Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad 6-7 maart 2025 (Kamerstuk 32317-932) (algemeen deel)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 934
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 maart 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de
volgende brieven:
• Geannoteerde Agenda informele JBZ-Raad 6–7 maart 2025 (Kamerstuk 32 317, nr. 932);
• Verslag JBZ-Raad van 30 en 31 januari 2025 en het vierde kwartaaloverzicht 2024 van
EU-wetsvoorstellen op JBZ-terrein (Kamerstuk 32 317, nr. 931);
• Fiche: Aanbeveling over de EU-richtsnoeren voor gastlandondersteuning (Kamerstuk 22 112, nr. 3993).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 maart 2025 voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid. Bij brief van 4 maart 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Pool
Adjunct-griffier van de commissie, Paauwe
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister en Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Wat betreft de EU-verordening ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik (hierna:
CSAM-verordening) willen de leden van de PVV-fractie graag de garantie van de Minister
dat, ondanks dat de verordening niet op de agenda staat, het standpunt van Nederland
ongewijzigd blijft. Kan de Minister tevens verduidelijken of de mogelijkheden tot
inbreuk op de end-to-endencryptie, zoals implementatie na een evaluatiemoment, reden
blijven voor Nederland om het huidige standpunt te behouden? Kan de Minister tevens
aangeven of dit verandert op het moment dat dit aspect definitief uit het voorstel
verdwijnt?
Antwoord
De Nederlandse inzet blijft tot dusver ongewijzigd en wordt vormgegeven door de Kamerbrief
van 29 november 2024.1
In voornoemde Kamerbrief constateert het kabinet dat technische ontwikkelingen constant
in beweging zijn. Het is mogelijk dat nieuwe technologische ontwikkelingen of andere
relevante inzichten aanleiding kunnen geven om bestaande standpunten opnieuw te bekijken.
Technologie ontwikkelt zich immers snel, en het is daarom van groot belang dat getoetst
blijft worden hoe beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik, het best – maar ook
op de veiligste en meest proportionele manier – kan worden bestreden. De visie van
het kabinet sluit dan ook aan bij een review clause, waarop de PVV-fractie vermoedelijk
doelt als zij spreekt over «implementatie na een evaluatiemoment». Daarbij wil het
kabinet wel benadrukken dat mogelijke wijzigingen in regelgeving, voortvloeiend uit
zo’n review clause, zullen moeten verlopen via een volledig nieuw Europees wetstraject.
Nederland zal zich dan, net als alle andere lidstaten, opnieuw moeten beraden op haar
positie ten aanzien van dat gewijzigde voorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben vanuit het veld begrepen dat een een-op-eentoepassing
van de Verordening terroristische online-inhoud voor het werkingsveld van de CSAM-verordening
zou leiden tot een effectievere aanpak met minder privacyhiaten dan met het huidige
voorstel. Kan de Minister hierop reflecteren en dit eventueel inbrengen tijdens de
JBZ-Raad?
Antwoord
De reikwijdte van de Verordening Terroristische online-inhoud (TOI) is beperkter dan
die van het voorstel voor de CSAM-verordening. Waar de TOI-verordening zich specifiek richt op hostingdiensten op het
openbare deel van het internet, heeft de CSAM-verordening een bredere scope. Deze
ziet niet alleen op hostingdiensten op zowel het openbare als besloten deel van het
internet, maar ook op interpersoonlijke communicatiediensten, zoals chat- en berichtendiensten.
Dit komt voort uit de observatie dat CSAM-materiaal vaak wordt gedeeld via interpersoonlijke
communicatiediensten en besloten delen van het internet.
Tegelijkertijd is het waardevol dat in Nederland de aanpak van terroristische online-inhoud
en de bestrijding van online seksueel kindermisbruik samenkomen bij de Autoriteit
online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Dit biedt de mogelijkheid om ervaringen en inzichten uit beide domeinen met elkaar te verbinden. Mijn
departement blijft hierover in gesprek met experts van de ATKM.
De CSAM-Verordening staat niet geagendeerd voor de komende JBZ-raad.
Aangaande de VN-conventie tegen cybercrime zijn de leden van de PVV-fractie benieuwd
wat volgens de Minister de toegevoegde waarde gaat zijn voor Nederland en welke delen
ervan nog niet concreet geregeld zijn in Nederlandse wet- en regelgeving. Graag ontvangen
deze leden een toelichting hierop van de Minister.
Antwoord
Het VN-verdrag inzake cybercriminaliteit biedt mogelijkheden op samenwerking op het
gebied van cybercrime met landen die niet zijn aangesloten bij het Verdrag van Budapest
van de Raad van Europa. Momenteel wordt door de Europese Commissie bezien wat de mogelijke
juridische gevolgen zijn van ratificatie van dit verdrag ten opzichte van bestaande
wet- en regelgeving. Deze eerste analyse zal tevens worden afgezet tegen de bestaande
Nederlandse wet- en regelgeving omtrent cybercrime. Aan de hand daarvan zal het kabinet
haar positie bepalen ten opzichte van mogelijke ratificatie.
