Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 551 Regels over onafhankelijke bijstand en individuele oordeelsvorming bij discriminatie en tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en enige andere wetten in verband met de invoering van regels inzake gelijke behandeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet bescherming tegen discriminatie op de BES)
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 5 november 2024
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
de Staatssecretaris Participatie en Integratie, de Staatssecretaris Rechtsbescherming, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de nota naar
aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel bescherming tegen discriminatie op
de BES aan. Ik dank de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken voor de schriftelijke
inbreng en de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66, NSC, SGP,
SP en VVD. Deze nota naar aanleiding van het verslag volgt de indeling van het verslag.
Tevens zijn de uitgevoerde nulmeting naar ervaren discriminatie op de BES en de analyse
van de impact van de invoering van de gelijkebehandelingswetgeving bijgevoegd.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Inleiding
3
2.
Hoofdlijnen en reikwijdte van het wetsvoorstel
6
3.
Verhouding tot hoger recht
10
4.
Gevolgen en regeldruk
12
5.
Uitvoering
20
6.
Effectuering en toezicht
22
7.
Advies en (internet)consultatie
25
II.
ARTIKELSGEWIJS
26
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel tot bescherming
tegen discriminatie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de BES). Deze leden
delen de mening van de regering dat naast de Grondwet alle gelijke behandelingswetgeving
ook op de BES-eilanden moeten gaan gelden. Voor de terughoudendheid die er bij de
staatkundige hervorming ten aanzien van de implementatie van Nederlandse wetgeving
nog gold, zijn naar de mening van deze leden nu geen redenen meer. Zij zijn dan ook
verheugd dat die wetgeving ook op de BES moet gaan gelden. Niet alleen omdat er geen
redenen meer zijn om dat niet te doen, maar vooral omdat ook op de BES, net zoals
in het Europese deel van het Koninkrijk, nog veel gedaan moet worden om ongelijke
behandeling tegen te gaan. De verkenning over discriminatie op de BES die in januari
2023 naar de Kamer is gestuurd geeft aan dat discriminatie ook op de BES in vele vormen
voorkomt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat wetgeving die ongelijk gedrag of discriminatie tegengaat daarom noodzakelijk
is. Echter, zo menen deze leden, is wetgeving alleen daarvoor niet genoeg. In het
kader van dit wetsvoorstel hebben zij daarom vragen ten aanzien van hoe de gelijke
behandelingswetten in de praktijk moeten gaan werken. Naar zij aannemen gaat deze
wetgeving een handvat bieden om in de praktijk discriminatie tegen te gaan. Is deze
aanname juist? En worden ook per sector plannen opgesteld die ertoe moeten leiden
dat de discriminatie daar aantoonbaar af gaat nemen? Daarbij denken deze leden onder
andere, maar niet limitatief aan, de arbeidsmarkt, de zorg, het onderwijs, de toegankelijkheid
van gebouwen. Zo ja, op welke termijn en door wie worden die plannen gemaakt? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen terecht dat alleen de invoering van
de gelijkebehandelingswetten onvoldoende is om discriminatie in de praktijk tegen
te gaan.
Net als in Europees Nederland zal de wetgeving hand in hand gaan met de toegang tot
laagdrempelige instituties. Hiertoe zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(hierna: BZK) overgaan tot de inrichting van een antidiscriminatievoorziening (hierna:
ADV BES, artikel I van het wetsvoorstel) en zal het College voor de rechten van de
mens (hierna: het College) op de BES een oordelende bevoegdheid krijgen (artikel IV
van het wetsvoorstel).
De gelijkebehandelingswetgeving behelst niet een algemene verplichting tot het opstellen
van sectorale plannen. Eén specifieke verplichting om tot sectorale plannen over te
gaan volgt uit het, op artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap
of chronische ziekte (Wgbh/cz) gebaseerde, Besluit algemene toegankelijkheid voor
personen met een handicap of chronische ziekte. Dit Besluit regelt de bevordering
door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) van actieplannen
binnen de sectoren waarop de wet ziet. Het gaat hier om plannen over het geleidelijk
zorgdragen voor de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische
ziekte, tenzij dat voor de normadressaat van de wet een onevenredige belasting vormt.
Met de introductie van een ADV BES, die mede de opdracht krijgt om voorlichting te
verzorgen en samen te werken met maatschappelijke partners, zal de sectorale bestrijding
van discriminatie in de praktijk vorm en inhoud krijgen.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet bescherming tegen discriminatie op
de BES. Deze leden vinden dat iedereen veilig en vrij zichzelf moet kunnen zijn, ongeacht
waar in Nederland iemand zich bevindt. Daarmee is het goed dat concrete discriminatiewetgeving
ook geldig wordt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat er een voorziening komt voor
ondersteuning bij discriminatievragen en dat het College voor de Rechten van de Mens
(hierna: CvdRM) kan oordelen. Zij hebben nog wel enkele kritische vragen, met name
over het nog ontbreken van de toegezegde nulmeting en de nog onvoldoende in kaart
gebrachte gevolgen van het geldig verklaren van de Wet gelijke behandeling op grond
van handicap of chronische ziekte (hierna: Wgbh/cz). Kan de regering de Kamer de nulmeting
tegelijkertijd met de nota naar aanleiding van het verslag doen toekomen?
De nulmeting en de impactanalyse zijn bij de onderhavige nota naar aanleiding van
het verslag gevoegd.
De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen in te gaan op de samenhang tussen voorliggend wetsvoorstel
en andere lopende wetsvoorstellen rondom discriminatie, zoals bijvoorbeeld de Wet
seksuele gerichtheid. Wordt in andere wetsvoorstellen reeds geborgd dat deze ook geldig
zijn op de BES? Zo nee, is het wenselijk om dit te doen?
Met het onderhavige voorstel worden de belangrijkste gelijkebehandelingswetten van
toepassing op de BES. Het wetsvoorstel seksuele gerichtheid behelst de vervanging
van de term hetero- of homoseksuele gerichtheid in de Algemene wet gelijke behandeling
(hierna: Awgb) en het Wetboek van Strafrecht door de term seksuele gerichtheid. De
te wijzigen Awgb-artikelen 1, 5 en 7 worden met het onderhavige wetsvoorstel van toepassing
op de BES. Immers: als wetgeving mede van toepassing is op de BES, dan gelden wijzigingen
van die wetgeving ook op de BES.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging Wet bescherming
tegen discriminatie op de BES. Deze leden ondersteunen de initiatieven die worden
genomen om discriminatie op de eilanden te verminderen en de toegankelijkheid voor
mensen die dat nodig hebben te verbeteren. Het is goed dat na aandringen van het CvdRM
en de bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius de regering nu actie onderneemt
om te voorzien in de behoefte op de eilanden en het verbeteren van de rechtsbescherming
van de inwoners. Het is belangrijk dat artikel 1 van de Grondwet wordt uitgevoerd
in alle delen van het Koninkrijk. Zij hebben nog een aantal vragen betreffende dit
wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet bescherming tegen discriminatie op
de BES en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de Wet bescherming tegen discriminatie op de BES gelezen. Deze leden zijn
positief gestemd over deze wet maar hebben nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat ook
in de openbare lichamen de bescherming van gelijke behandeling voldoende is gewaarborgd,
maar zij vinden het ook van wezenlijk belang dat sprake is van een evenwichtige afweging
van grondrechten. Vanuit dat laatste belang zijn zij niet enthousiast over het onverkort
toepassen van de gelijke behandelingswetgeving op de openbare lichamen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie schrikken van de constatering dat discriminatie op de eilanden veel voorkomt, bijvoorbeeld
ook onder lhbtiq+-ers en dat er een cultuur van «don’t ask, don’t tell» hangt. Deze
leden vragen in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel gaat bijdragen aan het tegengaan
van de verschillende vormen van discriminatie en of extra stappen in bijvoorbeeld
het onderwijs noodzakelijk zijn. In het onderwijs leren kinderen immers ook normen
en waarden die zij verder in hun leven meenemen.
Het veranderen van cultuur vergt een lange adem. Wetgeving en instituties dragen bij
aan het veranderen van een gevestigde norm. Het voorliggend wetsvoorstel zorgt voor
normstelling en effectuering op de eilanden; inwoners van Caribisch Nederland kunnen
zich hierop beroepen wanneer sprake is van ervaren discriminatie. De antidiscriminatievoorziening
op Bonaire, St. Eustatius en Saba, die inwoners kan bijstaan bij meldingen van discriminatie,
werkt niet alleen aan een oplossing wanneer discriminatie zich aandient, maar heeft
ook nadrukkelijk een wettelijke taak als het gaat om informatieverschaffing en voorlichting
(artikel I, tweede lid, onder f van het wetsvoorstel). Door deze taak expliciet te
vermelden wordt de ADV BES in staat gesteld om in de eilandelijke samenleving – waar
het onderwijs deel van uit maakt – te werken aan bewustwording en preventie van discriminatie.
Bijvoorbeeld door het geven van gastlessen op scholen, workshops te verzorgen aan
organisaties of aan publiekscommunicaties te doen.
De leden van de NSC-fractie zien in het wetsvoorstel terug dat het een doel van de regering is om zoveel mogelijk
gelijkebehandelingswetgeving te harmoniseren tussen Europees Nederland en Caribisch
Nederland. De memorie van toelichting geeft aan dat maatwerk op de eilanden mogelijk
is. Deze leden constateren dat maatwerk van uiterst belang is. De eilanden zijn verschillend
van Europees Nederland, zowel op schaalgrootte, cultureel vlak en de omgeving. Daarnaast
bestaan er op de benoemde terreinen ook grote onderlinge verschillen. Kan de regering
toelichten hoe maatwerk wordt toegepast? Kan de regering daarnaast ook garanderen
dat het bieden van maatwerk te allen tijde het uitgangspunt zal zijn voor het integreren
van wetgeving op de eilanden?
Met het onderhavige voorstel worden de belangrijkste gelijkebehandelingswetten integraal
van toepassing op de BES. Dat betekent dat alle ge- en verboden in die wetten van
toepassing worden, zoals het verbod op het maken van direct onderscheid. Binnen de
reikwijdte van de wet is op enkele essentiële onderdelen, doordat er open normen in
staan, maatwerk in de uitvoering mogelijk. Zo is indirect onderscheid mogelijk indien
dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen
voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de toepassing van
de objectieve rechtvaardiging bestaat ruimte om rekening te houden met de (lokale,
insulaire) feiten en omstandigheden. Ook bij de vraag, of een toegankelijkheids-aanpassing
passend en evenredig is, kunnen (lokale, insulaire) belangen, feiten en omstandigheden
worden afgewogen. Maar ook in het verbod op direct onderscheid is soms een open norm
opgenomen waardoor maatwerk mogelijk is. Voorbeelden daarvan liggen besloten in artikel 5
Awgb en artikel 7 Awgb. Dit mag vanzelfsprekend niet leiden tot niet gerechtvaardigde
ongelijke behandeling; de toepassing in de praktijk wordt, als gevolg van dit wetsvoorstel,
toetsbaar door het College voor de rechten van de mens.
In zijn algemeenheid geldt, dat Europees-Nederlandse wetgeving ook toepassing op de
BES behoeft, tenzij er goede redenen zijn om dat niet te doen (comply or explain). Doel is het bereiken van een gelijkwaardig effect, passend bij het uitgangspunt
dat de drie eilanden een gelijkwaardig deel van Nederland zijn. Dit sluit aan bij
artikel 132a, vierde lid, Grondwet, dat stelt dat voor de openbare lichamen regels
kunnen worden gesteld en andere specifieke maatregelen kunnen worden getroffen met
het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk
onderscheiden van het Europese deel van Nederland. De bijzondere omstandigheden kunnen
zijn gelegen in onder meer het insulaire karakter, kleinschaligheid, klimatologische
omstandigheden, geografische omstandigheden, culturele verschillen, economische en
sociale omstandigheden en draagkracht. Dit betekent dat bij de invoering van wetgeving
het uitgangspunt zoveel mogelijk harmoniseren is, maar dat maatwerk mogelijk is.
