Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van de leden Joseph en Vermeer over werken aan een toekomstbestendig pensioen (Kamerstuk 36775)
2025D38920 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de initiatiefnemers
over de op 26 juni 2025 ontvangen initiatiefnota van de leden Joseph en Vermeer over
werken aan een toekomstbestendig pensioen (Kamerstuk 36 775, nr. 2).
De voorzitter van de commissie,
Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie,
Morrin
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
II Antwoord/Reactie van de initiatiefnemers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota Werken aan
een toekomstbestendig pensioen en hebben hierover de volgende vragen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemers onrealistische communicatie
over de gevolgen van invaren kan neerkomen op «ongeoorloofde inmenging in het eigendomsrecht,»
en dat dit enorme aansprakelijkheidsrisico’s met zich meebrengt. Deze leden vragen
de initiatiefnemers uiteen te zetten wat dit concreet betekent voor pensioenfondsen
die reeds zijn ingevaren of die op korte termijn gaan invaren, maar waarbij deelnemers
geen realistische of volledige communicatie hebben ontvangen.
De leden van de PVV-fractie vragen of de initiatiefnemers overwegen om wettelijke
normen vast te leggen voor pensioencommunicatie, zodat deelnemers beter beschermd
worden tegen misleidende of te rooskleurige verwachtingen, en hoe deze normen eruit
zouden komen te zien.
De leden van de PVV-fractie lezen dat er in het nieuwe stelsel minder beleggings-
en renterisico’s genomen kunnen worden. Deze leden constateren tegelijkertijd dat
pensioenfondsen in de praktijk keuzes maken in hun beleggingsbeleid die niet uitsluitend
gericht zijn op het behalen van zo hoog mogelijk rendement, bijvoorbeeld vanwege duurzaamheidscriteria.
Kunnen de initiatiefnemers uiteenzetten hoe zij deze ontwikkeling beoordelen en welke
risico’s dit volgens hen met zich meebrengt?
De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers hoe effectief het hoorrecht
en andere vormen van collectieve medezeggenschap in de praktijk zijn. Deze leden vragen
of de initiatiefnemers verbeterpunten zien en zo ja, welke.
De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers hoe hun voorstellen bijdragen
aan het vergroten van het vertrouwen van deelnemers in het pensioenstelsel.
De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers uiteen te zetten waarom zij
geen aandacht bestreden aan de hoge uitvoeringskosten van de transitie en hoe dit
verdedigbaar is richting deelnemers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de initiatiefnota met belangstelling
gelezen. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemersinitiatiefnemers
stellen dat er «geen eerlijk verhaal verteld» wordt over de transitie naar het nieuwe
pensioenstelsel, en verwijzen daarbij naar een citaat uit 2022 (3,5 jaar geleden)
van de toenmalige voorzitter van de FNV. Zijn de initiatiefnemers het ermee eens dat
het technisch gezien mogelijk is dat huidige deelnemers (werkenden, slapers en gepensioneerden)
er allemaal op vooruit kunnen gaan door het (indirect) verlagen van de buffers die
pensioenfondsen nu nog moeten aanhouden? Zo nee, waarom niet? Kunnen zij dit onderbouwen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemers nog meer concrete
voorbeelden kunnen geven van «te rooskleurige communicatie», zoals zij dit noemen.
Kunnen zij onderbouwen waarom deze voorbeelden wat hen betreft «te rooskleurig» zijn?
Zijn hierbij ook meer recente voorbeelden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers van mening zijn
dat pensioenfondsen het doel van meer perspectief op een koopkrachtig pensioen niet
gaan bereiken. De initiatiefnemers onderbouwen deze stelling echter niet. Deze leden
vragen hen daarom dit alsnog te doen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn net als de initiatiefnemers van mening
dat inflatie een risico vormt voor gepensioneerden op het moment dat hun pensioeninkomen
niet meestijgt met de prijzen. In het huidige stelsel geldt voor veel verzekerde regelingen
helaas dat de pensioenuitkeringen vaststaan en dus niet geïndexeerd worden. Gepensioneerden
hebben dus meer aan een variabele uitkering die wél kan stijgen, dan aan een vaste
uitkering die steeds minder waard wordt. Zijn de initiatiefnemers het daarmee eens?
Zo nee, waarom niet?
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de initiatiefnemers een directe
koppeling aan de inflatie als de enige manier zien om gepensioneerden te beschermen
tegen inflatierisico. Zo ja, zouden zij zo’n koppeling verplicht willen stellen? Deze
leden vinden het problematisch dat de initiatiefnemers in hun nota stellen dat inflatie
geen rol speelt in het nieuwe stelsel; inflatie heeft immers invloed op beleggingsresultaten
en daarmee op de verhoging van pensioenuitkeringen. Daarnaast worden in het nieuwe
stelsel pensioenuitkeringen eerder verhoogd dan onder het financieel toetsingskader
(FTK), waardoor deelnemers meer kans hebben op koopkrachtbehoud. Zien de initiatiefnemers
dat deelnemers op deze manier ook beschermd kunnen worden tegen inflatie, zonder een
directe koppeling?
Communicatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen
in wettelijk verplichte doorrekeningen over de overgang naar het nieuwe stelsel de
fictie te hanteren dat het «genoeg-is-genoeg»-principe wordt losgelaten. Begrijpen
deze leden goed dat de initiatiefnemers niet voorstellen dit principe daadwerkelijk
los te laten, maar alleen te doen alsof voor de genoemde berekeningen? Kunnen de initiatiefnemers
toelichten waarom het volgens hen logisch is om berekeningen te baseren op een uitgangspunt
dat niet strookt met de werkelijkheid, waarin het «genoeg-is-genoeg»-principe wél
wordt toegepast? Deze leden snappen dat de berekeningen soms wel erg rooskleurig overkomen,
maar wijzen op het feit dat het hier expliciet gaat over de rooskleurige scenario’s
en niet over de «standaard»-scenario’s. Zou het niet logischer zijn om daar minder
optimistische uitgangspunten te hanteren, in plaats van een vergelijking op te tuigen
met een niet-bestaande situatie (het FTK zonder «genoeg-is-genoeg»-principe)?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen ook dat de initiatiefnemers willen dat
inflatie meegenomen wordt in de communicatie over verwachte pensioenresultaten. Deze
leden vrezen dat dit tot verwarring zal leiden. Inflatie heeft immers niet alleen
gevolgen voor de waarde van de uitkering, maar ook voor de uitkering zelf, en de doorwerking
hiervan is complex; daarnaast gelden lange-termijn macro-economische voorspellingen
als notoir onbetrouwbaar. Daarmee leidt dit voorstel tot twee bezwaren: ten eerste
tot nog grotere onzekerheid rondom de verwachte resultaten dan er nu al is, en ten
tweede tot verwarring over wat de voorgespiegelde bedragen betekenen. Het weergeven
van bedragen in het huidige prijsniveau is immers eenvoudiger te begrijpen. Hoe kijken
de initiatiefnemers hiernaar? Willen zij dat de communicatie transparant en begrijpelijk
is of willen zij het nog complexer maken?
Doelstellingen
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat inflatierisico inherent
is aan een kapitaaldekkingsstelsel. Deze leden vragen daarom of de initiatiefnemers
voorstander zijn van meer omslag in het Nederlandse pensioenstelsel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het voorstel tot het formuleren
van een «koopkrachtambitie» zich verhoudt tot het voorstel om minder rooskleurig te
communiceren over verwachte pensioenuitkeringen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook nieuwsgierig waar de prioriteiten
van de initiatiefnemers liggen. De initiatiefnemers lijken zich immers vooral zorgen
te maken over variabele pensioenen die niet volledig beschermd zijn tegen inflatierisico,
terwijl zij tegelijkertijd pleiten voor bredere inzet van een vaste uitkering. Het
is nu al zo dat vaste uitkeringen niet altijd beschermd zijn tegen inflatie, omdat
zij soms überhaupt niet geïndexeerd worden. Wat vinden de initiatiefnemers daarvan?
Vinden zij het feit dat veel pensioenen in het nieuwe stelsel niet 100% beschermd
zijn tegen inflatierisico (wat in het huidige stelsel natuurlijk ook al zo is) erger
dan dat veel pensioen helemaal niet stijgen? Waarom hebben zij in hun initiatiefnota
gekozen voor het aankaarten van het eerste in plaats van het laatste?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken verder op dat een veel groter probleem
natuurlijk is dat veel mensen überhaupt geen pensioen opbouwen, omdat werkgevers niet
verplicht zijn een pensioenvoorziening aan te bieden en er ook geen verplichting geldt
voor de steeds grotere groep zelfstandigen. Deze leden vragen of de initiatiefnemers
dit ook problematisch vinden, en waarom zij hierover niets hebben opgenomen in hun
initiatiefnota. Welke mogelijkheden zien de initiatiefnemers om dit probleem op te
lossen?
Governance
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben in het verleden aangegeven dat het
nieuwe pensioenstelsel extreem complex is, en hebben daar eerder hun zorgen over geuit.
Delen de initiatiefnemers deze zorgen? Deze leden zijn verbaasd te lezen dat de initiatiefnemers
niet de complexiteit in het stelsel willen verminderen, maar in plaats daarvan doen
alsof risico’s ingeperkt kunnen worden door extra keuzes bij deelnemers neer te leggen.
Hiermee zadelen zij deelnemers met extra verantwoordelijkheid op, terwijl de meeste
mensen helemaal geen tijd hebben om zich in de complexe details van het pensioenstelsel
te verdiepen. Waarom kiezen de initiatiefnemers er niet voor om pensioenen voor mensen
gewoon goed te regelen, in plaats van iedereen het maar zelf uit te laten zoeken?