Wat de leden van de PVV-fractie betreft is de steunende houding die Nederland inneemt
ten aanzien van het European Democracy Shield, een erg voorbarige. Kan de Minister
aangeven wat hij schaart onder de volgende zin uit de geannoteerde agenda: «Dit schild
moet de EU bescherming en waarborgen bieden tegen buitenlandse inmenging (cyber en
ontwrichtende propaganda)»? Wat is voor de Minister de reden om hier actief een bijdrage
aan te leveren? Graag ontvangen deze leden een reflectie op het gehele thema van de
Minister.
Antwoord
Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van initiatieven om de democratische
rechtsstaat te versterken en buitenlandse inmenging en heimelijke beïnvloeding tegen
te gaan. De geopolitieke situatie en recente ontwikkelingen in landen om ons heen,
laten zien dat statelijke actoren het vertrouwen in de democratische rechtsstaat in
toenemende mate proberen te ondermijnen, onder meer door aanhoudende cyberaanvallen,
spionageactiviteiten, de verspreiding van desinformatie en het ongewenst inmengen
in politieke besluitvorming en de publieke opinie. Deze dreigingen zijn niet beperkt
tot landsgrenzen. Daarom is versterkte Europese samenwerking nodig en kijkt Nederland
positief naar voorstellen om onszelf binnen de EU beter te beschermen. De Europese
Commissie werkt het European Democracy Shield de komende periode nader uit en het
kabinet zal hier – samen met uw Kamer – een positie op bepalen middels een BNC-fiche.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister tevens de toezegging kan doen dat
wat hem betreft de opmerking over het belang van gezamenlijk en proactief optrekken
in het verdedigen van de democratische waarden in Europees verband, niet gaat leiden
tot instemming met een verdere inperking van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid
om kennis te mogen nemen van informatie of ideeën zonder voorafgaande inmenging vanuit
de overheid.
Antwoord
Bij nieuwe maatregelen blijven, net zoals voorgaande maatregelen, de waarden en grondrechten
van onze rechtsstaat, zoals de vrijheid van meningsuiting, voorop staan. De Grondwet
en artikel 2 van het Verdrag van de Europese Unie – die onze vrijheden garanderen
en waarborgen bieden, zijn en blijven daarbij leidend.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de reden is voor
Nederland om in te zetten op de versterking en ontwikkeling van het EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Tevens vragen deze leden of de Minister kan duiden waar hij zelf aan denkt qua mogelijkheden
en waarom deze mogelijkheden nodig zouden zijn. Hierop zouden deze leden graag eenzelfde
toezegging willen van de Minister als bij de vraag in de voorgaande alinea.
Antwoord
Respect voor de rechtsstaat en fundamentele waarden door lidstaten is essentieel voor
een goed functionerende Europese Unie. Het is een cruciale randvoorwaarde voor het
wederzijds vertrouwen tussen lidstaten, het behoud van onze waardengemeenschap en
het goed functioneren van de interne markt. Het kabinet acht het van belang dat het
beschikbare instrumentarium zo volledig en effectief mogelijk wordt ingezet om eerbiediging
van de rechtsstaat en fundamentele waarden in lidstaten te borgen. Ook zet het kabinet
zich in voor de versterking en verdere ontwikkeling van het EU-rechtsstaatinstrumentarium.
Dit is van belang om een goed functionerende Europese Unie ook op de lange termijn
te kunnen borgen. Het kabinet is voorstander van een versterking van de koppelingen
tussen de (voortdurende) ontvangst van EU-middelen en de eerbiediging van de beginselen
van de rechtsstaat en naleving van grondrechten uit het Handvest. Hierbij blijven
de waarden en grondrechten van onze rechtsstaat, zoals de vrijheid van meningsuiting,
voorop staan. De Grondwet en artikel 2 van het Verdrag van de Europese Unie – die
onze vrijheden garanderen en waarborgen bieden, zijn en blijven daarbij leidend.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan aangeven of hij het te allen
tijde eens is met de stelling dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
EU en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens als waardevolle bijdragen gezien
worden in de ontwikkeling van het rechtskader en de interpretatie ervan. Is de Minister
het met deze leden eens dat Europese jurisprudentie vaak in de weg staat aan het voeren
van effectief nationaal beleid op veel gebieden, waaronder asiel en migratie? Graag
ontvangen deze leden een onderbouwd standpunt van de Minister.
Antwoord
De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) draagt wezenlijk bij aan de ontwikkeling en
interpretatie van het rechtskader binnen de Europese Unie respectievelijk het Europese
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze jurisprudentie draagt bij aan de
rechtszekerheid en de bescherming van fundamentele rechten, en in het geval van de
Europese Unie, de eenheid van de rechtsorde. Het kabinet hecht groot belang aan de
naleving van internationale en Europese rechtsverplichtingen en erkent de waarde van
de rechtspraak van beide hoven in het waarborgen van deze principes.
