Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 744 Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten vanwege aanpassing van de Regeling dienstverlening aan huis (Wet aanpassing Regeling dienstverlening aan huis).
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 september 2025
De regering is de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkentelijk
voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor
de door haar daarover gestelde vragen. De vragen worden mede namens de Minister van
Financiën en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, zo veel mogelijk beantwoord in de volgorde van het verslag. Voor zover vragen,
vanwege overeenkomst in onderwerp, gezamenlijk beantwoord zijn, is dit vermeld.
Inhoudsopgave
I
Algemeen
1
1.
Inleiding
1
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
10
3.
Verhouding tot ander recht
12
4.
Gevolgen voor de werknemer, werkgever, arbeidsmarkt, regeldruk, en Caribisch Nederland
12
5.
Financiële gevolgen voor het Rijk
17
6.
Consultatie, adviezen en uitvoering
19
7.
Evaluatie
22
II
Artikelsgewijze toelichting
22
I Algemeen
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om het huidige systeem van de Rdah te schrappen
en te vervangen met een alternatief. Daarbij vragen deze leden naar de opvolging en
appreciatie van het Sociaal-Economische Raad (SER)-advies uit 2020 over de markt voor
persoonlijke dienstverlening en de varianten uit de brief van Minister Koolmees uit
2021. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot de voorliggende wetswijziging.
Met onderhavig wetsvoorstel wordt de Regeling dienstverlening aan huis (Rdah) voor
zorgverleners die betaald worden uit een persoonsgebonden budget (pgb) in lijn gebracht
met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van maart 20231.
De Centrale Raad oordeelt dat de uitzonderingsbepaling in de WW voor pgb-zorgverleners
onder de Rdah verboden indirecte discriminatie van vrouwen oplevert. De Centrale Raad
overweegt daartoe onder meer2:
(i) de particuliere werkgever wordt via het pgb geheel of gedeeltelijk gecompenseerd voor
de werkgeverslasten, zoals de kosten voor de premies werknemersverzekeringen;
(ii) gelet op de rol die de SVB kan vervullen bij de salarisadministratie, blijven de administratieve
lasten voor de particuliere werkgever beperkt;
(iii) bij dienstverlening die plaatsvindt met een pgb heeft de particulier geen reële keuze
om de werkzaamheden zelf te verrichten en;
(iv) het risico op een zwart circuit en achterblijvende werkgelegenheid is in het publiek
gefinancierde deel van de markt nagenoeg nihil.
De uitspraak van de Centrale Raad heeft betrekking op pgb-gefinancierde zorgverlening.
De omstandigheden in de privaat gefinancierde markt van dienstverlening zijn anders.
De redenen die de Rdah voor de private markt noodzakelijk maken, zijn nog steeds aan
de orde. De hoge prijs van arbeid weerhoudt particulieren ervan om schoonmaakwerk
en dergelijke uit te besteden op de formele private markt.
De analyse in het rapport van de Commissie Kalsbeek uit 20143, is in dat kader nog altijd relevant. Als de kosten te hoog worden of de werkgeversverplichtingen
te veel en te ingewikkeld, wijken particulieren uit naar eenvoudige alternatieven.
Doorgaans kan een particulier de werkzaamheden dan net zo goed zelf uitvoeren. Bovendien
ontstaat er gemakkelijk een informele markt, omdat controle en handhaving achter de
voordeur niet goed mogelijk is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 29 april 20214 op de motie van de leden Smeulders en Bruins5 van 19 november 2020 met betrekking tot de positie van huishoudelijke hulpen gereageerd.
In deze reactie is ingegaan op een aantal varianten om de positie van huishoudelijk
werkers te verbeteren onder meer aan de hand van de aangehaalde SER-verkenning van
juni 2020.6 Zoals in de kabinetsreactie aangegeven, bevatten al deze varianten nadelen die de
keuze beperkt om grote wijzigingen aan te brengen. Afschaffing van de Rdah zonder
alternatief levert in de praktijk naar verwachting geen verbetering op van de rechtspositie
van werknemers in de deels publiek gefinancierde en private markt. De regering heeft
daarom het standpunt ingenomen dat de Rdah voor deze groepen werknemers in stand wordt
gehouden.
Werknemers onder de Rdah hebben bovendien de mogelijkheid om zich bij UWV vrijwillig
te verzekeren voor de werknemersverzekeringen en zodoende in sociale zekerheid te
voorzien. Ook dit maakt dat er naar het oordeel van de regering een objectieve rechtvaardigingsgrond
voor de indirecte discriminatie in de private markt van dienstverlening aan huis bestaat.
Zoals verderop bij de beantwoording van vragen van de GroenLinks-PvdA- en SP-fractie
toegelicht, geldt dit ook voor de deels publiek gefinancierde diensten door gastouders
aan huis.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering specifiek in te gaan op een systeem op basis van dienstencheques,
zoals in het buitenland bestaat. Deze leden vragen de regering systematisch in te
gaan op de voor- en nadelen ten opzichte van de huidige gekozen oplossing. Zij willen
graag weten wat de appreciatie van de vakbonden hierover is.
De regering gaat ervan uit dat wordt gedoeld op de invoering van een systeem waarmee
huishoudelijke diensten in de private markt door particulieren kunnen worden ingekocht
in combinatie met een publieke subsidieregeling, fiscale aftrekpost en/of de overname
van werkgeverslasten. In bijvoorbeeld België bestaat een systeem van dienstencheques
voor huishoudelijk werk.
Ook in geval van een systeem van dienstencheques is verbetering van de positie van
huishoudelijke hulpen niet mogelijk zonder substantiële overheidssubsidie. De voordelen
die een dergelijk systeem zou kunnen hebben voor huishoudelijke hulpen zouden anders
volledig voor rekening van de particuliere werkgever komen. De lasten voor hen nemen
toe in de vorm van afdrachten van heffingen en sociale premies. Ook een eventuele
verlengde periode van loondoorbetaling bij ziekte zou een forse toename van het financiële
risico voor particuliere werkgevers inhouden. Dat wordt niet wenselijk geacht. Een
systeem van dienstencheques is daarom niet mogelijk zonder dat dit gepaard zou gaan
met hoge overheidskosten. Een dergelijk systeem is bovendien inherent fraudegevoelig.
Recente uitvraag bij de vakbonden op een systeem van dienstencheques heeft niet plaatsgevonden.
In 2012 heeft de FNV samen met Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten
(OSB) een werkgroep ingesteld waarin is gekeken naar verbetering van de regelgeving
en de organisatie van huishoudelijke en persoonlijke dienstverlening in Nederland.7 Het systeem van dienstencheques wordt als mogelijk alternatief voor de Rdah genoemd,
waarmee de rechtsbescherming van huishoudelijk personeel wordt verbeterd. Het rapport
van de Commissie Kalsbeek, waarin ook wordt ingegaan op het systeem van dienstencheques,
is destijds ook aangeboden aan de Stichting van de Arbeid.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering ook te reflecteren op ILO conventie 189, waarin volwaardige werknemersrechten
voor huishoudelijk werkers zijn opgenomen.
Deze leden vragen of Nederland deze conventie volledig heeft geratificeerd en uit
welke wetsartikelen dat blijkt.
Op 16 juni 2011 is door de ILO-conventie 189 het Verdrag betreffende waardig werk
voor het huispersoneel aangenomen. In dit verdrag staat onder meer aangegeven dat
er geen verschillen mogen zijn in rechtspositie – inclusief recht op sociale zekerheid
– tussen huishoudelijk werkers en andere werknemers. De Rdah, die al langer bestaat
dan het verdrag, is hiermee niet in overeenstemming. Het verdrag is dan ook niet geratificeerd.
Tegen deze achtergrond hebben het kabinet en sociale partners destijds afgesproken
een commissie te laten adviseren over een mogelijke verbetering van de positie van
huishoudelijk werkers en de gevolgen van mogelijke ratificatie van het verdrag in
relatie tot de Rdah. De hierop ingestelde Commissie Kalsbeek heeft op 27 maart 2014
haar advies aangeboden. Na bestudering van het rapport van de Commissie was het kabinet
van mening dat een slechtere rechtspositie van huishoudelijk werkers in beginsel onwenselijk
is. Tegelijk constateerde de regering dat er geen goed alternatief is voor dienstverlening
aan huis in de private markt.8
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering erkent dat de Rdah oorspronkelijk bedoeld was voor particulieren
en niet voor tussenkomst van commerciële platforms. Zij vragen of de regering deelt
dat het niet wenselijk is dat deze regeling als schijnconstructie wordt gebruikt.
Zo ja, vragen deze leden de regering hoe zij hierop handelt en hoe de regering schijnzelfstandigheid
via platforms gaat voorkomen.
