Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 625 VI Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Najaarsnota)
Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 december 2024
De vaste commissie voor Asiel en Migratie, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet (onderdeel asiel en migratie), heeft de eer verslag uit te
brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 5 december 2024 voorgelegd aan de Minister van Asiel en Migratie.
Bij brief van 10 december 2024 zijn ze door de Minister van Asiel en Migratie beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Vijlbrief
De griffier van de commissie, Burger
Vraag (1):
Kunt u toelichten welk bedrag als definitieve bijstelling wordt gehanteerd en hoe
de verschillen tussen de bedragen kunnen worden verklaard, gezien in de tweede suppletoire
begroting en de Najaarsnota verschillende bedragen worden genoemd met betrekking tot
de neerwaartse bijstelling van het budget voor de opvang van Oekraïense ontheemden,
variërend van 676,1 miljoen euro tot 793 miljoen euro?
Antwoord:
676,1 mln. is de omvang van de bijstelling van de uitgaven voor alleen de bijdragen
aan medeoverheden.
De 793 mln. voor de opvang in 2024 die op pagina 11 van de Najaarsnota staat is het
saldo van lagere uitgaven en hogere ontvangsten voor de opvang van Oekraïense ontheemden.
De bijstelling van 709 mln. aan de uitgavenzijde bestaat uit de bovengenoemde bijdragen
aan medeoverheden, maar ook de opdracht-, subsidie- en apparaatsbudgetten. Aan de
ontvangstenzijde is dat inclusief de terugbetaling van te hoge voorschotten door gemeenten
en de veiligheidsregio’s ad 84 mln.
Vraag (2):
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de motie van het lid Van Nispen (Kamerstuk
36 600 XX, nr. 29) om uiterlijk 1 december 2024 met een plan te komen om uitvoering te geven aan het
uitgangspunt dat kinderen worden opgevangen op locaties met de juiste voorzieningen?
Antwoord:
In de Kamerbrief over diverse migratieonderwerpen die nog voor het kerstreces naar
uw Kamer gestuurd wordt, zal nader in gegaan worden op de motie van het lid Van Nispen.
Vraag (3):
Op welk moment worden de begrotingen voor het Nidos en het Centraal Orgaan opvang
Asielzoekers (COA) weer opwaarts bijgesteld wanneer blijkt dat de instroom hoger is
dan geraamd?
Antwoord:
Het kader voor de werkzaamheden en financiering van de migratieketen is gebaseerd
op de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Op basis van een nieuwe MPP zal worden bezien
welke middelen de komende jaren nodig zijn voor de migratieketen. De uitvoeringsorganisaties
dienen over voldoende middelen te beschikken voor de uitvoering van hun wettelijke
taken. Bij de voorjaarsnota zal hierover besluitvorming plaatsvinden.
Vraag (4):
Waarom wordt er gekozen voor het neerwaarts bijstellen van reguliere plekken nu de
instroom van asielzoekers lager is dan bij de Voorjaarsnota werd verwacht
Antwoord:
Het uitgangspunt voor de financiering van de migratieketen zijn de prognoses uit de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Wanneer de prognoses naar beneden worden bijgesteld
dan wordt dat ook door vertaald naar de verwachte gemiddelde bezetting bij het COA
(de q). Deze aanpassing wordt ook financieel door vertaald. Hiermee worden in de huidige
praktijk geen reguliere opvangplekken afgestoten, maar het betreft enkel een bijstelling
op de benodigde financiering.
Vraag (5):
Waarom wordt het aantal asielopvangplekken op basis van cijfers over een korte termijn
bijgesteld met de kennis dat de asielinstroom veel piek- en dal momenten kent?
Antwoord:
Het uitgangspunt voor de financiering van de migratieketen zijn de prognoses uit de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Wanneer de prognoses naar beneden worden bijgesteld
dan wordt dit, indien mogelijk, ook door vertaald naar de financiën. Met de besluitvorming
bij voorjaarsnota 2024 heeft het vorige kabinet ervoor gekozen om de middelen gebaseerd
op de MPP tot en met 2026 aan de migratieketen toe te kennen. Elk jaar wordt de MPP
opgesteld en in de tussentijd wordt er continue gemonitord in hoeverre de prognoses
afwijken van de realisatie. In de MPP wordt rekening gehouden met de (historische)
trends in de asielinstroom.