De leden van de D66-fractie stellen het op prijs dat de regering in het kader van «comply or explain» de verschillende
gelijkebehandelingswetten van kracht in het Europese deel van Nederland nu ook op
de BES in gaan voeren. Hoewel deze leden liever hadden gezien dat deze invoering al
enkele jaren geleden had plaatsgevonden, juichen zij deze stap toe. Wel vragen zij
de regering waarom het toch nog zo lang heeft moeten duren om dit wetsvoorstel tot
stand te laten komen. Kan de regering daarnaast toelichten of de wettelijke bescherming
tegen discriminatie op de BES hiermee op hetzelfde niveau komt als in Europees Nederland,
of zijn hier nog aanvullende stappen voor nodig? Tot slot vragen zij op welke manier
de regering de Eilandsraden kan ondersteunen bij deze aanvullende stappen.
Tot eind 2019 werd het uitgangspunt van legislatieve terughoudendheid gehanteerd:
wetgeving gold in beginsel niet voor de BES, tenzij er goede redenen waren om dit
wel te doen. Reden hiervoor was het gelimiteerde absorptievermogen van de eilanden.
Legislatieve terughoudendheid maakte plaats voor comply or explain, zoals ook in het vorige antwoord uiteengezet is. Het kabinet werkt vanaf dat moment
stapsgewijs aan invoering op de BES van de daarvoor in aanmerking komende wetgeving.
In dat verband is door onder meer de Nationale ombudsman, het College, de Nationaal
Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (hierna: NCDR) en de bestuurscolleges op
de eilanden aangedrongen op invoering van de gelijkebehandelingswetgeving. In 2022
is een externe verkenning uitgevoerd om de haalbaarheid en gevolgen van de invoering
van de anti-discriminatiewetgeving te onderzoeken. Dit heeft geresulteerd in het voorliggende
wetsvoorstel; hiermee komt de bescherming van de betreffende gelijkebehandelingswetten
op de BES op hetzelfde niveau als in Europees Nederland. In dat verband worden tevens
voorbereidingen getroffen voor de inrichting van een ADV op elk eiland en voor individuele
oordeelsvorming door het College. De openbare lichamen worden betrokken bij dit proces.
De wijziging die hiermee wordt ingevoerd op de eilanden zal de komende periode in
de praktijk vorm krijgen. Aanvullende stappen zijn momenteel niet voorzien.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het mogelijk is dat de regering besloten heeft om de gelijke behandelingswetgeving
onverkort toe te passen op de openbare lichamen, terwijl blijkt dat nog geen overzicht
aanwezig was van de stand van zaken ten aanzien van alle verschillende wetten. Kan
de regering toezeggen dat een gedetailleerd overzicht aan de Kamer wordt voorgelegd
van de stand van zaken van alle wettelijke verplichtingen alvorens de wetsbehandeling
te vervolgen?
Bij de voorbereiding van de verkenning van de Commissie Thodé, die vooraf ging aan
het wetsvoorstel, is met betrekking tot alle hierin vervatte wetten op artikelniveau
nagegaan wat invoering voor de eilanden betekent. In de verkenning inzake invoering
van de gelijkebehandelingswetgeving op Bonaire, Saba en St. Eustatius wordt hierop
ingegaan en wordt de haalbaarheid en gevolgen van de invoering van de anti-discriminatiewetgeving
onderzocht.1 Voorts zijn de – extern uitgevoerde – nulmeting en impactanalyse bij de onderhavige
nota naar aanleiding van het verslag gevoegd. Op basis van de beschikbare informatie
is de regering van mening dat integrale invoering van de gelijkebehandelingswetgeving
op de BES haalbaar en wenselijk is.
De leden van de SGP-fractie vragen eveneens welke rol discussies over het concordantiebeginsel spelen bij de
keuze van de regering om minder legislatieve terughoudendheid te betrachten. Deze
leden constateren dat de regering er duidelijk voor kiest om de Nederlandse wetgeving
model te stellen voor de openbare lichamen. Zij wijzen er echter op dat er ook aanleiding
kan zijn om duidelijker te onderscheiden tussen de Europees-Nederlandse rechtssfeer
en de Caribische rechtssfeer en dat het zoeken van aansluiting bij de Caribische rechtssfeer
voor de openbare lichamen meer voor de hand kan liggen (Tijdschrift voor Familie-
en Jeugdrecht, M. Gielen, 2023/49, «De rol van het concordantiebeginsel in het Caribische
familierecht. Een kritische beschouwing met enkele aanbevelingen»). Welke overwegingen
hebben de regering geleid om in het wetsvoorstel een Nederlandse aanpak van gelijke
behandeling voor te schrijven in plaats van maatwerk met het oog op de specifieke
situatie op de eilanden?
De Grondwet, waaronder het discriminatieverbod van artikel 1, geldt in de gehele jurisdictie
van Nederland, dus ook op de openbare lichamen. Grondrechten behoeven in Nederland
in de volle breedte bescherming. Uitgangspunt bij de gelijkebehandelingswetten – die
de uitwerking van artikel 1 van de Grondwet vormen – is derhalve integrale invoering
op de BES (comply). Zoals hiervoor op vragen van de NSC-fractie en D66-fractie is geantwoord, is er
binnen de reikwijdte van de wet op enkele essentiële onderdelen maatwerk, en daarmee
aansluiting bij de Caribische rechtssfeer, in de uitvoering mogelijk.
2. Hoofdlijnen en reikwijdte van het wetsvoorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat er niet voor een eigen BES-wet is gekozen om de bestaande gelijke behandelingswetten
op de eilanden in te voeren, maar dat er, «om redenen van duidelijkheid en eenvormigheid,
toekomstbestendigheid en het voorkomen van «ruis» bij toepassing» gekozen is voor
het van toepassing verklaren van de bestaande wetten. Deze leden zijn het daarmee
eens. Toch lezen zij dat in de uitvoering van deze wetten er wel verschillen worden
gemaakt. Zo is er niet gekozen om de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen
van toepassing te verklaren en krijgen de openbare lichamen, in tegenstelling tot
Nederlandse gemeenten, daarom niet de verantwoordelijkheid voor het inrichten van
een voorziening voor bijstand bij discriminatie. Waarom zijn de openbare lichamen
voorstander van meer onafhankelijke positionering als het gaat om het inrichten van
een voorziening voor bijstand bij discriminatie? Zij begrijpen dat het Juridisch Loket
BES die voorziening wordt. Nu biedt dat loket juridische advisering in den brede en
is niet gespecialiseerd in handhaving van antidiscriminatie wetgeving. Hoe wordt gewaarborgd
dat het Juridisch Loket BES de specifieke antidiscriminatievoorziening kan gaan worden?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inrichting van de antidiscriminatievoorziening
als onderdeel van het Juridisch Loket BES?
Twee nieuwe, aparte, loketten op de eilanden inrichten met een vergelijkbare, sociaal-juridische
bijstand biedende functie, leek al bij de totstandkoming van de verkenning van de
Commissie Thodé effectief noch efficiënt. Het delen van één voordeur en het samenwerken
binnen één frontoffice heeft naast efficiency ook inhoudelijke voordelen. Veel juridische
vraagstukken blijken een discriminatiecomponent te hebben en vice versa. Bovendien
maakt dit mogelijk dat eilandbewoners, die terughoudend zijn om naar een ADV te gaan,
meer anoniem het juridisch- en discriminatieloket binnen lopen. Daarnaast kan er binnen
één loket worden ingespeeld op drukte of luwte in het aantal zaken. Door de schaal
en de financiële middelen te vergroten, wordt verwacht dat er een robuustere organisatie
kan ontstaan met meer draagvlak in de samenleving. Het was ook de Commissie Thodé
die aangaf in de verkenning dat, gezien de positionering van en het draagvlak voor
lokale overheidsvoorzieningen, het raadzaam is om, anders dan in Europees Nederland,
geen gemeentelijke/openbare lichaam functionaliteit te realiseren, maar een externe,
onafhankelijke voorziening.
Bij brief van 23 januari 2023 heeft de toenmalige Minister van BZK daarom aangegeven
een antidiscriminatievoorziening te willen inrichten op de BES in gezamenlijke uitwerking
met het tevens op te richten juridisch loket. In december 2023 heeft de toenmalige
Minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer geïnformeerd over de contouren van
een eerstelijns voorziening (juridisch loket). De openbare lichamen Bonaire, Statia
en Saba, almede het Juridisch Loket en BZK zijn betrokken geweest bij het uitwerken
van de contouren.
Op alle drie de eilanden komt een fysiek toegankelijk loket waar burgers op gezette
tijden terecht kunnen voor informatie, advies en hulp bij juridische problemen en
discriminatie.
De wens is om deze loketten (frontoffices) te ondersteunen vanuit een backoffice bij
Discriminatie.nl en het Juridisch Loket in Europees Nederland. Binnen de frontoffice
is nadrukkelijk gespecialiseerde kennis over discriminatie aanwezig. De dienstverlening
moet laagdrempelig toegankelijk zijn voor burgers. Dit betekent in ieder geval aansluiting
bij de taal en leefwereld van de mensen op de eilanden.
Uit de gesprekken die in de verkenningsfase zijn gevoerd, alsmede uit de gesprekken
die in het kader van de recentelijk uitgevoerde nulmeting zijn gevoerd, komt naar
voren dat de ervaren discriminatie en de noodzaak voor een eerstelijns voorziening
voor rechtshulp groot is. Tegelijkertijd komt ook naar voren dat vertrouwen in zo’n
voorziening niet vanzelfsprekend is en gewonnen moet worden door positieve ervaringen.
Dit benadrukt het belang van een gedegen start van de voorziening. Omdat de start
van de dienstverlening over discriminatie afhankelijk is van de inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel, is de tijd voor een gedegen voorbereiding gewaarborgd.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de overwegingen van de regering om op basis van «comply» de
regelgeving zoveel mogelijk geldig te laten zijn op de BES. Deze leden constateren
echter dat wel voor een andere invulling van de antidiscriminatievoorziening is gekozen.
Is de effectiviteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van deze voorziening daarmee
nog te vergelijken met tegenhangers in Europees Nederland, zo vragen zij de regering.
De wijze waarop de ADV BES zal worden ingericht sluit waar mogelijk aan op de ADV’s
in Europees Nederland. De uitvoering van taken, die ondersteund zal worden vanuit
een backoffice vanuit de ADV’s in Europees Nederland, zal in de praktijk nagenoeg
hetzelfde zijn. Echter, het lokale, insulaire karakter van de kleine gemeenschappen
op de eilanden is op vele fronten anders dan in Europees Nederland. Daarom is er onder
meer voor gekozen om de loketten (frontoffices) waarin de ADV BES zal opereren, extern
en onafhankelijk te positioneren, dat wil zeggen los van de lokale overheden. De samenwerking
met een eerstelijns rechtshulpvoorziening achter één voordeur maakt eveneens dat er
een andere invulling is gekozen dan bij de ADV’s in Europees Nederland. Dit laat onverlet
dat het kabinet van mening is dat de ADV’s in Europees Nederland een grote rol kunnen
spelen bij het opzetten van ADV’s op de BES. Deze samenwerking blijkt uit het feit,
dat de frontoffice zal werken met een hierboven genoemde backoffice in Europees Nederland.