De regering acht het niet wenselijk dat werkgevers gebruikmaken van de regeling als
schijnconstructie. Het doel van de Rdah is onder meer stimulering van de markt voor
persoonlijke dienstverlening door werkgeverslasten te verminderen. Daartoe is overwogen
dat «Particuliere opdrachtgevers zich door de regeling dienstverlening aan huis geen
zorgen hoeven te maken over administratieve of financiële lasten die door de overheid
kunnen worden opgelegd.»9
Onlangs heeft de Hoge Raad zich in de Helpling zaak10 uitgelaten over de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst onder de Rdah
of van een uitzendovereenkomst. Helpling is een online platform waar schoonmakers
en huishoudens afspraken konden maken over het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.
De vraag die in deze zaak voorlag was wie de werkgever van de schoonmakers was, Helpling
of het huishouden. Helpling bepleitte dat de schoonmakers een arbeidsovereenkomst
gebaseerd op de Rdah met de huishoudens hadden. FNV bepleitte dat er sprake was van
een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmakers. De Hoge Raad komt tot
de conclusie dat sprake is van een uitzendovereenkomst tussen het online platform
en de huishoudelijke hulp.
De uitspraak van de Hoge Raad draagt bij aan een toetsingskader voor het kwalificeren
van de arbeidsrelatie in driehoeksverhoudingen en het tegengaan van schijnconstructies
via online platforms. Daarnaast wordt onder meer met het wetsvoorstel Verduidelijking
beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) gewerkt aan verdere verduidelijking
van het toetsingskader om schijnzelfstandigheid tegen te gaan.11
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering bovendien of zij erkent dat een van de oorspronkelijk doelen van
de Rdah, namelijk het tegengaan van zwartwerk, nauwelijks wordt gerealiseerd. Deze
leden vragen de regering dit cijfermatig te onderbouwen. Ook vragen de leden om een
onderbouwing van hoe alle oorspronkelijke doelen worden bereikt.
Het is de regering bekend dat de Rdah in de praktijk niet door alle werkgevers wordt
nageleefd. Dit blijkt onder andere uit het rapport van de Commissie Kalsbeek uit 2014.
Uit een recenter empirisch onderzoek van het Utrechtse Future of Work Platform (Universiteit
Utrecht) blijkt eveneens dat de bescherming die de Rdah moet bieden aan huishoudelijke
werkers, niet altijd wordt behaald.12 Uit dit onderzoek blijkt dat 10% van de huishoudens de huishoudelijke hulp doorbetaalt
als deze twee weken ziek is en 7% de hulp doorbetaalt als deze een paar weken met
vakantie is.
Als werkgevers zelf op vakantie gaan, kiest meer dan 50% ervoor om de huishoudelijke
hulp af te zeggen en niet door te betalen.13 Veel werkgevers zijn onbekend met de Rdah. Het onderzoek van het Future of Work Platform
heeft daarom geresulteerd in de campagne Help de hulp14, die in december 2024 van start is gegaan.
De regering is van oordeel dat afschaffing van de Rdah (voor niet pgb-gefinancierde
dienstverlening) als zodanig niet bijdraagt aan het verbeteren van de rechtspositie
van werknemers onder de Rdah. De analyse in het rapport van de Commissie Kalsbeek
uit 2014 dat de hoge prijs van arbeid particulieren ervan weerhoudt om schoonmaakwerk
en dergelijke uit te besteden op de formele private markt, is in dat kader nog altijd
relevant. Als de kosten te hoog worden of de werkgeversverplichtingen te veel en te
ingewikkeld, wijken particulieren uit naar eenvoudige alternatieven, zoals het zelf
uitvoeren van de werkzaamheden. Bovendien ontstaat er gemakkelijk een informele markt,
omdat controle en handhaving achter de voordeur niet goed mogelijk zijn. De regering
blijft echter aandacht houden voor de rechtspositie van deze groep werknemers en voor
de gastouders aan huis.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering het oordeel van de CRvB deelt dat werk dat gefinancierd wordt
met publiek geld gepaard moet gaan met volwaardige toegang tot sociale zekerheid.
Deze leden vragen of dit niet een voldoende argument is om er bij gastouderopvang
aan huis ook voor te zorgen dat er sprake is van werknemersrechten. Ook vragen zij
of de regering de opvatting deelt dat er met de instandhouding van de huidige vorm
van gastouderopvang aan huis sprake is van onderbetaling en onderverzekering ten opzichte
van gastouderopvang die op een andere manier is geregeld.
De regering is van oordeel dat afschaffing van de Rdah (voor niet pgb-gefinancierde
dienstverlening) als zodanig niet bijdraagt aan het verbeteren van de rechtspositie
van werknemers onder de Rdah. De analyse in het rapport van de Commissie Kalsbeek
uit 2014 dat de hoge prijs van arbeid particulieren ervan weerhoudt om schoonmaakwerk
en dergelijke uit te besteden op de formele private markt, is in dat kader nog altijd
relevant. Als de kosten te hoog worden of de werkgeversverplichtingen te veel en te
ingewikkeld, wijken particulieren uit naar eenvoudige alternatieven, zoals het zelf
uitvoeren van de werkzaamheden. Bovendien ontstaat er gemakkelijk een informele markt,
omdat controle en handhaving achter de voordeur niet goed mogelijk zijn. De regering
blijft echter aandacht houden voor de rechtspositie van deze groep werknemers en voor
de gastouders aan huis.
Als vraagouders werkgeverslasten moeten dragen en bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid
krijgen om een gastouder bij ziekte het loon tot 104 weken door te betalen, verwacht
de regering – en de sector zelf ook – dat de vraag naar gastouderopvang bij de vraagouder
thuis verdwijnt. Het alternatief is dat deze vorm van opvang informeel aangeboden
wordt buiten het bereik en de (kwaliteits)eisen van de Wet kinderopvang. Dit heeft
negatieve gevolgen voor de arbeidspositie van de gastouder. Ook heeft dit mogelijk
negatieve gevolgen voor de kinderen die worden opgevangen, aangezien er dan geen kwaliteitscontrole
meer is op de opvang. Met dit dilemma kiest de regering ervoor de Rdah voor deze groep
in stand te houden. De arbeidspositie voor de gastouderopvang aan huis is kwetsbaar,
maar het alternatief is nog minder aantrekkelijk. Daarmee blijft er voor deze groep
werknemers sprake van een objectieve rechtvaardiging voor de (mogelijke) indirecte
discriminatie die bestaat bij het werken onder de Rdah.
De regering deelt niet de opvatting dat sprake is van onderbetaling en onderverzekering
ten opzichte van gastouderopvang die op een andere manier is geregeld. Gastouders
bepalen zelf hun tarief. Ouders krijgen een tegemoetkoming in de kosten voor gastouderopvang
in de vorm van kinderopvangtoeslag. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de hoogte
van de maximum uurprijs of het percentage toeslag dat ouders krijgen bij gastouders
die in hun eigen woning werken of bij de vraagouder thuis. Voor gastouders die werken
als zelfstandige en gastouders die werken onder de Rdah, geldt dat zij er zelf verantwoordelijk
voor zijn om zich passend te verzekeren. Werknemers onder de Rdah hebben de mogelijkheid
om zich bij UWV vrijwillig te verzekeren voor de werknemersverzekeringen en zodoende
in sociale zekerheid te voorzien.
Dit geldt ook voor gastouders aan huis.
De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft in de Kamerbrief van 10 april
jl. maatregelen aangekondigd om de gastouderopvang te versterken.15 Eén van de maatregelen is om gastouders te ondersteunen bij het bepalen van een passend
tarief. Met de brancheorganisaties van gastouderbureaus en gastouders is afgesproken
dat zij deze rol op zich nemen. Het gaat er hier onder meer om dat gastouders bij
het bepalen van hun tarief rekening houden met de kosten die zij maken, zoals voor
verzekeringen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een reactie op de recente uitspraak van de rechter in 2025 in een zaak aangespannen
door Bureau Clara Wichmann en de Vereniging Vrouw en Recht. De leden vragen of de
wet niet verder aangepast zou moeten worden zodat deze in lijn komt met de rechtspraak.
De regering gaat ervan uit dat wordt gedoeld op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland
van april 202516 over huishoudelijk werk dat niet betaald wordt uit een pgb. De zaak betreft een huishoudelijke
hulp die gemiddeld op vijf dagen per week en gemiddeld 27,5 uur per week werkzaam
was voor zeven verschillende huishoudens. De werkneemster valt uit wegens ziekte en
UWV heeft haar uitkeringsaanvraag voor de ZW geweigerd vanwege de uitzonderingsbepaling
in de ZW, welke op grond van de Rdah huishoudelijke hulpen uitzondert voor de verzekeringsplicht
van werknemersregelingen. De rechtbank Noord-Holland oordeelt dat niet gebleken is
dat er een objectieve rechtvaardiging bestaat voor de indirecte discriminatie van
vrouwen door de Rdah. Dit heeft tot gevolg dat de werkzaamheden die de werkneemster
bij de particuliere huishoudens heeft verricht, verzekerde arbeid is geweest in de
zin van de werknemersverzekeringswetten.