Vraag (6):
Kunt u toelichten welk bedrag precies is gekoppeld aan de neerwaartse bijstelling
van het budget voor Oekraïense Ontheemden wegens verwachte lagere instroom en hoe
dit bedrag is opgebouwd (zie MvT, p. 7 en 23. en Najaarsnota, p. 11 en 27)?
Antwoord:
Zie de memorie van toelichting, daar vindt u de uitsplitsing van waar dat bedrag uit
bestaat. Op basis van de realisatie en de nieuwe prognose is het verwachte gemiddelde
aantal Oekraïense ontheemden voor 2024 verlaagd van 122.500 naar 117.650.
Met name het aantal plekken in de Gemeentelijke Opvang Oekraïners (GOO) is significant
lager. Samen met de Particuliere Opvang Oekraïners (POO) en de transitiekosten telt
dit op tot een financiële meevaller van € 624,1 miljoen euro.
Vraag (7):
Op basis van welke specifieke aannames en prognoses is besloten het budget van het
COA met 221 miljoen euro te verlagen?
Antwoord:
Het uitgangspunt voor de financiering van de migratieketen zijn de prognoses uit de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Wanneer de prognoses naar beneden worden bijgesteld
dan wordt dit, indien mogelijk, ook door vertaald naar de financiën. Elk jaar wordt
de MPP opgesteld en in de tussentijd wordt er continue gemonitord in hoeverre de prognoses
afwijken van de realisatie. In de MPP wordt rekening gehouden met de (historische)
trends in de asielinstroom. Op basis van de realisatie en de meest recente MPP (MPP
2024-II) is de instroom van asielzoekers op dit moment lager dan bij Voorjaarsnota
de verwachting was en is het budget neerwaarts bijgesteld met € 221 mln.
Vraag (8):
Welke gegevensbronnen en analyses zijn gebruikt om tot de besluitvorming te komen
om het budget van het COA te verlagen?
Antwoord:
Besluitvorming binnen de Migratieketen met betrekking tot bijvoorbeeld instroomcijfers,
budgettaire wijzigingen of trends wordt gedaan op basis van de Meerjaren Productie
Prognose. Op basis van de realisatie en de meest recente MPP (MPP 2024-II) is de instroom
van asielzoekers op dit moment lager dan bij Voorjaarsnota de verwachting was en is
het budget neerwaarts bijgesteld met € 221 mln.
Vraag (9):
Hoe verhoudt de budgetverlaging van het COA zich tot het huidige tekort aan opvangcapaciteit
binnen het COA?
Antwoord:
Het uitgangspunt voor de financiering van de migratieketen zijn de prognoses uit de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Met de besluitvorming bij voorjaarsnota 2024 heeft
het vorige kabinet ervoor gekozen om de middelen gebaseerd op de MPP tot en met 2026
aan de Migratieketen toe te kennen. Wanneer de prognoses naar beneden worden bijgesteld
dan wordt dat ook door vertaald naar de verwachte gemiddelde bezetting bij het COA
(de q). Deze aanpassing wordt ook financieel verwerkt. Het tekort aan benodigde opvangplekken
heeft niet zozeer te maken met een gebrek aan beschikbare financiële middelen, maar
met het beschikbaar stellen van opvanglocaties door gemeenten. De meevaller bij het
COA van circa 221 miljoen euro is ontstaan omdat de asielinstroom lager is dan verwacht
bij voorjaarsnota 2024.
Vraag (10):
Is er een risicoanalyse uitgevoerd over de impact van de budgetverlaging van het COA
op de opvangmogelijkheden?
Antwoord:
Nee, budgetaanpassing bij de organisaties binnen de migratieketen vindt plaats op
basis van de Meerjaren Productie Prognose (MPP).