De stelling dat de Europese jurisprudentie vaak in de weg staat aan het voeren van
een effectief nationaal beleid op veel gebieden, waaronder asiel en migratie, houdt
geen rekening met de genuanceerde rechtspraak van de hoven. Deze rechtspraak stelt
kaders waarbinnen lidstaten beleid kunnen voeren (HvJ-EU) en geeft duidelijkheid over
de reikwijdte en inhoud van de Verdragsartikelen uit het EVRM (EHRM). Het kabinet
zet zich in voor een effectief en uitvoerbaar nationaal beleid binnen de geldende
juridische kaders en zoekt, waar nodig, naar mogelijkheden om bestaande regelgeving
te verbeteren of te verduidelijken, zowel nationaal als op Europees niveau.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan aangeven welk standpunt hij
inneemt en/of in heeft genomen ten aanzien van het voorstel om meer te investeren
in de voorlichting aan burgers over EU-wetgeving. Is de Minister het met deze leden
eens dat hiervoor geen publieke middelen vrijgemaakt moeten worden en dit geld veel
nuttiger besteed kan worden?
Antwoord
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geen taak of budget ten behoeve van
algemene voorlichting over EU-wetgeving. Wel kan het voorkomen dat voorlichtingsactiviteiten
ondernomen worden om nieuwe wetgeving over het voetlicht te brengen bij burgers of
bedrijven om de invoering daarvan in goede banen te leiden. Dat kan zowel gebeuren
bij wetgeving die een oorsprong in EU-besluiten heeft als bij zuiver nationale wetgeving.
Met betrekking tot de harmonisering van het insolventierecht delen de leden van de
PVV-fractie dezelfde opvatting als het kabinet met betrekking tot de titels 6 en 7,
maar stellen deze leden zich ook ten aanzien van meerdere titels uit de richtlijn
kritisch op. Uit titel 5 van de richtlijn volgt een aangifteplicht voor bestuurders
van een faillissement. Dit past niet binnen het Nederlandse systeem en is zeer onwenselijk.
Daarnaast staat de gedwongen contractovername, die volgt uit artikel 27 van de richtlijn,
haaks op de contractvrijheid.
Antwoord
Tijdens de JBZ-raad van 13 december 2024 is door de lidstaten ingestemd met een gedeeltelijke
oriëntatie ten aanzien van het richtlijnvoorstel tot harmonisatie van bepaalde aspecten
van het insolventierecht. Onderdeel van die gedeeltelijke oriëntatie was ook Titel
V, waarin in het commissievoorstel de verplichting voor bestuurders om faillissement
aan te vragen (duty to file) was opgenomen. Het kabinet was kritisch over deze verplichting
en heeft bij deze titel ingezet op aanpassing en verduidelijking. In de gedeeltelijke
oriëntatie is nu opgenomen dat de verplichting tot het aanvragen van faillissement
kan worden opgeschort, onder andere wanneer de bestuurder andere maatregelen treft
die een vergelijkbaar niveau van schuldeisersbescherming bieden als de aanvraag van
een faillissement. Daarnaast is verduidelijkt dat lidstaten zelf het begrip «insolventie»
in de zin van Titel V mogen definiëren, waarbij geldt dat dit begrip mag afwijken
van het toegangscriterium voor een faillissementsprocedure. Dit biedt de flexibiliteit
waar Nederland ook op heeft ingezet. Tegen die achtergrond heeft Nederland ingestemd
met de gedeeltelijke algemene oriëntatie, waar de gewijzigde Titel V deel van uitmaakt.
De gedwongen contractsovername, zoals opgenomen in artikel 27, kan schuren met de
contractsvrijheid. Daarbij is niet geheel duidelijk welke belangenafweging is gemaakt.
De gedwongen contractovername is op dit moment onderdeel van de onderhandelingen.
Het kabinet zet daarbij in op verdere verduidelijking van de wettekst en heeft er
vertrouwen in dat er voor Nederland een acceptabele regeling gaat komen.
Tevens vinden de leden van de PVV-fractie het gebrek aan een definitie van «curator»
zorgelijk. Dit kan er namelijk toe leiden dat een curator uit een andere EU-lidstaat
waar minder strenge voorwaarden gelden, toegang krijgt tot Nederlandse gegevensdatabanken,
wat zowel een groot veiligheidsrisico met zich brengt als een risico voor de persoonsgegevens.
Wat deze leden betreft dient de Minister een finale wettekst met de aangifteplicht,
de verplichte contractovername en de vereenvoudigde insolventieregeling voor micro-ondernemingen
niet goed te keuren in de Raad.
Antwoord
In Titel III van het voornoemde richtlijnvoorstel zijn regels opgenomen om goederen
die tot de boedel behoren op te sporen, onder andere door insolventiefunctionarissen,
ongeacht de lidstaat waarin ze zijn gevestigd, betere toegang te geven tot informatie
over bankrekeningen. De eerder genoemde gedeeltelijke oriëntatie bevat een regeling
waarbij insolventiefunctionarissen directe toegang kunnen krijgen tot de nationale
bankrekeningenregisters. Titel III was eveneens onderdeel van de in december jl. bereikte
voornoemde gedeeltelijke oriëntatie. In die gedeeltelijke oriëntatie zijn in lijn
met de Nederlandse inzet ook voorwaarden opgenomen over de verhouding tussen de AVG
en de verwerking van de informatie uit de bankrekeningenregisters door insolventiefunctionarissen,
zo moeten insolventiefunctionarissen wanneer zij dergelijke informatie verwerken,
beschikken over een interne (audit)procedure voor het passend beheer van vertrouwelijke
informatie. Nu diverse waarborgen zijn opgenomen, acht het kabinet (verdere) definiëring
van het begrip «insolventiefunctionaris» in deze richtlijn niet noodzakelijk. Tegen
die achtergrond heeft Nederland ingestemd met de gedeeltelijke algemene oriëntatie.