De zaak bij de rechtbank Noord-Holland ziet niet op dienstverlening uit pgb, maar
op dienstverlening aan particulieren in de private markt. De uitspraak van de rechtbank
is dan ook anders gemotiveerd dan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep uit
2023, waar de Raad heeft geoordeeld over de publiek gefinancierde dienstverlening.
UWV heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland.
De zaak in hoger beroep loopt nog en er is geen sprake van een onherroepelijke uitspraak.
Daarom zijn de potentiële gevolgen hiervan niet betrokken in onderhavig wetsvoorstel.
De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland moet dan ook los van dit wetsvoorstel
worden gezien.
Tegelijkertijd is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot
pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst onherroepelijk en dient deze met urgentie
in wetgeving te worden verwerkt. Op deze wijze wordt zo veel mogelijk duidelijkheid
gegeven aan zowel budgethouders als hun zorgverleners.
Zoals hieronder uitgewerkt, voorziet het wetsvoorstel erin dat de Rdah in stand blijft
voor niet uit een pgb betaalde huishoudelijke hulpen die doorgaans minder dan vier
dagen per week werken in het huishouden van een natuurlijk persoon.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of familieleden die pgb-zorg verlenen ook niet onder de reikwijdte van deze
wet moet vallen, of dat zij op een andere manier werknemersrechten moeten opbouwen.
Deze leden vragen de regering of zij het ermee eens is dat dit een onwenselijke situatie
is en of een wettelijke aanpassing nodig is om ook deze werkenden bescherming te bieden.
De regering staat achter het pgb als instrument om onder eigen voorwaarden en eigen
regie zorg in te kopen. Hierbij staat de zorgbehoefte van de budgethouder centraal.
De budgethouder bepaalt zelf wie de zorg of begeleiding verleent, en op welk moment
dit het beste past in het leven van de budgethouder. Met deze leveringsvorm is het
mogelijk om zorg of begeleiding te ontvangen van gediplomeerde zorgverleners, maar
ook van buren, bekenden of (directe) familieleden. Mensen die zorg en hulp verlenen
vanuit het pgb zijn dus zeer verschillend: ouders die voor kinderen zorgen, mensen
uit de omgeving die hulp verlenen, en professionele zorgverleners met een BIG-registratie.
De omstandigheden van het geval bepalen wat voor soort zorgovereenkomst van toepassing
is. Dat kan een arbeidsovereenkomst zijn, maar ook een overeenkomst van opdracht.
Afhankelijk van het type overeenkomst gelden bepaalde regels. Als sprake is van een
arbeidsovereenkomst, is de zorgverlener werknemer en kan deze aanspraak maken op werknemersverzekeringen
zoals de WW, ZW en Wet WIA. In veel familieverbanden ontbreekt een gezagsverhouding
waardoor geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
In die gevallen kan de pgb-zorgverlener geen aanspraak maken op werknemersverzekeringen.
Dit is gelegen in de informele wijze waarop de werkzaamheden binnen familierelaties
doorgaans verricht worden en het ontbreken van instructies of afspraken en geldt uiteraard
niet alleen voor het pgb.
De regering is niet voornemens het socialezekerheidsrecht aan te passen of een uitzondering
te creëren voor de situaties dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. De situaties
van familieleden die voor hun naasten zorgen past minder goed bij de formele regels
van een gezagsrelatie in de zin van een arbeidsovereenkomst, eventuele re-integratie
bij ziekte en het informele karakter van de hulp, die juist zeer waardevol is. Tegelijkertijd
heeft de regering begrip voor de aandacht die de leden van de Groenlinks-PvdA-fractie
hebben voor deze familieleden die met veel toewijding zorgen voor hun naasten. De
regering vindt inzet op voorlichting belangrijk zodat budgethouder en zorgverlener
goed geïnformeerd zijn over de rechten en plichten bij het aangaan van een overeenkomst
en de gevolgen van deze keuzes.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar aanvullende onderbouwing over dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV) toegerust is op de extra instroom in de regelingen. Deze leden vragen om cijfermatig
te onderbouwen waaruit dit blijkt.
UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat het wetsvoorstel per 1 januari 2026
uitvoerbaar is. De gevolgen van de uitspraak zijn reeds grotendeels in kaart gebracht
en geïmplementeerd. Uitkeringsaanvragen kunnen reeds worden ingediend. Er is op basis
van ramingen rekening gehouden met 2840 extra aanvragen. Deze aanvragen worden handmatig
afgehandeld, omdat er geen maandloongegevens beschikbaar zijn in de Polisadministratie.
De uitkeringsaanvragen zijn dus extra werk, maar UWV heeft voldoende mensen in dienst
om deze aanvragen af te handelen.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op welke manier de regering voornemens is om een informatiecampagne te starten richting
pgb-houders over hun rechten en plichten, en de hulp die zij kunnen krijgen vanuit
bijvoorbeeld de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke wijze gewaarborgd zal worden dat zorgverleners
en budgethouders voldoende informatie ontvangen over de nieuwe rechten en plichten
die zij krijgen bij overgang naar de nieuwe situatie.
De vraag van de D66-fractie staat in paragraaf 4 van het verslag, maar wordt hier
samen met de vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie beantwoord.
Budgethouders worden uitgebreid geïnformeerd over hun rechten en plichten. Dit gebeurt
gericht aan de mensen op wie deze wetswijziging impact heeft en in brede zin. Dit
doet de rijksoverheid in samenwerking met alle verstrekkers en ketenpartners van het
pgb. Dit betreft onder andere de Sociale Verzekeringsbank (SVB), Zorgverzekeraars
Nederland (ZN), Zorgkantoren, Zorgverzekeraars, Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG), UWV, Belastingdienst, Per Saldo (de landelijke vereniging voor mensen met een
pgb) en Branchevereniging voor Kleinschalige Zorg (BVKZ). Middels algemene (nieuws)berichten
worden ook zorgverleners geïnformeerd. Zo informeert UWV bijvoorbeeld pgb-zorgverleners
op haar website over mogelijke uitkeringsrechten.17 Daarnaast worden budgethouders opgeroepen door de actoren in de pgb keten om ook
de zorgverleners te informeren. Daarbij richt de algemene communicatie op onder andere
de website van de rijksoverheid zich op budgethouders en zorgverleners.
De betrokken budgethouders worden geïnformeerd aan de hand van een informatiefolder
met een begeleidende brief. De folder en de brief zijn afgestemd op de situatie en
de wetgeving waaronder de budgethouder valt, onder voorbehoud van instemming van het
parlement met deze wetswijziging. De eerste reeks brieven is eind juni jl. verzonden.
Tevens wordt er door de SVB een nieuwsbericht op de website gezet over de wetswijziging
en de huidige stand van zaken. Deze verwijzen naar een pagina op de website van de
rijksoverheid met alle basisinformatie over deze wetswijziging. Naar deze pagina zal
ook door de andere ketenpartners worden verwezen bij het informeren van hun cliënten.
Tevens wordt er gewerkt aan q&a’s en telefoon-/mailingslijnen, ter ondersteuning van
de verschillende ketenpartijen, als ze benaderd worden door budgethouders. Ook worden
er meldingen in het PGB Portaal gebouwd om mensen op de wetswijziging te attenderen
en te stimuleren en ondersteunen bij eventuele acties die hieruit voortvloeien. Tenslotte
zal er via sociale media ook de nodige aandacht aan deze wetswijziging worden gegeven.
De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom, gezien de uitspraak van de CRvB, er niet is gekozen voor de
afschaffing van de volledige Rdah. Er is binnen deze regeling toch voor meer groepen
sprake van discriminatie en achterstelling?
De Rdah blijft in stand voor niet uit een pgb betaalde huishoudelijke hulpen die doorgaans
minder dan vier dagen per week werken in het huishouden van een natuurlijk persoon.
Daaronder vallen alle huishoudelijke hulpen in de private sector en gastouders aan
huis. De regering is van oordeel dat de Rdah voor deze groep werknemers een passend
en noodzakelijk middel is om de doelstellingen van de Rdah te bereiken en dat er voor
deze groep rechtvaardiging bestaat voor de indirecte discriminatie. Voor gastouders
aan huis is dit hierboven bij vragen van GroenLinks-PvdA-fractie uiteengezet. Ten
aanzien van de private sector is eveneens bij vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie
beargumenteerd waarom afschaffing van de Rdah niet bijdraagt aan het verbeteren van
de rechtspositie van deze groep werknemers. Samengenomen met de constatering dat er
voor deze doelgroep geen reëel alternatief beschikbaar is én werknemers onder de Rdah
de mogelijkheid hebben om zich vrijwillig te verzekeren voor de werknemersverzekeringen,
is de regering van oordeel dat er voor deze groep voldoende rechtvaardiging bestaat
om de Rdah van toepassing te laten zijn. De regering blijft aandacht houden voor de
rechtspositie van deze groep werknemers in de private markt en voor de gastouders
aan huis.
De leden van de SP-fractie lezen dat er gekozen is om de Rdah voor gastouders aan huis in stand te houden. Is
dit in lijn met de uitspraak van de CRvB die stelt dat het bestaan van de Rdah niet
gegrond is voor groepen die publiek gefinancierd zijn, tevens het uitgangspunt voor
deze wetswijziging? Binnen de wetswijziging wordt er op de keuze voor het in stand
houden van de Rdah voor gastouders aan huis ingegaan, maar niet specifiek op het argument
van publieke financiering. Kan de regering expliciet ingaan op dit argument betreffende
de jurisprudentie van de uitspraak van de CRvB?
De Centrale Raad van Beroep refereert in haar uitspraak van 2023 (die specifiek de
pgb-sector betrof) aan het rapport van de Commissie Kalsbeek uit 2014. Zij stelt dat
het risico op een zwart circuit in het publiek gefinancierde deel van de markt nagenoeg
nihil is. Onderscheid tussen gastouders aan huis en pgb’ers is dat pgb volledig publiek
gefinancierd is, waar gastouderopvang deels publiek gefinancierd is. Ouders ontvangen
een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang middels de kinderopvangtoeslag.
Daarnaast betalen zij altijd een eigen bijdrage. Een ander onderscheid is dat bij
een pgb de uitvoerder, de SVB, een deel van de administratieve lasten op zich kan
nemen en financieel risico kan dragen bij bijvoorbeeld langdurige ziekte. Dat is anders
bij gastouders aan huis, waar deze verantwoordelijkheden en lasten bij de vraagouder
komen te liggen als de Rdah niet langer van toepassing zou zijn. Het is daarom zeer
aannemelijk dat zij geen gastouder aan huis meer zullen inzetten. De opvang van de
kinderen kan wel in het zwarte (informele) circuit worden voortgezet, waarbij er geen
kwaliteitscontrole is en degene die de opvang verzorgt nog minder bescherming geniet
dan een gastouder onder de Rdah. Er is dan geen sprake meer van gastouderopvang, maar
de dienst kan wel andersoortig worden voortgezet.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de verschillende diensten die de SVB biedt, worden ervaren door mensen.
Deze leden vragen de regering hierbij specifiek in te gaan op de verschillende soorten
ondersteuning die de SVB biedt.
Over het algemeen wordt de dienstverlening van de SVB als goed ervaren door budgethouders
en zorgverleners. In 2024 wordt de dienstverlening van de SVB beoordeeld met het cijfer
8,4 door budgethouders en vertegenwoordigers. Zorgverleners beoordelen de dienstverlening
van de SVB met een 8,6.
De SVB heeft verschillende diensten ingekocht voor budgethouders, namelijk een arbodienstverlener,
een rechtsbijstandverzekering, een aansprakelijkheidsverzekering en een schadeverzekering.
Bij deze diensten wordt de budgethouder zoveel mogelijk in zijn werkgeverstaken ontlast
door de aanbieders hiervan en/of de SVB. De SVB houdt geen aparte cijfers bij hoe
budgethouders de ingekochte diensten beoordelen. Echter ontvangen zowel de SVB als
de aanbieders van de verschillende diensten weinig tot geen klachten over de geboden
ondersteuning. Uit dit signaal kan opgemaakt worden dat de ondersteuning als goed
wordt beoordeeld door budgethouders.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een vraag over ontslag. Deze leden lezen dat het in enkele gevallen tot een procedure
komt en dat als er nog vergoedingen verschuldigd zijn, deze dan voor rekening komen
van de budgethouder. Ook lezen deze leden dat dit in de praktijk zoveel mogelijk beperkt
wordt. Zij vragen wat deze laatste zinsnede precies betekent.
De SVB biedt een schade-, aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekering aan voor
budgethouders. Bij ontslag ondersteunt de SVB-budgethouders onder andere door middel
van arbeidsrechtelijk advies en kan door de budgethouder ondersteuning gevraagd worden
aan de door de SVB ingekochte rechtsbijstandsverzekering. Indien een zorgverlener
recht heeft op een verschuldigde transitievergoeding bij ontslag dan compenseert en
vergoedt de SVB deze kosten. In het geval dat een budgethouder voor andere onvoorziene
kosten komt te staan, wordt door de SVB maatwerk toegepast. De SVB bekijkt of deze
verschuldigde vergoedingen uit het budget of aangewezen fondsen betaald kunnen worden.
Zowel de SVB als de door de SVB ingehuurde rechtsbijstandverzekering doen er alles
aan om de kosten voor de budgethouder zo beperkt mogelijk te houden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om de regelingen voor publieke financiering waarbij
de Rdah niet van toepassing is aan te wijzen in een ministeriële regeling, in plaats
van via hogere wetgeving.
In dit verband vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aan welke regelingen de regering denkt als zij schrijft dat er regelingen bij kunnen
komen of kunnen stoppen waarbij steeds gekeken moet worden of dit gevolgen moet hebben
voor de Rdah. Deze leden vragen welke mogelijke regelingen er nog bij kunnen komen
naast de regelingen genoemd in de artikelsgewijze toelichting, namelijk waarbij sprake
is van publieke financiering door een pgb.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wanneer de regering voornemens is de ministeriële regeling op te stellen.
Bovenstaande drie vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie worden gezamenlijk beantwoord.
Bij de aanwijzing van regelingen voor publieke financiering in een ministeriële regeling
waarbij de Rdah niet van toepassing is, gaat het om de (technische) uitwerking van
hetgeen in de wet wordt voorgesteld te regelen, namelijk dat de Rdah niet van toepassing
is bij arbeidsovereenkomsten die geheel of gedeeltelijk worden betaald uit aangewezen
regelingen voor publieke financiering. De ministeriële regeling zal niet meer bevatten
dan de opsomming van de wettelijke bepalingen waarin de regelingen staan die worden
aangewezen. Naar de mening van de regering is een ministeriële regeling daarvoor het
aangewezen niveau van wetgeving.
In de ministeriële regeling zullen de bepalingen opgenomen worden waarin een persoonsgebonden
budget is geregeld: dat betreft artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, artikel 3.3.3 van de
Wet langdurige zorg, artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel
13a van de Zorgverzekeringswet. Er zijn op dit moment geen andere regelingen voor
publieke financiering van huishoudelijke diensten die aangewezen zullen worden. Mochten
in de toekomst andere regelingen voor publieke financiering, wel of niet onder de
noemer van het persoonsgebonden budget, uitgezonderd worden van de Rdah, dan kan dit
door toevoeging aan de ministeriële regeling eenvoudig gerealiseerd worden. Overigens
zal deze regeling voor publieke financiering als zodanig veelal in wetten zijn of
worden neergelegd. De mogelijke aanwijzing in de ministeriële regeling is dan de uitwerking
hiervan voor de Rdah. De ministeriële regeling zal gelijktijdig met de wet worden
gepubliceerd.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de invoeringsdatum van 1 januari 2026. In hoeverre acht het kabinet dit
haalbaar, en wat betekent dit concreet voor de uitvoering?
De regering acht invoering van deze wetswijziging per 1 januari 2026 haalbaar, onder
voorbehoud van spoedige plenaire behandeling van het wetsvoorstel.
De regering is in nauw overleg met de betrokken uitvoeringsorganisaties, waaronder
de SVB en UWV. Zij hebben in de uitgebrachte uitvoeringstoetsen op dit wetsvoorstel
eveneens aangegeven dat dit wetsvoorstel, onder voorwaarden, per 1 januari 2026 uitvoerbaar
is. Ook de VNG en Belastingdienst achten invoering per 1 januari 2026 mogelijk. De
regering blijft in nauw contact met de betrokken organisaties over de implementatie
van de wijzigingen.
UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat de gevolgen van de wetswijziging reeds
grotendeels in kaart zijn gebracht en geïmplementeerd bij de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep. De rechten voor de pgb-zorgverleners zijn grotendeels gelijkgetrokken
met die van reguliere werknemers. Uitkeringsaanvragen kunnen momenteel al worden ingediend.
Bij een uitkeringsaanvraag blijven vooralsnog extra gegevens uitgevraagd worden bij
de werknemer en de SVB, ook na inwerkingtreding van de wet.
Door de SVB wordt invoering van het wetsvoorstel eveneens per 1 januari 2026 uitvoerbaar
geacht, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan onder meer met betrekking tot
prioritering in het ICT domein. Ook wijst de SVB op het belang van tijdige informatieverstrekking
aan budgethouders.
De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat invoering per 1 januari
2026 uitvoerbaar is. In de Uitvoeringstoets Decentrale Overheden geeft VNG aan dat
de gevolgen van het wetsvoorstel voor gemeenten beperkt en uitvoerbaar zijn.
3. Verhouding tot ander recht
4. Gevolgen voor de werknemer, werkgever, arbeidsmarkt, regeldruk, en Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor de arbeidsvoorwaarden, specifiek de hoogte van het
inkomen en de arbeidsomstandigheden voor werknemers. Deze leden vragen of de verwachting
is dat het inkomen zal stijgen of dat er ook negatieve gevolgen kunnen zijn voor het
inkomen.
Met het wetsvoorstel worden de rechten van alle pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst
in lijn gebracht met de rechten van werknemers die niet onder de Rdah vallen. Zowel
in het kader van de sociale zekerheid als in het kader van de overige rechten (te
weten: loondoorbetaling ingeval van ziekte, verlofregelingen, scholing, ontslag en
de Wet flexibel werken (Wfw)). De arbeidsvoorwaarden en sommige arbeidsomstandigheden
voor pgb-zorgverleners onder de Rdah worden daarmee versterkt. Of en op welke wijze
dit doorwerkt in het inkomen van pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst is
mede afhankelijk van hoe de budgethouder zijn budget beheert. De budgethouder maakt
zelf met de zorgverlener afspraken over de hoogte van het loon. Het wetsvoorstel kan
ertoe leiden dat partijen nieuwe afspraken maken over het loon of de arbeidsduur.
Dat de zorgverlener een lager netto uurloon zal ontvangen, dan wel de budgethouder
minder ondersteuning of zorg zal kunnen inkopen, staat echter geenszins vast. Zoals
de Centrale Raad van Beroep ook aangeeft (r.o. 4.5.) wordt er in dat geval voorbij
gegaan aan het gegeven dat de hoogte van het pgb toereikend moet zijn. In dit kader
wordt ook verwezen naar de antwoorden hierna.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen over de financiële gevolgen voor pgb-houders als de compensatie
via de pgb onvoldoende blijkt. Deze leden vragen of de regering deze zorgen deelt.
Ook vragen deze leden of de regering de garantie kan geven dat mensen hierdoor niet
door het ijs zakken. Tevens vragen zij om aan te geven welke controlemechanismen de
regering heeft ingebouwd om te voorkomen dat de pgb van mensen niet toereikend is.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie wijzen er terecht op dat de werknemersrechten
voor de pgb-zorgverleners net zozeer van belang zijn als de mogelijkheden om voldoende
zorg in te kopen voor de budgethouders. Ook de regering vindt het belangrijk dat de
mensen «niet door het ijs zakken» en de inkoop van nodige zorg niet in het geding
komt. Daarom wordt samen met de pgb-uitvoerders gewerkt aan oplossingen. Zo wordt
met de pgb-verstrekkers (gemeente of zorgkantoor) gekeken naar de toereikendheid van
het budget en op welke manier een budgethouder kan bijsturen in het budgetbeheer.
De verantwoordelijkheid voor het budget en de inkoop van zorg ligt uiteindelijk bij
de budgethouder.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de situatie dat het maximumtarief ontoereikend is of als het budget uitgeput
is. Deze leden vragen hoe deze situatie er precies uitziet voor alle betrokkenen.
Voor budgethouders die alles hebben geprobeerd om de zorgvraag te financieren met
het beschikbare budget wordt gewerkt aan een oplossing. Hierin krijgen de pgb-verstrekkers
ruimte en/of middelen om indien nodig te helpen, binnen de mogelijkheden van de verschillende
zorgwetten, als het budget uitgeput is.
In dit verband vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ook naar de zinnen «Wanneer in de loop van 2026 blijkt dat budgetten ontoereikend
(dreigen) te worden, wordt op individuele basis gekeken hoe ervoor kan worden gezorgd
dat toch voldoende kwalitatieve zorg kan worden ingekocht.» Deze leden vragen hoe
dit precies in zijn werking gaat en welke acties precies door wie worden ondernomen.
De budgethouders die op dit moment werknemers in dienst hebben die onder de Rdah vallen,
worden dit jaar nog geïnformeerd over de voorgestelde wetswijziging. Op die manier
kunnen budgethouders al dit jaar een plan maken over hoe ze volgend jaar de benodigde
zorg in kunnen gaan kopen. Wanneer de budgethouder vragen heeft over het budget, kan
de budgethouder contact opnemen met de pgb-verstrekker.
Daarnaast wordt gewerkt aan een oplossing voor budgethouders die alles hebben geprobeerd
om de zorgvraag te financieren met het beschikbare pgb, maar waarbij het pgb voor
het eind van het jaar uitgeput is. Hiervoor krijgen de Wmo, Jeugdwet en de Wlz verstrekkers
extra financiële middelen. De Zvw biedt geen juridische grondslag om een dergelijke
extra financiering te faciliteren.
In relatie tot dit vraagstuk vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ook in te gaan op de cijfers die de SVB noemt en worden aangehaald op pagina 52 van
de memorie van toelichting, onder andere dat het budget van de helft van de budgethouders
niet toereikend is.
De cijfers van de SVB laten zien welk effect de gerechtelijke uitspraak potentieel
heeft op budgethouders. De regering vindt deze aantallen onwenselijk. Daarom werkt
zij, sinds de SVB deze cijfers heeft gedeeld in haar uitvoeringstoets, samen met de
pgb- verstrekkers aan oplossingen. Zo wordt met de pgb verstrekkers gekeken naar de
toereikendheid van het budget en op welke manier een budgethouder kan bijsturen.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarom de vrijwillige keuze voor de SVB voor pgb uit de Zorgverzekeringswet (Zvw)
niet verplicht is gesteld, zoals bij de andere groepen. Zij vragen de regering specifiek
in te gaan op het beschermen van kwetsbaren.
Het belang van autonomie en keuzevrijheid voor budgethouders met een pgb op basis
van de Zvw is al sinds de start van het instrument pgb een belangrijk uitgangspunt.
Het pgb is bij uitstek een instrument dat mensen in staat stelt om de regie over hun
zorg in eigen hand te nemen. Het kunnen voeren van eigen regie draagt wezenlijk bij
aan hun zelfstandigheid en gevoel van controle. Omdat het pgb Zvw privaatrechtelijk
van aard is, geldt hier bovendien geen verplicht trekkingsrecht. Wel is er altijd
ruimte geweest om – op vrijwillige basis – ondersteuning in te schakelen via de SVB.
Tegelijkertijd zijn er ook duidelijke voordelen verbonden aan een verplichtstelling
van deze ondersteuning. Zo vermindert een centrale uitvoering de kans op administratieve
fouten, wat met de wet aanpassing Rdah voor pgb-budgethouders nog relevanter is geworden.
Daarom wordt momenteel verkend of – en zo ja, hoe – een verplichtstelling van salarisadministratie
via de SVB voor de Zvw groep op verantwoorde wijze kan worden ingevoerd. Daarbij staat
voorop dat recht wordt gedaan aan de uitgangspunten van de Zvw en het pgb: eigen regie
waar dat kan, bescherming waar dat nodig is.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bij wie de financiële verplichting ligt als er sprake is van een loonsanctie.
In principe ligt de financiële verplichting van een loonsanctie bij de budgethouder.
De budgethouder blijft namelijk als werkgever eindverantwoordelijk en dient zich te
houden aan alle wettelijke verplichtingen die bij het werkgeverschap komen kijken.
De SVB zet zich in om het risico op een loonsanctie zoveel mogelijk te mitigeren door
ondersteuning bij de werkgeverstaken te bieden. Indien er toch een loonsanctie wordt
opgelegd, past de SVB maatwerk toe om de financiële gevolgen voor de budgethouder
te beperken. Zo kan de SVB besluiten de kosten te vergoeden indien het niet aan de
budgethouder te wijten is dat de loonsanctie is opgelegd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat voor gevolgen dit wetsvoorstel heeft voor schijnzelfstandigheid. Deze leden
vragen de regering te reflecteren op mogelijke waterbedeffecten en de gevolgen die
dit kan hebben voor mensen in een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Ook vragen deze leden
wat voor gevolgen dit heeft voor zowel de werknemer als werkgever als achteraf blijkt
dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Zij horen graag van de regering op welke
manier dit wordt voorkomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de uitzonderingsregeling binnen het pgb niet het risico op schijnconstructies
vergroot. Deze leden vragen de regering of zij kan toelichten op welke manier wordt
gewaarborgd dat deze regeling niet oneigenlijk wordt benut, bijvoorbeeld door platforms
of andere tussenpersonen. Deze vraag staat in paragraaf 1 van het verslag maar is
vanwege de samenhang met andere vragen hier beantwoord.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering erkent dat de toegenomen verplichtingen budgethouders ertoe
kunnen aanzetten om over te stappen naar constructies via overeenkomsten van opdracht.
Kan de regering aangeven in hoeverre dit risico op verdringing wordt gemitigeerd?
Deze vragen van de VVD-fractie staan op een andere plek in paragraaf 5 van het verslag,
maar zijn gezamenlijk met de vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie beantwoord.
Er worden, zoals aangegeven in paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel, weinig gevolgen van het wetsvoorstel voor de arbeidsmarkt verwacht.
Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is al uitvoering gegeven aan de
verplichte verzekering voor werknemersverzekeringen. Daarmee hebben pgb-zorgverleners
die kwalificeren als werknemers een sociaal vangnet. Het is niet de verwachting dat
het type overeenkomst als gevolg van dit wetsvoorstel komt te veranderen, evenmin
wordt een vlucht naar (schijn)zelfstandigheid verwacht. De omstandigheden van het
geval in de praktijk bepalen immers welk type overeenkomst van toepassing is: een
arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Een beperkte toename van (schijn)zelfstandigheid
is echter niet volledig uit te sluiten. Verderop in dit verslag wordt toegelicht op
welke wijze controle op schijnzelfstandigheid en handhaving daarop door de Belastingdienst
zijn vormgegeven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering tevens te onderbouwen welk deel van het werk zal verplaatsen naar
het zwarte circuit.
De leden van de BBB-fractie vragen of de regering kan aangeven of de handhavingscapaciteiten afdoende zijn om
een groei in zwartwerken te voorkomen? Is er concreet zicht op hoeveel er wordt zwart
gewerkt in pgb-verband op dit moment? Hoe vaak vinden op dit moment controles plaats
op zwart werken bij werkzaamheden waar pgb-budget voor wordt ingezet?
De vragen van de BBB-fractie staan op een andere plek in paragraaf 4 van het verslag,
maar zijn gezamenlijk met de vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie beantwoord.
De regering verwacht niet dat als gevolg van onderhavig wetsvoorstel werk zal verplaatsen
naar het zwarte (informele) circuit. Het voorstel ziet immers op dienstverlening uit
pgb. Dit betreft publiek gefinancierde dienstverlening, waarbij het risico op zwart
werken vanwege het regulerende karakter nagenoeg nihil is. Hier wordt ook door de
Centrale Raad van Beroep op gewezen in de uitspraak van 2023 waarbij de Raad verwijst
naar het rapport van de Commissie Kalsbeek van maart 2014. De regering onderschrijft
de overwegingen van de Raad hieromtrent.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering kan aangeven of en in hoeverre pgb-houders door dit wetsvoorstel
werkgeverspremies moeten betalen en daardoor onder de streep minder geld overhouden
om van te leven. Deelt de regering de mening van deze leden dat dit een ongewenst
neveneffect zou zijn van deze regeling en hoe wil de regering dit effect tegengaan?
De premielasten voor werkgevers worden uit het pgb betaald. De regering wijst erop
dat het pgb bedoeld is om zorg in te kopen en niet om in andere levensbehoeften te
voorzien. Het wetsvoorstel zorgt er dan ook niet voor dat budgethouders minder geld
over houden om van te leven.
In onder andere het antwoord op de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie
hiervoor zet de regering uiteen wat aangewezen is in gevallen waarbij het budget toch
ontoereikend blijkt.
De leden van de VVD-fractie vragen of de budgethouder – veelal een zorgbehoevende of mantelzorger – wordt gepositioneerd
als volwaardige werkgever?
Ja, de budgethouder wordt gepositioneerd als een volwaardige werkgever. Dat is nu
ook al het geval voor budgethouders die zorgverleners in dienst hebben buiten de Rdah
(meer dan 4 dagen per week werkzaam zijn voor dezelfde budgethouder). Zoals in de
memorie van toelichting en bovenstaand uiteen is gezet, zal de SVB de budgethouder
ondersteunen in de werkgeverstaken.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe zij voorkomt dat deze vergroting van werkgeversverplichtingen
leidt tot overbelasting van deze kwetsbare groep burgers. In hoeverre strookt het
opleggen van administratieve, financiële en re-integratieverplichtingen met het doel
van het pgb, namelijk het bieden van maximale keuzevrijheid en regie aan de zorgvrager?
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of het wenselijk is dat er nu aanzienlijk meer gevraagd wordt van de budgethouders
door deze wetswijziging.
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de administratieve en regeldrukgevolgen van dit wetsvoorstel
voor pgb-houders, aangezien als gevolg van dit voorstel meer pgb-houders worden beschouwd
als werkgever met de bijbehorende plichten en verantwoordelijkheden. Hoe beoordeelt
het kabinet deze gevolgen, en welke mogelijkheden ziet hij om deze zorgbehoevende
mensen op dit punt te ontlasten en de regels te versoepelen?
Voorts vragen de leden van de NSC-fractie de regering om een reactie op de stelling van de SVB, dat onderhavige regelgeving
ertoe kan leiden dat meer pgb-houders beschouwd gaan worden als werkgever, waardoor
zij ook te maken krijgen met extra plichten en administratieve taken, terwijl pgb-houders
mensen zijn die zelf zorg nodig hebben. Hoe ziet de regering dit en hoe gaat de regering
voorkomen dat pgb-houders door onderhavige wetgeving opgezadeld worden met extra (administratieve)
lasten? Graag een reactie.
De vragen van de D66-, SGP en NSC-fractie staan op een andere plek in paragraaf 4
(D66 en SGP) en paragraaf 6 (NSC) van het verslag, maar zijn gezamenlijk met de vraag
van de VVD-fractie beantwoord.
De regering komt budgethouders zoveel mogelijk tegemoet door uitgebreide ondersteuning
bij werkgeverstaken te bieden door de SVB. Die ondersteuning ziet op veel werkgeverstaken
en is, zoals hierboven en in de memorie van toelichting uiteengezet, zeer uitgebreid.
Hiermee wil de regering overbelasting van de budgethouders voorkomen. Zo zal (en ingeval
van budgethouders die via de Zvw pgb ontvangen is dat een keuze) de SVB de volledige
salarisadministratie voor de budgethouder uitvoeren. De SVB zal namens de budgethouder
loonaangifte doen bij de Belastingdienst en de ingehouden loonheffing en werkgeverslasten
(premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw) afdragen aan
de Belastingdienst. Daarmee wordt voorkomen dat de budgethouder hiermee wordt belast,
maar wordt er wel voor gezorgd dat premies worden afgedragen. De wijziging ten aanzien
van de scholingsplicht zal naar verwachting een beperkte impact hebben voor een budgethouder,
maar als het wel aan de orde is, kan de SVB ook daarbij ondersteunen.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast in hoeverre het opleggen van extra werkgeversverplichtingen
strookt met het bieden van maximale keuzevrijheid en regie aan de zorgvrager. Het
blijft te allen tijde een vrije keuze van de zorgbehoevende om ervoor te kiezen om
op deze manier zorg in te kopen (via pgb) en daarmee werkgever te worden. Daarmee
behoudt de zorgbehoevende in beginsel de keuzevrijheid en regie over het inrichten
van de zorg. Als echter sprake is van werkgeverschap middels pgb, is de budgethouder
wel eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van de werkgeverstaken. Dat is nu ook
al het geval voor budgethouders die zorgverleners in dienst hebben die niet onder
de Rdah vallen en daarmee worden de rechten van alle pgb-zorgverleners die werkzaam
zijn op basis van een arbeidsovereenkomst gelijk getrokken.
De vraag van de NSC-fractie lijkt ervan uit te gaan dat onderhavige regelgeving ertoe
kan leiden dat meer budgethouders beschouwd gaan worden als werkgever. Dat is geen
gevolg van dit wetsvoorstel. Als budgethouders op dit moment een arbeidsovereenkomst
hebben gesloten onder de Rdah, dan zijn zij al werkgever. Het wetsvoorstel leidt er
wel toe dat zij meer werkgeversverplichtingen krijgen, waarbij de SVB de budgethouders
zal ondersteunen.
De leden van de VVD-fractie vragen of voor de verplichting tot scholing, het toepassen van het reguliere ontslagrecht
en het uitbreiden van verlofrechten professionele HR-capaciteit nodig is?
Zo ja, kan dit van een individuele budgethouder verwacht worden? Kan de regering nader
toelichten hoe zij deze verantwoordelijkheid uitvoerbaar acht voor mensen zonder juridische
of personele ondersteuning?
Het wetsvoorstel heeft een toename van het aantal werkgeversverplichtingen voor budgethouders
tot gevolg. Waar het pgb uit de Wmo, Wet langdurige zorg of Jeugdwet betreft worden,
zoals eerder in dit verslag toegelicht, budgethouders ondersteund door de SVB in de
uitvoering van werkgeverstaken. Ingeval van financiering uit de Zvw hebben budgethouders
de keuze om zich bij de uitvoering van hun werkgeverstaken te laten bijstaan door
de SVB. Zoals in de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie is
uiteengezet, is de ondersteuning vanuit de SVB uitgebreid. De ondersteuning kan ook
bestaan uit hulp bij het aanvragen van wettelijk verlof en hulp via de ingekochte
rechtsbijstandverzekering in geval van ontslag. Het wetsvoorstel brengt slechts beperkt
extra verplichtingen voor de budgethouder met zich mee waar het scholingsverplichtingen
betreft. De budgethouder kan zich ook met vragen hieromtrent wenden tot de SVB. De
regering meent al met al dat budgethouders voldoende ondersteuning wordt geboden bij
de uitvoering van hun werkgeverstaken.
5. Financiële gevolgen voor het Rijk
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over de premieheffing. De leden vragen op welke manier de werknemersregelingen
voor deze doelgroep op dit moment worden gefinancierd.
UWV verstrekt met terugwerkende kracht tot de uitspraak van de rechtbank Rotterdam
(16 december 2021) uitkeringen aan pgb-zorgverleners die een arbeidsovereenkomst hadden waar nog geen premiegrondslag voor is.
Voor de WW worden deze uitkeringen ten laste gebracht van het Algemeen Werkloosheidsfonds
(AWf). Voor de Ziektewet en de Wet WIA komen de uitkeringen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds
(Aof).
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar een nadere specificatie van de kosten voor werkgevers/pgb-houders, voor elk van
de genoemde wijzigingen in het wetsvoorstel. Deze leden vragen op welke manier er
wordt gezorgd dat pgb-houders kunnen voldoen aan de verplichtingen die worden gesteld
op basis van deze wet en op welke manier zij daar ondersteuning bij krijgen, bijvoorbeeld
van de SVB. Zij vragen dit systematisch uiteen te zetten.
De wijzigingen in het wetsvoorstel zorgen ervoor dat alle werknemers betaald uit een
pgb gelijk behandeld worden en recht op sociale zekerheid hebben. Onderstaand wordt
per wijziging ingegaan op het kostenaspect en de ondersteuning.
• De verzekeringsplicht voor werknemersverzekeringen zorgt ervoor dat werknemers verzekerd zijn voor de WW,
ZW en Wet WIA. Hiertegenover staat dat voor deze verzekeringen premies moeten worden
betaald. De premies worden door de budgethouders, betaald conform geldend arbeidsrecht
en mogen uit het pgb betaald worden.
• De periode waarover het loon van een werknemer doorbetaald wordt bij ziekte gaat van maximaal 6 weken naar 104 weken. Er wordt dus nu al voor een beperkte periode
loon doorbetaald onder de Rdah. Voor de langere periode waarin de zorgverlener ziek
is en wordt doorbetaald, wordt het pgb gecompenseerd door de SVB. Op deze manier komt
de levering van zorg nooit onder druk te staan en kan de budgethouder -indien nodig-
vervangende zorg inkopen.
• Ook als een budgethouder een andere loondoorbetalingsverplichting heeft door wettelijk
verlof van een zorgverlener vult de SVB het pgb aan, zodat de budgethouder vervangende zorg
kan inkopen voor de periode van het verlof. Bij recht op andere verloven (bijv. WAZO)
ondersteunt de SVB de budgethouder om de administratie hierop aan te passen en vraagt
de SVB de uitkering namens de budgethouder aan, zodat de zorgverlener direct een uitkering
ontvangt van UWV.
• Bepaalde typen van scholing mogen betaald worden uit het pgb, afhankelijk van het beleid van de verstrekker.
Vanuit een Zvw-pgb wordt scholing niet vergoed. Scholingsverzoeken worden op individuele
basis beoordeeld. Scholingsverzoeken voor budgethouders met een Wlz-pgb worden beoordeeld
aan de hand van de vergoedingenlijst pgb Wlz.
• Bij ontslag ondersteunt de SVB budgethouders onder andere door middel van arbeidsrechtelijk advies.
In bepaalde situaties wordt ondersteuning gevraagd door de budgethouder aan de collectief
ingekochte rechtsbijstandsverzekering van de SVB. Bij betalingsverplichtingen die
uit het ontslag ontstaan, wordt door de SVB beoordeeld of deze uit het pgb of aangewezen
fondsen betaald mogen worden. Kosten en gevolgen voor de budgethouder zelf worden
zoveel mogelijk beperkt.
• Wet flexibel werken; onvoorspelbare arbeidstijden zijn inherent aan de inzet van zorg uit het pgb. Indien
hier nadere afspraken over gemaakt dienen te worden, ondersteunt de SVB budgethouders
hierbij, door bijvoorbeeld te adviseren over gevolgen van vaste arbeidsvoorwaarden.
Ook kan de SVB budgethouders ondersteunen om gezamenlijk met de zorgverlener afspraken
te maken over de arbeidsvoorwaarden en in te zetten op het voorkomen van geschillen.
De SVB ondersteunt vanuit haar wettelijke taak budgethouders bij alle werkgeverstaken.
Dit doet de SVB door de volledige salarisadministratie te voeren voor de budgethouder,
maar ook door dagelijks advies te geven bij alle voorkomende werkgeverstaken, bijvoorbeeld
bij ziekte. Hiervoor heeft de SVB een team van arbeidsspecialisten werken. Dit team
wordt naar aanleiding van deze wetswijziging aangevuld met extra collega’s.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens om een uiteenzetting van de kosten die worden gedekt op de begroting
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en op die van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS).
Hieronder worden de uitgaven van de Ministeries SZW en VWS als gevolg van de wetswijziging
uiteen gezet, zoals ook genoemd in de financiële paragraaf van de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel. In de laatste kolom van elke tabel wordt aangegeven of de uitgaven
worden gedekt op de begroting van het Ministerie van SZW of VWS.
Tabel: Geraamde Uitkeringslasten werknemersverzekeringen
Uitkeringslasten (€ x mln.)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Structureel
Ministerie
Uitkeringslasten werknemersverzekeringen
0,6
1,5
2,7
3,8
4,2
4,5
8,41
SZW
Meerkosten pgb t.b.v. toename werkgeverslasten en loondoorbetalingsperiode
0
0
10,8
10,8
10,8
10,8
10,8
VWS
Uitvoeringskosten UWV
2,0
3,0
2,2
2,2
2,2
2,2
2,2
SZW
Uitvoeringskosten SVB
0
3,4
4,6
4,6
4,6
4,6
4,6
VWS
Compensatie gemeenten
0
0
1,8
1,8
1,8
1,8
1,8
VWS
Totaal
2,6
7,9
22,1
23,2
23,6
23,9
27,8
X Noot
1
Alle uitkeringslasten werknemersverzekeringen zijn structureel per 2029 met uitzondering
van de uitgaven aan de WIA en Toeslagenwet. Deze uitgaven zijn structureel per 2060.
Doordat mensen zeer lang in de WIA kunnen verblijven, duurt het voor die regeling
langer voor de bedragen hun structurele niveau hebben bereikt.
6. Consultatie, adviezen en uitvoering
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke afweging er is gemaakt in de prioritering en uitvoerbaarheid van verschillende
trajecten die capaciteit van de SVB vragen, die door dit wetsvoorstel mogelijk (tijdelijk)
geen doorgang vinden.
De SVB heeft in haar uitvoeringstoets geconstateerd dat de implementatie van het wetsvoorstel
een zodanig beroep op de (IT-)ontwikkelcapaciteit doet dat er zich verdringingseffecten
voor zouden doen op andere trajecten. Voldoen aan wet- en regelgeving heeft in de
uitvoering pgb de hoogste prioriteit wanneer er afwegingen worden gemaakt tussen verschillende
trajecten. Dit omdat de rechtszekerheid van budgethouders en zorgverleners belangrijk
is. Daarom is dit traject, in overleg tussen de SVB en de Ministeries van SZW en VWS,
met de hoogste prioriteit opgepakt.
Ook vragen deze leden de regering per aanbeveling uiteen te zetten op welke manier
de aanbeveling is opgevolgd.
In de uitvoeringstoets heeft de SVB als aandachtspunt meegegeven dat het aantal no-shows
(ziekgemelde zorgverleners komen niet op de afspraken met de arbodienstverlener) in
de verzuimbegeleiding bovengemiddeld hoog is.
Om het aantal no-shows te verkleinen, richt de SVB haar informatievoorziening hier
goed op in, door onder andere gerichte informatie aan budgethouders te sturen over
de rechten en plichten rondom de verzuimbegeleiding. Dit zal de SVB voorafgaand aan
de inwerkingtreding van het wetsvoorstel doen, als ook tijdens het verzuim. Daarbij
is de SVB continu bezig met het verbeteren van de informatievoorziening en deze aan
te passen aan de behoeften van budgethouders.
Ten tweede heeft de SVB aangegeven dat een functionaliteit in het PGB2.0-systeem benodigd
is voor het stopzetten van betalingen. Dit kan, net zoals al wordt toegepast binnen
het PGB1.0-systeem, werken als drukmiddel wanneer de budgethouder en zorgverlener
niet meewerken aan de verzuimbegeleiding. De wijziging die hiervoor nodig is in het
PGB2.0-systeem is geprioriteerd en wordt tijdig opgeleverd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het UWV de uitspraak reeds toepast. Deze leden vragen of dit geldt voor
alle onderdelen waarvoor de rechten van pgb-zorgverleners op basis van deze wet wordt
uitgebreid. Ook vragen zij wanneer de Kamer hierover is geïnformeerd.
De uitspraak wordt toegepast met terugwerkende kracht, vanaf 16 december 2021 (datum
uitspraak rechtbank). UWV beoordeelt bij een uitkeringsaanvraag per dienstverband
of een pgb-zorgverlener verzekerd is en of deze mogelijk recht heeft op een WW-, ZW-,
WIA- of WAZO-uitkering. Daarbij wordt naar de voorwaarden van het uitkeringsrecht
gekeken. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de Stand van de uitvoering sociale
zekerheid van december 2023. De overige rechten en plichten die met het wetsvoorstel
aan pgb-zorgverleners met een arbeidsovereenkomst worden toegekend (inhoudingsplicht,
premieheffing, langere periode loondoorbetaling bij ziekte, scholing, ontslag en de
Wet flexibel werken) gaan pas gelden na ingang van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke wijze de Belastingdienst gaat handhaven op schijnzelfstandigheid bij
werkzaamheden aan huis. Deze leden willen weten of de Belastingdienst dit kan uitvoeren.
Zij vragen specifiek hoe de handhaving op platforms die de bemiddeling op zich kunnen
gaan nemen van de dienstverlening gecontroleerd worden op schijnzelfstandigheid. Zij
willen weten of de Belastingdienst dit kan uitvoeren.
Voor de handhaving op schijnzelfstandigheid bij werkzaamheden aan huis geldt dezelfde
handhavingsstrategie als voor andere sectoren. De Belastingdienst handhaaft op basis
van zijn handhavingsstrategie risicogericht en niet sectorgericht. Voor de keuze van
de posten waar een bedrijfsbezoek of boekenonderzoek wordt ingesteld maakt de Belastingdienst
onder andere gebruik van steekproeven en een detectiemodule. Er wordt niet geselecteerd
op basis van sectoren.
Verder krijgen arbeidsbemiddelaars in 2025, zoals is opgenomen in het Handhavingsplan
arbeidsrelaties 2025, extra aandacht. De Belastingdienst start in 2025 in principe
met een bedrijfsbezoek. Bij een bedrijfsbezoek gaat de inspecteur in gesprek over
de inhuur van zelfstandigen. In dit stadium is nog niet vastgesteld of daadwerkelijk
sprake is van schijnzelfstandigheid. De opdrachtgever wordt er zo nodig op gewezen
dat van hem wordt verwacht dat schijnzelfstandigheid wordt voorkomen in diens organisatie.
De Belastingdienst kan de handhaving net als bij andere sectoren uitvoeren. Met ingang
van 1 januari 2025 gelden voor de Belastingdienst bij de handhaving op de kwalificatie
arbeidsrelatie de normale regels voor het opleggen van correctieverplichtingen en
naheffingsaanslagen loonheffingen. De Belastingdienst houdt daarbij rekening met het
eerdere handhavingsmoratorium en zal alleen met terugwerkende kracht corrigeren tot
de datum van de opheffing, te weten 1 januari 2025. Dit is alleen anders indien de
Belastingdienst voor 1 januari 2025 ook correcties kon opleggen, bijvoorbeeld omdat
sprake is van kwaadwillendheid of omdat een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd.
Daarnaast zal de Belastingdienst over 2025 geen boetes opleggen.
Evenals in voorgaande jaren zet de Belastingdienst 80 FTE in voor de handhaving op
arbeidsrelaties. De Belastingdienst zorgt voor een zachte landing. Dit betekent dat
de Belastingdienst in 2025 het risicogerichte toezicht op schijnzelfstandigheid in
beginsel met een bedrijfsbezoek start.
De Belastingdienst kan overgaan tot het instellen van een boekenonderzoek als ingeschat
wordt dat er sprake is van grote risico’s op schijnzelfstandigheid of het risico dat
de opdrachtgever blijft werken met schijnzelfstandigen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)
heeft aangegeven dat de gemeenten de aanvullende lasten voortkomend uit dit wetsvoorstel
niet zelfstandig kunnen dragen.
Deze leden vragen of dit klopt en welke overwegingen hierbij een rol spelen. Ook vragen
zij om per jaar aan te geven wat de aanvullende kosten zijn voor gemeenten.
Gemeenten zijn per voorjaarsnota voor de extra kosten die deze wetswijziging met zich
meebrengt gecompenseerd door een (structurele) storting in het gemeentefonds. Dit
is afgestemd met de VNG.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering bij benadering kan aangeven hoeveel extra aanvragen voor respectievelijk
de WW, ZW en de WIA worden verwacht en in hoeverre dit uitvoerbaar is voor het UWV,
mede in het licht van de voorgenomen hersteloperatie? Graag een uitgebreide toelichting.
Ten tijde van de uitvoeringstoets op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
heeft UWV op basis van ramingen een inschatting gemaakt van de benodigde capaciteit.
UWV is daarbij uitgegaan van de gemiddelde instroompercentages. Op basis van de gemiddelde
instroom en uitgaande van een toename van 30.000 verplicht verzekerden, verwachtte
UWV 4.380 nieuwe uitkeringsaanvragen per jaar. Het aantal personen dat als gevolg
van het wetsvoorstel verplicht verzekerd raakte is achteraf naar beneden bijgesteld.
In de uitvoeringstoets op dit wetsvoorstel is uitgegaan van 2.840 aanvragen (WW, ZW,
WAZO en Wet WIA samen).
In de praktijk is het aantal vragen en aanvragen lager dan verwacht. Het is nog niet
duidelijk of dat te maken heeft met onbekendheid van de mogelijkheid een uitkering
aan te vragen of met een lager instroomrisico. Dit laatste kan pas over een langere
periode worden beoordeeld. Bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de mogelijkheid
om een uitkering aan te vragen opnieuw onder de aandacht van zorgverleners worden
gebracht. UWV houdt daarom rekening met een toename van de aantallen vragen en aanvragen
bij de inwerkingtreding van deze wet, maar verwacht niet dat de aantallen hoger zullen
zijn dan geraamd in de uitvoeringstoets.
De totale aantallen lijken beperkt, maar een aanvraag voor een uitkering door een
pgb-zorgverlener is meer werk dan een normale uitkeringsvaststelling. Dit komt doordat
voor deze werknemers op dit moment geen volledige dienstverbandgegevens en geen loongegevens
per maand worden aangeleverd aan de Polisadministratie, zoals bij andere werknemers
het geval is. Dit betekent dat voor de berekening van de uitkering informatie moet
worden uitgevraagd bij de zorgverlener, de budgethouder en de SVB. Deze informatie
wordt vervolgens handmatig verwerkt in de uitkeringssystemen. UWV heeft hier een tijdelijk
proces voor ingericht waarin intensief wordt samengewerkt met de SVB om de administratieve
last voor de zorgverlener en de budgethouder te beperken. Deze handmatige werkwijze
is bewerkelijker en foutgevoeliger, maar zal nodig blijven zolang de fiscale regelgeving
bepaalt dat slechts jaarlijks (in plaats van maandelijks of vierwekelijks) aangifte
moet worden gedaan. Voor aanpassing naar maandaangifte is een wijziging in een fiscale
ministeriële regeling nodig. Uit een analyse van de uitvoeringsgevolgen van deze wijziging
is echter gebleken dat deze wijziging grote impact zou hebben voor alle loonadministraties
van pgb-budgethouders, waaronder de pgb-administratie van de SVB. Vanwege deze grote
impact is besloten deze wijziging daarom niet in dit wetsvoorstel mee te nemen. De
geraamde capaciteit houdt daarom nog rekening met voortzetting van het handmatige
proces. Omdat voor pgb-zorgverleners een aangepaste werkwijze geldt, handelt een gespecialiseerd
team bij UWV de aanvragen af. Dit team blijft deze werkzaamheden uitvoeren zolang
nodig. Vooralsnog zal deze handmatige werkwijze nog enige jaren nodig zijn.
7. Evaluatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het mogelijk is om een tussentijdse evaluatie te doen, bijvoorbeeld van
de reikwijdte van de wet, de financiële positie van pgb-houders of die van gemeenten.
Het wetsvoorstel wordt vijf jaar na de inwerkingtreding in zijn geheel geëvalueerd.
In beginsel vindt geen tussentijdse evaluatie van het wetsvoorstel plaats.
Het Ministerie van VWS krijgt, zoals nu ook het geval is, zowel van de SVB als van
verstrekkers gevraagd en ongevraagd signalen binnen over de uitvoering van het pgb.
Als er voor de geplande evaluatie signalen zijn die aanleiding geven voor nadere acties
(zoals problemen rondom de financiële positie van budgethouders of een uitspraak van
de Centrale Raad van Beroep), zullen deze eerder worden opgepakt
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten of bij de evaluatie ook gemonitord zal worden
of deze wetswijziging daadwerkelijk leidt tot meer zekerheid en een betere sociale
voorziening voor vrouwen?
De regering neemt als suggestie voor de verdere vormgeving van het evaluatiekader
mee dat gekeken wordt of de wetswijziging leidt tot meer zekerheid en een betere sociale
voorziening voor vrouwen.
II Artikelsgewijze toelichting
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.