Met Discriminatie.nl – de landelijke vereniging van ADV’s – wordt momenteel gewerkt
aan de inrichting van deze relatie. Daarnaast wordt gewerkt aan een stelselherziening
van de ADV’s; hierover is uw Kamer eerder reeds geïnformeerd.2 In dat verband wordt tevens nagedacht over de wijze waarop de ADV BES en de ADV’s
in Europees Nederland in de toekomst hechter kunnen samenwerken.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering ervoor heeft gekozen om al bestaande wetgeving volledig
integraal te laten overnemen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Deze leden begrijpen
de keuze van de regering. Kan de regering nader toelichten waarom voor deze optie
is gekozen in plaats van het opstellen van aparte wetten voor de eilanden? Als er
wordt teruggegrepen naar het bieden van maatwerk voor de eilanden zou het kunnen zijn
dat het integraal overnemen van wetgeving, gemaakt voor Europees Nederland, voor problemen
kan zorgen. Hoe garandeert de regering dat met het overnemen van deze wetgeving maatwerk
nog steeds mogelijk is?
Het kabinet hanteert sinds 2019 het uitgangspunt, dat Nederlandse wetgeving ook toepassing
op de BES behoeft, tenzij er goede redenen zijn om dat niet te doen (comply or explain). Doel is het bereiken van een gelijkwaardig effect en een gelijkwaardig voorzieningenniveau,
passend bij het uitgangspunt dat de drie eilanden een gelijkwaardig deel van Nederland
zijn. Dit betekent dat zoveel mogelijk harmoniseren het uitgangspunt is. De Bestuurscolleges
van de eilanden hebben hier ook om verzocht. Daarnaast hecht het kabinet eraan dat
bij de wettelijke uitwerking van een grondrecht als het recht op gelijke behandeling
waar mogelijk voor gelijke bescherming wordt gezorgd. Bij de voorbereiding van het
wetsvoorstel is gebleken dat integrale invoering van de gelijkebehandelingswetgeving
op de BES niet problematisch maar haalbaar en wenselijk is. Dit wordt ondersteund
door de uitkomsten van de (extern uitgevoerde) nulmeting en impactanalyse, die bij
deze nota zijn gevoegd. Een belangrijk voordeel van integrale invoering is dat als
wetgeving mede van toepassing is op de BES, wijzigingen van die wetgeving automatisch
doorwerken op de BES. Dit biedt duidelijkheid en rechtszekerheid, hetgeen op het gebied
van bescherming tegen discriminatie van groot belang is. Binnen de reikwijdte van
de wet is op enkele essentiële onderdelen maatwerk in de uitvoering mogelijk.
In de memorie van toelichting staat verder dat het VN-verdrag inzake de rechten van
personen met een handicap reeds moet worden geratificeerd op Bonaire, Saba en Sint
Eustatius. Deze leden hechten er waarde aan, net zoals de Raad van State dat doet,
dat dit VN-verdrag ook gaat gelden op de eilanden van Caribisch Nederland. Een toelichting
over de status en de voortgang van dit verdrag ontbreekt echter in het wetsvoorstel
en de memorie van toelichting. Kan de regering de huidige status van ratificatie van
het VN-verdrag toelichten? Kan de regering aangeven welke stappen nog benodigd zijn
en wat het tijdspad is voor de ratificatie van dit VN-verdrag?
Het Verdrag is op 14 april 2016 voor het hele Koninkrijk der Nederlanden goedgekeurd,
maar tot op heden alleen voor Europees Nederland geratificeerd en in werking getreden.
In Caribisch Nederland is het dus nog niet van kracht, omdat Caribisch Nederland nog
niet voldeed aan de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen en bijbehorende
wet- en regelgeving.3 In 2024 zijn er meerdere stappen gezet op dit gebied, echter is er nog andere wetgeving
nodig ter uitvoering van het Verdrag. Een belangrijke stap richting medegelding is
de invoering (met het onderhavige wetsvoorstel) van de gelijkebehandelingswetgeving
in Caribisch Nederland, waaronder de (Wgbh/cz). Er wordt op dit moment gekeken of
en welke uitvoeringswetgeving verder nodig is. Een plan van aanpak hiervoor is in
ontwikkeling. Ondertussen wordt in Caribisch Nederland wel gewerkt aan concrete verbeteringen
van de toegankelijkheid en participatie voor mensen met een beperking samen met de
lokale organisaties.
De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel, dat verschillende wetten wijzigt, primair normen
voor burgers, bedrijven en organisaties bevat. De overheid valt slechts onder de reikwijdte
van dit wetsvoorstel als zij zich als private partner gedraagt, bijvoorbeeld als werkgever.
Deze leden vragen waarom overheidshandelen in het algemeen niet is opgenomen onder
de reikwijdte van dit voorstel. Deelt de regering de mening dat de overheid zich ook
(al dan niet onbewust) schuldig kan maken aan discriminatie – zoals bijvoorbeeld het
gebruik van discriminerende risicoprofielen bij de belastingdienst en DUO – en dat
bescherming hiertegen evenzeer belangrijk is? Als dit eenzijdig overheidshandelen
niet in deze wet wordt opgenomen, op welke manier gaat het kabinet dan, samen met
de Eilandsraden, bewerkstelligen dat inwoners van de BES zich ook tegen deze vorm
van discriminatie kunnen beschermen?
De werkingssfeer van de gelijkebehandelingswetten, die met het onderhavige wetsvoorstel
worden ingevoerd, betreft primair horizontale verhoudingen. Dit wetsvoorstel voegt
daaraan niets toe of af. Niettemin is bescherming tegen discriminerend overheidshandelen
evenzeer belangrijk; artikel 1 van de Grondwet geldt voor overheidsorganen. Voorts
bieden de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
rechtsbescherming tegen discriminatoire, eenzijdige, publiekrechtelijke rechtshandelingen.
De meeste eenzijdige overheidshandelingen kunnen echter niet worden getoetst aan de
Awgb. Daarom wordt door de regering onderzoek verricht naar de vraag of (vormen van)
eenzijdig overheidshandelen onder de reikwijdte van de Awgb moeten worden gebracht.
Hierbij is medegelding voor de BES het uitgangspunt (comply). Onder meer het College, de NCDR en de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme
hebben tot een verbrede reikwijdte opgeroepen, vanuit de gedachte dat specifieke normen
waaraan de overheid zich heeft te houden aan burgers extra rechtsbescherming geeft.
Uitbreiding van de werkingssfeer van de Awgb roept een aantal (juridische) vragen
op die bij het onderzoek worden betrokken, zoals de verhouding tot het begrip «besluit»
uit de Algemene wet bestuursrecht en de verhouding van de oordelenprocedure bij het
College tot de bestaande rechterlijke procedures en de klachtprocedure bij de Nationale
ombudsman (die ook beschikbaar is voor burgers op de BES). Uw Kamer wordt separaat
over dit onderzoek en het vervolg daarvan geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie hebben er begrip voor dat de inrichting van een voorziening voor onafhankelijke bijstand
bij discriminatie op de BES een andere vorm krijgt dan in Europees Nederland. Wel
vragen deze leden de regering welke lessen zij trekt uit de soms moeizame totstandkoming
van antidiscriminatievoorzieningen in Europees Nederland en welke mogelijkheden zij
zien om het proces op de BES zo goed mogelijk in te vullen.
Het is bekend dat de ADV’s in Europees Nederland verschillende knelpunten ervaren
binnen het huidige stelsel. Dit blijkt uit gesprekken die met Discriminatie.nl zijn
gevoerd, alsmede uit onderzoek. Deze inzichten hebben ertoe geleid dat momenteel wordt
gewerkt aan een stelselherziening om de knelpunten op te lossen. Uw Kamer ontvangt
hierover dit najaar een hoofdlijnennotitie.Het nieuwe stelsel is naar verwachting
medio 2026 gerealiseerd. Hierbij wordt aangesloten bij de huidige verantwoordelijkheid
inzake totstandkoming; ADV’s bestaan formeel reeds sinds de invoering van de Wet gemeentelijke
antidiscriminatie-voorzieningen (2009) en worden door gemeenten ingesteld en gefinancierd.
Dit is een belangrijk verschil met de ADV BES, waar de Minister van BZK zorg draagt
voor de totstandkoming (artikel I, lid 1, van het onderhavige wetsvoorstel); de drie
loketten (frontoffices) zullen – mede op verzoek van de eilanden zelf – onafhankelijk
van de overheid worden gepositioneerd De financiering van de ADV BES zal vanuit het
Rijk vorm krijgen.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de NSC-fractie lezen in het wetsvoorstel terug dat met de implementatie van de gelijkebehandelingswetgeving
enkele EU-richtlijnen gaan gelden in Caribisch Nederland. Voor sommige gevallen is
vrijwillige overname van deze EU-richtlijnen mogelijk. Het advies van de Raad van
State constateert dat er geen toelichting wordt gegeven over de reikwijdte en de gevolgen
van toepassing. Kan de regering reflecteren op de uitspraken van de Raad van State?
Weet de regering welke gevolgen van de toepassing van EU-richtlijnen op de eilanden
kunnen worden verwacht? Kan de regering aangeven of er risico’s, bijvoorbeeld op het
terrein van maatwerk, kleven aan het overnemen van EU-richtlijnen op Caribisch Nederland?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij
het wetsvoorstel is in de memorie van toelichting toegelicht, dat de nationale wetgever
zelf kan beslissen of Unierecht wordt geadopteerd ten behoeve van de rechtsorde van
landen en gebieden overzee en in voorkomend geval kan bepalen hoe ver die adoptie
strekt. Langs die weg kan Europese normstelling op de BES gaan gelden. Met de integrale
toepassing van de gelijkebehandelingswetten met een Europese oorsprong gaat deze nationale
(implementatie) wetgeving nu gelden op de BES. De verwachte gevolgen zijn positief;
er wordt betere bescherming tegen discriminatie gerealiseerd voor de inwoners van
de BES. Er worden geen risico’s voorzien; bij de voorbereiding van het wetsvoorstel
is gebleken dat de in- en uitvoering haalbaar is. Dit wordt ondersteund door de uitkomsten
van de nulmeting en impactanalyse, die bij deze nota zijn gevoegd. Binnen de reikwijdte
van de wet – en de daaraan ten grondslag liggende EU-richtlijnen – is op enkele essentiële
onderdelen maatwerk in de uitvoering mogelijk.
De leden van de D66-fractie zijn voorstander van het zoveel mogelijk laten doorwerken van Europese regelgeving
op het Caribische deel van ons Koninkrijk. Deze leden steunen dan ook dat middels
het voorliggende wetsvoorstel verschillende Europese richtlijnen van kracht zullen
worden op de BES. Kan de regering aangeven of alle Europese regelgeving met betrekking
tot het tegengaan van discriminatie hiermee zal gelden op de BES en zo niet, welke
stappen de regering zal zetten om dit wel te realiseren?
De met het onderhavige wetsvoorstel beslagen wetten vormen (mede) de implementatie
van de belangrijkste Europese richtlijnen op het gebied van gelijke behandeling. Zodra
deze wetgeving na de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel mede van toepassing
is op de BES, dan gelden wijzigingen ervan in principe ook op de BES. Voor zover op
specifieke (deel)onderwerpen sprake is van EU-regelgeving over gelijke behandeling,
kan de wetgever nog wel bepalen of de nationale implementatieregelgeving terzake ook
op de BES van toepassing zal zijn. Hierbij geldt het uitgangspunt van de regering
dat wetgeving, ook als deze een Europese oorsprong heeft, toepassing op de BES behoeft,
tenzij er goede redenen zijn om dat niet te doen (comply or explain).