Op dit moment wordt Titel VI inhoudende de vereenvoudigde insolventieregeling op technisch
(ambtelijk) niveau behandeld. Het kabinet onderschrijft daarbij de noodzaak dat micro-ondernemingen
binnen de EU snel en efficiënt moeten worden afgewikkeld, om onnodige verliezen te
voorkomen. Wel is het kabinet kritisch over de gekozen uitwerking, vanwege het beperkte
toezicht op de procedure en de daarmee samenhangende risico’s op fraude en misbruik
van de procedure. Daarbij wordt in de onderhandelingen ingezet op verbetering van
deze punten. Het kabinet stelt zich constructief op en heeft er vertrouwen in dat
er uiteindelijk een voor Nederland acceptabele regeling uit gaat komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag
van de JBZ-Raad van 30 en 31 januari 2025 en van de geannoteerde agenda van de informele
JBZ-Raad van 6–7 maart 2025. Deze leden stellen nog enkele vragen naar aanleiding
van het verslag en de geannoteerde agenda.
De leden van de VVD-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de kwartaalrapportage
van het vierde kwartaal 2024 waarin de EU-wetsvoorstellen op JBZ-terrein zijn opgenomen. Deze leden vragen of het mogelijk is om
al in het volgende kwartaaloverzicht ook de wetsvoorstellen op te nemen die zijn aangekondigd
in het werkprogramma van de nieuwe Europese Commissie en daarbij per wetsvoorstel
een indicatie te geven van het moment waarop de Kamer een BNC-fiche tegemoet kan zien.
Antwoord
Vanwege de dynamiek van het Europese besluitvormingsproces is het niet mogelijk om
een exacte indicatie te geven van het moment waarop de Kamer een BNC-fiche kan verwachten.
De aankomende Staat van de Unie 20252 bevat naast een appreciatie van het Commissiewerkprogramma voor 2025 ook de beoogde
publicatiedata van de aangekondigde voorstellen. Het kabinet blijft zich inspannen
om uw Kamer tijdig te informeren.
Russische agressie tegen Oekraïne: strijd tegen straffeloosheid
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat internationale misdrijven die
in Oekraïne zijn gepleegd en nog steeds worden begaan, worden opgespoord, worden vervolgd
en worden berecht. Kan de Minister concreter aangeven wat er nog nodig is om te komen
tot de oprichting van een tribunaal voor de berechting van de internationale misdrijven
die in Oekraïne zijn en worden gepleegd, wanneer er zicht is op overeenstemming in
de Raad en wat de resterende juridische belemmeringen zijn voor zowel het nieuwe tribunaal
als een volledig compensatiemechanisme. Ook vragen deze leden naar een nadere duiding
van de gewenste taken en bevoegdheden van het nieuwe tribunaal: is het bijvoorbeeld
de bedoeling dat het nog op te richten tribunaal uiteindelijk rechtsmacht uitoefent
over alle in Oekraïne gepleegde internationale misdrijven vanaf de inval? Of is het
volgens de Minister wenselijk dat het Internationaal Strafhof ook een deel van deze
misdrijven blijft onderzoeken, vervolgen en berechten?
De leden van de VVD-fractie vragen ook in hoeverre de oprichting van een speciaal
tribunaal een rol speelt of zal spelen bij de vredesonderhandelingen tussen Rusland
en de Verenigde Staten en of het kabinet net als deze leden van mening is dat de inzet
van de EU zou moeten zijn dat een dergelijk tribunaal dient te worden opgericht.
Antwoord
De besprekingen over de oprichting van een speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie
vinden plaats in een kerngroep van een kleine 40 landen en bevinden zich in een vergevorderd
stadium. De belangrijkste juridische elementen voor het tribunaal zijn afgelopen maand
neergelegd in een conceptstatuut waar later deze maand weer over gesproken wordt.
Het is de bedoeling dat het tribunaal zal worden opgericht door middel van een verdrag
tussen Oekraïne en de Raad van Europa, dat andere staten kunnen ondersteunen.
Het tribunaal zal zich richten op de opsporing, vervolging en berechting van het misdrijf
agressie en niet op andere internationale misdrijven. Voor de opsporing, vervolging
en berechting van die misdrijven blijft een belangrijke rol weggelegd voor het Internationaal
Strafhof.
Het kabinet wil niet vooruitlopen op mogelijke vredesonderhandelingen en hun betekenis
voor dit onderwerp. Vaststaat dat Nederland zich, ook binnen de EU, voor het tribunaal
zal blijven inzetten.