Vraag (11):
Is er een financiële buffer beschikbaar voor het COA in geval van noodgevallen of
onverwachte situaties?
Antwoord:
Het COA heeft voldoende eigen vermogen nodig om risico’s in de bedrijfsvoering te
dragen. Daarvoor houdt het COA een egalisatiereserve aan als algemene risicobuffer.
In de bekostigingsafspraken tussen de opdrachtgever (DGM) en het COA als opdrachtnemer
is vastgelegd dat het totaal van de egalisatiereserve maximaal 5%, dan wel minimaal
1% is van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar. Indien de grens van 5%
wordt overschreden, wordt het overschot teruggestort. Per ultimo 2023 bedraagt de
egalisatiereserve ca. € 37 miljoen.
Vraag (12):
In hoeverre biedt het nieuwe Europese Migratiepact een kader voor ondersteuning bij
acute migratiecrises?
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag zijn in het bijzonder de bepalingen van de Crisisverordening
en de Verordening betreffende Asiel- en Migratiebeheer (AMMR) van belang.
In artikel 8 van de Crisisverordening staan de verschillende vormen van solidariteit
opgesomd. Het gaat ten eerste om herplaatsing van personen die om internationale bescherming
verzoeken, of – indien bilateraal overeengekomen door de bijdragende lidstaat en de
begunstigde lidstaat – van personen die internationale bescherming genieten aan wie
die bescherming is verleend binnen de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van
de uitvoeringshandeling van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse solidariteitspool.
Ten tweede kan dit door middel van financiële bijdragen gericht op acties die relevant
zijn voor het aanpakken van de crisissituatie in de betrokken lidstaat of in relevante
derde landen. Tot slot kan dit door middel van alternatieve solidariteitsmaatregelen
die specifiek nodig worden geacht voor het aanpakken van de crisissituatie. Verwezen
wordt naar de relevante bepaling van de AMMR die spreekt van alternatieve maatregelen
op het gebied van migratie, opvang, asiel, terugkeer en re-integratie en grensbeheer,
gericht op operationele steun, capaciteitsopbouw, diensten, personele ondersteuning,
faciliteiten en technische uitrusting. Op grond van de AMMR moeten deze maatregelen
aanvullend zijn op ondersteuning waarin wordt voorzien door EU-instanties en agentschappen
of door EU financiering in de begunstigde lidstaat op het gebied van asiel- en migratiebeheer.
Vraag (13):
Zijn er afspraken over herverdeling of financiële steun in geval van plotselinge instroom?
Antwoord:
• Bij een plotselinge hoge instroom die leidt tot een crisis- of overmachtssituatie
kan een lidstaat een met redenen omkleed verzoek indienen bij de Commissie om een
beroep te doen op de solidariteitsmaatregelen, zoals vastgelegd in de crisisverordening.
• Er zijn geen vastomlijnde afspraken over hoe lidstaten in deze gevallen bijdragen,
afhankelijk van de situatie kan herverdeling of financiële steun passend zijn.
• Het EU-migratiepact met aangescherpte asielregels en toelatingsprocedures wordt, na
vaststelling, zo snel mogelijk uitgevoerd, onder meer door bij herverdeling van asielzoekers
te kiezen voor afkopen in plaats van opvangen.
• Volgend jaar zal, wanneer er geoefend gaat worden met het solidariteitsmechanisme,
moeten blijken of dit mechanisme gaat werken.
Vraag (14):
Zijn er incentives of ondersteuningsmaatregelen voor gemeenten die extra opvangplekken
realiseren door middel van alternatieve opvang, bijvoorbeeld middels woningdelen?
Antwoord:
Er zijn diverse regelingen vanuit het Rijk beschikbaar voor opvang en huisvesting.
Een overzicht kan gevonden worden op de site van de Rijksoverheid.
(https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/versnellen-tijdeli…)
Vraag (15):
Zijn er succesvolle voorbeelden uit andere landen die kunnen dienen als inspiratie
voor kosteneffectieve opvang? Zo ja, welke? Hoe worden deze voorbeelden meegenomen
in het Nederlandse beleid?
