt bij het begin van het kalenderjaar 2026
geen toepassing op de bedragen, genoemd in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, tweede
bedrag, onderdeel b, tweede bedrag, en onderdeel d, van die wet.
ARTIKEL XLVIII
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 april 2025 ingediende voorstel van wet
tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet
2026) tot wet is of wordt verheven, en eerder in werking treedt dan deze wet komt
de in artikel XIX, tweede lid, van Overige fiscale maatregelen opgenomen wijziging
van artikel 222, derde lid, onderdeel a, onder 2⁰, van de Provinciewet te luiden:
2°. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 23b, eerste lid, van de Wet
op de motorrijtuigenbelasting 1994, wordt vermenigvuldigd met het percentage, genoemd
in dat lid;.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 april 2025 ingediende voorstel van wet
tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet
2026) tot wet is of wordt verheven, en later in werking treedt dan deze wet komt de
in die wet in artikel XII, onderdeel B, in de in artikel XIX, tweede lid, van Overige
fiscale maatregelen 2018 opgenomen wijziging van artikel 222, derde lid, onderdeel
a, onder 2⁰, van de Provinciewet te luiden:
2°. dit tarief voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 23b, eerste lid, van de Wet
op de motorrijtuigenbelasting 1994, wordt vermenigvuldigd met het percentage, genoemd
in dat lid;.
ARTIKEL XLIX
Ingeval de samenloop van wetten die in 2025 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd
en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld,
of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van
artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten,
kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
ARTIKEL L
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdeel A, onder 1, en artikel III, onderdeel B, onder 1, eerst toepassing
vinden nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het
kalenderjaar 2026 is toegepast;
b. artikel I, onderdeel B, en artikel III, onderdeel A, terugwerken tot en met 1 januari
2020;
c. artikel I, onderdelen F en G, onder 1, en artikel XL terugwerken tot en met 25 augustus
2025, 16.00 uur;
d. artikel VII toepassing vindt voordat artikel V, onderdelen E en G, van de Wet bedrag
ineens, RVU en verlofsparen wordt toegepast;
e. artikel XI, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 januari 2025;
f. artikel XXXIII voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot belastingaanslagen
erfbelasting ter zake van overlijdens die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden;
g. artikel XXXVII toepassing vindt voordat de artikelen III en IX van het Belastingplan
2024 worden toegepast;
h. artikel XXXVIII, onderdeel A, toepassing vindt voordat de artikelen II en IX, onderdeel
A, van het Belastingplan 2025 worden toegepast;
i. artikel XXXVIII, onderdeel D, toepassing vindt voordat artikel XLIII van het Belastingplan
2025 wordt toegepast.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XVII, onderdeel B, in werking op het
tijdstip waarop artikel 2, eerste lid, van de Wet vrachtwagenheffing in werking treedt.
ARTIKEL LI
Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2026.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.