Ten aanzien van een volledig compensatiemechanisme voor Oekraïne dient deze schadeclaims
te kunnen registreren, beoordelen en compenseren. Het registreren gebeurt inmiddels
bij het Schaderegister voor Oekraïne, sinds medio 2023 gevestigd in Den Haag en sinds
april 2024 operationeel.
Voor het beoordelen van schadeclaims wordt momenteel gewerkt aan een claimscommissie.
Na een viertal voorbereidende bijeenkomsten met ruim vijftig landen, tussen juli 2024
en januari 2025, zal van 24 tot 26 maart de eerste onderhandelingsronde plaatsvinden.
De voorbereidende bijeenkomsten hebben geen juridische belemmeringen aan het licht
gebracht, die bij voorbaat aan oprichting van een claimscommissie in de weg zouden
staan.
Voor het compenseren van schadeclaims zal, in afwezigheid van een andere regeling
tussen Oekraïne en Rusland, een schadefonds nodig zijn, dat recht doet aan het feit
dat Rusland zelf internationaalrechtelijk verantwoordelijk is voor de schade als gevolg
van zijn agressie. Besprekingen over de mogelijkheden tot het oprichten van zo’n fonds
zullen echter pas aan de orde zijn na totstandkoming van een claimscommissie.
Overig
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat tijdens het wetgevingsoverleg
over Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering de Minister meedeelde dat hij
van zijn collega’s tijdens de afgelopen JBZ-Raad heeft vernomen dat andere EU-lidstaten
worstelen met de (mogelijke) gevolgen van het Landeck-arrest. Deze worsteling, noch
enige weergave daarvan, is echter terug te vinden in het verslag over enige JBZ-Raad.
Kan de Minister ervoor zorgdragen dat alle discussies die plaatsvinden over hoe om
te gaan met het Landeck-arrest, voortaan terugkomen in het verslag over de JBZ-Raad?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet zal uw Kamer in het vervolg via het verslag van JBZ-raad informeren over
discussies die tijdens de JBZ-raad hebben plaatsgehad met betrekking tot de gevolgen
van het Landeck-arrest.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de gevolgen van het Landeck-arrest voor
de politie, het Openbaar Ministerie (hierna: OM) alsmede de rechtelijke macht, omvangrijk
zijn. Deze leden stellen ook vast dat de Minister heeft beaamd zich zorgen te maken
over de werklastverzwaring van politie en OM en de vertraging in opsporingsonderzoeken
als gevolg van het arrest. Kan de Minister aangeven of en op welke wijze actief een
uitzondering op de machtigingsverplichting in en buiten rechte bepleit wordt? Deze
leden vragen of het kabinet bereid is met gelijkgestemde landen in gesprek te gaan
om te bezien hoe de impact van het Landeck-arrest op de werklast van politie en OM
en de doorlooptijden van opsporingsonderzoeken kunnen worden geminimaliseerd. Welke
mogelijkheden zijn er voor het kabinet om in EU-verband in de JBZ-Raad middels gewijzigde
wet- en regelgeving de toename aan werklast als gevolg van het Landeck-arrest verder
te verkleinen?
Antwoord
De toegang tot gegevens in een smartphone levert veel informatie op over de handel
en wandel van burgers. Dat deze toegang het privéleven van burgers kan blootleggen
is heel nuttig voor de opsporing, maar deze vormt tegelijkertijd een ernstige beperking
van het grondrecht op bescherming van het privéleven. Een grondrecht kan worden beperkt
met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. In het landeckarrest geeft het Hof
van Justitie van de EU in dit verband uitleg aan dat evenredigheidsbeginsel. Een van
de voorwaarden van de toegang is de voorafgaande toestemming van een rechterlijke
instantie of onafhankelijke bestuurlijke autoriteit. De betekenis en reikwijdte van
deze rechtspraak is nog onzeker en zal moeten uitkristalliseren in de rechtspraktijk.
Zo ook of er ruimte is voor een uitzondering op het vereiste van voorafgaande toestemming.
Op dit moment zijn twee zaken aanhangig bij de Hoge Raad waarin deze vraag aan de
orde is. Het Kabinet gaat de rechter niet voor de voeten lopen door hierover te speculeren.
Het landeckarrest staat niet op zichzelf maar is een onderdeel van een bredere ontwikkeling
in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU. Tegen de achtergrond van deze
bredere ontwikkeling heeft Nederland in de EU een voorstel gedaan voor het aanwijzen
van de officier van justitie als een rechterlijke instantie of onafhankelijke bestuurlijke
autoriteit. Alsdan zou het, naast de rechter-commissaris, ook de officier van justitie
zijn die kan beslissen over de toegang tot gegevens. Hierover is uw Kamer geïnformeerd
bij brief van 23 februari 2024.3 Over het non-paper is op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van enkele
andere lidstaten en de Europese Commissie. Vooralsnog bestaat onvoldoende steun op
EU-niveau om dit voorstel verder te brengen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de JBZ-Raad van 6–7 maart 2025. Deze leden hebben hierover nog enkele
vragen.
Algemeen
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat het Poolse voorzitterschap
afgelopen maand met een nieuw voorstel is gekomen in het kader van de CSAM-verordening.