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest om de uitwerking van wetgeving inzake
gelijke behandeling te laten samenvallen met de ratificatie van het internationaal
verdrag inzake personen met een handicap. Deze leden vragen of het voor de praktijk
niet beter is om dit gelijktijdig te laten gebeuren, mede gezien het feit dat ratificatie
inmiddels in voorbereiding is.
In het VN-verdrag handicap staat wat de aangesloten landen moet doen om de positie
van mensen met een beperking te verbeteren op een veelheid van terreinen, zoals werk,
onderwijs, vervoer, cultuur en sport. Het verdrag heeft dus een andere reikwijdte
dan het onderhavige wetsvoorstel, dat naast de Wet gelijke behandeling van mensen met een handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)meerdere gelijkebehandelingswetten beslaat. Het is wenselijk om al deze regelgeving
zo spoedig mogelijk op de BES in te voeren en niet te wachten op ratificatie van het
verdrag. Bovendien is het zo, dat om het VN-verdrag handicap voor de BES te kunnen
ratificeren, de eilanden moeten voldoen aan de rechten zoals opgenomen in het verdrag.
Hiervoor is uitvoeringswetgeving nodig op verschillende terreinen. Het op de BES toepasselijk
worden van de Wgbh/cz is hierbij een grote maar niet de enige stap.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het volgens de regering in de rede ligt dat bij interpretatie van de gelijke
behandelingswetgeving voor de openbare lichamen aansluiting wordt gezocht bij de jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de EU. Deze leden vragen een onderbouwing van deze vermeende
vanzelfsprekendheid, gelet op het in de toelichting beschreven belang om rekening
te houden met de lokale omstandigheden. Waarom stelt de regering niet primair centraal
dat voor de openbare lichamen maximaal de juridische ruimte wordt benut om maatwerk
te bieden, zonder dat op voorhand de Europese regelgeving als beperkende richtingwijzer
mee te geven?
De gelijkebehandelingswetgeving heeft een Europese oorsprong.4Een van de fundamentele pijlers van de rechtsorde van de EU is, dat het EU-recht voorrang
heeft boven het recht van de lidstaten, teneinde de eenheid en de samenhang van het
EU-recht te waarborgen. Interpretatie van de bovenliggende EU-richtlijnen door het
EU-Hof (een belangrijke rechtsbron) is daarmee leidend, immers: het nationale recht
is Europees recht. Dat betekent echter niet dat er in de uitvoering geen rekening kan
worden gehouden met lokale omstandigheden. De EU-regelgeving noch de jurisprudentie
van het EU-Hof zijn beperkend; ze bieden juist de ruimte voor lokaal maatwerk. Binnen
de reikwijdte van de richtlijnen, en dus ook de nationale (implementatie)wetgeving
is op enkele essentiële onderdelen maatwerk in de uitvoering mogelijk. Zo is indirect
onderscheid mogelijk indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een
legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk
zijn. Bij de toepassing van de objectieve rechtvaardiging bestaat ruimte om rekening
te houden met de (lokale, insulaire) feiten en omstandigheden. Ook bij de vraag, of
een toegankelijkheidsaanpassing passend en evenredig is, kunnen (lokale, insulaire)
belangen, feiten en omstandigheden worden afgewogen.
4. Gevolgen en regeldruk
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel ook de Wgbh/cz voor de BES van toepassing wordt verklaard.
In hoeverre zorgt het onderhavige wetsvoorstel voor de uitvoering van het VN-verdrag
Handicap?
Het onderhavige wetsvoorstel, waarmee onder meer de Wgbh/cz van toepassing wordt op
de BES, zorgt ervoor dat een belangrijk deel van het VN-verdrag Handicap wordt uitgevoerd
op de BES. De Wgbh/cz voorziet in het verbod van onderscheid bij de arbeid, het aanbieden
van goederen en diensten, wonen en openbaar vervoer, het gebod tot geleidelijke zorg
voor de algemene toegankelijkheid en tot het verrichten van doeltreffende aanpassingen
in een individueel geval, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen.
Het verdrag heeft tegelijkertijd een bredere reikwijdte en richt zich tot de overheid:
de aangesloten landen moeten de positie van mensen met een beperking verbeteren op
een veelheid van domeinen, niet alleen werk en vervoer, maar ook bijvoorbeeld onderwijs,
cultuur en sport. Op al die domeinen dient sprake te zijn van beleid en wetgeving
om de participatiemogelijkheden van personen met een beperking op gelijkwaardige basis
mogelijk te maken. In dit verband zij gewezen op de Nationale strategie voor de implementatie
van het VN-verdrag Handicap, die uw Kamer op 9 februari 2024 is aangeboden. Hierin
staat wat de regering moet doen volgens het VN-verdrag Handicap. Er is samen met vele
partners gewerkt aan de totstandkoming van een meerjarige strategie vanuit de ambities
van dit VN-verdrag, dat de contouren aangeeft voor een gecoördineerde en gezamenlijke
inzet om de positie van mensen met een beperking te verbeteren.
Zijn er aspecten uit dat verdrag die niet voor de BES uitgevoerd gaan worden en zo
ja, welke zijn dat dan? Wordt bij de uitvoering van het VN-verdrag gebruik gemaakt
van de «Handreiking wetgeving en het VN-verdrag» van het CvdRM? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport (VWS) werkt momenteel aan een plan van aanpak voor ratificatie van het gehele VN-verdrag
Handicap. Met de betrokken departementen en de openbare lichamen wordt gekeken voor
welke onderdelen het noodzakelijk is om (nadere) uitvoeringswetgeving vast te stellen
om het Verdrag te kunnen ratificeren. Hierbij wordt van de door het College ontwikkelde
handleiding gebruik gemaakt. Het College is nauw betrokken bij proces op de BES-eilanden
en wordt met regelmaat op de hoogte gebracht van de stand van zaken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat de voorzieningen op de eilanden voor mensen met een handicap
of chronische ziekte op de eilanden sterk verbeterd moeten worden. Nu kent de Wgbh/cz
behalve discriminatieverboden ook geboden voor bedrijven en overheden ten aanzien
van het verbeteren van de toegankelijkheid. Het wetsvoorstel gaat betekenen dat ook
voor de BES gaat gelden dat bedrijven en overheden moeten gaan zorgen dat hun gebouwen
fysiek toegankelijk worden, dat de toegankelijkheid van voorzieningen voor personen
met een zintuigelijke beperking en personen met een verstandelijke beperking verbeterd
moet worden, en tenslotte dat ook individuele verzoeken voor aanpassingen van een
persoon voor wie de toegankelijkheid anders wordt belemmerd door bedrijven en overheden
moeten worden beoordeeld en gehonoreerd. Dergelijke aanpassingen hoeven niet worden
toegepast als dat «een onevenredige belasting» voor bedrijf of overheid vormt. Een
rol bij de beoordeling van die belasting spelen onder andere de kosten en de uitvoerbaarheid
van de gevraagde voorziening. Echter, zo lezen deze leden, kan er op voorhand geen
inschatting worden gemaakt van welke kosten de invoering van de Wgbh/cz met zich mee
gaat brengen. Bovendien begrijpen deze leden dat bij de omstandigheid dat een werkgever
geen financiële tegemoetkoming van de overheid ontvangt, kan worden meegewogen of
een gevraagde voorziening een onevenredig belastend is. Deze leden willen voorkomen
dat de Wgbh/cz voor de BES een dode letter wordt. Daarom willen zij weten hoe en wie
zorgt voor de financiering van de benodigde voorzieningen. Als immers werkgevers op
grond van het feit dat zij geen financiële tegemoetkoming van de overheid krijgen
een voorziening kunnen weigeren, zal de wet maar in beperkte mate kunnen zorgen voor
verbetering van de toegankelijkheid in de praktijk. En kunnen ook overheden zelf wijzen
op een gebrek aan financiële middelen om af te kunnen zien van een toegankelijkheids-voorziening?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening van deze leden dat
er voldoende financiering moet zijn voor overheden, bedrijven en andere organisaties
om te kunnen zorgen voor de verbetering van de toegankelijkheid? Zo ja, is die financiering
afdoende en waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat de regering zorgen dat de financiering
afdoende wordt?
Uit de resultaten van impact assessment blijkt dat mensen met een beperking op de
eilanden lang niet altijd volwaardig kunnen meedoen aan de samenleving. Het is duidelijk
dat er substantiële investeringen nodig zijn om de toegankelijkheid op hetzelfde niveau
te krijgen als in Europees Nederland. De invoering van de Wgbh/cz geeft individuen
met een handicap of chronische ziekte onder meer een wettelijk recht en de mogelijkheid
om naar het College of de rechter te gaan om een beroep te doen op het recht op toegankelijkheid.
Bij de totstandkoming van de Wgbh/cz heeft de regering overigens onder meer aangegeven
dat dergelijke wetgeving haar werking mede ontleent aan het juridisch-maatschappelijke
debat dat zij op gang brengt tussen rechters, bestuurders, wetenschappers, normadressaten
en leden van de doelgroep.5 De verwachting van de regering is mede gelet op het bovenstaande dat deze wetgeving
geen dode letter zal zijn.
Tegelijkertijd lijken de uitvoeringskosten van de wet als gevolg van de «redelijkheidsnorm»,
die voor individuele normadressaten geldt bij de verplichting doeltreffende aanpassingen
te verrichten, in het individuele geval behapbaar. Het College neemt deze redelijkheidsnorm
mee in zijn oordelen. Dit geldt ook bij de verplichting om geleidelijk zorg te dragen
voor de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap en chronische ziekte.
Ook naar aanleiding van de oordelenpraktijk in Europees Nederland door het College,
blijken er geen onhaalbare financiële gevolgen van invoering van de Wgbh/cz. Voorts
bevestigt de externe impactanalyse dat er geen aanleiding is om hoge kosten te verwachten.
Alleen in individuele gevallen bestaat de kans op uitvoeringslasten. Onzeker is echter
wat de doelgroep gaat vragen en hoe College zal oordelen. Tegen deze achtergrond kan
daarom geen zinvolle kostenprognose worden gegeven.
Voor zover de overheid normadressaat is in de zin van deze wet geldt de redelijkheidsnorm
gelijkelijk. De toetsing aan deze norm in een bepaalde context in geval van de overheid
(bijvoorbeeld als werkgever) en de rol van beschikbare financiering hierbij, ligt
– net als bij Europees Nederlandse toepassing – bij het College of de rechter.
De regering voorziet dat individuele verzoeken om doeltreffende aanpassingen aan te
brengen naar verwachting niet tot hoge kosten van invoering zullen leiden. Dat baseert
de regering op het uitgangspunt dat – kortweg – eenvoudige toepassingen goedkoop zullen
zijn en gevraagde dure toepassingen als snel door het CvdRM of de rechter als te duur
en onevenredig belastend zullen worden aangemerkt. Betekent dit dat in de praktijk
alleen individuele verzoeken voor aanpassingen van eenvoudige aard gehonoreerd zullen
gaan worden? Zo ja, wat betekent dat dan voor de toegankelijkheid? Zo nee, hoe moeten
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het dan wel begrijpen?
