Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 746 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid flexwerkers)
Nr. 6
VERSLAG
Vastgesteld 11 september 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
3
2.
Doel en aard van de maatregelen
4
3.
Tijdelijke arbeid
6
4.
Oproep
9
5.
Uitzendarbeid
15
6.
Rechtsbescherming
19
7.
Uitvoering, toezicht en handhaving
19
8.
Gevolgen voor de werknemer, werkgever, arbeidsmarkt, regeldruk, financiën, en Caribisch
Nederland
20
9.
Consultatie en adviezen
22
10.
Inwerkingtreding en overgangsrecht
22
I. Algemeen
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking over de wijziging van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek en hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen aan
de regering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden
hebben hier op verschillende onderwerpen vragen over.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers.
Deze leden onderschrijven de noodzaak van een toekomstbestendige arbeidsmarkt, maar
maken zich zorgen dat dit wetsvoorstel leidt tot meer rigiditeit, hogere regeldruk
en verlies van werkgelegenheid, met name in sectoren die juist drijven op flexibiliteit.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers.
Deze leden onderstrepen het belang van dit wetsvoorstel om de doorgeschoten flexibilisering
van de arbeidsmarkt terug te dringen. Wel delen deze leden de geuite zorgen of met
dit wetsvoorstel de beoogde fundamentele hervorming van de arbeidsmarkt wordt bereikt.
Zij hebben daarom nog een aantal vragen aan de regering.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de doelstelling van de regering om flexwerkers meer werk- en inkomenszekerheid
te bieden, de doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt terug te dringen en
een betere balans tussen vaste en flexibele contracten te realiseren. Deze leden zijn
daarom ook blij met het feit dat deze wet nu voorligt. Wel vragen zij de regering
om nadere toelichting op een aantal punten en mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel.
De leden van de BBB-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het (wetsvoorstel)
Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten
door intermediairs en de Wet financiering sociale verzekeringen teneinde aan flexibele
arbeidskrachten meer zekerheden te verschaffen over werk en inkomen (Wet meer zekerheid
flexwerkers). Deze leden zijn van mening dat het voorstel een ontoelaatbare last neerlegt
bij werkgevers door het afschaffen van nulurencontracten en het aanpassen van de regels
rond uitzendarbeid
De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel meer zekerheid
voor flexwerkers. Dit is het eerste grotere onderdeel van het arbeidsmarktpakket dat
de Kamer behandelt. Verschillende kabinetten hebben samen met sociale partners de
Sociaal-Economische Raad (SER) middellange termijn (MLT-)advies 2021–2025 uitgewerkt
tot het arbeidsmarkpakket. Deze leden staan positief tegenover het arbeidsmarktpakket
en de doelen ervan: meer zekerheid voor werkenden en wendbaarheid voor werkgevers.
Deze leden hebben wel enkele vragen aan de regering en doen enkele aanvullende suggesties
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wet meer zekerheid flexwerkers. Deze leden zijn van mening
dat het van belang is om de flexwerkers meer te ondersteunen en sociale zekerheid
te bieden. Daarbij zijn de voorstellen die in de wet worden gedaan, een goede stap.
Wel hebben deze leden nog een aantal verduidelijkende vragen over hoe de voorstellen
daadwerkelijk geïmplementeerd gaan worden en tot welk effect dat gaat leiden.
De leden van de SGP-fractie hebben met kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover nog enkele
vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers.
Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over
dit wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de NSC-fractie lezen in de aanleiding dat dit wetsvoorstel de zekerheid voor werknemers op een flexibel
contract beoogt te verbeteren, en daarmee ook beoogt bij te dragen aan de vermindering
van de verschillen tussen flexwerkers en werknemers met een vast contract. Tevens
lezen deze leden dat er in het arbeidsmarktpakket ook andere wetsvoorstellen zijn
die beogen de wendbaarheid voor werkgevers binnen het vaste contract te vergroten.
Deze leden is echter niet duidelijk in welke wetsvoorstellen van het arbeidsmarktpakket
dan ook concrete maatregelen worden genomen om de wendbaarheid binnen het vaste contract
te vergroten voor werkgevers. Deze leden vragen de regering daarom of zij aan kan
geven in welke wetsvoorstellen van het arbeidsmarktpakket concrete maatregelen worden
genomen om het vaste contract wendbaarder te maken voor werkgevers.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de kritiek van de Raad van State duidt dat van een fundamentele
hervorming geen sprake is en dat vooral de mogelijkheden voor flexwerk worden beperkt,
zonder het vaste contract aantrekkelijker of wendbaarder te maken.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet is gekozen om tegelijk met het beperken
van flexwerk, ook stappen te zetten richting meer wendbaarheid van het vaste contract,
zoals de commissie-Borstlap beoogde. Waarom is hier niet voor gekozen en zou het niet
effectiever zijn om maatregelen op beide vlakken tegelijkertijd te implementeren?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het wetsvoorstel concreet bijdraagt aan het
oplossen van arbeidsmarktkrapte, nu de Raad van State constateert dat dit aspect onvoldoende
is uitgewerkt.
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de bredere arbeidsmarkthervormingen
die nog in voorbereiding zijn, zoals de verduidelijking van de beoordeling van arbeidsrelaties
en de re-integratieverplichtingen bij ziekte. Hoe wordt voorkomen dat maatregelen
los van elkaar worden ingevoerd, waardoor samenhang en effectiviteit verloren gaan?
Verder vragen deze leden hoe de regering beoordeelt dat de Raad van State heeft gewezen
op de beperkte effecten van dit wetsvoorstel zolang fundamentele aanpassingen aan
het vaste contract en bredere institutionele hervormingen uitblijven. Flex minder
flex en vast minder vast, dat was het uitgangspunt. Graag ontvangen deze leden een
uitgebreide toelichting op de visie van het kabinet op het «vast minder vast» gedeelte
en welke concrete stappen genomen zullen worden om dit te bewerkstelligen
De leden van de SGP-fractie constateren dat volgens de regering de arbeidsmarkt uit balans is geraakt en dat
daarom maatregelen noodzakelijk zijn. Onder meer de commissie Borstlap heeft geadviseerd:
flex moet minder flex, vast moet minder vast. Deze leden menen echter dat de optelsom
van maatregelen in de achterliggende periode ertoe leidt dat de balans doorslaat naar
het leveren van zekerheid voor werkenden, waarbij het vergroten van de wendbaarheid
van werkgevers is ondergesneeuwd. In hoeverre vindt de regering dat ten aanzien van
het minder vast maken van vaste contracten voldoende gebeurt? Is zij bereid hiertoe
op korte termijn aanvullende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door de loondoorbetaling
bij ziekte te verkorten, het ontslagrecht te herzien of anderszins werkgevers tegemoet
te komen?
De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast in te gaan op de vraag hoe de voorgestelde
maatregelen zich verhouden tot de actuele stand van de arbeidsmarkt, waarin sprake
is van forse krapte en de positie van de werknemer als gevolg daarvan automatisch
steviger wordt ten opzichte van werkgevers.
De leden van de SGP-fractie vinden het van belang dat de arbeidsmarkt wordt klaargemaakt
voor de uitdagingen van de toekomst in plaats van enkel tekortkomingen uit het verleden
te repareren. Welke afzonderlijke uitdagingen identificeert de regering en hoe wordt
hierop ingezet?
2. Doel en aard van de maatregelen
De leden van de NSC-fractie onderschrijven het doel van de voorgestelde maatregelen om de zekerheid van flexibele
werknemers te verbeteren en het concurrentieverschil tussen flexibele arbeid en het
vast contract, en uitzend en andere vormen van flexibele arbeid te verkleinen. Deze
leden vragen de regering waarom het wetsvoorstel zich alleen beperkt tot meer zekerheid
voor flexwerkers, en wordt dit wetsvoorstel niet als kans aangegrepen om ook het vaste
contract wendbaarder te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat flexibele arbeid altijd een plek zal behouden binnen het Nederlandse arbeidsstelsel,
onder meer voor het opvangen van piek en ziek. Deze leden vragen of de regering kan
preciseren in welke situaties flexibele arbeid nog meer een plek kan hebben. Deze
leden vragen waarom de regering er niet voor kiest dit te limiteren op piek en ziek.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om te
sturen op uitkomsten met betrekking tot het vaste contract, bijvoorbeeld door te normeren
dat dit doel op sector- of brancheniveau wordt gehaald. Deze leden merken op dat de
motie van het lid Patijn (Kamerstuk 36 600-XV, nr. 38) is aangenomen die de regering verzoekt om het doel vast te leggen dat in 2028 het
aandeel vaste contracten op de werkzame beroepsbevolking 70% bedraagt.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of is overwogen om het hoge
en het lage Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf-)tarief budgetneutraal verder uit elkaar
te brengen. Deze leden vragen naar de afwegingen hierbij. Deze leden vragen hoeveel
de hoge AWf-premie moet stijgen als de lage AWf-premie met 0,1%-punt, 0,2%-punt en
0,5%-punt daalt. Ook vragen deze leden hoeveel meer vaste contracten dit zou opleveren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat de balans doorslaat: meer regels voor flexwerk,
zonder dat vaste contracten aantrekkelijker worden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat dit wetsvoorstel de
bewuste keuzevrijheid van mensen die flexibel willen werken, bijvoorbeeld studenten
en scholieren, belemmert.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan kwantificeren hoeveel banen
verloren dreigen te gaan door de afschaffing van nulurencontracten en de striktere
ketenregeling.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot andere arbeidsmarktwetgeving
in voorbereiding, en waarom de beoogde samenhang met hervormingen van het vaste contract
ontbreekt.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de samenhang van de verschillende onderdelen van het arbeidsmarktpakket.
Deze leden vragen wanneer de andere voorstellen gereed zijn voor behandeling en dan
met name de wetsvoorstellen die zien op personeelsbehoud bij crisis en op de re-integratie
verplichtingen in het tweede ziektejaar. Zij menen dat deze voor de beoogde balans
van meer zekerheid voor werkenden en meer wendbaarheid voor werkgevers noodzakelijk
zijn. Deze leden menen dat idealiter de verschillende wetsvoorstellen in samenhang
behandeld en ingevoerd worden. Daartoe heeft ook de SER recent opgeroepen. In dat
licht krijgen deze leden signalen van werkgevers dat zij steeds meer aanlopen tegen
de lasten en verplichtingen van het werkgeverschap en zij het moeilijker vinden om
«goed werkgever» te zijn. Zij vragen hoe de regering dit alles ziet.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de context van het SER-advies destijds in
relatie tot de huidige en toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de economie.
De effecten van de vergrijzende bevolking op de arbeidsmarkt zijn nu en naar verwachting
de komende jaren dominant aanwezig. Dat uit zich in personeelstekorten in vele sectoren.
Deze leden vragen of dat nog consequenties heeft voor de noodzaak werkenden verder
contractueel te beschermen, nu zij immers gemakkelijker ander werk kunnen vinden en
werkgevers alleen met aantrekkelijke voorwaarden personeel kunnen werven en behouden.
Daarnaast zijn er technologische ontwikkelingen, zoals AI, die de inhoud van banen
doet veranderen. De leden van de CDA-fractie vragen of niet andere maatregelen, zoals
het stimuleren van leven lang ontwikkelen, belangrijker zijn of worden voor werk-
en inkomenszekerheid van werkenden dan de contractuele bescherming.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de recente ontwikkeling van contracten voor
onbepaalde tijd. Kan de regering aangeven hoeveel werknemers een contract voor onbepaalde
tijd of een tijdelijk contract met uitzicht op vast hebben, uitgezonderd de groep
studenten en scholieren met een bijbaan?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering omschrijft dat een van de doelen
van dit wetsvoorstel is om het perspectief op een contract voor onbepaalde tijd te
versterken. Deze leden vragen hoe dit perspectief op een contract voor onbepaalde
tijd daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Welke doelstellingen zijn hiervoor opgesteld,
wanneer kan worden geconcludeerd dat het doel is behaald? Welk toezicht is hierop
gedurende de implementatie van het wetsvoorstel en daarna? Is de regering er zeker
van dat de administratietermijn verlengen een effectieve oplossing is? Zou een vast
contract de norm maken na een kortere termijn, bijvoorbeeld zes maanden, niet effectiever
zijn? De Raad van State geeft namelijk aan dat er in het wetsvoorstel geen aandacht
wordt besteed aan de hiertoe noodzakelijke aanpassingen in de regeling van het vaste
contract en andere institutionele arrangementen; de verschillen tussen de contractvormen
op het gebied van fiscaliteit, sociale verzekeringen en pensioenen blijven groot.
Hoe reflecteert de regering hierop?
De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering het inzetten van uitzendkrachten
binnen structureel werk onderbouwt zodat het niet concurrentieverschillen vergroot.
Deze leden zien dat binnen structureel werk verschillende contractvormen tegen elkaar
uitgespeeld worden ten koste van de werknemers. Is het de bedoeling dat uitzendkrachten
minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen? Zou structureel werk niet volledig gebruik
moeten maken van vaste contracten? Hoe reflecteert de regering daarop?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de Raad van State in welke mate de regering
van plan is om de nog steeds bestaande verschillen tussen het vaste contract en andere
institutionele arrangementen op het gebied van fiscaliteit, sociale verzekeringen
en pensioenen te verminderen. In welke mate acht zij dit essentieel om deze wet doeltreffend
te laten zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om te reflecteren op de doelmatigheid
van de wet bij een ruime arbeidsmarkt. In welke mate verwacht zij dat deze wet dan
zal voorzien in meer vaste contracten en dus meer zekerheid voor werknemers?
3. Tijdelijke arbeid
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben meerdere vragen over ketenregeling.
Ten eerste hebben deze leden vragen over de uitzondering op de ketenregeling voor
tijdelijk terugkerend werk, waaronder seizoenswerk. Deze leden vragen hoeveel er nu
gebruik wordt gemaakt van de uitzondering die op dit moment in de wet staat. Om precies
te zijn vragen deze leden in welke collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) en voor
welke functies hiervan gebruik wordt gemaakt en hoeveel werknemers hieronder vallen.
Deze leden vragen hoeveel er gebruikt wordt gemaakt van respectievelijk lid 13 en
lid 14 van artikel 7:668a BW.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de situatie voor de
Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) met betrekking tot de uitzondering op de tussenpoos
voor seizoensarbeid. Deze leden vragen wederom hoeveel er gebruik werd gemaakt van
deze uitzondering, toen het nog ging om klimatologische of natuurlijke omstandigheden
waardoor het werk werd beperkt tot hoogstens negen maanden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het exacte verschil is tussen de
bestaande uitzondering op de regel voor seizoenswerk en de voorgestelde regeling.
Tevens vragen deze leden om een beschouwing van de mechanismen waarmee een uitzondering
tot stand kon komen en voor welke groepen deze geldt, als het gaat om de situatie
na de Wet werk en zekerheid (Wwz), na de Wab en na invoering van de voorliggende wet
meer zekerheid flexwerkers. In het verlengde hiervan vragen deze leden naar de uitzondering
die wordt geregeld via artikel 7:668a, lid 8. Deze leden vragen hoeveel werknemers
er vallen onder de regeling die deze uitzonderingen regelt.
Ten tweede vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de verruimde tussenpoos
voor scholieren die ouder zijn dan achttien en voor studenten. Deze leden vragen welke
rechtvaardiging de regering hiervoor heeft. Deze leden merken op dat in de memorie
van toelichting wordt geredeneerd dat deze uitzondering ervoor zorgt dat werknemers
die een bijbaan hebben gedaan bij een bedrijf na het afstuderen kunnen starten met
een tijdelijke functie. Deze leden vragen waarom dit nodig is. De werkgever heeft
immers al ervaring met deze werknemer.
In het verlengde hiervan vragen de leden van GroenLinks-PvdA-fractie hoe de huidige
uitzondering op de ketenregeling voor werknemers die de leeftijd van achttien jaar
nog niet hebben bereikt zich verhoudt tot de noodzaak voor een uitzondering voor studenten
en scholieren. Deze leden vragen of het hierdoor technisch gezien mogelijk is dat
jongeren vanaf jonge leeftijd, bijvoorbeeld 14 jaar, kunnen werken bij hetzelfde bedrijf
en ook na het afstuderen, bijvoorbeeld op 24-jarige leeftijd, nog geen vast contract
krijgen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of en hoe de uitzondering die geldt
voor scholieren en studenten wordt gehandhaafd, ook vanuit de concurrentiepositie
van werkgevers die zich wel aan de regels houden.
Deze leden vragen of de uitzonderingen op de ketenregeling niet zouden moeten worden
begrensd op een X aantal jaren (zijnde meer dan de duur van de ketenregeling in het
geval dat er geen uitzondering gebruikt wordt). Deze leden vragen of dit technisch
gezien mogelijk is en vragen om een appreciatie van dit voorstel.
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de uitzondering
op de ketenregeling in het onderwijs (7:668a, lid 15). Deze leden vragen in hoeverre
de wettelijke uitzondering op de ketenregeling voor het primair onderwijs passend
is binnen de voorliggende wet, die juist de verschillende afwijkmogelijkheden inperkt.
Daarbij vragen deze leden of de regering of het überhaupt passend is om een sector
specifiek uit te lichten in een wet.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe deze uitzondering zich verhoudt
tot het streven van de regering om via het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid
en arbeidsmarktmaatregelen het aantal vaste contracten voor leraren te vergroten.
Tevens vragen deze leden of de regering het ermee eens is dat vervanging vanwege ziekte
ook via vaste contracten bij niet-commerciële vervangingspools kan lopen, zoals bepleit
in de motie Westerveld c.s. (Kamerstuk 27 923, nr. 505).
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de uitzondering die
er al bestaat vanuit de Regeling ketenbepaling bijzondere functies en hogere vergoeding
kantonrechter. Deze leden merken op dat er hier al een uitzondering is geregeld voor
de werknemer op school (artikel 1, sub g). Deze leden vragen hoe deze zich verhoudt
tot de uitzondering in 7:668a, lid 15.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de evaluatie van deze
uitzondering sinds de invoering van de Wab. Deze leden vragen of er een evaluatie
is geweest, wat de bevindingen hiervan zijn, en/of er overleg met sociale partners
in het onderwijs heeft plaatsgevonden over deze uitzondering.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele cijfermatige vragen
over deze paragraaf in de memorie van toelichting. Deze leden merken daarnaast op
dat de mogelijkheid om bij cao van de duur van een aantal contracten af te wijken
blijft bestaan. Deze leden lezen dat dit in zeventien cao’s gebruikt wordt en dat
het 24% van de werknemers raakt die onder de onderzochte cao’s vallen. Deze leden
vragen om een inschatting om hoeveel werknemers het gaat in totaal.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de huidige zes maanden tussenpoos onvoldoende
wordt geacht, en waarom gekozen is voor een verlenging naar vijf jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe werkgevers in de praktijk moeten omgaan met
de vijfjaarstermijn, bijvoorbeeld bij scholieren die terugkeren na een tussenjaar
of bij seizoensarbeid.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is te overwegen de termijn
te beperken tot een of twee jaar in plaats van vijf jaar.
De leden van de NSC-fractie ondersteunen de keuze van de regering om werkgevers te sturen in hun keuze voor een
tijdelijk contract of doorstroom naar een contract voor onbepaalde tijd. Deze leden
hebben echter ook kennisgenomen van de zorgen over de uitvoerbaarheid en de gevolgen
voor de administratieve lasten van de ketenregeling. Deze leden vragen de regering
daarom om de uitvoerbaarheid van deze regeling (nogmaals) te onderbouwen, en de gevolgen
voor de administratieve lasten van werkgevers weer te geven.
De leden van de CDA-fractie steunen de doelstelling van de beperking van de keten voor tijdelijke contracten
om zo draaideurconstructies te voorkomen. Deze leden steunen ook de uitzondering die
gemaakt wordt voor seizoenswerk en studenten en scholieren.
De leden van de CDA-fractie hebben wel zorgen over de effecten op mensen met een kwetsbare
arbeidsmarktpositie, bijvoorbeeld uit doelgroep banenafspraak. Zal dit niet hun kansen
op werk schaden?
De leden van de CDA-fractie krijgen vragen over de administratieve last van het bepalen
van de tussenpozen en het bewaren van specifieke gegevens. Deze leden vragen of de
regering nog eens nader kan uitleggen hoe tussenpozen meetellen in de ketenduur en
welke extra lasten dit voor een individuele ondernemer met zich meebrengt.
Ook krijgen de leden van de CDA-fractie signalen van specifieke sectoren dat de beperking
van de keten het voor ondernemers heel lastig maakt de personeelsbezetting te regelen.
Kan de regering daar nader op ingaan?
De leden van de CDA-fractie vragen verder of het niet voor de hand ligt Algemene Ouderdomswet
(AOW-)gerechtigden ook uit te zonderen van de nieuwe vervaltermijn, net als scholieren
en studenten en seizoenswerk, gelet op de uitzonderingen die ook al voor de groep
gepensioneerden bestaan vanwege hun andere positie op de arbeidsmarkt.
De leden van de SP-fractie zijn niet overtuigd of, door de administratietermijn van zestig maanden de norm te
maken, het daadwerkelijk gerealiseerd wordt dat werknemers een vast contract krijgen.
Biedt dit daadwerkelijk meer werk- en inkomenszekerheid zoals tot doel is gesteld?
Of worden werknemers losgelaten nadat de ketenbepaling is doorlopen en door een nieuwe
werknemer vervangen om na drie jaar weer dezelfde structuur aan te houden? Hoe kan
de regering garanderen dat deze oplossing effectief is?
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre deze maatregel, door het normeren van
de administratietermijn naar zestig maanden, te rijmen valt met het advies van Commissie
Borstlap om de onderbrekingstermijn af te schaffen. Hoe onderbouwt de regering deze
keuze?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Raad van State oordeelt dat de uitzonderingen
rondom minderjarigen, scholieren en studenten onderscheid maakt op basis van leeftijd.
Hoe verantwoordt de regering dit als tegelijkertijd diezelfde regering het minimumjeugdloon
verhoogt wat deels als doel heeft om de bestaanszekerheid van dezelfde groep te versterken.
Spreekt dit elkaar niet tegen?
De leden van de SP-fractie hebben twijfels rondom de uitzondering van minderjarigen,
scholieren en studenten. Deze groep is oververtegenwoordigd binnen het flexwerk maar
wordt niet extra beschermd door deze nieuwe regels. Op deze manier blijven tijdelijke
contracten en draaideurconstructies mogelijk voor bijvoorbeeld supermarkten. Deze
uitzondering komt vooral de werkgevers ten goede en niet de jonge werknemers zelf,
hoe valt dat te rijmen met de zorgplicht rondom bestaanszekerheid en werkgelegenheid
van de overheid?
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de regeldruk en complexiteit voor werkgevers als gevolg van
de verlenging van de onderbrekingstermijn van zes naar 60 maanden, waarbij werkgevers
tot vijf jaar terug moeten gaan in hun administraties om te bezien of iemand eerder
voor hen gewerkt heeft. Wat is er mis met de huidige situatie tegen de achtergrond
van de fors toegenomen krapte op de arbeidsmarkt? En is de regering bereid dit werkbaarder
te maken voor werkgevers, of hiervan af te zien?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering verder toe te lichten waarom zij gekozen heeft voor de drastische
verandering van zes naar 60 maanden voor de administratieve vervaltermijn. Welke meerwaarde
ziet zij in het feit dat de administratieve vervaltermijn gelijk wordt getrokken met
de bewaartermijn in de fiscaliteit voor werkgevers?
4. Oproep
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben meerdere vragen over het basiscontract.
Ten eerste hebben deze leden vragen over de ondergrens van de bandbreedte, naar aanleiding
van een artikel van prof. mr. dr. W.L. Roozendaal met de titel «Wetsvoorstel Wet meer
zekerheid flexwerkers: de oproepkracht» in het tijdschrift Recht en Arbeid. Deze leden
maken zich zorgen dat werkgevers straks massaal «eenurencontracten» aanbieden, waarbij
de bescherming van werkenden lager ligt dan nu het geval is. Deze leden vragen om
een reflectie op de genoemde punten in dit artikel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hierbij om in ieder geval in te gaan
op de volgende genoemde punten door prof. mr. dr. W.L. Roozendaal, namelijk (i) dat
het mogelijk is om steeds voor een korte tijdseenheid opnieuw een arbeidsurenomvang
af te spreken, (ii) dat het mogelijk is om steeds weer tijdelijk uren uit te breiden,
(iii) dat hierop de conversieregel en de bandbreedteregeling niet van toepassing is,
waardoor (iv) de oproepkracht daarom slechter af is met deze wet. Deze leden vragen
of dit klopt en welke oplossingen er mogelijk zijn. Ook worden in dit artikel zorgen
aangehaald over het bandbreedtecontract. Prof. mr. dr. W.L. Roozendaal geeft aan dat
het denkbaar is dat er elke week of zelfs elke dag weer een nieuwe invulling gegeven
kan worden aan de bandbreedte, waardoor de werknemer nog steeds niet ver vooruit kan
plannen. Deze leden vragen of dit klopt en wederom welke oplossingen er hiervoor zijn.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een appreciatie en doorrekening
van het voorstel van prof. mr. dr. W.L. Roozendaal om de Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet
(WW) toegankelijker te maken voor oproepcontracten en wat daar de kosten van zouden
zijn. In het verlengde daarvan hebben deze leden enkele vragen over het meegestuurde
rapport «Oproepkrachten en hun voorkeur voor werkzekerheid» van SEO. Deze leden merken
op dat een van de resultaten is dat oproepkrachten vrezen dat werkgevers het minimum
aantal uren (in het eerste jaar) zo laag mogelijk zullen houden. Deze leden vragen
hoe de regering deze vrees apprecieert en wat voor acties zij onderneemt om werkzekerheid
te vergroten voor deze groep. Ook vragen deze leden of de voorgenomen 30% beschikbaarheidsuren
zal gaan werken als een norm, waarbij werkgevers deze standaard zullen hanteren ook
al ligt de werkelijke nodige beschikbaar lager.
Ten tweede vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een inschatting welk
deel van de groep die wordt uitgezonderd van het basiscontract, namelijk studenten
en scholieren, primair afhankelijk is van inkomen uit arbeid. Deze leden vragen hierbij
ook in te gaan op de groep die minder dan 16 uren werkt. Tevens vragen deze leden
hoeveel van deze jongeren geen onderhoud ontvangen van hun ouders, hoewel zij tot
het 21e levensjaar wel onderhoudsplichtig zijn.
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie kritische vragen over waarom
het basiscontract onder is gebracht onder de lage AWf-premie. Deze leden vragen of
het instrument van de lage AWf-premie hiermee niet minder doeltreffend wordt om meer
contracten voor onbepaalde tijd (met vaste urenomvang) aan te bieden. Ook vragen deze
leden de regering te reflecteren op de bezwaren die de Belastingdienst opvoert op
dit onderwerp, namelijk dat het beeld minder duidelijk is dat flexwerk onder de lage
premie valt.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het voor de Belastingdienst
niet beter uitvoerbaar is als zij enkel hoeven te controleren dat er bij een lage
AWf-premie sprake is van het vaste contract voor onbepaalde tijd, met een vaste urenomvang.
Deze leden vragen tevens te reflecteren op de opmerking van de Belastingdienst dat
de uitvoering van de premiedifferentiatie arbeidsintensief is en dat de huidige regeling
als complex wordt ervaren.
Deze leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de bedoeling voor de premiedifferentiatie
in de WW volgens memorie van toelichting van de Wab was om het vaste contract voor
werkgevers aantrekkelijker te maken ten opzichte van een flexibel contract en tegelijkertijd
het hogere werkloosheidsrisico van flexibele arbeidsrelaties te beprijzen. Ook merken
deze leden op dat de hoofdregel was dat de lage premie mag worden afgedragen voor
werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, mits er
geen sprake is van een oproepovereenkomst. Deze leden vragen hierop te reflecteren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen specifiek of de regering het eens is
dat het beeld rondom de premie hiermee vaag wordt en dat het bereik van het doel sterker
zou zijn als het basiscontract niet onder de lage AWf-premie zou vallen.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een overzicht van alle contractvormen
en of deze onder de hoge of lage AWf-premie vallen.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de contractvormen en hun
instroom in de WW nu voldoende beprijsd is. Deze leden vragen dit cijfermatig te onderbouwen
en daarbij de opgebouwde premie af te zetten tegen de instroom(kosten) per contractvorm.
Ten vierde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de afwijking van het
SER MLT-advies als het gaat om de opeenvolgende kwartaal urennorm. Deze leden vragen
op welke punten de wettekst zou moeten worden aangepast als dit advies overgenomen
zou worden.
Ten vijfde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe het vraagstuk met betrekking
tot het wettelijk goed regelen van het doorbetalen van loon tijdens ziekte bij oproepkrachten
is opgelost, ook voor de uitzendkrachten die op basis van oproepcontracten werken.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele overige vragen over
de bandbreedte. Deze leden vragen hoe de regering gaat monitoren of er contracten
worden afgesloten met een arbeidsomvang van nul uren. Ook vragen deze leden nadere
toelichting op voetnoot 149, waar de regering stelt dat er in incidentele gevallen
van de werknemer verlangd kan worden dat hij komt werken buiten de norm van 130%.
Tevens vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de formulering die is gekozen
bovenaan pagina 55 van de memorie van toelichting. Deze leden lezen dat voor te laat
geannuleerde wijzigingen of gewijzigde uren geldt dat deze uren meetellen in de uren
van de bandbreedte. Deze leden vragen of deze uren uitbetaald worden als een oproep
te laat wordt geannuleerd of gewijzigd. Deze leden vragen uit te sluiten dat deze
uren tellen als beschikbaarheidsuren.
Als laatste vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarom ook voor de artikel
628a een uitzondering gemaakt wordt voor uitzendkrachten en waarom het uitzendbeding
zoals geregeld in artikel 691 niet voldoende is. Deze leden vragen waarom het überhaupt
nodig is dat voor uitzendkrachten ook nog gekozen kan worden voor contracten op basis
van artikel 628a. Er geldt immers al een separaat regime voor uitzendkrachten.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom gekozen is voor een bandbreedte van 30%. Is deze grens niet arbitrair?
Waarom is er niet onderzocht of een ruimere of flexibelere bandbreedte beter aansluit
bij de praktijk in sectoren met piekbelasting?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat dit contract te weinig
flexibiliteit biedt voor werkgevers, waardoor bedrijven in sectoren met grote variaties
in werkaanbod (horeca, recreatie, detailhandel, cultuur) in de problemen komen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat dit contracten
daadwerkelijk leidt tot meer zekerheid voor werknemers, en tegelijkertijd geen banen
kost. Heeft de regering dit vooraf gekwantificeerd?
De leden van de NSC-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel oproepovereenkomsten voor reguliere werknemers
worden afgeschaft en dat een bandbreedtecontract wordt geïntroduceerd. Deze leden
vragen de regering hoe zij voornemens is de begrijpelijkheid van het bandbreedtecontract
te bevorderen voor werkgevers en werknemers in de overgangsperiode van de oproepovereenkomsten
naar de bandbreedtecontracten.
De leden van de NSC-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de ketenbepaling een uitzondering
bevat voor scholieren van achttien jaar of ouder en studenten met een bijbaan van
12 uur in de week. Voor de uitzondering van zowel het bandbreedtecontract als de afschaffing
van de uitzondering op de loondoorbetalingsplicht is gekozen voor jongeren onder de
18 jaar die gemiddeld maximaal 16 uur per week werken. Deze leden vragen de regering
om nader toe te lichten waarom zij heeft gekozen voor deze verschillen in de groep
die wordt uitgezonderd. Was het niet eenduidiger en begrijpelijker geweest om dit
te gelijk te trekken? Kan de regering tenslotte ook aangeven hoe dit wetsvoorstel
voorziet in de situatie van een tussenjaar?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe het verbod op nulurencontracten in de
praktijk zal uitwerken voor sectoren die structureel afhankelijk zijn van pieken in
werk, zoals horeca, zorg en detailhandel. Wordt hiermee niet te veel flexibiliteit
weggenomen, met risico op verdringing richting uitzendconstructies of schijnzelfstandigheid.
Ook zijn deze leden benieuwd welke groepen de regering ziet die niet kwetsbaar zijn,
maar die wel baat hebben bij de mogelijkheid tot een nul-urencontract. Zo zijn deze
leden bijvoorbeeld benieuwd hoe de regering aankijkt tegen studenten tijdens de tentamenperiode.
Maar graag ontvangen deze leden een overzicht van vergelijkebare casussen die de regering
ziet.
Ook zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of de regering nu het beeld heeft dat
de uitzonderingen voor jongeren, scholieren, en studenten afdoende zijn. Deze leden
vinden het belangrijk dat deze groep niet uit goede bedoelingen onbedoeld de dupe
worden van maatregelen die gericht zijn op een andere doelgroep.
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel meerdere urengrenzen introduceert
die leiden tot verwarring, rechtsonzekerheid en ongelijke behandeling. Voor het bepalen
van de uitzonderingspositie van scholieren en studenten om toch een oproepcontract
te kunnen aangaan, geldt een grens van 16 uur per week. Voor de ketenregeling en de
lage WW-premie geldt daarentegen een grens van 12 uur per week. Deze leden vragen
de regering waarom verschillende urengrenzen worden gehanteerd en of dit niet leidt
tot onnodige complexiteit en moeilijkheden in de uitvoerbaarheid.
De leden van de D66-fractie vragen de regering verder hoe wordt omgegaan met het feit
dat scholieren en studenten in vakantieperiodes vaak structureel meer dan 12 uur per
week werken. In de praktijk werken jongeren in die periode immers meer uren, zonder
dat dit een groot beroep op de WW met zich meebrengt. Hoe gaat de regering voorkomen
dat jongeren en studenten hiervan de dupe worden, danwel de werkgevers onnodig met
lasten geconfronteerd worden?
Ook vragen de leden van de D66-fractie de regering hoe het wetsvoorstel zich verhoudt
tot scholieren en studenten die een tussenjaar nemen. In de voorgestelde wettekst
lijkt het erop dat deze groep direct onder het reguliere regime valt en daardoor geen
gebruik meer kan maken van een oproepcontract. In de memorie van toelichting lijkt
echter te worden gesuggereerd dat dit niet de bedoeling is. Kan de regering hierover
duidelijkheid verschaffen? Tevens vragen deze leden of jongeren bij terugkeer na een
tussenjaar opnieuw in aanmerking komen voor de specifieke ketenregeling voor scholieren
en studenten, zoals de verkorting van de onderbrekingstermijn van 60 naar 6 maanden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor een bandbreedte
van maximaal 30%. Hoe verhoudt dit zich tot de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid,
nu zowel de Raad voor de Rechtspraak waarschuwen voor complexiteit en interpretatieproblemen?
Daarnaast vragen deze leden hoe de regering voorkomt dat werknemers in de praktijk
alsnog onder druk worden gezet om buiten de afgesproken bandbreedte te werken, gezien
de machtsverhouding tussen werkgever en werknemer.
Tot slot vragen deze leden waarom de regering vasthoudt aan de term «basiscontract»
in plaats van «bandbreedtecontract», terwijl de Belastingdienst expliciet adviseert
deze term te wijzigen omdat deze verwarrend is.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat wordt bedoeld
met een bepaalde mate van roosterzekerheid en niet-beschikbaarheid. Hoe wordt dit
in de praktijk vormgegeven en op welke wijze wordt hierop toezicht gehouden?
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast benieuwd hoe de regering aankijkt tegen
de noodzaak van een flexibele schil in het onderwijs, gezien de personeelskrapte en
het belang van continuïteit. Blijft dit voldoende mogelijk met de voorliggende wet?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen die onder meer door
het Senioren Netwerk Nederland zijn geuit over de positie van AOW-gerechtigden onder
het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel
expliciete uitzonderingen kent voor jongeren onder de 18 jaar, scholieren, studenten
en seizoensarbeiders, maar niet voor AOW-gerechtigden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe er rekening is gehouden met de
specifieke positie van ouderen die na hun pensioen actief willen blijven op de arbeidsmarkt.
Voor veel AOW-gerechtigden is flexibel werk immers een bewuste keuze: zij willen maatschappelijk
actief blijven, hun kennis inzetten of een aanvullend inkomen genereren. De voorgestelde
beperkingen op tijdelijke contracten en oproepcontracten kunnen voor deze groep echter
een drempel vormen om deel te nemen aan het arbeidsproces, terwijl we iedereen hard
nodig hebben op de arbeidsmarkt.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de regering met dit wetsvoorstel wil een einde maken aan de onzekerheid
van oproepcontracten. Oproepovereenkomsten voor reguliere werknemers worden afgeschaft
en vervangen door een «bandbreedtecontract». Dit nieuwe contract biedt een gegarandeerd
aantal werkuren, maar met de mogelijkheid om binnen een afgesproken bandbreedte extra
uren te werken. Wat betekent dit voor de vele nulurencontracten in Nederland, hoeveel
van deze mensen verliezen hun baan? Heeft de Minister hier onderzoek naar verricht?
Hoeveel procent van de werkzame senioren (60+) werkt op basis van een nul urencontract?
Wat betekent deze wetgeving voor de arbeidsparticipatie van senioren die vaak ook
behoefte hebben aan flexibiliteit?
De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover de nadere regulering van oproepcontracten en nulurencontracten
om zo «beschikbaar voor alles, recht op niets» te bestrijden. Deze leden vragen of
de regering aan de hand van een aantal concrete voorbeeld-werksituaties nader kan
duiden welke beperkingen er middels de introductie van het bandbreedtecontract worden
opgelegd aan de inzet van flexibele arbeid. Wat kan nu nog wel, maar straks niet meer
en waarom acht de regering dat gerechtvaardigd, zo vragen zij. Deze leden willen weten
welke inzet van flexibele arbeid nog steeds mogelijk is met het nieuwe bandbreedtecontract.
De leden van de CDA-fractie vragen bevestiging dat het jaarurenmodel behouden blijft
naast het nieuwe bandbreedtemodel. Voor specifieke sectoren lijkt dit cruciaal om
de noodzakelijke flexibiliteit te waarborgen. Deze leden vragen ook of de regering
kan aangeven welke flexibele arbeid daarmee mogelijk is en blijft en hoe zich dat
verhoudt tot het voorstel voor een bandbreedtecontract.
De leden van de CDA-fractie krijgen van ondernemers, zeker in het midden- en kleinbedrijf
(mkb), het signaal dat de gevraagde administratieve lasten stevig zijn en vragen of
de regering hierop kan reflecteren.
Voor een bandbreedtecontract voor onbepaalde tijd gaat de lage AWf premie gelden.
Dat leidt tot een lagere premieopbrengst waardoor het premiepercentage omhoog zou
moeten. De leden van de CDA-fractie vragen of dan inderdaad de lage AWf premie omhooggaat.
En verdergaand vragen deze leden of niet is overwogen de premiedifferentiatie in de
AWf te laten vervallen nu flexibele contracten meer zekerheid gaan bieden. De achtergrond
van de premiedifferentiatie is daarmee immers veranderd.
De leden van de SP-fractie lezen dat de minimale arbeidsomvang binnen de nieuwe maatregelen ten minste drie
uur is. Deze leden zijn benieuwd hoe dit is onderbouwd. Wat is de gemiddelde arbeidsomvang
binnen nulurencontracten nu en wat zijn de gewenste uren die per week gewerkt worden
door werknemers? Hoe wordt ondervangen dat werknemers door de minimale uren er niet
op achteruit gaan ten opzichte van de huidige situatie? Daarbij zijn deze leden ook
benieuwd of de gegarandeerde uren die de werkgever dient te verlonen ook één uur per
week kan zijn? Of valt dit altijd binnen de minimale arbeidsomvang van drie uur? Zo
ja, zijn daar dan uitzonderingen op te maken?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat om de totale premieopbrengsten
en de lastendruk voor werkgevers gelijk te houden, de WW-premies naar verwachting
licht verhoogd worden. Heeft de voorgestelde WW-bezuiniging daar nog effect op? En
zo ja, hoe wordt gezorgd dat werknemers niet in gevaar komen doordat zij minder WW
opbouwen als er politiek op bezuinigd wordt?
De leden van de SP-fractie lezen dat jongeren nog wel kunnen rekenen op een oproepcontract.
Eén van de doelen die hierbij wordt aangehaald, is om de flexibiliteit binnen bijbanen
mogelijk te houden. Waarom wordt er niet gekozen om dit binnen het bandbreedtecontract
vorm te geven? Gezien het minimaal aantal uren kan een baan nog steeds als bijbaan
worden ingezet. Daarnaast kunnen verlofuren worden opgebouwd om bijvoorbeeld tijdens
toetsweken meer vrij te nemen. Waarom wordt gekozen voor een uitzonderingsbeleid terwijl
binnen de nieuwe wetgeving jongeren ook gemakkelijk een plek kunnen krijgen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering meer roosterzekerheid wil. Per kwartaal zou een bepaalde mate
van roosterzekerheid en niet-beschikbaarheid moeten worden overeengekomen. Kan nader
worden toegelicht wat hiermee wordt bedoeld?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering het nieuwe bandbreedtecontract en de
effectiviteit van het voorgenomen verbod op oproepcontracten nader toe te lichten
en de noodzaak daarvan te onderbouwen.
De leden van de SGP-fractie wijzen op die categorie werknemers die met veel plezier
gebruik maakt van een nulurencontract, omdat dat juist ook ruimte en vrijheid biedt
aan werknemers om zelf te bepalen wanneer zij willen werken. Zo wordt ook voorkomen
dat arbeidskrachten uit de arbeidsmarkt, zoals actieve gepensioneerden, weglekken
vanwege gebrek aan flexibiliteit. Hoe beoordeelt de regering dit risico, en hoe kijkt
zij aan tegen de mogelijkheid werkgevers te verplichten om een bandbreedtecontract
aan te bieden en de werknemer te laten kiezen voor een basiscontract of een nulurencontract?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering expliciet vast te leggen dat studenten
die na een tussenjaar hun opleiding weer oppakken, opnieuw onder de regeling voor
scholieren en studenten voor het oproepcontract en de ketenregeling gaan vallen. Is
zij daartoe bereid?
5. Uitzendarbeid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de toepassing van gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten.
Ten eerste hebben deze leden vragen over recente jurisprudentie en wat dit betekent
voor zowel de huidige wet als de voorliggende wet meer zekerheid flexwerkers.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen als eerst naar de gevolgen van de uitspraak
van de Hoge Raad van 27 september 2024 (het Dosign-arrest) over het begrip «beloning»
voor terbeschikkinggestelde werknemers, waaronder uitzendkrachten, gedetacheerden
en payrollwerknemers. Deze leden vragen deze uitspraak te duiden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het klopt dat de Hoge Raad stelt
dat dat het begrip «beloning» ruim uitgelegd moet worden en dat hieronder ook valt
«alle huidige en toekomstige voordelen in geld of in natura omvat, mits deze, zij
het ook indirect, door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking
worden toegekend, ongeacht of dit op basis van een arbeidsovereenkomst, uit hoofde
van wettelijke bepalingen dan wel vrijwillig gebeurt.» Deze leden vragen of dit concreet
betekent dat ook de variabele beloning toegekend moet worden aan uitzendkrachten,
dat dit ook geldt ook voor het aantal vakantiedagen boven 25 (het aantal in de uitzend-cao),
de feestdagenregelingen die beter zijn bij de inlener dan in de uitzend-cao en de
ontslagvergoeding. Deze leden vragen wat er onder valt en wat er niet onder valt en
wat voor gevolgen dit heeft voor de wetgeving.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering ook andere jurisprudentie
te duiden, waaronder het arrest TimePartner van het HvJEU van 15 december 2022 (C-311/21)
en het Randstad Empleo-arrest van het HvJEU van 22 februari 2024 (C-649/22).
Deze leden vragen hierbij in ieder geval in te gaan op rechtsoverweging 38 van het
arrest TimePartner, waarbij de afwijking van het beginsel van gelijke behandeling
bovendien niet verder mag gaan dan wat strikt noodzakelijk is om het ermee beschermde
belang veilig te stellen, namelijk de noodzaak om op flexibele wijze om te gaan met
de diversiteit van de arbeidsmarkten en de arbeidsverhoudingen. Deze leden vragen
of het klopt dat uit de jurisprudentie volgt dat alle arbeidsvoorwaarden in een cao
ook voor uitzendkrachten zouden moeten gelden. Deze leden vragen dit nader te onderbouwen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat deze jurisprudentie betekent voor
de huidige afwijkingsmogelijkheid in artikel 8, vierde lid van de Waadi. Deze leden
vragen of afwijken mogelijk is en zo ja onder welke voorwaarden.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wat deze jurisprudentie betekent
voor de wijze waarop het nieuwe artikel 8, vijfde lid van de Waadi is vormgegeven.
Deze leden vragen of er onderbouwd kan worden waarom dit artikel niet in strijd is
met de uitzendrichtlijn en de gelijke behandeling die daarin vastligt. Deze leden
merken op dat de afwijkingsmogelijkheid in de huidige wet nog bestaat en in de toekomstige
wet in aangepaste vorm zal blijven bestaan, maar vragen of afwijking in de praktijk
nog wel mogelijk is.
Voorts vragen de leden van GroenLinks-PvdA-fractie wat de gevolgen zijn als de wettekst
niet in overeenstemming is met de jurisprudentie of het Unierecht. Op dit punt vragen
deze leden ten slotte of artikel 8, lid vier in huidige bewoording en lid 5 in toekomstige
bewoording gewijzigd moet worden. Deze leden vragen onderbouwing op dit punt.
Daarnaast vragen de leden GroenLinks-PvdA-fractie naar de voorliggende wet op dit
gebied. Deze leden vragen of het klopt dat de voorliggende wet de mogelijkheid handhaaft
om per cao af te wijken van de gelijke beloning, danwel de gelijkwaardige beloning.
Deze leden vragen de regering te reflecteren op ontduiking en ontwijking door werkgevers.
Ook in het licht van de prikkel die hiervan uit kan gaan om nieuwe cao's te ontwikkelen
waarin een eigen interpretatie opgenomen kan worden van gelijkwaardigheid.
Ten tweede hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over de situatie
dat uitzendkrachten niet onder een cao vallen. Deze leden merken op dat de werkgever
dan eenzijdig kan bepalen wat «gelijkwaardig» is. Deze leden maken zich zorgen over
misbruik van de machtpositie van de werkgever. Deze leden vragen welke waarborgen
er zijn dat de uitzendkracht gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden krijgt. Ook vragen
deze leden hoe de regering hierop gaat toezien.
In het verlengde daarvan vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de regering
om te specificeren hoeveel uitzendkrachten (in absolute zin) niet onder een cao vallen
en om welke sectoren het gaat.
Ten derde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar pensioen als arbeidsvoorwaarde.
Deze leden merken op dat de regering ervoor kiest om pensioen niet te laten vallen
onder de essentiële arbeidsvoorwaarden. In dit kader halen deze leden Verhulp in zijn
noot in NJ 2025/18, punt 4 aan. Verhulp wijst op een uitspraak van het Hof van Justitie
over het loon in artikel 157 VWEU waarin het Hof ook pensioen tot loon rekende (HvJ
EU 27 januari 2022, zaak C-4015/20, ECLI:EU:C:2022:347, punt 30). Deze leden vragen
specifiek naar het pensioen voor uitzendkrachten. Deze leden vragen of het klopt dat
een marktconform niveau niet langer voldoende is als pensioen een essentiële arbeidsvoorwaarde
is. Deze leden wijzen in dit kader op de discussie hieromtrent in het artikel van
prof. mr. dr. F.G. Laagland aan met de titel wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers:
de uitzendkracht.
Ten vierde vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de wachtdagen bij ziekte.
Deze leden vragen of de wachtdagen bij ziekte kwalificeren als essentiële arbeidsvoorwaarden.
Deze leden vragen of de wachtdagen daarmee voor uitzendkrachten komen te vervallen.
Ten vijfde hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de algemene
maatregel van bestuur (amvb) waarbij kan worden afgeweken van de verplichting dat
sprake moet zijn van gelijke of tenminste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Deze
leden maken zich zorgen dat dit een route wordt om gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden
te ontduiken. Deze leden vragen op welke gronden de regering gaat toetsen welke uitzonderingen
hieraan toegevoegd kunnen worden. Daarnaast vragen deze leden of is overwogen voorhang
te regelen voor deze amvb. Zo ja, vragen deze leden de overwegingen te delen. Zo nee,
vragen deze leden hier alsnog een beschouwing over te geven.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar het traject waarbij
sociale partners het begrip van gelijkwaardigheid van arbeidsvoorwaarden zullen uitwerken.
Deze leden vragen naar het tijdpad en al dan niet de rol die de regering hierbij speelt.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een paar overige vragen.
Ten eerste merken deze leden op dat de regering verder gaat verkennen of de reikwijdte
van het onderkruipersverbod uitgebreid moet worden naar intra-concernuitlening. Deze
leden vragen de regering wanneer de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd wordt. Ten
tweede vragen deze leden hoe de regering ervoor gaat zorgen dat onwettelijke constructies
zoals kortere duren dan 3 of 6 maanden in fase C (beschreven op pagina 84 van de memorie
van toelichting) niet meer zullen voorkomen. Ten derde vragen deze leden naar het
all-in loon. Deze leden vragen hoe de regering kijkt naar het aanbieden van all-in
loon. Deze leden vragen welke rechtsgrond het aanbieden van all-in loon mogelijk is
(al dan niet met driekwartdwingend recht), of dat hiervoor in algemene zin vrijheid
voor bestaat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering te reflecteren op artikel
30 Handvest Grondrechten EU en het artikel van prof. mr. dr. F.G. Laagland aan met
de titel «Wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers: de uitzendkracht» die aangeeft
dat het niet uit te sluiten is dat een uitzendbeding met de duur van 52 weken in strijd
is met deze Handvestbepaling.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat de maatregelen leiden tot hogere kosten en administratieve
lasten voor uitzendbureaus, waardoor de allocatieve functie van uitzenden wordt verzwakt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat ten aanzien van de overige arbeidsvoorwaarden wordt voorgesteld te bepalen
dat deze ten minste gelijkwaardig moeten zijn ten opzichte van een werknemer in een
gelijke/gelijkwaardige functie bij de inlener. Deze leden vragen de regering waarom
is gekozen voor een dergelijke opzet. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen
om het vaste contract wendbaarder te maken ten opzichte van het flexibele contract?
De leden van de NSC-fractie vragen de regering naar de mogelijkheid om in dit wetsvoorstel
het vaste contract wendbaarder te maken. Welke mogelijkheden zijn er om meer wendbaarheid
te creëren voor werkgevers binnen het vaste contract in de arbeidsduur, salaris, functie,
werklocatie en werktijden van personeel? Deze leden vragen de regering voorts naar
haar standpunt over de duur van de loondoorbetaling bij ziekte. Is de regering bereid
om deze in te korten van twee naar één jaar in dit wetsvoorstel?
De leden van de D66-fractie zijn positief over het streven naar gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten.
Deze leden vragen echter hoe de regering gaat waarborgen dat dit in de praktijk ook
daadwerkelijk afdwingbaar wordt, nu cao’s ruimte laten voor interpretatie. Hoe wordt
voorkomen dat een ongelijk speelveld in stand blijft?
De leden van de CDA-fractie steunen de verdere regulering van uitzendarbeid en de verkorting van de periode waarin
het uitzendbeding en tijdelijke contracten gelden. Uitzendarbeid, mits goed gereguleerd,
kan zorgen voor de noodzakelijke flexibiliteit voor werkgevers en een opstap naar
de arbeidsmarkt voor specifieke groepen zijn. Duidelijkheid voor deze sector is ook
van belang. Deze leden vragen de regering of zij kan bevestigen dat de voorstellen
voor de beperking van fase A tot 52 weken inderdaad de gewenste balans tussen flexibiliteit
en zekerheid geeft.
Met de transitie naar gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden wordt een belangrijke stap
gezet in de verbetering van de positie van uitzendwerknemers. De leden van de CDA-fractie
zien dat er discussie is over de term «gelijkwaardig» en vragen of het hierbij gaat
om totale pakket aan arbeidsvoorwaarden dat gelijk is. Deze leden vragen daarom ook
of de regering aan de hand van een aantal voorbeeldsituaties (een aantal uitzendkrachten
ingeleend bij een aantal verschillende sectoren/bedrijven/cao’s) nauwkeurig uiteen
kan zetten wat er nu concreet in de beloning van de betreffende uitzendkrachten gaat
veranderen als gevolg van dit wetsvoorstel en wat er verandert voor het betreffende
uitzendbureau en de inlenende partij in wat zij moeten doen. Tevens vragen deze leden
of de regering uiteen kan zetten wat in diezelfde voorbeeldsituaties de invloed is
van de uitspraak van de Hoge Raad in de Dosign-zaak. Kan de regering nader uiteenzetten
hoe deze uitspraak van invloed is op de bedoeling van dit wetsvoorstel, zo vragen
deze leden.
Tot slot gaan de leden van de CDA-fractie ervan uit dat met deze voorstellen uitzendarbeid
in Nederland voldoet aan de Europese regelgeving. Graag vragen zij om bevestiging
daarvan.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt voorgesteld overige arbeidsvoorwaarden
ten minste gelijkwaardig te maken voor uitzendkrachten ten opzichte van vaste krachten.
Deze leden vragen of daarmee daadwerkelijk het concurrentieverschil verkleind wordt
tussen flexibele arbeid en een vast contract. Een werkgever kan nog steeds concurreren
door een flexibele werknemer andere arbeidsvoorwaarden te verschaffen ten opzichte
van een kracht in vaste dienst, waardoor er geconcurreerd kan worden. Is de aangehaalde
aanpak effectief om deze verschillen te verkleinen?
De leden van SP-fractie twijfelen of het implementeren van lid 5 uitvoerbaar is. Elke
werkgever kan in essentie het lid anders interpreteren en de Arbeidsinspectie geeft
aan geen rol te hebben in de beoordeling van de gelijkwaardigheid. Dit zou betekenen
dat werknemers juridische stappen moeten ondernemen om tot gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden
te komen, en dat vaak als een grote stap wordt gezien door werknemers. Hoe garandeert
de regering de uitvoerbaarheid hiervan?
De leden van de SP-fractie lezen dat in het huidige stelsel er zowel bij uitzend-cao
als bij inleen-cao van de gelijke behandelingsnorm kan worden afgeweken. Is dat in
de nieuwe wet ook zo? En hoe wordt ervoor gezorgd dat dit geen achteruitgang kan betekenen
voor werknemers door zogenaamd gele bonden?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de meest onzekere
fase (fase A) wettelijk wordt verlengd van 26 naar 52 weken. Echter, doordat er straks
geen afwijking meer mogelijk is via de cao tot een langere termijn, is er sprake van
een wettelijke beperking tot 52 weken. De regering geeft aan dat dit een verslechtering
betekent voor uitzendkrachten die niet onder een cao vallen, maar dat dit betreft
ongeveer 10% van alle uitzendkrachten. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze
krachten worden gecompenseerd en niet vergeten? Zij kunnen er nu op achteruitgaan
en het mag niet zo zijn dat een groep werknemers wordt gekort ten koste van een verbetering
voor andere werknemers.
6. Rechtsbescherming
7. Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat zowel Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) als de Belastingdienst
om meer capaciteit vragen en dat er door de regering middelen zijn vrijgemaakt voor
uitvoeringskosten. Deze leden vragen of het hier gaat om extra personele inzet en
zo ja om een inschatting van het aantal FTE dat erbij komt. Deze leden vragen of dit
volgens UWV en Belastingdienst ook voldoende is.
De leden van de D66-fractie constateren dat een groot deel van de uitvoeringstoetsen reeds in 2023 is opgeleverd.
Deze leden vragen de regering of deze toetsen naar haar oordeel nog voldoende actueel
zijn, gezien de voortschrijdende inzichten en de nader bepaalde ingangsdata van de
maatregelen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader in te gaan op de uitvoeringsproblemen
die door de Belastingdienst en UWV zijn geschetst. Hoe realistisch acht de regering
het om vanaf 2026–2027 de nodige systeemaanpassingen te hebben doorgevoerd, gegeven
de beperkte capaciteit en reeds bestaande uitvoeringslasten?
Verder vragen deze leden of de regering bereid is aanvullende maatregelen te nemen
om de uitvoerbaarheid te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het aantal uitzonderingen
te beperken of de wettekst te verduidelijken.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het UWV heeft aangegeven dat de gegevensset
voor de loonaangifte dient te worden aangepast, onder meer met betrekking tot de Code
fase-indeling F&Z, de rubriek Indicatie oproepkrachten en de rubriek contracturen.
Ook is aangegeven dat bij inwerkingtreding per 1 januari 2026 het nodig zou zijn dat
reeds op 1 oktober 2024 duidelijkheid bestaat over opname van de indicatie «Bandbreedtecontract».
Nu dit onderdeel pas per 1 januari 2027 in werking treedt, wordt de deadline 1 oktober
2025. Deze leden vragen de regering of zij verwacht dat deze termijn haalbaar is.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de reactie van de regering dat gesprekken
plaatsvinden tussen SZW en de Belastingdienst om de complexiteit van de uitvoering
van onder andere de premiedifferentiatie WW te verminderen. Deze leden vragen wat
de stand van zaken is van deze gesprekken. Heeft de regering inmiddels zicht op een
concrete oplossing voor de door de Belastingdienst geschetste problematiek? Verder
vragen deze leden of de regering voornemens is extra middelen beschikbaar te stellen
om de capaciteit van de Belastingdienst uit te breiden, zodat het wetsvoorstel uitvoerbaar
is.
De leden van de SP-fractie lezen dat het UWV aangeeft dat ze niet de gevolgen voor WW-uitkeringen kan overzien
van de conversie maatregel ten aanzien van het nul-urencontract. Is daar de afgelopen
periode al vooruitgang in geboekt? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit goed
wordt geïmplementeerd en er geen fouten naderhand worden ontdekt zoals ook in de ZW
en WIA?
De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag vernemen van de regering wat de stand van zaken is van de gesprekken
tussen SZW en de Belastingdienst over de complexiteit van de uitvoering van o.a. de
premiedifferentiatie van de WW. Deze leden vragen de regering of hierin ook wordt
meegenomen dat het UWV aangeeft dat zij op het moment niet de gevolgen voor WW-uitkeringen
kan overzien. Heeft de regering een concrete oplossing voor de door de Belastingdienst
geschetste problematiek?
8. Gevolgen voor de werknemer, werkgever, arbeidsmarkt, regeldruk, financiën, en Caribisch
Nederland
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel extra werknemers de regering concreet verwacht dat door dit wetsvoorstel
een vast contract zullen krijgen, in plaats van vast te zitten in de flex-draaideur.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering uit te leggen waarom dit wetsvoorstel
extra regeldruk oplegt aan het mkb, zoals de verplichte controle op bandbreedtecontracten
en inschrijvingsbewijzen voor studenten, terwijl kleine ondernemers reeds worstelen
met bureaucratie. Wat zijn de geschatte jaarlijkse kosten per mkb-bedrijf en hoe wordt
dit gecompenseerd?
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering erkent dat dit wetsvoorstel, met
zijn strengere regels voor flexcontracten, werkgevers zal aanzetten om nóg meer uit
te wijken naar schijnconstructies, zoals schijnzelfstandigheid via zzp'ers. Hoe voorkomt
de regering dit waterbedeffect concreet, zonder extra bureaucratie op te leggen aan
eerlijke ondernemers?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de stapeling van uitzonderingen op basisregels van het arbeidsrecht voor
verschillende groepen. Deze leden vragen de regering een overzicht te maken van de
uitzonderingen die gelden voor: studenten, scholieren (onder en boven de achttien
jaar) en mensen met terugkerend tijdelijk werk (waaronder seizoenswerkers).
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de noodzaak en proportionaliteit van
elke uitzondering individueel te onderbouwen.
Tevens vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie om te reflecteren op de stapeling
van uitzonderingen. Deze leden vragen wat voor gevolgen de stapeling heeft vanuit
het perspectief van individuele werknemers, en daarbij te betrekken dat het kan gaan
om kwetsbare werkenden met een zwakke arbeidsmarktpositie. Ook vragen deze leden te
reflecteren of de stapeling er niet voor zorgt dat de positie van deze werkenden te
veel ondermijnd wordt. Ten slotte vragen deze leden welk van de individuele uitzonderingen
de meeste of minste toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de andere uitzonderingen
in het creëren van een verlicht regime. Bovendien vragen deze leden hoe een werknemer
nog kan begrijpen wat zijn rechten zijn met alle uitzonderingen die in de toch al
ingewikkelde wetgeving opgenomen zijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over het artikel van prof.
mr. dr. F.G. Laagland met de titel «Wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers: de
uitzendkracht» gepubliceerd in het tijdschrift Recht en Arbeid. Deze leden vragen
of de gelijke behandeling ook geldt voor gedetacheerde uitzendkrachten vanuit andere
Europese Unie (EU-)lidstaten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat er een verkenning komt naar
de verschillen in het arbeidsrecht tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland.
Deze leden vragen naar het tijdpad van deze verkenning en wanneer de Kamer hierover
verder wordt geïnformeerd. Deze leden vragen ook of bij deze verkenning betrokken
kan worden hoe de wetswijzigingen invloed hebben op de arbeidsmarkt daar.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat studenten en scholieren door de nieuwe regels minder
kansen krijgen om werkervaring op te doen en hun inkomen aan te vullen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke economische effecten dit wetsvoorstel heeft
voor sectoren die sterk afhankelijk zijn van piek- en seizoenswerk (horeca, recreatie,
retail, landbouw). Deze leden zijn benieuwd of de regering vindt dat deze gevolgen
in verhouding staan met de opbrengst van dit voorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel banen naar verwachting verdwijnen als gevolg
van het afschaffen van nulurencontracten en de striktere ketenregeling. Kan de regering
dit kwantificeren?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering bij de verdere behandeling gaat
borgen dat dit wetsvoorstel niet leidt tot verlies van werkgelegenheid en ondernemerschap
in sectoren die Nederland economisch en maatschappelijk vitaal maken.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de forse toename in administratieve
lasten voor werkgevers verantwoordt, en hoe dit verenigbaar is met het streven naar
minder regeldruk.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is om het wetsvoorstel te
herzien en soepeler varianten van de ketenregeling en oproepcontracten mogelijk te
maken.
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom gekozen is voor de overgangstermijnen van 2026 voor tijdelijke
contracten en uitzendkrachten, en 2027 voor oproepcontracten. Hoe wordt voorkomen
dat werkgevers in de tussentijd massaal contractvormen aanpassen die na inwerkingtreding
niet meer toegestaan zijn?
Daarnaast vragen deze leden welke voorlichtingscampagnes richting werkgevers en werknemers
worden voorzien, nu de Belastingdienst wijst op het belang van duidelijke communicatie
over de nieuwe contractvormen.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
in haar uitvoeringstoets van 16 augustus 2023 heeft gewezen op het risico van een
weglek naar jaarurennormen. Hoewel de regering stelt dat dit via sociale partners
wordt gereguleerd, constateren deze leden dat in 53 cao’s (waar circa 51% van de werknemers
onder valt) een jaarurensystematiek mogelijk is gemaakt. Deze leden vragen de regering
nader in te gaan op de zorg van het ATR dat hierdoor een substantiële weglek naar
contracten met een jaarurennorm kan ontstaan.
De leden van de BBB-fractie lezen dat het beoordelen of de juiste premie is afgedragen, volgens de Belastingdienst,
buitengewoon complex en tijdrovend is. Met de introductie van het basiscontract moet
de lage premie van het AWf onder specifieke voorwaarden worden toegepast. Het beoordelen
of deze voorwaarden correct zijn toegepast, vereist een diepgaande kennis van het
arbeidsrecht. Kan de Minister aangeven hoe zij dit denkt te kunnen adresseren?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reageren op de toename van de regeldruk die dit voorstel veroorzaakt
en hoe dat zich verhoudt tot de ambitie van dit kabinet om juist de regeldruk te verminderen.
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering om inzicht te geven in de huidige stand van zaken van de verkenning
over de verschillen in het arbeidsrecht tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland
en de positie van werkenden in Caribisch Nederland. Heeft de regering al duidelijkheid
over welke maatregelen wel en welke niet zullen gelden voor Caribisch Nederland? Zo
niet vragen deze leden wanneer de regering Caribisch Nederland duidelijkheid kan geven
zowel over welke maatregelen geïmplanteerd zullen worden als vanaf wanneer.
9. Consultatie en adviezen
De leden van de SP-fractie lezen dat de Raad voor de Rechtspraak aangeeft dat er naar verwachting rechtszaken
gevoerd zullen worden over de nieuwe wetsartikelen. Echter, de ervaring is dat juist
degenen voor wie de wijzigingen zijn bedoeld, er om allerlei redenen voor terugschrikken
van die rechten gebruik te maken. Hoe wordt ervoor gezorgd dat werknemers wel de kans/ruimte/middelen
krijgen om van hun rechten gebruik te maken als zij door de nieuwe regels (nog) steeds
uitgebuit worden? Hoe komt de regering op voor deze groep mensen?
De leden van de SP-fractie is niet overtuigd dat de zorgen van de Raad voor de Rechtspraak
voldoende zijn ingebed in dit wetsvoorstel. Hoe ziet de regering de zorgen van de
Raad voor de Rechtspraak waarin zij aangeven dat de tweedeling in contracten tot allerlei
rechtsvragen leidt? Moet hiervoor niet de huidige regels rondom vaste contracten worden
versterkt in plaats van verschillende constructies die naast elkaar bestaan?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat
de complexiteit toeneemt nu twee normen ontstaan: minder dan 12 uur per week bij de
ketenregeling en minder dan 16 uur per week bij oproepovereenkomsten.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van het advies van de Raad voor de Rechtspraak.
Zo vragen deze leden de regering om in te gaan op de zorg van de Raad dat de tweedeling
in contracten kan leiden tot allerlei rechtsvragen, en daarmee procedures. Daarnaast
vragen deze leden de regering om een reflectie op de opmerking van de Raad dat juist
degenen voor wie de wijzigingen bedoeld zijn niet van hun nieuwe rechten gebruik zullen
maken.
10. Inwerkingtreding en overgangsrecht
De leden van de SP-fractie lezen dat de volledige inwerkingtreding van de wet pas over twee jaar is. Hoe gaat
de regering de rechten van flexibele arbeidskrachten versterken voordat deze wet in
werking treedt? Deze leden zien dat dat snelle effectieve maatregelen, zoals het verhogen
van het minimumloon, voor deze groep grote effecten kan hebben.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.