Dit voorstel houdt onder meer in dat de bepaling tot verplichte detectie van persoonlijk
berichtenverkeer vooralsnog wordt geschrapt. Deze leden zijn, vanwege de strijd met
(artikel 13 van) de Grondwet en (Europese) rechterlijke uitspraken, zeer kritisch
op het aspect van verplichte detectie in persoonlijk berichtenverkeer. Deze leden
zijn dan ook blij met het schrappen van verplichte detectie en vinden dat er nu een
evenwichtiger voorstel ligt dat de bestrijding van online seksueel kindermisbruik
effectief kan bevorderen. Kan de Minister aangeven wat de visie van het kabinet is
op het nieuwe Poolse voorstel? En kan de Minister aangeven hoe andere lidstaten volgens
hem naar het nieuwe voorstel (zullen) kijken?
Antwoord
De huidige inzet van het kabinet wordt vormgegeven door de Kamerbrief van 29 november
2024, waarin kaders voor de onderhandelingen in Brussel zijn vastgelegd. Zoals bekend
is in januari een nieuw Voorzitterschap aangetreden, dat inmiddels een compromisvoorstel
heeft gedaan. Het voorstel wordt op dit moment bestudeerd, waarna het kabinet zal
bepalen hoe Nederland zich daartoe verhoudt. Conform de gebruikelijke werkwijze zal
uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
Over de positie van specifieke lidstaten kan niets worden gezegd. Wel is duidelijk
dat het krachtenveld opnieuw gefragmenteerd is en dat een aantal lidstaten zich kritisch
heeft uitgelaten over het nieuwe compromisvoorstel. Vooralsnog lijkt het erop dat
het Voorzitterschap streeft naar bespreking van dit voorstel tijdens de JBZ-Raad in
juni, al kan dit de komende maanden nog veranderen.
De strijd tegen drugshandel en georganiseerde criminaliteit
De leden van de NSC-fractie lezen dat de aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit
een prioriteit is van dit kabinet. Deze leden onderschrijven het grote belang daarvan.
Zij zijn groot voorstander van het doeltreffend werken aan het gezamenlijk weerbaar
maken van havens in EU-verband, om ook verplaatsingseffecten zo veel mogelijk tegen
te gaan. Deze leden waarderen het dan ook dat het zorgen voor weerbare logistieke
knooppunten een van de Nederlandse prioriteiten is en dat dit punt naar verwachting
ook een belangrijk onderdeel zal vormen van de aanstaande EU-interne veiligheidsstrategie.
Kan de Minister aangeven wat Nederland van andere Europese landen kan leren als het
gaat om het weerbaarder maken van logistieke knooppunten?
Antwoord
Als Nederland hebben we een voortrekkersrol als het gaat om het weerbaar maken van
onze logistieke knooppunten, met name als het gaat om bijvoorbeeld publiek-private
samenwerking en grensoverschrijdende samenwerking tussen havens zoals tussen Hamburg,
Rotterdam en Antwerpen al gebeurt. Tegelijkertijd is er in andere landen ervaring
opgedaan die voor ons interessant is, bijvoorbeeld op het gebied van voorkomen van
criminele inmenging en corruptie. Het kabinet onderschrijft dat het doel van het over
en weer delen van deze praktijken is dat de havens in heel de EU veiliger worden zodat
verplaatsing van criminele activiteiten voorkomen wordt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de JBZ-Raad te
Brussel op 6 en 7 maart 2025. Deze leden hebben hier slechts één vraag over.
De leden van de BBB-fractie merken op dat op 24 december 2024 de Algemene Vergadering
van de VN een nieuw verdrag over cybercriminaliteit heeft aangenomen. Tijdens de JBZ-Raad
zal gevraagd worden of het verdrag geratificeerd moet worden door de EU en de lidstaten.
Wat is de houding van het kabinet tegenover het ratificeren van het VN-verdrag inzake
cybercriminaliteit?
Antwoord
Op dit moment is het nog te vroeg om een positie te bepalen ten opzichte van de ratificatie
van het VN-verdrag inzake cybercriminaliteit. Momenteel wordt door de Europese Commissie
bezien wat de mogelijke juridische gevolgen zijn van ratificatie van dit verdrag ten
opzichte van bestaande wet- en regelgeving. Deze eerste analyse zal tevens worden
afgezet tegen de bestaande Nederlandse wet- en regelgeving omtrent cybercrime. Aan
de hand daarvan zal het kabinet zijn positie bepalen ten opzichte van mogelijke ratificatie.
De leden van de BBB-fractie merken op dat er tijdens de JBZ-Raad uitvoering gesproken
zal worden over de (veiligheids)situatie in Oekraïne. In de brief valt te lezen dat
hier nog geen aanvullende informatie over beschikbaar is. Maar de Minister stelt terecht
dat oorlog tegen Oekraïne op middellange en lange termijn risico’s met zich brengt
voor de veiligheid van de EU. De onderhandelingspogingen die zijn geïnitieerd, kunnen
ervoor zorgen dat de oorlog een andere wending krijgt en daarmee deze risico’s beïnvloeden.