Antwoord:
Het is belangrijk oog te hebben voor best practices van andere lidstaten en die te
betrekken bij de inrichting van het Nederlandse asiel- en opvangsysteem. Relevante
wijzigingen op het terrein van asiel (inclusief opvang en terugkeer) worden daarom
gemonitord en de Kamer wordt daarvan sinds kort periodiek over geïnformeerd. De Kamer
ontving op 9 oktober jl. de eerste periodieke rapportage over de periode van april
tot en met juni dit jaar. Op het terrein van opvang zijn er op dit moment geen concrete
situaties in kaart die gelden als voorbeeld voor het Nederlandse opvangsysteem. Dat
neemt niet weg dat er steeds vinger aan de pols wordt gehouden, in het bijzonder als
het gaat om wijzigingen in andere lidstaten.
Vraag (16):
Kunt u een gedetailleerde uitsplitsing geven van de kosten die leiden tot de extra
1 miljard euro per jaar voor crisisnoodopvang?
Antwoord:
Noodopvangplekken zijn duurder dan reguliere opvangplekken. De meerkosten van noodopvang
zijn afhankelijk van de werkelijk bezetting en beschikbare capaciteit van opvangplekken
waarbij het streven is om zoveel als mogelijk reguliere opvangplekken te realiseren.
Desondanks blijven voor nu noodopvangplekken nodig. De extra € 1 miljard is het product
van de meerkosten naar soort noodopvang en het aantal benodigde noodopvangplekken.
In onderstaande tabel is de uitsplitsing van de extra € 1 miljard noodopvangkosten
weergegeven:
Vraag (17):
Hoe verhouden de huidige kosten voor crisisnoodopvang zich tot de kosten in eerdere
jaren?
Antwoord:
De gemiddelde werkelijke kosten per opvangplek variëren van 2016 tot 2024 en zijn
bepaald door instroom, bezetting en de op dat moment beschikbare capaciteit. Vooral
in jaren van sterk fluctuerende instroom zijn de gemiddelde kosten per opvangplek
hoger, omdat duurdere (crisis)noodopvang acuut nodig is voor het tijdig opschalen
van capaciteit die, in jaren van lagere instroom en bezetting, was afgeschaald. Uit
de onderstaande tabel waarin zowel de kosten van reguliere plekken als noodopvangplekken
zijn opgenomen, blijkt dat dit in 2016–2017 en 2022–2023 het geval was. Voor 2024
zijn de cijfers nog niet beschikbaar.
Jaar
Werkelijke kosten
Per opvangplek
2016
€ 1.081.172.000
€ 29.000
2017
€ 749.893.000
€ 32.298
2018
€ 578.418.275
€ 27.323
2019
€ 643.189.416
€ 26.134
2020
€ 665.715.852
€ 24.383
2021
€ 764.586.764
€ 26.006
2022
€ 1.596.921.713
€ 36.778
2023
€ 2.705.004.696
€ 48.651
Vraag (18):
In hoeverre spelen externe factoren, zoals de krappe woningmarkt, een rol in de kostenstijging?
Antwoord:
Doordat de uitstroom van statushouders naar gemeenten onvoldoende is, groeit de populatie
statushouders in de opvang. Hierdoor zijn meer opvangplekken nodig dan het geval zou
zijn geweest als zij tijdig zouden uitstromen naar huisvesting in de gemeente. Meer
benodigde opvangplekken heeft ook invloed op de benodigde kosten voor opvang. Naast
het achterblijven van uitstroom van statushouders naar gemeenten zorgt de inzet van
noodopvang in plaats van duurzame reguliere opvangplekken ook voor hogere opvangkosten.
Vraag (19):
Wat zijn de gemiddelde kosten per asielzoeker in crisisnoodopvang versus reguliere
opvang in 2024?
Antwoord:
In 2023 was een noodopvangplek (€ 53.400 per jaar) gemiddeld twee keer zo duur als
een reguliere opvangplek (€ 29.400 per jaar). Definitieve cijfers over 2024 zijn nog
niet beschikbaar.
Vraag (20):
Hoeveel asielzoekers verblijven momenteel in crisisnoodopvang ten opzichte van reguliere
opvang?
Antwoord:
Begin november van dit jaar bestond 8% van de totale capaciteit aan opvangplekken
uit tijdelijke gemeentelijke opvang, voorheen crisisnoodopvang (ca. 5.700 plekken).
Verder bestond 48% van de totale capaciteit uit reguliere plekken (ca.33.000 plekken)
en 43% uit noodopvang (ca. 29.400 plekken).
Peildatum: 4 november 2024
Bron: COA, cijfers afgerond op honderdtallen. Percentages zijn berekend op basis van
de
desbetreffende niet-afgeronde cijfers.
Vraag (21):
Zijn er analyses beschikbaar over de efficiëntie van crisisnoodopvang in vergelijking
met reguliere opvang?
Antwoord:
Nee, alle inspanningen van dit kabinet zijn er op gericht om de instroom te beperken
en uitstroom van statushouders uit de opvang te bevorderen. Hierdoor zal het mogelijk
worden om de crisisnoodopvang af te bouwen en gebruik te maken van duurzame sobere
(reguliere) opvangplekken. Crisisnoodopvang is duurder dan reguliere opvang, daarbij
bestaat ook de mogelijkheid voor gemeentelijke opvang.
Vraag (22):
Welke kwaliteitsverschillen bestaan er tussen crisisnoodopvang en reguliere opvang?
Antwoord:
Er zijn veel verschillen qua kwaliteit tussen de diverse noodopvang locaties. Over
het algemeen ligt het kwaliteits- en voorzieningenniveau bij een noodopvanglocatie
lager dan bij reguliere opvanglocaties, omdat de inzet is dat mensen hier zo kort
mogelijk verblijven. Medewerkers van het COA en medeoverheden zetten zich aanhoudend
in om iedereen van een opvangplek met de benodigde voorzieningen te voorzien. De inzet
van dit kabinet is om de instroom te beperken en de uitstroom van statushouders uit
de opvang te bevorderen. Er wordt daarmee hard gewerkt om zo spoedig mogelijk terug
te keren naar een situatie waarbij voldoende reguliere en duurzaam inzetbare sobere
opvangcapaciteit beschikbaar is.
Vraag (23):
Welke concrete maatregelen worden genomen om de afhankelijkheid van dure crisisnoodopvang
te verminderen?
Antwoord:
Het kabinet is bezig met maatregelen voor het strengste migratiebeleid ooit, waarbij
maatregelen moeten leiden tot een lagere instroom en uitstroom van statushouders uit
de opvang. Wanneer de instroom daalt dan kan op termijn ook het aantal benodigde opvangplekken
naar beneden, waarbij als eerste de duurste locaties worden afgestoten. Daarnaast
wordt er samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de
medeoverheden gekeken naar sobere voorzieningen voor statushouders. Hiermee moeten
statushouders sneller doorstromen vanuit de opvang naar huisvesting met als gevolg
minder benodigde opvangplekken.
Vraag (24):
Kunt u toelichten hoe wordt geborgd dat de 20 miljoen euro aan COA-opvangmiddelen
die in deze tweede suppletoire begroting wordt overgeheveld naar medeoverheden voor
doorstroomlocaties doelmatig worden ingezet om de doorstroom in de asielketen te bevorderen?
Worden hier prestatieafspraken aan gekoppeld, en zo ja welke?
Antwoord:
Gemeenten ontvangen voor het realiseren van een doorstroomlocatie een financiële bijdrage
gebaseerd op het aantal statushouders dat is gehuisvest in een doorstroomlocatie.
Op dit moment zijn er 16 doorstroomlocaties gerealiseerd. Die bieden samen plek aan
ongeveer 950 statushouders. De kosten daarvan zijn 14,8 miljoen euro. Hoeveel doorstroomlocaties
er met het resterende bedrag te realiseren zijn, is afhankelijk van de omvang van
de doorstroomlocaties (aantal te huisvesten statushouders) en de transformatie van
panden die nodig is om verblijf mogelijk te maken.
Vraag (25):
Hoe is het verlaagde bedrag van 221 miljoen euro aan het COA opgebouwd?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de opbouw van het verlaagde bedrag weergegeven (in € miljoen).
Onderuitputting COA
266
Verrekening ODA
45
Opgave NJN onderuitputting
221
De onderuitputting COA is het saldo van een lagere prognose voor de kosten van noodopvang
en een lagere gemiddelde bezetting (kosten P x Q) ten opzichte van het beschikbare
kader.
Vraag (26):
Hoe verhoudt de neerwaartse bijstelling van het budget aan het COA door lagere instroom
zich tot de blijvend hoge vraag naar opvangplekken en de wens tot stabiele financiering
voor het COA?
Antwoord:
Het uitgangspunt voor de financiering van de migratieketen zijn de prognoses uit de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Wanneer de prognoses naar beneden worden bijgesteld
dan wordt dat ook doorgerekend naar de verwachte gemiddelde bezetting bij het COA.
In de MPP 2024-II zijn geen maatregelen of beleidswijzigingen meegenomen die nu nog
niet kwantificeerbaar zijn. Omdat de te verwachten effecten van het regeerprogramma
en het Europese migratiepact nog worden uitgewerkt, zijn deze effecten géén onderdeel
van deze MPP. Het is de verwachting dat de maatregelen effect sorteren op de instroom
en daarmee uiteindelijk ook op de benodigde opvangplekken. Met het COA zijn afspraken
gemaakt over het toegroeien naar en het aanhouden van een vaste voorraad van 41.000
plekken die betaalbaarder zijn en waarmee samen met gemeenten langjarig beleid gevoerd
kan worden op en rondom een locatie, ter verhoging van lokaal draagvlak. Indien deze
41.000 plekken niet volledig nodig zijn voor asielopvang, kunnen deze worden gebruikt
voor andere doelgroepen zoals spoedzoekers. Met de vanaf 2027 beschikbare middelen
in de begroting is het nog niet mogelijk om deze stabiele capaciteit van 41.000 opvangplekken
aan te blijven houden. Daarmee is de structurele financiering van de vaste voorraad
niet geborgd in de Rijksbegroting.
Vraag (27):
Gezien er een budget van 20 miljoen euro wordt overgeheveld naar overige bijdrage
aan medeoverheden met betrekking tot de verwachte kosten voor doorstoomlocaties, zijn
dit de locaties zoals genoemd in het Regeerprogramma en betekent dit dat er in 2024
al concreet zicht is op zo'n doorstroomlocatie?
Antwoord:
De Minister-President schrijft in zijn de brief van 25 oktober 2024 aan de Tweede
Kamer over het asielnoodmaatregelenpakket dat doorstroomlocaties worden doorontwikkeld
naar sobere voorzieningen. Op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking daarvan
in een financiële regeling waar gemeenten gebruik van kunnen maken voor het realiseren
van de genoemde sobere voorzieningen.
Gemeenten hebben tot nu toe 16 doorstroomlocaties gerealiseerd die inmiddels operationeel
zijn.
Vraag (28):
Hoe verhoudt de neerwaartse bijstelling van het budget aan het COA door lagere instroom
zich tot de blijvend hoge vraag naar opvangplekken en de wens tot stabiele financiering
voor het COA?
Antwoord:
Het uitgangspunt voor de financiering van de migratieketen zijn de prognoses uit de
Meerjaren Productie Prognose (MPP). Wanneer de prognoses naar beneden worden bijgesteld
dan wordt dat ook doorgerekend naar de verwachte gemiddelde bezetting bij het COA.