Realiseren zij zich dat hun voorstellen zich vooral richten op een zeer kleine groep
deelnemers die wel de tijd en capaciteit heeft om de genoemde keuzes te maken, terwijl
hun keuzes wel gevolgen kunnen hebben voor de grotere groep deelnemers voor wie dit
niet geldt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat zij graag voorstellen zien die
het pensioenstelsel toegankelijker maken, en die de collectiviteit en solidariteit
versterken. De voorstellen van de initiatiefnemers getuigen juist van een extreem
neoliberale visie, gericht op individualisering en «keuzevrijheid». Deze leden zijn
van mening dat de taak van de overheid is om een goed, koopkrachtig en zeker pensioen
te regelen voor Nederlanders, niet om zeer complexe systemen op te tuigen en die dan
als «keuzevrijheid» te verkopen. Hoe kijken de initiatiefnemers hiernaar?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken daarnaast op dat de voorstellen van
de initiatiefnemers weinig met governance te maken hebben, maar wel de solidariteit
en collectiviteit van het stelsel ondermijnen. Ook merken deze leden op dat deze voorstellen
de afgelopen jaren meermaals zijn gedaan, ook door de initiatiefnemers zelf, en steeds
zijn verworpen. Zij roepen de initiatiefnemers daarom op om te gaan werken aan voorstellen
die het pensioenstelsel echt verbeteren, in plaats van steeds opnieuw pogingen te
doen om de pensioenen van Nederlanders te ondermijnen.
Plan B
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers zich zorgen
maken over pensioenfondsen die niet kunnen invaren. Ook deze leden hebben daar aandacht
gevraagd bij de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Zij
snappen echter niet hoe de voorstellen van de initiatiefnemers dit probleem oplossen.
Het voorstel om «ingroeien» mogelijk te maken betekent echter dat er niet wordt ingevaren,
wat op dit moment ook al een gegeven is voor fondsen die niet kunnen invaren. De voordelen
van invaren zijn dus nog steeds niet beschikbaar voor die fondsen. Het voorstel van
de initiatiefnemers lijkt daarom meer gericht op fondsen die wél kunnen invaren. Hoe
zien zij dit? Zijn zij zich ervan bewust dat hun «plan B» voor alle fondsen zou gaan
gelden, terwijl fondsen die niet invaren op dit moment maar 0,81 procent van de deelnemers
vertegenwoordigen, en dat het daarbij grotendeels gaat om gesloten fondsen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het voorstel van de initiatiefnemers
erop neerkomt dat iedereen uiteindelijk in de flexibele premieregeling terechtkomt.
Dat sluit aan bij de eerdere waarschuwingen van deskundigen dat de solidaire premieregeling
praktisch onuitvoerbaar wordt als er niet wordt ingevaren. De initiatiefnemers geven
aan dat deze regeling «heel solidair» is, maar gaan niet in op de verschillen tussen
de solidaire premieregeling en de flexibele premieregeling. Deze leden vragen daarom
of zij dat alsnog kunnen doen. Wat zijn volgens de initiatiefnemers de verschillen,
en de voor- en nadelen van de twee regelingen? Hoe verklaren zij dat sociale partners
massaal kiezen voor de solidaire premieregeling? Is het bewust dat de initiatiefnemers
schrijven dat gepensioneerden alle risico’s met elkaar delen in hun voorstel, en dus
niet alle deelnemers? Vinden zij het wenselijk dat de solidariteit tussen generaties
hiermee doorbroken wordt? Hoe rijmen zij hun de facto ondermijning van de solidaire
premieregeling met hun pleidooi voor keuzevrijheid? Zijn zij het ermee eens dat sociale
partners een cruciale rol spelen in ons pensioenstelsel?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen voorts hoe de initiatiefnemers het
risico bezien dat door het de facto introduceren van veel meer gesloten fondsen die
niet invaren veel meer fondsen worden overgeheveld naar de commerciële verzekeringssector,
weg van ons solidaire en collectieve stelsel dat uitgevoerd wordt door pensioenfondsen.
Zouden zij dit een wenselijke ontwikkeling vinden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden
Joseph en Vermeer over aanpassingen in het pensioenstelsel.
De leden van de VVD-fractie merken op dat met de Wtp een ingrijpende en zorgvuldige
hervorming van ons pensioenstelsel in gang is gezet, die breed gedragen is door zowel
politiek als de sociale partners. Deze wet maakt pensioenen persoonlijker, transparanter
en beter bestand tegen economische schokken, terwijl solidariteit behouden blijft.
De komende jaren staan fondsen, uitvoerders en sociale partners voor de enorme uitdaging
om deze wetgeving in de praktijk te brengen. Rust en stabiliteit zijn nu dan ook essentieel,
zo menen deze leden, om de transitie zorgvuldig, uitvoerbaar en betaalbaar te laten
verlopen. Nieuwe grote wetswijzigingen kunnen het vertrouwen van deelnemers en uitvoerders
ondermijnen, kosten opdrijven en vertraging veroorzaken.
Hoewel de leden van de VVD-fractie openstaan voor verbeteringen, hebben zij vragen
bij de noodzaak van de voorgestelde wijzigingen in deze initiatiefnota, gezien het
belang van een voorspelbaar wettelijk kader. Daarom hebben ze een aantal vragen en
opmerkingen over deze initiatiefnota aan de initiatiefnemers.
Inleiding / Algemeen
De initiatiefnemers stellen voor om de Wtp op meerdere punten fundamenteel aan te
passen, terwijl de sector midden in de implementatie van een grootschalige transitie
zit. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze voorgestelde wijzigingen zich verhouden
tot de uitvoerbaarheid en de huidige transitieplanning richting 2027/2028. Kan het
heropenen van de reeds gemaakte keuzes, zoals invaren en shoprecht, leiden tot vertraging,
hogere uitvoeringskosten en juridisering, met negatieve gevolgen voor deelnemers?
Wat is de visie hierop van de initiatiefnemers? En hoe verhouden de wijzigingsvoorstellen
zich tot het feit dat dit in de ogen van de initiatiefnemers al een risicovolle en
onomkeerbare operatie is, en dus zorg en duidelijkheid behoeft tijdens de uitvoering?
Tevens zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat voortdurende stelselwijzigingen
het vertrouwen in het pensioenstelsel juist verder onder druk zetten en het draagvlak
voor dit stelsel zou kunnen afnemen. Hoe beoordelen de initiatiefnemers dit?
Communicatie
De leden van de VVD-fractie erkennen dat communicatie over pensioenuitkeringen eerlijk
en realistisch moet zijn. Deze leden zijn dan ook tevreden over hoe de Wtp hier al
scherp op ingericht is, met een aantal wettelijke eisen voor scenario’s en transparantie.
Desondanks stellen de initiatiefnemers dat de communicatie over deze wet en effecten
daarvan niet zouden kloppen, of in ieder geval misleidend zouden zijn. Tegelijkertijd
zien we de afgelopen tijd onrust en polarisatie ontstaan door de verdere politisering
en angstbeelden die worden opgeworpen over dit nieuwe pensioenstelsel, dat zowel in
de politiek als door «de polder» breed wordt gedragen. Deze leden menen dan ook dat
dit soort opmerkingen onrust en polarisatie alleen maar verder aanwakkert. Hoe zien
de initiatiefnemers van deze nota hun rol in de onrust die de afgelopen tijd ontstaan
is over deze wet, en de angst die bij groepen mensen is opgeroepen over de effecten
van het Wtp?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie welke aanvullende communicatiemodellen de
initiatiefnemers concreet voorstellen, en hoe deze aansluiten op het huidige toezicht
door De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM). Welke cijfers
en data moet er verder worden gedeeld, en hoe gaat dat ervoor zorgen dat de onrust
over dit stelsel kan afnemen en de rust kan worden teruggevonden?
Governance
De leden van de VVD-fractie merken op dat het omzetten van bestaande rechten («invaren»)
een essentieel onderdeel van de Wtp is, juist om een tweedeling tussen oude en nieuwe
rechten te voorkomen. Deze leden vragen dan ook hoe de voorstellen voor een herzien
bezwaarrecht en individueel shoprecht zich verhouden tot de noodzaak van collectieve
solidariteit in dit stelsel, en het beperken van uitvoeringskosten voor zowel de overheid
als de pensioenfondsen. Hebben de initiatiefnemers een analyse gemaakt van de extra
juridische en administratieve lasten als miljoenen deelnemers individuele keuzes krijgen?
Welke effecten verwachten zij op beleggingsrendementen en risicodeling, als grote
groepen zich individueel kunnen onttrekken aan het collectieve stelsel?
Plan B
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van koopkrachtige pensioenen.
Wel vragen deze leden waarom de initiatiefnemers kiezen voor verruiming van indexatieregels
en inflatiebescherming op korte termijn, terwijl dit de intergenerationele evenwichtigheid
kan ondermijnen. Kunnen zij hier een reflectie op geven? Daarnaast vragen deze leden
hoe door de initiatiefnemers voorkomen wordt dat deze voorstellen leiden tot een verschuiving
van risico’s naar jongere generaties. Zijn de initiatiefnemers van mening dat een
stabiel wettelijk kader beter bijdraagt aan het vertrouwen van deelnemers dan het
introduceren van nieuwe indexatieregels midden in de transitie? Ook hier vragen een
reflectie van de initiatiefnemers.
De leden van de VVD-fractie zien verder ook het belang van uitvoerbare alternatieven,
maar wijzen erop dat pensioenfondsen al ruime keuzevrijheid hebben in de inrichting
van hun transitieplannen. In dat kader vragen deze leden waarom de initiatiefnemers
een wettelijk vastgelegd «plan B» noodzakelijk achten, terwijl fondsen al risicomanagementverplichtingen
hebben en de wet flexibiliteit biedt? Zien zij, zo vragen deze leden, niet een groot
risico dat een wettelijke verplichting tot alternatieve scenario’s de complexiteit
vergroot, de kosten verhoogt en de implementatie vertraagt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden
Joseph en Vermeer over werken aan een toekomstbestendig pensioen. Deze leden onderschrijven
het belang van een toekomstbestendig pensioen. Hiertoe moet er volgens deze leden
sprake zijn van een koopkrachtig pensioen om de bestaanszekerheid van gepensioneerden
te garanderen, en behoud van de collectieve en solidaire elementen van het nieuwe
pensioenstelsel. Zij hebben hierover nog een aantal vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de NSC-fractie delen de zorgen van de initiatiefnemers over de communicatie
in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. In het belang van de deelnemers moet
de communicatie over de voor- en nadelen van het nieuwe stelsel tijdig, realistisch
en consistent zijn. Deze leden vragen de initiatiefnemers daarom naar de gevolgen
voor de consistentie van pensioencommunicatie van de aanbeveling om de genoeg-is-genoeg
aanname los te laten in de wettelijk verplichte doorrekeningen. Hoe verhoudt dit zich
tot de deelnemerscommunicatie van pensioenfondsen die reeds zijn ingevaren? Hoe realistisch
is het dat deze wetswijziging voor 1 januari 2026 ingaat? Is het dan nog haalbaar
voor de pensioenfondsen die streven naar invaren op 1 januari 2026 en gezamenlijk
miljoenen deelnemers vertegenwoordigen om dit uit te voeren?
De leden van de NSC-fractie zijn het volledig eens met de initiatiefnemers dat het
behoud van voldoende koopkracht ontzettend belangrijk is voor de bestaanszekerheid
van (toekomstig) gepensioneerden, in het bijzonder in tijden van hoge inflatie. Deze
leden vragen de initiatiefnemers daarom of zij nog aanvullende aanbevelingen voor
ogen hebben om een koopkrachtig pensioen beter na te kunnen streven. Zitten er volgens
de initiatiefnemers nog meer lacunes in de wet waardoor sturing op koopkracht onvoldoende
mogelijk is?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de initiatiefnemers aanbevelen om ook (bijna)
gepensioneerden in de solidaire regeling na invaren de keuze voor een vaste of variabele
te geven. De initiatiefnemers bevelen ook aan om mogelijk te maken dat pensioenfondsen
het zogenoemde «shoprecht» collectief kunnen regelen via een carve-out. Deze leden
vragen de initiatiefnemers hoe deze aanbevelingen zich verhouden tot de keuze van
sociale partners voor de solidaire premieregeling. Betekent dit niet dat met terugwerkende
kracht transitieplannen moeten worden aangepast, omdat er «de facto» dan sprake is
van een flexibele premieregeling? Hoe past een carve-out bij shoprecht binnen het
collectieve en solidaire karakter van het nieuwe pensioenstelsel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De nieuwe pensioenwet moet en kan beter
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota over werken
aan een toekomstbestendig pensioen. Het opstellen van een initiatiefnota vraagt veel
tijd en aandacht, waar deze leden de initiatiefnemers voor willen bedanken.
De leden van de CDA-fractie zien ook dat de veranderingen in het pensioenstelsel bij
mensen tot vragen en onzekerheid leiden. Dat is logisch, omdat het zeker voor gepensioneerden
direct aan hun inkomen raakt. Goede communicatie over wat het voor mensen individueel
betekent, is dan essentieel. Deze vragen en zorgen serieus nemen betekent volgens
deze leden nog niet dat er wijzigingen in het al lopende transitieproces naar het
nieuwe stelsel aangebracht moeten worden.
De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat de transitie
naar het nieuwe pensioenstelsel een enorm omvangrijke operatie is. Daarom menen deze
leden dat er gegronde redenen moeten zijn om halverwege de transitie de regels te
veranderen. Zij hebben in dat licht de volgende algemene vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers stellen dat het nieuwe
pensioenstelsel een te rooskleurig beeld geschetst wordt. Deze leden vragen waarop
zij dat baseren, anders dan een enkel krantenartikel. De verschillende communicatiemiddelen
van de overheid, sociale partners, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen geven
in de regel duidelijke, feitelijke informatie.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers in de tweede plaats
forse problemen zien in de uitvoeringspraktijk. Deze leden vragen de initiatiefnemers
hoe zij aankijken tegen het feit dat inmiddels vier pensioenfondsen met ruim 219.000
deelnemers zijn ingevaren en dat veel ook grotere fondsen voortvarend bezig zijn met
hun transitie per 1 januari aanstaande. Zien de initiatiefnemers in de reguliere rapportage
van de regeringscommissaris transitie pensioenen aanleiding voor hun sombere blik
over de transitie?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers zich in de derde plaats
zorgen maken over het draagvlak voor pensioen. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers
de recente publieksmonitor pensioenen beoordelen, waarin het vertrouwen van Nederlanders
in het pensioenstelsel is toegenomen en het hoogste punt heeft bereikt sinds de start
van de metingen. Het is volgens deze leden nog steeds een (te) laag cijfer, waarbij
moet worden meegenomen dat deelnemers hun eigen pensioenfonds vaak een hoger cijfer
geven. Deze leden menen dat vertrouwen in het stelsel alleen vergroot kan worden met
duidelijke communicatie en helderheid over wat wel en niet beloofd wordt. Dat zijn
zij met de initiatiefnemers eens. Zij zien echter ook dat juist door de toegenomen
communicatie meer mensen zich verdiepen in pensioen en daarmee het vertrouwen stijgt.
Zij vragen de initiatiefnemers of zij niet zelf een onterecht scheef beeld schetsen
van het nieuwe stelsel.
Tot slot willen de leden van de CDA-fractie memoreren dat de Wtp tot stand is gekomen
op basis van een breed gedragen pensioenakkoord, gesloten door sociale partners met
het kabinet, waarbij ook breed politiek draagvlak was verzekerd. Een dergelijke aanpak
past in het Rijnlands model van samenwerking en draagvlak. Daarnaast is het voor het
vertrouwen in de overheid en politiek essentieel dat afspraken nagekomen worden en
de overheid dus betrouwbaar is. Deze leden vragen hoe de verschillende voorstellen
uit de initiatiefnota zich verhouden tot het tripartiet gesloten Pensioenakkoord.
Daarnaast vragen zij welke belang de initiatiefnemers hechten aan maatschappelijk
draagvlak voor hun voorstellen.
Communicatie: voorkom te hoge beloftes
De leden van de CDA-fractie zijn het met de initiatiefnemers eens dat de communicatie
helder, duidelijk en correct moet zijn. En ook – niet onbelangrijk – begrijpelijk
voor de deelnemers. Het is volgens deze leden positief dat AFM een grotere rol in
het nieuwe stelsel heeft gekregen en hier ook secuur op let. De initiatiefnemers stellen
voor enkele nieuwe berekeningen toe te voegen aan de al zeer omvangrijke communicatie
richting deelnemers, deze leden hebben daarover enkele vragen omdat zij twijfelen
aan de toegevoegde waarde.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers voorstellen dat pensioenfondsen
berekeningen aan deelnemers verschaffen waarin de «genoeg is genoeg» regeling uit
het oude stelsel wordt losgelaten, omdat dit een eerlijkere vergelijking tussen het
oude en nieuwe stelsel zal opleveren. Deze leden vragen waarom het loslaten van deze
regel uit het FTK leidt tot een eerlijkere vergelijking. Zij vragen of dit niet juist
zorgt voor een oneerlijke vergelijking door te vergelijken met een niet bestaande
versie van het FTK. Zij vragen dit met name omdat het voor de deelnemers dan nog verwarrender
wordt. Zij vragen of dit bovendien niet al een gepasseerd station is.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat vrijwel alle implementatieplannen al zijn
ingeleverd bij DNB. De communicatie rondom de transitie richting deelnemers is al
volop onderweg, zo stellen deze leden. Zij vragen of de initiatiefnemers nader kunnen
toelichten waarom dit beslispunt geen «mosterd na de maaltijd is», en of zij kunnen
toelichten welke impact dit beslispunt zou hebben op het hele besluitvormingstraject
bij sociale partners en bij pensioenfondsbesturen.
De leden van de CDA-fractie krijgen signalen uit de pensioensector dat deze berekeningen
wel extra tijd en geld kosten in tegenstelling tot wat de initiatiefnemers schrijven,
omdat de berekeningen nu niet gemaakt worden op deelnemersniveau en in het voorstel
van de initiatiefnemers dat wel moet gebeuren. Deze leden vragen of de initiatiefnemers
hierop in willen gaan.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers voorstellen voor om
zowel de opbouw- als de uitkeringsfase te communiceren over pensioenuitkomsten die
gecorrigeerd zijn voor verwachte inflatie. Alleen de solidaire premieregeling kent
een pensioendoelstelling. Deze leden vragen of de initiatiefnemers vinden dat ook
in de flexibele premieregeling een doelstelling geformuleerd moet worden, omdat er
immers gestuurd moet worden op koopkrachtbehoud.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat er ook voor de risico’s bij pensioenuitkeringen
gewaarschuwd moet worden. Zo kan de kans op korting, volgens deze leden, in de nieuwe
regeling klein zijn (bijvoorbeeld 3 procent in de eerste vijf jaar), maar de korting
als er gekort wordt heel groot (meer dan 20 procent). Het is volgens deze leden belangrijk
dat mensen hiervan op de hoogte zijn, zodat zij (vooraf) ook meer handelingsperspectief
hebben. Bijvoorbeeld door voorzichtig te zijn met het aangaan van hogere vaste lasten
en indien mogelijk zelf een buffer op te bouwen.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de initiatiefnemers steunen dat goede
communicatie toegankelijk en overzichtelijk moet blijven voor deelnemers. Deze leden
vragen of met steeds meer toevoegingen aan de informatie die de initiatiefnemers voorstellen,
dit nog toegankelijk en overzichtelijk blijft. En hoe de initiatiefnemers hun voorstellen
zien in relatie tot de taak van de AFM om erop toe te zien dat pensioenformatie correct,
duidelijk en tijdig door pensioenfondsen aan deelnemers wordt verstrekt.
Doelstellingen: voorkom te hoge beloftes
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de stelling van de initiatiefnemers dat
ons pensioenstelsel gevoelig is voor inflatie. Een kapitaalgedekt stelsel in welke
vorm dan ook is dat. Deze leden menen dat juist daarom het Nederlandse stelsel met
een basispensioen Algemene Ouderdomswet (AOW) op omslagbasis dat meestijgt met de
loonontwikkelingen in combinatie met een collectief en solidair aanvullend pensioen
op kapitaalbasis juist ideaal is. Onderschrijven de initiatiefnemers dat?
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat één van de redenen om naar het nieuwe
stelsel over te gaan juist de hoge kosten van een zeker pensioen was: grote (koopkracht)ambitie
in combinatie met zekerheid leidt tot hoge kosten en schijnzekerheid. Om die redenen
zijn de pensioenen gedurende lange tijd niet geïndexeerd in het oude stelsel. Daarom
is in het nieuwe stelsel gekozen voor premieregelingen en minder zekerheid dat juist
perspectief biedt op eerder indexeren. Deze leden vragen of de initiatiefnemers beseffen
dat het formuleren een koopkrachtambitie als een belofte wordt gezien die nooit waargemaakt
kan worden of alleen tegen zeer hoge kosten (lees: een lager pensioen).
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers willen dat er beter gestuurd
kan worden op koopkrachtbehoud. Deze leden vragen of de initiatiefnemers beogen dat
er meer risicovol belegd gaat worden om te sturen op koopkrachtbehoud en hoe zich
dat verhoudt tot hun zorg dat pensioenuitkeringen meer meebewegen met beleggingsresultaten.
De leden van de CDA-fractie menen dat er geen onrealistische verwachtingen gewekt
moeten worden over pensioenuitkomsten. Deze leden vragen daarom hoe een wettelijke
koopkrachtambitie daarbij past, bijvoorbeeld in situaties dat beleggingsrendementen
of rente tegenvallen. Deze leden waarschuwen dat dit een loze belofte kan worden van
sociale partners. Of de koopkrachtambitie wordt gehaald hangt immers af van de risicohouding,
waar sociale partners geen invloed op hebben.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de kern van het nieuwe stelsel is dat bij
premieregelingen gestuurd wordt op premiehoogte en er wordt gestreefd naar een zo
goed mogelijk beleggingsresultaat met deze ingelegde premies. Een koopkrachtambitie
kan gezien worden als een resultaatsverplichting gericht op pensioenuitkomst. Deze
leden vragen hoe zich dit tot elkaar verhoudt in de ogen van de initiatiefnemers.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de flexibele premieregeling geen pensioendoelstelling
kent. Deze leden vragen hoe zich dit verhoudt tot de wens van de initiatiefnemers
voor een koopkrachtambitie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen dat de solidariteitsreserve
ook ingezet kan worden voor koopkracht en indexatie. Deze leden vragen of dit niet
betekent dat er meer vermogen van jongere deelnemers naar oudere deelnemers en gepensioneerden
wordt herverdeeld. Ook vragen zij of het zo is dat leeftijdsgroepen die toevallig
in jaren met hoge reserve-inzet met pensioen gaan voordelen hebben ten koste van jongere
generaties.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het pensioenakkoord is afgesproken dat
de solidariteitsreserve bedoeld is voor risicodeling en schokdemping, niet als impliciete
indexatiegarantie. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers daartegenaan kijken.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat de Minister op dit moment de mogelijkheden
voor het sturen op koopkrachtbehoud onderzoekt. De vraag is naar de mening van deze
leden niet alleen of het mogelijk is, maar ook of de herverdelingseffecten tussen
jongeren en ouderen gewenst zijn. Zij vragen of de initiatiefnemers dit ook zo zien.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers voorstellen om het mogelijk
te maken de rekenrente en het beschermingsrendement te baseren op de in de markt waargenomen
inflatie. Deze leden wijzen erop dat zogenaamde inflatieobligaties maar beperkt beschikbaar
zijn in de markt en vragen of de initiatiefnemers dit een begaanbare weg vinden voor
met name grotere pensioenfondsen. Deze leden vragen ook welke rekenrente de initiatiefnemers
bedoelen nu «de rekenrente» niet meer bestaat in het nieuwe stelsel en hoe zij waarborgen
dat het hanteren van alternatieve rekenrentes niet ten koste gaat van toekomstige
generaties.
Governance: geef handelingsperspectief bij invaren
De initiatiefnemers stellen voor om ook in de solidaire premieregeling een keuzemogelijkheid
te introduceren voor een vaste uitkering in plaats van een variabele, zo lezen de
leden van de CDA-fractie. Deze leden hebben op het eerste oog sympathie voor dit voorstel,
maar wel een aantal vragen. Zij vragen de initiatiefnemers welke consequenties dit
heeft voor het collectieve karakter van de solidaire premieregeling en voor de uitvoeringskosten.
Zij begrijpen dat ervoor gekozen is dit shoprecht wel in de flexibele premieregeling
op te nemen omdat het daar beter bij zou passen. In de solidaire premieregeling is
de kans op korting in de variabele uitkering van de flexibele premieregeling namelijk
kleiner en de kans op indexatie in de vaste uitkering veel groter. De solidaire premieregeling
combineert een kleine kans op korting met uitzicht op verhoging van de pensioenuitkering.