Welke verzoeken voor aanpassingen gehonoreerd zullen gaan worden, hangt af van de
concrete context, zoals van degene tot wie het verzoek tot het doen van een aanpassing
is gericht. Artikel 2, eerste lid, van de Wgbh/cz stelt dat diegene gehouden is naar
gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem
een onevenredige belasting vormen. De aanpassing moet dus redelijk zijn. Hiermee wordt
bedoeld dat aanpassingen afgedwongen kunnen worden als ze niet onredelijk of disproportioneel
zijn. De concrete invulling hiervan hangt af van de omstandigheden van het geval,
zoals bijvoorbeeld draagkracht van degene tot wie het verzoek zich richt en de aard
van een gebouw. Bedacht moet worden dat eenvoudige aanpassingen vaak een groot verschil
kunnen maken, zoals gedrag en bejegening, een andere inrichting van een winkel of
restaurant, aanleg van een helling of een gehandicaptenparkeerplaats. Het College
zal bij zijn beoordeling van wat in een concreet geval redelijk is, de lokale (insulaire)
feiten en omstandigheden betrekken. Hierbij staat voorop dat de aanpassing doeltreffend
moet zijn en dat voor de verzoeker (betere) toegankelijkheid wordt gerealiseerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat naar de mening van de regering gesteld kan worden «dat op de BES sprake
is van een ingezette beweging naar meer toegankelijkheid in het publieke en private
domein» en dat er «door de drie openbare lichamen stappen [worden] gezet om algemene
toegankelijkheid te bewerkstelligen». Deze leden beseffen dat als het om toegankelijkheid
gaat er voor de BES-eilanden, nog meer dan voor het Europese deel van het Koninkrijk,
uitdagingen liggen. Zij hebben er dan ook begrip voor dat «het wetsvoorstel de ruimte
[biedt] om geleidelijkheid te betrachten». Dat neemt naar de mening van deze leden
niet weg dat er vooruitgang moet worden geboekt. Hoe moeten deze leden het tijdspad
inschatten voor dat de toegankelijkheid op de eilanden op een substantieel hoger niveau
is gebracht en vergelijkbaar wordt met de toegankelijkheid op het Europese deel van
het Koninkrijk? En welke financiële middelen zijn of komen daar beschikbaar? Waarom
stelt de regering dat «op basis van de reikwijdte van de Wgbh/cz extra bekostiging
van de openbare lichamen niet voorzien» is?
Naast het komende plan van aanpak voor de ratificatie van het VN-verdrag Handicap
wordt door de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport (VWS) beleidsmatig ingezet op een apart programma gericht op toegankelijkheid en
participatie voor inwoners van Caribisch Nederland (conform programma Doe onbeperkt
mee! en de Nationale Strategie VN-verdrag Handicap). Dit is in voorbereiding, maar
biedt nog geen tijdspad. Hierin worden maatregelen opgenomen die samen met mensen
met een beperking, lokale overheden, zorgaanbieders en andere organisaties op de eilanden
zijn vastgesteld. Welke kosten hiermee gepaard gaan zal in een later stadium worden
bezien in samenhang met de ontwikkeling van het programma. Voor de invoering van de
Wgbh/cz worden beperkte extra kosten verwacht, zoals bevestigd door de impactanalyse.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel een extern uit te voeren
impactanalyse wordt gedaan. Daarbij moeten de extra kosten van de invoering van deze
wet worden gekwantificeerd. Deze leden begrijpen ook dat het mogelijk is dat mede
op basis van deze impactanalyse de regering kan gaan kiezen voor een «gefaseerde inwerkingtreding»
van de wet. Zou dit kunnen betekenen dat een aantal wetten of verplichtingen dan niet
meteen voor de BES gaan gelden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de mening van de
regering dat het wetsvoorstel de ruimte biedt om geleidelijkheid te betrachten? Zo
nee, waaruit kan een gefaseerde inwerkingtreding dan wel bestaan? Deze leden menen
dat de uitkomst van die impactanalyse van belang is om zo tijdig mogelijk bij de parlementaire
behandeling van dit wetsvoorstel te kunnen betrekken. Op welke termijn is de uitkomst
van deze analyse te verwachten? En waarom is deze analyse niet eerder gemaakt en pas
op verzoek van Bonaire ingang gezet?
Artikel XI van het wetsvoorstel bepaalt dat deze wet in werking treedt op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Dit betekent dat gefaseerde inwerkingtreding
voor de BES mogelijk is. Naar verwachting zal hiervan geen gebruik worden gemaakt
en treedt het gehele wetsvoorstel op hetzelfde tijdstip in werking. Er is geen aanleiding
om tot gefaseerde inwerkingtreding over te gaan; in- en uitvoering op de BES lijken
haalbaar. Dit wordt ondersteund door de uitkomsten van de nulmeting en impactanalyse,
die bij deze nota zijn gevoegd. Deze uitkomsten bevestigen hetgeen eerder, bij de
in 2022 uitgevoerde (externe) verkenning naar de haalbaarheid en gevolgen van de invoering
van de anti-discriminatie-wetgeving op de BES, reeds bleek. Het verzoek van Bonaire
vormde de aanleiding om die eerdere analyse te staven met empirisch onderzoek.
In de memorie van toelichting wordt niet met betrekking tot het wetsvoorstel, maar
met betrekking tot de Wgbhc/z aangegeven dat deze wet de ruimte biedt om geleidelijkheid
bij de verwezenlijking van de algemene toegankelijkheid te betrachten. Gedoeld wordt
op artikel 2a, eerste lid, van de Wgbhc/z, dat stelt dat degene tot wie het verbod
van onderscheid zich richt, tenminste geleidelijk zorg draagt voor de algemene toegankelijkheid
voor personen met een handicap of chronische ziekte, tenzij dat voor hem een onevenredige
belasting vormt. Het bepaalde betreft dus niet gefaseerde inwerkingtreding, maar geleidelijkheid
binnen de werkingssfeer van de Wgbhc/z.
Tevens begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat er een extern uit te voeren nulmeting komt inzake de ervaren discriminatie. Betreft
dit discriminatie in alle geledingen van de samenleving?
Zoals in reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie is geantwoord, wordt
het rapport van de DSP-groep met de nulmeting en impact assessment bij deze nota gevoegd.
Het onderzoek bestaat deels uit het resultaat van 300 straatinterviews en deels uit
de opbrengst van diverse diepte-interviews. Het heeft een brede insteek en omvat alle
terreinen uit de gelijkebehandelingswetgeving. De vragenlijst van de straatinterviews
is te vinden in Bijlage 2 van het onderzoek.
Voorts menen deze leden dat niet alleen de uitgangspositie in de zin van een nulmeting
van belang is, maar meer nog dat de invoering van antidiscriminatiewetten ertoe zal
leiden dat de discriminatie op de eilanden afneemt. Dat moet blijken uit de evaluatie
die vijf jaar na de inwerkingtreding wordt gemaakt. Daaruit moet de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk blijken. Naar deze leden aannemen wordt
daarbij ook in kaart gebracht hoe per sector, zoals het onderwijs, de zorg of de arbeidsmarkt,
het effect van deze wet is. Is deze aanname correct?
De precieze opzet en inrichting van de evaluatie zal de komende jaren worden bezien.
Ook zal bezien worden of en hoe de nulmeting een periodiek vervolg kan krijgen, zodat
de ontwikkeling van de ervaren discriminatie op de eilanden gevolgd kan worden.
Hoe wordt in de tussentijd tot aan de evaluatie de voortgang gemonitord en desnoods
bijgestuurd? Deelt de regering de mening dat de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie
en Racisme daarin een belangrijke rol kan spelen? Zo ja, hoe wordt die rol gewaarborgd?
Zo nee, waarom niet?
De antidiscriminatievoorziening (ADV) BES heeft tot taak jaarlijks aan de Minister
van BZK te rapporteren over klachten en meldingen inzake discriminatie (artikel I,
tweede lid onder b, van het wetsvoorstel). De mogelijke informatie van een periodieke
vervolgmeting naar ervaren discriminatie, zoals hierboven genoemd, kan een aanvullende
bron voor monitoring zijn. Ook de NCDR heeft een belangrijke rol, te weten het totstandbrengen
en monitoren van het meerjarig Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme;
hierin zijn concrete maatregelen opgenomen, ook met betrekking tot de BES.
De leden van de VVD-fractie willen benadrukken dat zij het belangrijk vinden dat toegankelijkheidsmaatregelen
zoveel mogelijk op de BES worden ingevoerd. Deze leden maken zich wel zorgen over
het ontbreken van een kwantitatieve kostenberekening voor invoering van de Wgbh/cz
en zijn van mening dat de regering daartoe een betere poging zou kunnen doen. De voorliggende
wetgeving is immers eerder ook in het Europees deel van Nederland ingevoerd. Welke
conclusies zijn daaruit getrokken en hoe verhoudt zich dit tot de implementatie van
deze regels op de BES?
Onder meer in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wgbh/cz6 is destijds ingegaan op de kosten die de verplichting op het doen van aanpassingen
mee zou kunnen brengen. In de betreffende passage van de MvT werd gesteld dat de schatting
van de kosten van de Wgbh/cz niet eenvoudig is. Onder meer omdat het moeilijk is in
te schatten hoeveel mensen gebruik zullen maken van de mogelijkheden om doeltreffende
aanpassingen te vragen. Bovendien, zo werd gesteld, is het mede gelet op de diversiteit
binnen de handicaps of chronische ziekten, niet op voorhand aan te geven wat de aard
is van de aanpassingen noch wat de kosten van deze aanpassingen zullen zijn. Ook werd
aangegeven dat doeltreffende aanpassingen zowel fysieke aanpassingen zijn als aanpassingen
in de organisatorische sfeer en dat het merendeel van de aanpassingen zonder veel
kosten eenvoudig te realiseren is. In andere gevallen zullen aanpassingen ingrijpender
zijn, bijvoorbeeld een lift of aangepaste toiletten. Tot slot werd aangegeven dat
een exact beeld van de mogelijke kosten voor de individuele werkgever of instelling
voor beroepsonderwijs ook niet te geven is, omdat het om individuele situaties gaat,
waarin een grote verscheidenheid van factoren een rol kan spelen. Deze inschatting
die bij de totstandkoming van de Wgbh/cz is gemaakt, komt overeen met de conclusies
van de bijgevoegde impact assessment.
De leden van de VVD-fractie constateren met de Raad van State dat «lokale omstandigheden» bij de beoordeling
van onevenredige belasting momenteel nog niet opgenomen is in het Besluit algemene
toegankelijkheid. Zij lezen dat de regering stelt dat de opsomming in artikel 7 niet
limitatief is, maar willen de regering vragen te reflecteren op de wenselijkheid van
het expliciet opnemen van «lokale omstandigheden» in het besluit.
De Wgbhc/z bevat een redelijkheidsnorm; artikel 2a, eerste lid, stelt dat degene tot
wie het verbod van onderscheid zich richt, tenminste geleidelijk zorg draagt voor
de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap of chronische ziekte,
tenzij dat voor hem een onevenredige belasting vormt. Ter uitwerking bepaalt artikel 7
van genoemd Besluit dat bij de beoordeling of sprake is van een onevenredige belasting
in het bijzonder rekening wordt gehouden met een aantal benoemde factoren. Sprake
is dus van een niet-limitatieve opsomming. Het is evident dat lokale omstandigheden,
maar ook andere omstandigheden van het geval, bij het bepalen van «onevenredige belasting»
kunnen en moeten worden betrokken. Bovendien moeten de in artikel 7 van het Besluit
benoemde factoren, zoals de aard van een organisatie, mede worden bepaald in het licht
van de lokale omstandigheden. De nota van toelichting bij het Besluit stelt in dit
verband dat sprake moet zijn van een weging van de baten en lasten en dat een brede
afweging wordt gemaakt. Kortom: het is niet nodig om «lokale omstandigheden» expliciet
op te nemen; dit voegt niets toe en doet niets af aan de wijze waarop aan de redelijkheidsnorm
invulling moet worden gegeven. Dit wordt door het College bevestigd, zo staat in de
impact assessment.