In de MPP 2024-II zijn geen maatregelen of beleidswijzigingen meegenomen die nu nog
niet kwantificeerbaar zijn. Omdat de te verwachten effecten van het regeerprogramma
en het Europese migratiepact nog worden uitgewerkt, zijn deze effecten géén onderdeel
van deze MPP. Het is de verwachting dat de maatregelen effect sorteren op de instroom
en daarmee uiteindelijk ook op de benodigde opvangplekken. Met het COA zijn afspraken
gemaakt over het toegroeien naar en het aanhouden van een vaste voorraad van 41.000
plekken die betaalbaarder zijn en waarmee samen met gemeenten langjarig beleid gevoerd
kan worden op en rondom een locatie, ter verhoging van lokaal draagvlak. Indien deze
41.000 plekken niet volledig nodig zijn voor asielopvang, kunnen deze worden gebruikt
voor andere doelgroepen zoals spoedzoekers. Met de vanaf 2027 beschikbare middelen
in de begroting is het nog niet mogelijk om deze stabiele capaciteit van 41.000 opvangplekken
aan te blijven houden. Daarmee is de structurele financiering van de vaste voorraad
niet geborgd in de Rijksbegroting.
Vraag (29):
Hoeveel doorstroomlocaties zijn te realiseren met de overgehevelde 20 miljoen euro?
Antwoord:
Op dit moment zijn er 16 doorstroomlocaties gerealiseerd. Die bieden samen plek aan
ongeveer 950 statushouders. De kosten daarvan zijn 14,8 miljoen euro. Hoeveel doorstroomlocaties
er met het resterende bedrag te realiseren zijn, is afhankelijk van de omvang van
de doorstroomlocaties (aantal te huisvesten statushouders) en de transformatie van
panden die nodig is om verblijf mogelijk te maken.
Vraag (30):
Welke activiteiten/taken kan het COA niet uitvoeren door de overgehevelde 20 miljoen euro
naar de doorstroomlocaties?
Antwoord:
Met het doorstromen van statushouders van relatief dure COA opvang naar doorstroomlocaties,
vervallen de opvangkosten bij het COA. De overheveling van 20 miljoen van het COA
heeft dan ook niet voor knelpunten gezorgd in de activiteiten/taken die het COA uitvoert.
Vraag (31):
Kan worden toegelicht hoe het verlaagde bedrag van 221 miljoen euro aan het COA is
opgebouwd?
Antwoord:
In onderstaande tabel is de opbouw van het verlaagde bedrag weergegeven (in € miljoen).
Onderuitputting COA
266
Verrekening ODA
45
Opgave NJN onderuitputting
221
De onderuitputting COA is het saldo van een lagere prognose voor de kosten van noodopvang
en een lagere gemiddelde bezetting (kosten P x Q) ten opzichte van het beschikbare
kader.
Vraag (32):
Kunt u toelichten welk bedrag precies is gekoppeld aan de neerwaartse bijstelling
van het budget voor Oekraïense Ontheemden wegens verwachte lagere instroom en hoe
dit bedrag is opgebouwd?
Antwoord:
Zie de memorie van toelichting, daar vindt u de uitsplitsing van waar dat bedrag uit
bestaat. Op basis van de realisatie en de nieuwe prognose is het verwachte gemiddelde
aantal Oekraïense ontheemden voor 2024 verlaagd van 122.500 naar 117.650.
Met name het aantal plekken in de Gemeentelijke Opvang Oekraïners (GOO) is significant
lager. Samen met de Particuliere Opvang Oekraïners (POO) en de transitiekosten telt
dit op tot een financiële meevaller van € 624,1 miljoen euro.
Vraag (33):
Wat is de reden dat de invoering van de verscherpte taaleis voor naturalisatie is
vertraagd?
Antwoord:
Voor de verhoging van de taaleis voor naturalisatie naar B1 is aanpassing van een
algemene maatregel van rijksbestuur vereist. Dit betekent dat de overige Koninkrijkslanden
geconsulteerd worden en moeten instemmen met de aanpassing in de Rijksministerraad.
Dit wijzigingstraject (tot aanbieden van de stukken aan de Raad van State voor advies)
heeft een doorlooptijd van ongeveer een jaar.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de Staatssecretaris Rechtsbescherming verantwoordelijk
is voor de Rijkswet op het Nederlanderschap en niet de Minister van Asiel en Migratie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, voorzitter van de vaste commissie voor Asiel en Migratie -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, griffier
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.