Zijn de betrokken Ministers daarom bereid om na afloop van de JBZ-Raad de Kamer te
informeren over deze gesprekken en mogelijke beslissingen die hier genomen zijn? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Met het verslag van deze JBZ-Raad zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de behandeling
van dit agendapunt tijdens de JBZ-Raad. Het onderwerp staat op dit moment als informatiepunt
op de agenda van de JBZ-Raad. De verwachting is echter dat een aantal landen toch
het woord zal nemen gelet op de urgentie van de ontwikkelingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de JBZ-Raad van 6 en 7 maart 2025 en de overige stukken op de agenda. Deze
leden maken van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen over de geannoteerde
agenda van de JBZ-Raad en de Raadsconclusies inzake bestrijding van bedreigingen wapens
en pyrotechnische artikelen.
Binnenlandse Zaken; Staat van het Schengengebied
De leden van de CDA-fractie zijn het met de Minister eens dat de afgifte van visa
aan personen met de Russische nationaliteit terughoudend en in lijn met de daartoe
opgestelde richtsnoeren moet gebeuren. Toch wijst de Schengenbarometer erop dat het
aantal personen met de Russische nationaliteit dat op basis van visa in de EU verblijft,
is toegenomen. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister van mening
is dat er aanvullende maatregelen nodig zijn vanuit de EU om de motie-Van Campen/Boswijk
(Kamerstuk 21 501-20, nr. 2179) uit te voeren.
Antwoord
Het antwoord op deze vraag treft uw Kamer aan in de beantwoording van het schriftelijk
overleg bij het asiel- en migratiegedeelte van deze JBZ-Raad.
Justitie; De rechtsstaat als pijler voor democratie in Europa
De leden van de CDA-fractie zijn het met de Minister eens dat Nederland zich in moet
zetten voor het uitdragen van de EU als waardengemeenschap. Ook constateren deze leden
dat EU-voorzitter Polen de link met de internationale ontwikkelingen niet schroomt
wanneer het benoemt dat ook buiten Europa antirechtsstatelijke opvattingen voet aan
de grond hebben gekregen. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister
de intentie heeft om zich ook op een soortgelijke manier uit te spreken over de antirechtsstatelijke
opvattingen die sinds kort in de praktijk zichtbaar zijn in onder andere de Verenigde
Staten.
Antwoord
Het kabinet onderschrijft het belang van de EU als waardengemeenschap en blijft zich
inzetten voor de bevordering van de rechtsstaat en democratische waarden wereldwijd.
Zo blijft het kabinet zich bijvoorbeeld inspannen om de (gevolgen van de) sancties
gericht op het Internationaal Strafhof te mitigeren, en initieert daarover ook overleg
met EU-lidstaten.
Russische agressie tegen Oekraïne: strijd tegen straffeloosheid
De leden van de CDA-fractie zijn het met de Minister eens dat Nederland zich in moet
zetten voor de oprichting van een tribunaal voor de vervolging van het misdrijf van
agressie en voor de oprichting van de Claimcommissie om zo een stap te zetten richting
een volledig compensatiemechanisme. Deze leden vragen of de Minister de zorgen deelt
dat een mogelijke deal tussen de Amerikaanse president Trump en de Russische president
Poetin de mogelijkheden voor het tot stand komen en functioneren van het tribunaal
en het compensatiemechanisme voor Oekraïne kan belemmeren.
Antwoord
Voor de oprichting en het goed functioneren van een speciaal tribunaal voor het misdrijf
agressie en het compensatiemechanisme is het van belang dat het op brede politieke
en financiële steun kan rekenen. Steun van de VS voor het tribunaal en compensatiemechanisme
is dan ook wenselijk, maar zoals bij andere internationale organisaties is gebleken,
hoeft het ontbreken van actieve steun vanuit de VS niet aan de oprichting of het functioneren
van het tribunaal of compensatiemechanisme in de weg te staan.
Raadsconclusies inzake bestrijding van bedreigingen wapens en pyrotechnische artikelen
– oproep tot aanscherpen en beter naleven regels zwaar vuurwerk
De leden van de CDA-fractie zijn het met de Minister eens dat het van groot belang
is dat de regels omtrent zwaar vuurwerk worden aangescherpt en beter worden nageleefd
binnen de EU, om zo het gebruik ervan door criminelen te bestrijden. Deze leden vragen
of er voor de Nederlandse lobbyinzet voldoende steun is onder de andere lidstaten
en of de Minister kansen ziet om via EU-wetgeving ook een eventueel Nederlands brede
vuurwerkverbod beter handhaafbaar te maken.
Antwoord
Zoals reeds uitvoerig is besproken tijdens de debatten over de jaarwisseling en het
initiatiefwetsvoorstel voor een algeheel vuurwerkverbod van 28 januari en 19 februari,
maakt de Minister van Justitie en Veiligheid zich samen met de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat sterk voor aanvullende maatregelen op EU niveau. Dit
heeft onder andere geleid tot een studie van de Europese Commissie over dit onderwerp
en de conceptraadsconclusies waarnaar wordt verwezen. De komende maanden zullen gesprekken
worden gevoerd met collega Ministers en de Europese Commissie. Daaruit zal blijken
of er voldoende steun is om tot afspraken op EU niveau te komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de agenda voor de JBZ-Raad van 6 en 7 maart 2025
gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie constateren dat het Poolse voorzitterschap met een nieuw
voorstel is gekomen ten aanzien van de CSAM-verordening die in een impasse verkeert.