De leden van de NSC-fractie zien in het wetsvoorstel terug wat de mogelijke gevolgen van de toepassing van wetgeving
zijn en welke vormen van regeldruk het met zich mee brengt. Wel valt deze leden op,
alsmede de Raad van State, dat de memorie van toelichting zich slechts beperkt tot
de uitwerking van de Wgbh/cz. Dit is ook een aandachtspunt in het advies van de Raad
van State. Deze leden sluiten zich aan bij het advies en de vraag van de Raad van
State. Kan de regering aangeven wat de gevolgen en regeldruk zijn van alle andere
wetten die integraal worden overgenomen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Het is
van groot belang dat integrale wetsovername op een gedegen manier wordt geanalyseerd,
zodat de eventuele risico’s en gevolgen bekend zijn. Zo komen er achteraf geen konijnen
uit de hoge hoed tevoorschijn.
Mede naar aanleiding van de internetconsultatie van het wetsvoorstel en de inbreng
van het openbaar lichaam Bonaire over de gevolgen en de kosten, is de impact assessment
uitgezet bij DSP-groep. Zoals reeds aangegeven, wordt het eindrapport van de impact
assessment en de nulmeting met deze nota naar aanleiding van het verslag meegezonden.
In het onderzoek is mede gekeken welke uitvoeringslasten per gelijkebehandelingswet
kunnen worden verwacht. Ten aanzien van de Wgbh/cz wordt geconcludeerd, net als destijds
bij de invoering van de Wgbh/cz in Europees Nederland (zie het antwoord op bovenstaande
vraag van de leden van de VVD-fractie), dat het niet mogelijk is de uitvoeringslasten
te kwantificeren. Dit geldt eveneens voor wat betreft de andere wetten (Awgb, Wgb
m/v, Wgbl en de Woa/Wobot). Geconcludeerd wordt dat de kosten van invoering van de
gelijkebehandelingswetten niet goed in te schatten zijn, als gevolg van onzekere factoren;
de wetgeving bevat deels open (redelijkheids)normen en de omvang van de doelgroepen
en hun bereidheid om een beroep op de regels te doen respectievelijk deze na te leven
zijn onduidelijk. Niettemin wordt, mede doordat in de toepassing rekening kan worden
gehouden met de lokale context (maatwerk), geconcludeerd dat de uitvoeringskosten
te overzien zullen zijn.
In de memorie van toelichting is er verder aandacht voor de huidige progressie en
omstandigheden op de eilanden. Zo heeft het openbaar lichaam Bonaire aangegeven dat
in het geval van algemene toegankelijkheid het hebben van stoeptegels op publieke
locaties al een grote luxe kan zijn. Is de regering bekend met dit soort lokale omstandigheden
op alle eilanden? Heeft de regering er rekening mee gehouden dat lokale omstandigheden
kunnen zorgen voor verschillende implementatie van gelijkebehandelingswetgeving op
de eilanden?
De regering is bekend met de lokale omstandigheden op de eilanden. De eilanden verschillen
van elkaar in onder meer geografisch, demografisch, economisch en sociaal-cultureel
opzicht. Dit maakt dat er, binnen de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetten,
in de uitvoering differentatie tussen de eilanden kan ontstaan en lokaal maatwerk
kan worden gerealiseerd. Zo is indirect onderscheid mogelijk indien dat onderscheid
objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken
van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de toepassing van de objectieve rechtvaardiging
bestaat ruimte om rekening te houden met de lokale feiten en omstandigheden. Ook bij
de vraag, of een toegankelijkheidsaanpassing passend en evenredig is, kunnen lokale
belangen, feiten en omstandigheden worden afgewogen. Dit betekent niet dat de eilanden
een vrijbrief wordt geboden; de aan de uitvoering ten grondslag liggende afweging
wordt, als gevolg van dit wetsvoorstel, toetsbaar door het College en de rechter.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van goede voorlichting over de rechten en plichten die
voortkomen uit deze wetswijziging. Deze leden vragen de regering of zij uitgebreider
in kan gaan op de wijze waarop deze voorlichting vormgegeven zal worden.
In gesprek met lokale partners is een concept-communicatiestrategie ontworpen. Daarin
ligt de focus op educatie over de betekenis van discriminatie en de wijze waarop men
rechten kan effectueren. Het is de insteek om veelal beeldend te communiceren, in
het kader van toegankelijkheid. Bovendien zijn de middelen die worden ingezet multimediaal,
om de eilandbewoners op verschillende manieren te bereiken. Gedacht kan worden aan
airtime bij interactieve, populaire radioshows of het organiseren van voorlichtingsmiddagen
tijdens de goed bezochte townhall-sessies en spreekuren van buurthuizen. Er zal bewust outreachend worden gewerkt, waarbij de consulenten naar de bewoners toe gaan in plaats van enkel
andersom. Ten slotte is het streven om lokale instanties te betrekken bij de uitvoering
van de voorlichtingsstrategie. Bijvoorbeeld inhaken op bestaande voorlichtingssessies
van scholen door de toevoeging van een discriminatie/juridische module, of gebruik
maken van lopende educatieve initiatieven voor goed werkgeverschap van lokale vakbonden.
Daarover zijn tevens in maart jongstleden verkennende gesprekken gevoerd met relevante
ketenpartners.
De leden van de D66-fractie waarderen de uitgebreide uitleg omtrent de uitvoering van de Wgbh/cz. Zij vragen
of de regering bereid is ook voor de andere wetten die in dit voorstel worden gewijzigd
een vergelijkbare analyse te maken.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie, geeft
de impact assessment die is uitgezet bij DSP-groep en waarvan het eindrapport met
deze nota naar aanleiding van het verslag wordt meegezonden, een inhoudelijke analyse
over de uitvoeringslasten van alle betrokken wetten. Overigens is, bij de voorbereiding
van de verkenning van de Commissie Thodé, die vooraf ging aan het wetsvoorstel, met
betrekking tot alle hierin vervatte wetten op artikelniveau nagegaan wat invoering
voor de eilanden zou betekenen. Aan de basis van deze analyses heeft steeds gelegen
dat de Grondwet, waaronder het discriminatieverbod van artikel 1, in de gehele jurisdictie
van Nederland geldt, dus ook op de openbare lichamen. Grondrechten behoeven in Nederland
in de volle breedte bescherming. Uitgangspunt bij de invoering van de gelijkebehandelingswetten
– die de uitwerking van artikel 1 van de Grondwet vormen – is derhalve integrale invoering
op de BES (comply).
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de opmerking dat het wetsvoorstel ruimte biedt om geleidelijkheid
te betrachten. Deze leden vragen of de regering hiermee bedoelt te zeggen dat sprake
zal zijn van een geleidelijke inwerkingtreding van verschillende onderdelen van de
wetgeving. Zo ja, kan de regering het beoogde tijdpad schetsen? Zo nee, hoe kan sprake
zijn van geleidelijkheid in naleving van de wet indien wettelijke bepalingen reeds
in werking zijn getreden? Deze leden constateren dat ook in hoofdstuk zeven gesproken
wordt van een gefaseerd traject, maar dat, in tegenstelling tot wat de toelichting
suggereert, in hoofdstuk zes geen duidelijke uitwerking van deze fasering wordt gegeven.
Zoals hiervoor op vergelijkbare vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie is geantwoord,
bepaalt artikel XI van het wetsvoorstel dat deze wet in werking treedt op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Dit betekent dat gefaseerde inwerkingtreding
voor de BES mogelijk is. Naar verwachting zal hiervan geen gebruik worden gemaakt
en treedt het gehele wetsvoorstel op hetzelfde tijdstip in werking. Er is geen aanleiding
om tot gefaseerde inwerkingtreding over te gaan; in- en uitvoering op de BES zijn
haalbaar. Dit wordt ondersteund door de uitkomsten van de nulmeting en impactanalyse,
die bij deze nota zijn gevoegd. Deze uitkomsten bevestigen hetgeen eerder, bij de
in 2022 uitgevoerde (externe) verkenning naar de haalbaarheid en gevolgen van de invoering
van de anti-discriminatie-wetgeving op de BES, reeds bleek. Het verzoek van Bonaire
was aanleiding om die eerdere analyse te staven met empirisch onderzoek.
In de memorie van toelichting wordt niet met betrekking tot het wetsvoorstel, maar
met betrekking tot de Wgbhc/z aangegeven dat deze wet de ruimte biedt om geleidelijkheid
bij de verwezenlijking van de algemene toegankelijkheid te betrachten. Gedoeld wordt
op artikel 2a, eerste lid, van de Wgbhc/z, dat stelt dat degene tot wie het verbod
van onderscheid zich richt, tenminste geleidelijk zorg draagt voor de algemene toegankelijkheid
voor personen met een handicap of chronische ziekte, tenzij dat voor hem een onevenredige
belasting vormt. Het bepaalde betreft dus niet gefaseerde inwerkingtreding, maar geleidelijkheid
binnen de werkingssfeer van de Wgbhc/z.
De leden van de SGP-fractie vragen bovendien of de regering kan bevestigen dat de uitzonderingen op het stelsel
van gelijke behandeling, bijvoorbeeld op grond van het Besluit gelijke behandeling,
ook onverkort van toepassing zullen zijn op de openbare lichamen.
Alle ge- en verboden, voorschriften en uitzonderingen uit de gelijkebehandelingswetten,
die worden beslagen door dit wetsvoorstel, worden onverkort van toepassing op de BES.
Voor artikel 2, tweede en volgende lid, van de Awgb geldt dat dit artikel uitzonderingen
bevat op het verbod van direct onderscheid. Ingevolge het zesde lid worden de bedoelde
gevallen nader omschreven bij amvb (het Besluit gelijke behandeling). Artikel 2 Awgb,
dat aansluit bij onder meer (de uitzonderingen in) EU-richtlijn 2000/78/EG tot instelling
van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, heeft zelfstandige
betekenis. De aan de toepassing ten grondslag liggende afweging wordt, als gevolg
van dit wetsvoorstel, toetsbaar door het College.
Op welke wijze waarborgt de regering dat bij de verdere uitwerking van gelijke behandeling
voortdurend recht gedaan wordt aan het belang van andere grondrechten, zoals de vrijheid
van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting, en de specifieke context die daaromtrent
aanwezig is op de eilanden? Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat de
cultureel-maatschappelijke normen in Europees Nederland niet vanzelfsprekend ook van
toepassing zijn bij uitwerking van deze wetgeving in de openbare lichamen, maar dat
recht gedaan wordt aan de voorkeuren en opvattingen van de lokale gemeenschappen.
In de Algemene wet gelijke behandeling en de andere gelijkebehandelingswetten is door
de wetgever een evenwicht gevonden tussen het gelijkheidsbeginsel en (mogelijk botsende)
andere grondrechten. Voorbeelden hiervan zijn onder meer verankerd artikel 5, leden
2, 2a en 3, en artikel 7, lid 2, Awgb. In deze bepalingen ligt een toetsingskader
besloten waarbij rekening kan worden gehouden met de aard en context waarbinnen onderscheid
wordt gemaakt. Uit de toetsingspraktijk van het College en de rechter zal blijken
in hoeverre de voorkeuren en opvattingen van de lokale gemeenschappen in concrete
gevallen een rol zullen spelen.
5. Uitvoering
De leden van de VVD-fractie verbazen zich erover dat dit hoofdstuk geen verdere specificering bevat van de kosten
gemoeid met dit wetsvoorstel. Kan de regering verder toelichten wat de extra uitgaven
bedragen voor de taakuitbreiding van het CvdRM, het financieren van de voorziening,
de implementatie van de nieuwe wetgeving voor de openbare lichamen en voor bedrijven?