Zij vragen of shoprecht daarmee in de solidaire premieregeling onnodig is en bovendien
tot extra keuzebegeleiding leidt.
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers beogen hiermee de markt
voor verzekeringsmaatschappijen te vergroten.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers pleiten voor koopkrachtbehoud.
Een «vaste» uitkering is echter nominaal «vast». Deze leden vragen waarom de initiatiefnemers
dan een «vaste» uitkering in de solidaire premieregeling mogelijk willen maken.
De leden van de CDA-fractie hechten eraan te corrigeren dat in het oude stelsel er
zekerheid over de uitkering bestond. Ook toen konden uitkeringen dalen en werden uitkeringen
lange tijd niet geïndexeerd. In het nieuwe stelsel kunnen pensioenen eerder stijgen
met de ontwikkelingen op de markt kan een daling van de uitkering geminimaliseerd
worden. Pensioenuitvoerder PGGM heeft berekend dat de kans op verlaging van de pensioenuitkering
gedaald is van 20 procent in het oude stelsel naar minder dan 1 procent in het nieuwe
stelsel. Deze leden vragen de initiatiefnemers hierop te reflecteren.
Plan B: maak naast invaren ook ingroeien mogelijk
De initiatiefnemers stellen dat 27 procent van de fondsen heeft besloten om niet in
te varen en dat er daarom een «plan B» voor niet-invaren moet komen voor álle fondsen,
zo lezen de leden van de CDA-fractie. Deze leden menen dat dit onvoldoende motivatie
is, omdat dit meestal fondsen zijn die al gestopt zijn of binnenkort zullen stoppen.
Bovendien vertegenwoordigen deze fondsen een zeer kleine minderheid van de deelnemers
(nog geen één procent). Hoe kijken de initiatiefnemers hiernaar, zo vragen deze leden.
Deze leden vragen of het dan niet disproportioneel is om alle fondsen te verplichten
een «plan B» te maken.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de relatie tussen een «plan B», en de al opgeleverde
transitieplannen en implementatieplannen. Deze leden vragen ook wat het voorstel toevoegt
aan de bestaande mogelijkheid in de wet om niet in te varen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de variant van ingroeien niet enkel leidt tot
nieuwe discussies over hoe er in de uitkeringsfase geïndexeerd kan worden en wanneer
er moet worden gekort. Deze leden merken op dat het immers nog jaren duurt voordat
de jongste deelnemer is «ingegroeid» en er tot die tijd een discussie zal zijn over
herverdeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden
Joseph en Vermeer over werken aan een toekomstbestendig pensioen. Deze leden danken
hen voor het opstellen van deze nota, en hebben enkele vragen.
Communicatie: voorkom te hoge beloftes
De leden van de SGP-fractie hechten net als de opstellers van de initiatiefnota grote
waarde aan goede en correcte communicatie. Daarop zijn inderdaad nog stappen te zetten.
Eén van de voorstellen die gedaan wordt, is het corrigeren van de verwachte uitkomsten
voor inflatie. Deze leden snappen deze gedachte. Ook in bijvoorbeeld koopkrachtplaatjes
wordt rekening gehouden met de verwachte inflatie. Pensioenuitkeringen liggen echter
vaak in de (verre) toekomst. Hoe zien de initiatiefnemers dit concreet voor zich?
Hoe wordt de maatstaf voor de inflatie bepaald? Of wordt er bijvoorbeeld gewerkt met
meerdere varianten van inflatiepercentages? Daarnaast vragen deze leden of dit niet
leidt tot een grotere complexiteit in de communicatie.
Doelstellingen: voorkom te hoge beloftes
De leden van de SGP-fractie waarderen de inzet van de initiatiefnemers voor koopkrachtbehoud.
Deze leden wijzen echter op het feit dat juist ook in het oude stelsel de koopkracht
van gepensioneerden werd uitgehold, doordat er soms jarenlang niet geïndexeerd werd.
Terwijl er ook in het oude stelsel mogelijkheden waren om te sturen op koopkracht
en uitkeringen te indexeren voor inflatie. Dit roept bij deze leden de vraag op of
sturen op koopkracht in het pensioenstelsel niet een hele lastige opgave is. Kunnen
de initiatiefnemers daarop reflecteren? En hoe zorgen de voorstellen die de initiatiefnemers
doen er wel voor de er meer op koopkracht gestuurd kan worden?
De leden van de SGP-fractie vragen welke concrete ideeën de initiatiefnemers hebben
bij het verruimen van de mogelijkheden van de inzet van de solidariteitsreserve om
meer te sturen op koopkracht.
Financiële consequenties
De leden van de SGP-fractie hechten grote waarde aan een overheid die voorspelbaar
is en aan beleid dat consistent is. De Wtp is reeds aangenomen en de uitvoering is
al ter hand genomen. Aanpassingen in de (uitvoering van de) wet kan de uitvoering
voor grote uitdagingen plaatsen. Hoe raken de beslispunten uit de initiatiefnota de
uitvoering van de wet?
II Antwoord/Reactie van de initiatiefnemers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.