Daarbij wil het de verplichte detectie mogelijk schrappen, maar de verordening wel
permanent maken. Kan de Minister ingaan op recente ontwikkelingen op het vlak van
de CSAM-verordening, waarbij het Poolse Raadsvoorzitterschap een gewijzigd voorstel
heeft geagendeerd (Raadsdocument 5352/25) waaruit het detectiebevel verwijderd is,
en waar de tijdelijke verordening die momenteel vrijwillige detectie door techbedrijven
toestaat, geïncorporeerd wordt in de CSAM-verordening? Deelt de Minister de zorg dat
de blokkerende minderheid, waar Nederland deel van uitmaakt, enigszins wankel is,
omdat het uit Duitsland bestaat dat net nieuwe verkiezingen heeft gehad en Polen dat
de huidig voorzitter is en daarmee meer terughoudend? Hoe weegt de Minister de recente
kritiek van kinderrechtenorganisaties, dat het voorstel ondertussen uit dusdanig veel
compromissen bestaat dat het «amper de status quo handhaaft»?
Antwoord
Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op een eventueel nieuw standpunt van een
specifieke lidstaat. Wel is duidelijk dat het krachtenveld opnieuw gefragmenteerd
is en dat een aantal lidstaten zich kritisch heeft uitgelaten over het nieuwe compromisvoorstel.
Het recente voorstel van het Voorzitterschap bevat zowel een beperking als een verruiming.
Waar de mogelijkheid tot verplichte detectie van CSAM volledig is geschrapt, wordt
tegelijkertijd gezocht naar manieren om detectie langs andere wegen mogelijk te maken.
Een van de voorstellen is om vrijwillige detectie permanent mogelijk te maken. Vrijwillige
detectie is momenteel al toegestaan op basis van een tijdelijke uitzondering op de
ePrivacy-richtlijn, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2021/1232. Deze uitzondering
maakt het voor aanbieders van online communicatiediensten mogelijk om vrijwillig materiaal
van seksueel kindermisbruik op hun platforms op te sporen, te melden en te verwijderen,
ondanks de strikte privacyregels die normaliter gelden onder de ePrivacy-richtlijn.
Het voorstel wordt op dit moment bestudeerd. De zorgen die door kinderrechtenorganisaties
zijn geuit, worden hierbij zorgvuldig meegewogen. Daarbij blijft het belangrijk om
te streven naar een evenwichtige benadering, waarbij de bescherming van kinderen wordt
gewaarborgd en tegelijkertijd fundamentele rechten, zoals privacy, worden gerespecteerd.
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat de gesprekken over het aan banden
leggen van zwaar vuurwerk wederom op de Europese agenda staan. Deze leden zien een
verbod op Europees zwaar vuurwerk als een van de belangrijkste stappen om vuurwerkongevallen
in Nederland te verminderen. Te lezen valt dat de concepttekst onder meer oproept
tot het aanscherpen en beter naleven van regels omtrent (illegaal) zwaar vuurwerk.
Echter gaat het wel om Raadsconclusies die nog altijd minder bindend zijn dan een
richtlijn. Ook is het voor deze leden niet helder wat de verwachte politieke verhoudingen
hieromtrent zijn. Verwacht de Minister dat er een kans is dat het Europees verbod
op zwaar vuurwerk ook in de EU-interne veiligheidsstrategie een rol kan spelen? Is
de Minister bereid hier zich voor in te zetten? Welke verwachtingen zijn er wat betreft
de politieke verhoudingen? Kan de Minister hierbij ook specifiek ingaan op de Nederlandse
buurlanden Duitsland en België, waar het meeste illegale vuurwerk nu vandaan komt?
Zegt dit ook iets over de welwillendheid van Polen om maatregelen te nemen, aangezien
het de huidig voorzitter is?
Antwoord
Het is een positieve ontwikkeling dat het Poolse Voorzitterschap zich inzet voor Raadsconclusies
op het terrein van vuurwerk. Dit kan gezien worden als een resultaat van de inspanningen
die Nederland levert om vuurwerk op de Europese agenda te krijgen. Over de politieke
verhoudingen ten aanzien van de Raadsconclusies is momenteel niet veel bekend, omdat
de lidstaten nog geen formeel standpunt hebben ingenomen op ministerieel niveau. De
Minister van Justitie en Veiligheid zal het onderwerp dan ook bilateraal blijven bespreken
met zijn collega’s. Daartoe behoren ook de buurlanden. Daarnaast zet de Minister van
Justitie en Veiligheid samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
in om aanvullende eisen en maatregelen in de Pyrorichtlijn op te nemen die momenteel
geëvalueerd wordt. De uitkomsten van de evaluatie zullen later dit jaar bekend worden.
De verwachting is dat de Europese Commissie in 2025 beslist over een eventuele herziening
van de Pyrorichtlijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
B.A. Paauwe, adjunct-griffier