In de brief van de toenmalige Minister van BZK van 23 januari 2023 staat dat voor
de ADV BES er vanuit de begroting van BZK structureel 0,3 miljoen euro beschikbaar
wordt gesteld voor de ADV BES. De huidige inspanningen van JenV voor de eerstelijns
rechtsbijstand worden gefinancierd uit de tijdelijke middelen voor het programma stelselvernieuwing
rechtsbijstand. Vanaf 2026 is er vanuit de JenV-begroting een structureel budget beschikbaar
van € 0,3 mln.
Voor de taakuitbreiding van het College zal er vanuit de begroting van BZK structureel
0,2 miljoen euro beschikbaar worden gesteld. De kosten van uitvoering van de nieuwe
wetgeving voor de openbare lichamen en voor bedrijven zijn door de impact assessment
in kaart gebracht en worden door de onderzoekers niet kwantificeerbaar geacht als
gevolg van onzekere factoren. Er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat
eventuele uitvoeringskosten niet behapbaar zouden zijn.
De leden van de D66-fractie lezen de verwachting dat de invoering van deze wetten katalyserend zal werken voor
gelijke behandeling van verschillende groepen en de acceptatie van diversiteit. Op
welke termijn worden deze effecten verwacht en wat kan de regering in de uitvoering
van deze wetten, samen met de Eilandsraden, doen om deze effecten te vergroten, zo
vragen deze leden. Is de regering daarnaast bereid om deze effecten jaarlijks te monitoren
en aanvullende maatregelen voor te stellen als de praktijk achter blijkt te lopen
op de verwachting?
Het veranderen van gedrag en cultuur vergt een lange adem. Het voorliggende wetsvoorstel
wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Dan zal worden bezien wat de effecten
zijn en kan waar nodig worden bijgestuurd. Los van deze evaluatie heeft de ADV BES
een registratie- en rapportageplicht (artikel I, tweede lid, onder b, van het wetsvoorstel)
en wordt bezien of de nulmeting naar ervaren discriminatie periodiek herhaald kan
worden.
De inzichten die hieruit worden verkregen kunnen worden gebruikt voor informatie-verschaffing
en voorlichting (artikel I, tweede lid, onder f, van het wetsvoorstel). Het ligt in
de lijn der verwachting dat de ADV BES met enige regelmaat op beleidsniveau contact
onderhoudt met het betreffende openbaar lichaam. Binnen die contacten kan gezamenlijk
en vanuit eigen verantwoordelijkheid worden bezien wat er nog meer nodig is om gelijke
kansen voor iedereen in de samenleving te bevorderen.
De leden van de SP-fractie hebben net als Centraal Dialoog nog enige zorgen over de gewenste aanpassingen om
gebouwen en voorzieningen geschikt te maken voor mindervaliden. Dit kan de nodige
kosten met zich meebrengen waarover weinig wordt gesproken in deze wet. De regering
geeft aan dat dit wordt besproken in de hoofdstukken 4.1, 4.2 en 4.3 van de memorie
van toelichting, maar deze leden lezen dit vooral als een omschrijving van de voorwaarden
zonder een duidelijke visie op de kosten. Kan de regering nader ingaan op de geschatte
kosten van het geschikt maken van de voorzieningen voor mindervaliden? Heeft de regering
het idee dat hier voldoende middelen voor zijn gereserveerd in deze wet? Is de regering
bereid hier eventueel meer middelen voor beschikbaar te stellen zodat dit op korte
termijn kan worden bewerkstelligd?
Zoals hierboven aangegeven, in reactie op onder meer de fracties van de VVD en GroenLinks-PvdA,
worden er geen hoge kosten verwacht bij de invoering van de Wgbh/cz op de BES. Het
College neemt de «redelijkheidsnorm» norm mee in zijn oordelen; uit de oordelenpraktijk
in Europees Nederland blijkt niet van bijzondere financiële gevolgen van invoering
van de Wgbh/cz. Voorts bevestigt de externe impactanalyse (gevoegd bij deze nota)
dat er geen aanleiding is om hoge kosten te verwachten. Alleen in individuele gevallen
bestaat de kans op uitvoeringslasten. Onzeker is echter wat de doelgroep gaat vragen
en hoe College zal oordelen. Tegen deze achtergrond kan daarom geen zinvolle kostenprognose
worden gegeven. Zoals aangegeven in reactie op de fractie van de VVD, gold deze situatie
eveneens bij de totstandkoming van de wet in Europees Nederland.
Naast de invoering van de Wgbh/cz wordt door de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport (VWS) beleidsmatig ingezet op een apart programma gericht op toegankelijkheid en
participatie voor inwoners van Caribisch Nederland (conform programma Doe onbeperkt
mee! en de Nationale Strategie VN-verdrag Handicap). Dit is nu in voorbereiding, maar
biedt nog geen tijdspad. Hierin worden maatregelen opgenomen die samen met mensen
met een beperking, lokale overheden, zorgaanbieders en andere organisaties op de eilanden
zijn vastgesteld. Welke kosten hiermee gepaard gaan zal in een later stadium worden
bezien in samenhang met de ontwikkeling van het programma.
De leden van de SP-fractie hebben ook, net als het Bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire, enige zorgen
over de kosteninschatting voor de uitvoering van dit wetsvoorstel. Om de uitvoeringsrisico’s
en de financiële dekking nader in kaart te brengen, wordt gepleit voor uitvoering
van een impactanalyse. Deze leden vragen zich af waarom een impactanalyse niet wordt
gezien als een goed idee om zeker te weten dat de kosten goed worden ingeschat. Kan
de regering aangeven of er momenteel risico’s zitten aan de inschatting van de kosten
en of hier nog een bepaalde marge in zit?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie, is de
impact assessment uitgezet bij en uitgevoerd door de DSP-groep. Het eindrapport wordt
met deze nota naar aanleiding van het verslag meegezonden en geeft een inhoudelijke
analyse over de uitvoeringslasten van alle betrokken wetten. In de impact assessment
wordt gekeken naar de aard en inhoud van de wetten en de lokale omstandigheden. Een
precieze inschatting van de kosten hangt af van de toetsing van de bepalingen in de
praktijk door het College of rechter waarbij de specifieke context waarbinnen een
onderscheid is gemaakt van groot belang is. Wel kan uit de impact assessment worden
afgeleid, dat de kosten, die met de invoering van de gelijkebehandelingswetgeving
gemoeid zijn, niet goed kwantificeerbaar zijn als gevolg van onzekere factoren. Er
is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat eventuele uitvoeringskosten niet
behapbaar zouden zijn.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering het toepassen van de gelijke behandelingswetgeving als noodzakelijk
ziet vanwege het principiële argument dat op de BES-eilanden dezelfde grondrechten
moeten gelden. Deze leden vragen een nadere toelichting. Zij wijzen erop dat dat blijkens
de toelichting artikel 1 van de Grondwet al onverkort geldt op deze eilanden. Kan
de regering bevestigen dat een uiteenlopende uitwerking van artikel 1 Grondwet in
Europees en Caribisch Nederland op zich legitiem is en blijft en dat dit niet betekent
dat daarmee grondrechten minder zouden gelden op de Caribische eilanden? Deze leden
vragen of de regering het wetsvoorstel juist ook heeft aangegrepen om te verkennen
of de situatie en ervaring op de Cariben van nut kan zijn voor het verder ontwikkelen
van de Nederlandse wetgeving.
De gelijkebehandelingswetgeving is een uitwerking van artikel 1 Grondwet, waarin het
verbod op ongerechtvaardigd onderscheid is neergelegd én de uitzonderingen op dit
verbod. Daarnaast is door de wetgever een balans getroffen tussen (botsende) grondrechten
in deze wetgeving met een specifiek toetsingskader. Deze normen vormen de bescherming
tegen discriminatie, zoals dat door artikel 1 Grondwet geboden is. Het toetsingskader
laat ruimte voor de lokale context maar zorgt voor een duidelijke grondrechtelijke
bescherming. Het valt niet uit te sluiten dat de werking van de wet op de eilanden
en de toetsingspraktijk aldaar van nut zal zijn voor het verder ontwikkelen van deze
Caribisch- en Europees Nederlandse regelgeving in de toekomst.
6. Effectuering en toezicht
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het scheiden van de «backoffice» en «frontoffice» gezien
de schaal van de voorzieningen op de BES. Zij vragen of de regering nog onafgedekte
risico’s ziet met het oog op gegevensuitwisseling tussen Europees Nederland en de
BES-eilanden, conform de analyse van het CPB BES. Wordt met verankering van maatregelen
in AMvB de geschetste problematiek ondervangen?
De gegevensuitwisseling tussen Europees Nederland (backoffice) en de BES-eilanden (frontoffice) zal plaatsvinden conform de Wet bescherming persoonsgegevens BES, de Europese algemene
verordening gegevensbescherming en een AMvB, te weten het Besluit gegevensverwerking
bij discriminatie op de BES. Met dit regime wordt voorzien in privacybescherming en
betrouwbare en veilige verwerking van persoonsgegevens binnen de BES en bij uitwisseling
tussen Europees Nederland en de BES. Conform het advies van de Commissie toezicht
bescherming persoonsgegevens BES, wordt voorzien in extra waarborgen. Een concept
van genoemd Besluit is te raadplegen via internetconsultatie.nl/lopende consultaties.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het volgens de Rijksvertegenwoordiger wenselijk is dat uitspraken van het
CvdRM een meer bindend karakter hebben. Hoe verhoudt zich dit tot de taakomschrijving
van het CvdRM in Europees Nederland? Klopt het dat de regering nu geen stappen onderneemt
om het CvdRM meer bindende uitspraken te laten doen?
De taken van het College worden met dit wetsvoorstel, dat tevens wijziging van de
Wet College voor de rechten van de mens omvat, voor de BES gelijk getrokken met Europees
Nederland: het College wordt bevoegd tot oordeelsvorming in een concrete zaak.
De regering is van mening dat een oordeel van het College niet vrijblijvend mag zijn.
In Europees Nederland is dat niet het geval; oordelen zijn gezaghebbend en worden
veelal opgevolgd. De wenselijkheid van opvolging van een oordeel moet door de betrokken
partijen op de BES gevoeld gaan worden Dit is een proces dat tijd kost; er is sprake
van een nieuwe taak van het College, die binnen een andere context uitgevoerd gaat
worden. In de evaluatie van de wet zal mede worden ingegaan op de effectiviteit en
rechtskracht van de oordeelsvorming door het College op de BES.
De leden van de D66-fractie lezen dat er wordt ingezet op structurele, laagdrempelige voorzieningen voor onafhankelijke
bijstand op elk van de BES-eilanden. Waarom is ervoor gekozen om slechts een «front
office» te realiseren op de BES en de «backoffice» voornamelijk in Europees Nederland
in te richten, zo vragen deze leden. Zij vragen welke nadelen de regering zien van
een backoffice met zo’n grote fysieke afstand die ook nog eens opereert in een andere
tijdzone en welke oplossingen zij hiervoor zien.
Uitgangspunt is dat inwoners van de BES op een laagdrempelige manier gebruik kunnen
maken van adequate dienstverlening bij het ervaren van discriminatie. Burgers moeten
gratis, snel en eenvoudig geholpen kunnen worden. De aanpak van discriminatie, waaronder
het behandelen van discriminatieklachten, vraagt – naast grondige kennis van de lokale
situatie – om consulenten die een hoge mate van kennis hebben over gelijkebehandelingswetgeving.
Binnen de ADV’s in Europees Nederland is er door de jaren heen veel expertise opgebouwd.
Door een backoffice in te richten met consulenten van ADV’s in Europees Nederland
wordt ervoor gezorgd dat de loketten op de eilanden (frontoffices) op een laagdrempelige
manier gebruik kunnen maken van deze bestaande expertise. Zeker in de beginfase ligt
het in de rede dat de consulenten op de BES met enige regelmaat gebruik zullen maken
van de backoffice.
Na verloop van tijd is het de verwachting dat consulenten steeds eigenstandiger het
integrale dossier kunnen behandelen. De samenwerking met de backoffice zal dan voornamelijk
bestaan uit kennisdeling, intervisie en interne opleidingen. De backoffice en de ADV
BES stellen afspraken op over de wijze waarop de samenwerking zal worden vormgegeven;
hierbij wordt ook gekeken naar praktische zaken als de verschillende tijdzones en
de talen waarin zij opereren.
De leden van de SP-fractie zouden het goed vinden als er flink wordt geïnvesteerd in voorlichting en informatie
waarin iedereen op de hoogte wordt gesteld van de gevolgen bij aanname van deze wet.
Deze leden lezen dat de voorlichting nu vooral wordt ingezet bij de antidiscriminatievoorziening
die wordt gekoppeld aan het Juridisch Loket. Zou het niet meer in de rede liggen om
dit te verbreden, bijvoorbeeld ook in het onderwijs of op andere publieke plekken?
Dit aangezien deze wet ook een maatschappelijke impact heeft en niet enkel een juridische
impact. Is de regering bereid hier extra middelen voor beschikbaar te stellen?
Deze suggestie is in lijn met de concept-communicatiestrategie die is opgesteld voor
het onderhavige wetsvoorstel en bijbehorende voorzieningen. Zie de beantwoording terzake
op de vraag van de leden van de D66-fractie.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de recente misstanden bij het CvdRM gevolgen kunnen hebben voor
de status van dit College in internationale gremia.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op dit moment de A status, de hoogste
status die een mensenrechteninstituut kan krijgen. Dat wil zeggen dat het Instituut
volledig voldoet aan de Paris Principles, dit zijn de regels die de VN heeft geformuleerd
voor nationale mensenrechteninstituten. In 2025 zal opnieuw worden beoordeeld of het
College voor accreditatie in aanmerking komt en de A status behoudt. Deze beoordeling
wordt gedaan door de Subcommittee on Accreditation van GANHRI (Global Alliance of
National Human Rights Institutions), het netwerk van nationale mensenrechteninstituten;
beoordeeld zal worden of het College (nog steeds) aan de Paris Principles voldoet.
De Subcommittee geeft bij elke re-accreditatie ook aanbevelingen mee aan het instituut.
Ondertussen is het onderzoek van de Commissie Sorgdrager afgerond. Deze onafhankelijke
onderzoekscommissie heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar een vermeende misstand
binnen het bestuur van het College. Het onderzoek vond plaats in opdracht van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid. De samenvatting van en een brief bij het vertrouwelijke
onderzoeksrapport zijn inmiddels gedeeld met de Tweede Kamer. De Commissie heeft geconcludeerd
dat er geen sprake was van discriminatie of een misstand.7
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering waarborgt dat het CvdRM in de behandeling van zaken uit het
Caribisch gebied voldoende kennis en bewustzijn heeft van de situatie in de openbare
lichamen. Blijkens de toelichting onderkent de regering dat grote verschillen in omstandigheden,
verhoudingen en cultuur kunnen bestaan tussen Europees Nederland en de openbare lichamen.
Deze leden vinden het belangrijk dat voldoende recht wordt gedaan aan de eigenheid
van de openbare lichamen. Waarom heeft de regering geen waarborgen opgenomen die er
bijvoorbeeld in voorzien dat bij zaken over openbare lichamen een inwoner uit de openbare
lichamen zitting heeft?
Het College is zich bewust van de historische, culturele en de sociaaleconomische
verschillen tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland. Dit vereist een benadering
die rekening houdt met de unieke facetten en gelaagdheden van Caribisch Nederland.
Om dit te waarborgen heeft het College een plan van aanpak ontwikkeld, waarin wordt
gewerkt met plaatsvervangende collegeleden uit de regio. Deze leden beschikken over
zowel de taalvaardigheden als de diepgaande kennis van de sociale, economische en
mensenrechtelijke omstandigheden in Caribisch Nederland. Daarnaast zullen juridisch
adviseurs van het College, die de verzoeken uit Caribisch Nederland om een oordeel
behandelen, bekend zijn met de context. Voorts is het belangrijk om te onderkennen
dat het, gezien de kleine gemeenschappen, niet altijd wenselijk is om een inwoner
van de eilanden zelf een prominente rol te geven gedurende de zittingen, vanwege mogelijke
verwevenheid en verbondenheid binnen de gemeenschap. De gekozen benadering waarborgt
dat degenen die zitting nemen bekend zijn met de context, terwijl hun onafhankelijkheid
behouden blijft.
7. Advies en (internet)consultatie
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een huidige stand van zaken omtrent het opzetten van het de antidiscriminatievoorziening
en het Juridisch Loket. Is dit op tijd gereed bij implementatie van deze wet? Zo nee,
waardoor komt dat?
Momenteel wordt door BZK en JenV gekeken naar de gewenste vorm van de organisatie
van het juridisch- en antidiscriminatie loket, de wijze waarop een praktische start
met de dienstverlening kan worden gemaakt en de doorontwikkeling naar een duurzame
voorziening voor de langere termijn. Dit geschiedt samen met lokale partijen, Discriminatie.nl
en het Juridisch Loket. Bij de verdere uitwerking van de voorzieningen is het zoeken
naar de balans tussen snelheid en zorgvuldigheid en dat maakt het lastig om een exact
moment aan te duiden waarop de voorziening gereed zal zijn. Uit de gesprekken die
in de verkenningsfase zijn gevoerd, alsmede uit de gesprekken die in het kader van
de nulmeting zijn gevoerd, komt naar voren dat de noodzaak voor een eerstelijns voorziening
voor rechtshulp en bijstand bij discriminatie groot is. Tegelijkertijd komt ook nadrukkelijk
naar voren dat vertrouwen in zo’n voorziening niet vanzelfsprekend is en gewonnen
moet worden door positieve ervaringen. Dit benadrukt het belang van een gedegen start
van de voorziening. Gelet op de huidige stand van de voorbereidingen, en behoudens
mogelijk onvoorziene problemen bij de uitwerking en de uitvoering, is de inschatting
dat de voorziening gereed is bij de inwerkingtreding van deze wet.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het nog ontbreken van een nulmeting inzake ervaren discriminatie
en vooral over het nog ontbreken van onderzoek naar de financiële, organisatorische
en administratieve gevolgen van de invoering van wetgeving. Kan de regering reflecteren
op de wenselijkheid van het opstellen en indienen van deze wetgeving voordat een dergelijke
analyse gemaakt is? Wanneer wordt dit wel aan het parlement toegezonden? Deelt de
regering de mening dat het daarmee lastig is om een onderbouw oordeel te vellen over
de voorliggende wet?
Zoals reeds aangegeven in reactie op eerdere vragen in uw verslag, zijn de nulmeting
en de impactanalyse bij de onderhavige nota naar aanleiding van het verslag gevoegd.
Het Bestuurscollege van het openbare lichaam Bonaire geeft aan te verwachten dat de
kosten voor de uitvoering en naleving hoger uit zullen vallen dan wordt ingeschat.
Toch geeft de regering aan geen impactanalyse uit te laten voeren. De leden van de
D66-fractie vragen zich af of de regering naar aanleiding hiervan toch bereid is om per eiland
een impactanalyse uit te laten voeren, ook in het kader van de verschillen tussen
de drie eilanden.
Zoals reeds aangegeven in reactie op eerdere vragen in uw verslag, zijn de nulmeting
en de impactanalyse bij de onderhavige nota naar aanleiding van het verslag gevoegd.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I Voorziening voor onafhankelijke bijstand bij discriminatie
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om voorbeelden te geven van mogelijke eisen over de inrichting
van de voorziening en uitvoering van taken die opgenomen zouden kunnen worden in een
AMvB. Deze leden begrijpen de zoektocht tussen nabijheid en professionele afstand,
maar vragen in hoeverre deze afstand altijd mogelijk is op vooral de kleinere eilanden
Sint Eustatius en Saba. Ligt het daarnaast in de verwachting dat de voorziening zal
aansluiten bij discriminatie.nl?
Vooralsnog is er geen aanleiding om de uitvoering en de inrichting van taken vast
te leggen in een AMvB. De ADV BES stelt een protocol op voor de uitvoering en inrichting
van haar taken (artikel I, derde lid, van het wetsvoorstel). Dit zal naar verwachting
geënt zijn op het protocol van Discriminatie.nl in Europees Nederland. Als blijkt
dat aan het protocol niet of onvoldoende gevolg wordt gegeven zal een meer dwingende
uitwerking middels een AMvB worden overwogen. Met professionele afstand wordt de afstand
tussen de consulenten en de burgers bedoeld. Op de eilanden is sprake van kleine samenlevingen
waarin werk en privé elkaar vaak en makkelijk tegenkomen. De medewerkers van de loketten
moeten professionele afstand behouden om zichzelf en cliënten te beschermen. Bij de
werving en selectie van de consulenten zal dit een aspect zijn dat aandacht krijgt.
Aansluiting van de ADV BES bij de vereniging Discriminatie.nl ligt in de verwachting.
Echter, de voorziening zal een eigenstandige stichting (met drie loketten) zijn die
zelf een dergelijk lidmaatschap dient aan te vragen. Het is aan Discriminatie.nl om
te besluiten de ADV BES toe te laten als lid van Discriminatie.nl. Wanneer meer duidelijkheid
bestaat over de stelselherziening van de huidige Europees-Nederlandse ADV’s, zal worden
bezien hoe de ADV BES zich verhoudt tot de – nog op te richten – nieuwe centrale organisatie
in Europees Nederland.
Artikel X Evaluatie
De leden van de D66-fractie lezen dat de wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd zal worden. Deze
leden vragen de regering of is overwogen om een jaarlijks evaluatiemoment in te voeren
zodat eventueel tussentijds verbeteringen doorgevoerd kunnen worden en zo ja, waarom
hier niet voor is gekozen.
De invoering van de gelijkebehandelingswetgeving, alsmede de inrichting van de ADV
BES en uitbreiding van de oordelende taak van het College behelzen invoering van een
nieuw, fundamenteel stelsel op de BES. Dit moet gelegenheid krijgen om te «landen»;
naar verwachting vormen de nieuwe normstelling en instituties een katalysator voor
groeiende bewustwording, betere rechtsbescherming en emancipatie. Dit is – zo hebben
de afgelopen decennia in Europees Nederland geleerd – een proces van lange adem; er
moet een beweging worden ingezet. Om die reden is het wenselijk voldoende tijd te
nemen om met het nieuwe stelsel ervaring op te doen alvorens het gehele stelsel te
evalueren. Wel is het zo, dat de ADV BES jaarlijks verslag zal uitbrengen over de
geregistreerde discriminatieklachten (artikel I, tweede lid, onder b van het wetsvoorstel),
hetgeen een beeld geeft van de problematiek en hetgeen benodigd is. Dit kan aanleiding
zijn om in gesprek te gaan met de ADV BES en bij te sturen. Ook zal bezien worden
of en hoe de nulmeting naar ervaren discriminatie een periodiek vervolg kan krijgen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties