Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de brief OV-NL en DOVA met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening (Kamerstuk 24724-215)
24 724 Studiefinanciering
Nr. 221
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 maart 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
van 25 september 2023 inzake een reactie op verzoek commissie over een afschrift van
het antwoord op de brief OV-NL en DOVA met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening
(Kamerstuk 24 724, nr. 215).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 oktober 2024 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2024 zijn de vragen beantwoord heeft
de Minister deze beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie
6
• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
8
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
9
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
9
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Reactie
op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de brief OV-NL1 en DOVA2 met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening». Deze leden hebben
hierover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de brieven verwijzen naar een stijging
in het aantal studenten dat vanaf het nieuwe studiejaar gebruikmaakt van de basisbeurs.
Wat is het totale aantal studenten per jaar dat de afgelopen vier jaar gebruik heeft
gemaakt van de prestatiebeurs, opgesplitst naar het type onderwijsniveau (wo3, hbo4, mbo5)? Wat zijn de verwachte aantallen studenten die huidig studiejaar en het komende
studiejaar gebruik zullen maken van de prestatiebeurs? Is deze verwachting meegewogen
in de berekening van het gemiddelde reisgedrag van studenten in de komende jaren?
De Minister heeft aangekondigd de werkurennorm voor internationale studenten te verlagen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister verwacht dat hierdoor meer internationale
studenten gebruik zullen maken van de prestatiebeurs. Hoeveel internationale studenten
hebben de afgelopen vier jaar gebruik gemaakt van de prestatiebeurs en wat zijn de
verwachtingen voor de komende jaren?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister, op basis van de voorspelde studentenaantallen,
kan inschatten in hoeverre de resultaten van het herijkingsonderzoek representatief
zullen zijn voor de komende jaren. Verwacht de Minister dat de resultaten van het
herijkingsonderzoek, gebaseerd op de verwachte studentenaantallen, een adequate weerspiegeling
zullen bieden voor de toekomst? In het licht van het voorstel om het herijkingsonderzoek
te vervroegen naar 2025: verwacht de Minister dat tegen die tijd het gemiddelde reisgedrag
van studenten wezenlijk zal zijn veranderd?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de resultaten van het herijkingsonderzoek.
Wat is het oude gemiddelde reisgedrag van studenten en wat is het gemiddelde reisgedrag
van studenten dat naar voren komt in het herijkingsonderzoek? Wat zal de financiële
impact zijn van de verminderde vraag naar reisvoorzieningen voor het contract dat
het Ministerie van OCW6 heeft met de spoorvervoerders? Kan de Minister de uitkomsten van het herijkingsonderzoek
met de Kamer delen?
De leden van de VVD-fractie zien dat het herijkingsonderzoek op regelmatige basis
wordt uitgevoerd. Wat zijn de resultaten geweest van voorgaande herijkingsonderzoeken?
Zijn er bij vorige herijkingsonderzoeken aanpassingen geweest in het gemiddelde reisgedrag
van studenten?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het antwoord van de Minister
op de brief van OV-NL en DOVA met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening.
Daartoe hebben deze leden enkele vragen aan de Minister van OCW. Aangezien dit thema
raakt aan het openbaar vervoer hebben zij ook enkele vragen aan de Staatssecretaris
van I&W7.
Verzoek van de provincies en vervoerders om te herijken in 2024
De leden van de D66-fractie constateren dat het IPO8 en aanbieders van stads- en streekvervoer ontevreden zijn over het besluit van de
Minister om de contractvergoeding voor de studentenreisvoorziening niet te herijken.
De Minister heeft voorgesteld om een herijking toe te passen in 2025. Deze leden hebben
hierover enkele vragen. Wat is het standaardproces uit de hoofdovereenkomst tussen
de Minister en de vervoerders? Wordt hiervan afgeweken en waarom wel of niet? Hoe
beoordeelt de Minister het verzoek van OV-NL en DOVA om aankomend jaar al een herijking
te doen? Waarom heeft de Minister gekozen voor een herijking in 2025? Is het voor
de Minister mogelijk om te voldoen aan het verzoek van de vervoerders? Is voor deze
herijking alleen het aantal studenten maatgevend of ook het gemiddeld aantal kilometers
dat deze studenten reizen? Kan de Minister aangeven welk effect de jaarlijkse herijking
van het aantal kaarthouders op de voorgenomen vergoeding van het studentenreisproduct
heeft, rekening houdend met de driejaarlijkse herijking van het aantal gereisde kilometers?
Ontwikkelingen regionaal openbaar vervoer
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de staat van het regionaal openbaar
vervoer. Deze leden zijn van mening dat deze context belangrijk is om het verzoek
van het IPO aan de Minister goed te beoordelen. Daarom hebben zij ook enkele vragen
aan de Staatssecretaris van I&W9. Hoe heeft het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid van de regio zich de afgelopen
tien jaar ontwikkeld? Is dit verbeterd of verslechterd? Wat zijn hiervan de belangrijkste
oorzaken? Kan de Staatssecretaris van I&W ingaan op de ontwikkeling van het aandeel
studenten binnen het openbaar vervoer? Zijn er gebieden waar overwegend meer of minder
vervoersbewegingen plaatsvinden met de SOV10? Is er een verschil waarneembaar in het vervoersaanbod in gebieden van vervoersautoriteiten
die worden gefinancierd door de Brede Doel Uitkering enerzijds en het Provinciefonds
anderzijds? Zo ja, waar wijdt de Staatssecretaris van I&W die verschillen aan? Welke
vervoerregio’s hebben op dit moment de grootste financiële uitdagingen? Waar staan
de voorzieningen en bereikbaarheid het meest onder druk? Zijn hiervoor specifieke
oorzaken aan te wijzen? Welke financieringsstromen zijn er richting de vervoerregio’s?
Hoe heeft het aandeel van de bijdrage van de Minister voor het studentenreisproduct
aan de vervoerregio’s zich ontwikkeld?
Het IPO stelt dat sommige regio’s voor ruim 25% afhankelijk zijn van opbrengsten uit
het studentenreisproduct. Kan de Staatssecretaris van I&W of de Minister van OCW aangeven
om welke regio’s dit gaat? Kan de Staatssecretaris van I&W per vervoerregio een overzicht
geven van de afhankelijkheid van de verschillende vervoerregio’s van het studentenreisproduct?
Effecten op het regionaal vervoer & mitigeren daarvan
De leden van de D66-fractie constateren dat het IPO stelt dat een korting van € 200
miljoen ernstige schade zou berokkenen aan het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid
van onderwijsinstellingen en andere OV11-gebruikers als het aanbod verschraalt. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris
van I&W om het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid van regio’s op niveau te houden?
Wat heeft de Staatssecretaris van I&W de afgelopen kabinetsperiode ondernomen om het
regionale en streekvervoer te verbeteren? In hoeverre is het amendement van het lid
Bikker12, dat (indien aangenomen) € 300 miljoen beschikbaar stelt per 2024 voor het openbaar
vervoer, een oplossing in deze? Is er voldoende materiaal en personeel voorhanden
om de extra middelen van het amendement van het lid Bikker in combinatie met het financieringsniveau
van 2019 voor het studentenreisproduct te doen vertalen in extra vervoersaanbod?
Effecten voor de Rijksbegroting
De leden van de D66-fractie constateren dat een herijking effect zou kunnen hebben
op de begroting van de rijksoverheid. Is een mogelijke stijging van de kosten van
het studentenreisproduct voorzien in de begroting van het Ministerie van OCW? Wat
zou het effect zijn voor onderwijs, cultuur of wetenschap als de Minister hogere kosten
moet dekken? Is een mogelijke stijging de kosten van het OV-stelsel voorzien in de
begroting van het Ministerie van I&W? Wat zou het effect zijn als het Ministerie van
I&W hogere kosten moet dekken?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over de intentie van de Minister
om de bijdrage aan het OV landelijk met € 200 miljoen terug te schalen. De Minister
heeft besloten gebruik te maken van de mogelijkheid om het SOV-contract te herijken.
Deze leden vragen hoe de uitkomst van de herijking (€ 200 miljoen korten van de bijdrage
van de Minister aan het landelijk OV) verenigbaar is met de wens van de Kamer om € 300
miljoen beschikbaar te stellen om de prijsverhogingen in het OV te voorkomen. Met
deze korting zullen het amendement van het lid Bikker13 en de motie van het lid Grinwis c.s.14, waarbij dus deze € 300 miljoen is uitgetrokken om de prijsverhogingen in het OV
tegen te gaan, teniet worden gedaan. De leden horen graag waarom het kabinet denkt
dat dit verenigbaar is.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe de Minister denkt over het gekozen ijkmoment.
De cijfers die zijn gebruikt, zijn achterhaald en een aantal «bijzondere omstandigheden»
maken dat de cijfers niet representatief zijn voor de actuele situatie in het OV.
De omstandigheden zijn onder andere: de nadagen van corona die nog steeds invloed
hebben op het OV, het terugkeren van de studiebeurs (wat zorgt voor een veel grotere
instroom van studenten dan verwacht) en de woningnood bij onder andere studenten (woningtekorten
maken dat studenten thuis blijven wonen of niet in de buurt van hun opleiding wonen,
wat resulteert in een groeiende behoefte aan het studentenreisrecht). Deze «bijzondere
omstandigheden» zorgen ervoor dat het ijkmoment niet representatief is en dat de behoefte
aan goed OV voor studenten juist groeit. Deze leden vragen zich af waarom de Minister
in zijn reactie op de brief OV-NL/DOVA niet is ingegaan op de onderbouwde «bijzondere
omstandigheden» tijdens de meetperiode, waardoor volgens OV-NL/DOVA een niet representatief
beeld ontstaat. De leden van de CDA-fractie zijn ook benieuwd of de Minister de mening
deelt dat dit bijzondere factoren zijn, dat het ijkmoment niet representatief is en
dat een herijking op basis van actuele gegevens een beter en vollediger beeld zal
geven dan het gebruik van de oudere cijfers. Deze leden ontvangen graag een nauwgezette
en volledige onderbouwing.
De leden van de CDA-fractie benoemen dat volgens het Kennisinstituut Mobiliteitsbeleid
forensen vaker thuis zijn gaan werken en dat dit een flink effect heeft op het OV-gebruik.
Gelijktijdig lag het OV-gebruik de afgelopen drie weken op 92% ten opzichte van 2019.
Deze leden horen graag hoe het kabinet verklaart dat studenten desondanks minder zouden
reizen volgens het onderzoek. Dit wordt immers niet gestaafd door de cijfers van Translink.
De leden van de CDA-fractie willen ook graag weten of het niet mogelijk is om een
nieuw herijkingsmoment te kiezen, en anders of de Minister bereid is om tot de OCW-begrotingsbehandeling
2024 geen onomkeerbare stappen te nemen. Tevens heeft de Minister voorgesteld om de
volgende herijking vervroegd te laten plaatsvinden, namelijk in januari 2025, om zo
de openbaarvervoerbedrijven en decentrale overheden tegemoet te komen. Deze leden
zijn benieuwd of de Minister de opvatting deelt dat een dergelijk aanbod alleen zinvol
is als het huidige contract – dus zónder de aangekondigde korting – tot die tijd bevroren
wordt. Indien dit niet het geval is, horen de leden graag waarom dit niet zo is en
of de Minister bereid is dit toe te zeggen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de uitspraken uit de beslisnota
bij de Ontwerpconcessie Hoofdrailnet 2025–2033 dat het «ondoelmatig is om grote wijzigingen
in het studentenreisproduct door te voeren» en «de relatief beperkte besparing voor
OCW weegt niet op tegen de impact op het hele OV» interpreteert.15 Deze leden horen graag of dit in de ogen van de Minister het beeld bevestigt dat
de voorgenomen korting op het studentenreisproduct onvoldoende doordacht is en een
veel grotere impact heeft op het OV voor studenten en het OV als geheel. Zij zien
hier graag een gedetailleerde toelichting.
De leden van de CDA-fractie vragen ook wat de gevolgen zullen zijn van deze korting.
Deze leden vragen of de Minister onderzocht heeft welke gevolgen de voorgenomen korting
op het budget voor de OV-studentengelden heeft voor het aanbod van OV door de openbaarvervoerbedrijven.
Zo ja, dan horen de leden graag hoe het kabinet beziet hoe de bedrijven en regionale
overheden hier naar verwachting op gaan reageren en wat dit betekent voor het aanbod
aan studenten en andere reizigers. Ook horen zij graag of er in kaart is gebracht
welke buslijnen en treinen worden geschrapt en of de studenten hun opleiding op tijd
kunnen bereiken. Eveneens horen de leden graag in welke mate deze lijnen geïsoleerd
zijn, dat wil zeggen: bedoeld voor studenten en voor het bereiken van een studentenlocatie.
Daarbij zijn sommige opleidingen zoals ROC’s16 veel decentraler gelegen dan de meeste hogescholen en universiteiten. De leden van
de CDA-fractie horen graag of dit zou betekenen dat verminderd gebruik van met name
de buslijnen in de regio ervoor zou kunnen zorgen dat er hele lijnen geschrapt worden,
waardoor anderen ook gedupeerd worden. Deze leden horen graag dat als de Minister
dit niet onderzocht heeft, waarom het kabinet dit niet heeft laten onderzoeken en
of het kabinet de opvatting deelt dat het minstens onzorgvuldig is om een substantiële
korting op te leggen zonder dat de gevolgen daarvan grondig onderzocht zijn.
Tevens zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of de Minister over de gevolgen van
de voorgenomen korting afstemming heeft gezocht met de bewindspersonen van het Ministerie
van I&W en zo ja, wat hiervan de uitkomst was. Deze leden horen graag of de Minister
de belangen van de studenten heeft meegewogen in de beslissing om een dergelijke korting
op te leggen en wat volgens de Minister nog de waarde is van het studentenreisrecht
als er onvoldoende openbaar vervoer naar het onderwijs voorhanden is. Openbaarvervoerbedrijven
hebben een vervoerplicht, ook voor studenten. Bovendien, zodra de OV-bedrijven moeten
gaan afschalen, zullen niet alleen de studenten daar last van hebben, maar ook sommige
regio’s die voor ruim 25% afhankelijk zijn van studentenopbrengsten. Het gaat om groot
geld en substantiële impact op het voorzieningenniveau. Met name regio’s buiten de
Randstad worden extra getroffen en de groep is dus breder dan alleen studenten. Het
OV in deze gebieden zal naar verwachting verschralen. De leden van de CDA-fractie
horen graag een nadrukkelijke reflectie van het kabinet op elk van deze punten. Ook
horen deze leden graag of de Minister verwacht dat de OV-bedrijven invulling gaan
geven aan deze vervoersplicht als deze bedrijven vanuit het Rijk worden gekort. Zij
zijn benieuwd hoe de Minister hierover denkt.
Tot slot zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of de Minister heeft onderzocht
welke kosten het naderhand weer moeten opschalen van de OV-lijnen met zich meebrengen
voor OV-bedrijven en regionale overheden. Deze leden horen graag of het kabinet het
in het licht van die kosten niet verstandiger acht om de huidige budgetten te bevriezen,
een nieuwe herijking te doen per 1 januari 2025 en dan verdere stappen te nemen, met
inachtneming van alle met de voorgenomen korting samenhangende kosten en gevolgen.
Zij horen graag waarom het kabinet dit wel of niet verstandiger acht.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de onderhavige brief. Deze leden hechten eraan dat studenten gebruik kunnen maken
van het openbaar vervoer, maar vinden het niet nodig dat aan de studentenreisvoorziening
meer onderwijsgeld wordt besteed dan strikt noodzakelijk. Het baart de leden echter
zorgen dat de gehele OV-sector voorziet het aanbod van openbaar vervoer te moeten
verschralen (blijkens de brief van OV-NL), nu de Minister een forse korting van € 200
miljoen wil doorvoeren op de contractvergoeding voor de studentenreisvoorziening.
OV-NL noemt de meting die ten grondslag ligt aan de verwachte herijking van het aantal
studenten dat gebruik maakt van het reisrecht «niet representatief», omdat er met
ingang van september 2023 aanmerkelijk méér studenten zouden zijn door de herintroductie
van de basisbeurs en omdat studenten in verband met de verhoogde rente op de studieschuld
per 1 januari 2023 slechts tijdelijk hun studentenreisproduct zouden hebben stopgezet.
Hoe beoordeelt de Minister de opvatting van de vervoerders en decentrale overheden
dat de Minister werkt met een niet-representatieve ijkperiode? Klopt het dat volgens
DUO17 bij de start van het nieuwe studiejaar ruim 19.000 studenten méér dan verwacht de
basisbeurs hebben aangevraagd? Klopt het dat door de krapte op de kamermarkt meer
studenten langer in het ouderlijk huis blijven wonen? Klopt de veronderstelling van
OV-NL dat dit juist vraagt om meer beschikbaar openbaar vervoer in plaats van de afschaling
daarvan? Hoe verhoudt die toename zich dan volgens de Minister tot zijn voornemen
om juist te korten op de budgetten? Hoe beoordeelt de Minister de bijzondere omstandigheden
tijdens de meetperiode waar OV-NL en DOVA op wijzen in hun brief? Is de vrees van
stads- en streekvervoerders terecht dat zij nu hun aanbod moeten afschalen, waarbij
niet alleen studentenlijnen, maar ook andere lijnen die van groot belang zijn voor
werkende jongeren en de overige regionale bevolking in gevaar komen? Heeft de Minister
onderzocht welke gevolgen dat heeft voor onderwijsinstellingen, welke instellingen
en welke OV-verbindingen hierdoor geraakt worden en in welke mate en wat dit betekent
voor de betrokken studenten? Zo nee, waarom niet en is de Minister bereid om dat alsnog
samen met de vervoerders te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren? Is de
Minister tevens bereid om hangende dit onderzoek en de gesprekken met decentrale overheden
en vervoerders daarover de huidige budgetten te bevriezen zodat de onzekerheid voor
2024 wordt weggenomen en er een dienstregeling op regulier niveau kan worden gehandhaafd,
zoals OV-NL wil? Zo nee, kan de Minister dan toelichten waarom niet? Kan de Minister
zijn antwoorden gedetailleerd toelichten? Deelt de Minister de opvatting van OV-NL
dat voor bepaling van de reisbehoefte en bijbehorende financiering in 2024 uitgegaan
moet worden van genormaliseerde en realistisch verwachte reizende studenten en de
bijbehorende vereiste financiering van het studentenreisproduct? Zo nee, waarom niet?
Waarom is de Minister gegeven de omstandigheden en de dreigende afschaling niet bereid
om alsnog uit te gaan van realistische getallen zoals die zullen gelden voor 2024
en daartoe voorlopig de budgetten uit 2023 te bevriezen, zoals de decentrale overheden
en de vervoerders verzoeken?
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen of de Minister de mening
deelt dat voor het bepalen van de financieringsbehoefte voor het studentenreisproduct
niet geleund kan worden op cijfers en aannames die stammen uit het verleden waarin
de genoemde «bijzondere omstandigheden» de realiteit beïnvloeden. Zo nee, waarom niet?
Is de Minister bereid om op grond van de gesignaleerde problemen een herberekening
te maken ten behoeve van de contractvergoeding?
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen of het niet vreemd is dat
het kabinet na een motie van de Kamer enerzijds, die € 420 miljoen vrijmaakt voor
versterking van het openbaar vervoer18, vrijwel gelijktijdig € 260 miljoen daarvan terughaalt door de voorgenomen korting
op het studentenreisproduct.
Heeft de Minister ook overlegd met de Staatssecretaris van I&W vóórdat hij zijn besluit
heeft genomen? Hoe weegt de Staatssecretaris van I&W de bezwaren, overwegingen en
argumenten van OV-NL in dezen? Zouden beide bewindslieden ook willen bezien of er
voor studenten met een beperking of andere bijzondere omstandigheden een OV-kaart
voor de hele week kan komen en zij niet per se een keuze moeten maken tussen een weekendkaart
of een kaart voor door de week? Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de brieven
van OV-NL en DOVA met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening
en het antwoord van de Minister. De leden vinden bereikbaarheid middels het openbaar
vervoer namelijk van groot belang, zowel voor studenten als voor andere reizigers
en zien dat een verlaging van de contractvergoeding zal leiden tot verschraling van
het OV-aanbod.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister kan toelichten waarom hij
heeft besloten het verzoek van OV-NL en DOVA tot bevriezing van de contractvergoeding
en uitstel van de herijking af te wijzen. Heeft de Minister daarin de mogelijke na-effecten
van de coronamaatregelen en het tijdelijke stopzetten van de studiefinanciering en
OV-reisproducten door veel studenten meegewogen? Kan de Minister ook toelichten waarom
het gegeven dat volgens recente cijfers van DUO 19.000 studenten meer dan verwacht
een basisbeurs hebben aangevraagd geen aanwijzing is dat de vervoersbehoefte wellicht
hoger is dan uit de herijking zou blijken?19
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de brief van OV-NL en DOVA dat deze
verwachten dat de contractvergoeding naar verwachting verlaagd zal worden met € 260
miljoen. Verwacht de Minister dit ook? Zo nee, wat is de verwachting van de Minister
omtrent de verandering van de contractvergoeding?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister reflecteert op het standpunt
van de Staatssecretaris van I&W, die aangeeft dat de aangenomen motie van het lid
Bikker c.s.20 niet goed wordt uitgevoerd als er wordt gekort via de herijking. Heeft de Minister
hierover gesproken met de Staatssecretaris van I&W? Wat waren de uitkomsten van dit
gesprek?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota bij onderhavige brief
dat I&W aangeeft dat het aanbod voor een extra herijking in 2025 weinig soelaas biedt
voor de korte termijn. Waarom is dit voor de Minister geen reden om van het voorgenomen
besluit af te wijken en de contractvergoeding voor het studentenreisproduct van 2023
te bevriezen voor het jaar 2024?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij kan toelichten hoe
hij de toegankelijkheid en bereikbaarheid van onderwijsinstellingen, maar ook van
zorginstellingen die in de nabijheid van universiteiten zijn gevestigd, kan garanderen
als de vervoerders worden gedwongen frequenties van (studenten)lijnen fors te verlagen.
Wil de Minister onderbouwen hoe alle studenten en overige reizigers straks nog passen
in het resterende OV-aanbod, bijvoorbeeld middels concrete afspraken met vervoerders?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie over een afschrift van het antwoord op de brief OV-NL en DOVA met betrekking
tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening, evenals de bevindingen en conclusies
die de Minister hieruit trekt. Deze leden hebben nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie vragen waarom de Minister een referentiemoment uit het
verleden gebruikt dat niet representatief is voor het huidige aantal reizende studenten.
Ook vragen deze leden welke bezwaren de Minister precies heeft tegen het bevriezen
van de huidige budgetten en het gebruik van een wel representatieve referentiedatum.
Ook zijn de leden van de BBB-fractie van mening dat studentenlijnen niet benadeeld
mogen worden door deze herijking. Daarom vragen deze leden of de Minister kan uitleggen
bij welke verlaging de kwaliteit van het openbaar vervoer kan verslechteren en of
hij specifiek kan ingaan op de mogelijke situatie van het verdwijnen van studentenlijnen.
De leden van de BBB-fractie vragen ook of het waar is dat de voorgestelde korting
op de budgetten die de Minister uitkeert niet het gevolg is van een vrijwillige of
verplichte bezuiniging op de begroting van OCW en dat de financiële middelen waar
het hier om gaat dus gewoon beschikbaar zijn binnen de begroting van OCW.
Bij de leden van de BBB-fractie zijn er signalen ontvangen dat, indien de voorgestelde
korting op de budgetten doorgaat, de sector een vermindering van 13.000 dienstregelingsuren
verwacht. Vindt de Minister het gezien de impact op de beschikbaarheid van het openbaar
vervoer in 2024 en daarna niet verstandiger om alsnog de huidige budgetten te bevriezen,
gedegen onderzoek te doen, een juiste en representatieve referentiedatum te kiezen
en pas op basis van die resultaten nieuwe besluiten te nemen?
Tot slot willen de leden van de BBB-fractie stilstaan bij de regio’s. Daarom vragen
deze leden welke betekenis de Minister en zijn collega’s hechten aan het rapport «Elke
regio telt»21, terwijl regionale overheden en vervoerders geen compensatie krijgen voor deze korting
op de budgetten. Onderschrijft de Minister de opvatting dat een student die via regionaal
openbaar vervoer reist net zo belangrijk is als een student die via het hoofdrailnet
reist?
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de VVD-, D66-, CDA-, GroenLinks-
PvdA-, ChristenUnie- en BBB-fracties. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals
in de inbreng van de fracties. De antwoorden zijn cursief gedrukt.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Reactie
op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de brief OV-NL22 en DOVA23 met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening». Deze leden hebben
hierover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de brieven verwijzen naar een stijging
in het aantal studenten dat vanaf het nieuwe studiejaar gebruikmaakt van de basisbeurs.
Wat is het totale aantal studenten per jaar dat de afgelopen vier jaar gebruik heeft
gemaakt van de prestatiebeurs, opgesplitst naar het type onderwijsniveau (wo24, hbo25, mbo26)? Wat zijn de verwachte aantallen studenten die huidig studiejaar en het komende
studiejaar gebruik zullen maken van de prestatiebeurs? Is deze verwachting meegewogen
in de berekening van het gemiddelde reisgedrag van studenten in de komende jaren?
In onderstaande tabel is het aantal studenten weergegeven dat de afgelopen vier jaar
(2019 t/m 2022) heeft gebruikgemaakt van het studentenreisproduct (hierna: reisproduct)
en de komende jaren (2023 t/m 2026) naar verwachting gebruik gaat maken van het reisproduct.
De verdeling is gemaakt naar de verschillende kaarten (HO, BOL 18- en BOL 18+), waarvoor
ook verschillende kaartprijzen gelden. Er is een stijging te zien van het aantal gebruikers
sinds 2020. Dit is deels te verklaren door de effecten van corona en de maatregelen
die toen zijn ingevoerd, zoals het extra jaar reisrecht dat studenten hebben gekregen
in 2020.
Tabel 1. Aantal studenten met reisproduct (2019 t/m 2022 gerealiseerde aantallen,
2023 t/m 2026 geraamde aantallen)1
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
BOL 18-
111.281
112.599
108.797
104.827
102.900
104.400
107.500
109.100
BOL 18+
216.548
218.779
220.292
209.045
196.000
193.600
196.400
200.500
HO
464.275
486.195
518.541
527.653
538.400
534.800
531.500
525.000
Totaal
792.104
817.573
847.630
841.525
837.300
832.800
835.400
834.600
X Noot
1
BOL beroepsopleidende leerweg in het mbo.
Daarnaast wordt gevraagd of de verwachting van het aantal studenten meegewogen is
in de berekening van het gemiddelde reisgedrag van studenten in de komende jaren.
De kaartprijs wordt berekend aan de hand van het reisgedrag per kaarthouder. Deze
uitkomst bepaalt uiteindelijk de kaartprijs die OCW betaalt aan de vervoerders voor
een type reisproduct. Dat houdt dus in dat de kaartprijs bij een herijking wordt bijgesteld
als er gemiddeld meer of minder wordt gereisd door een student, zodat altijd een eerlijke
prijs per kaart wordt betaald. Hierbij wordt een marge van 5% gehanteerd. De kaartprijs
die na de herijking berekend is, blijft tot de volgende herijking staan en wordt alleen
jaarlijks geïndexeerd. De totale vergoeding die vervoerders in een jaar ontvangen
van OCW bestaat uit het product van de kaartprijs (zoals hierboven uitgelegd bepaald
door de herijking en eventuele indexatie) en het aantal studenten dat in het jaar
daadwerkelijk heeft gebruikgemaakt van het studentenreisproduct. De vervoerders worden
dus altijd volledig vergoed voor het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van
het reisproduct in een bepaald jaar. Aan het einde van een jaar wordt een inschatting
gemaakt van de vergoeding voor het komende jaar (voorlopige vergoeding). Die wordt
na afloop van dat jaar definitief vastgesteld (definitieve vergoeding), waarbij een
nabetaling of terugbetaling kan plaatsvinden.
De Minister heeft aangekondigd de werkurennorm voor internationale studenten te verlagen,
zo zeggen de leden. Zij vragen of ik verwacht dat hierdoor meer internationale studenten
gebruik zullen maken van de prestatiebeurs. Hoeveel internationale studenten hebben
de afgelopen vier jaar gebruik gemaakt van de prestatiebeurs en wat zijn de verwachtingen
voor de komende jaren?
Het is aannemelijk dat een deel van de EER-studenten dat al werkt, maar waarbij dat
eerder niet voldoende was om aanspraak te maken op studiefinanciering, nu wel studiefinanciering
zal aanvragen. Daarnaast zijn er mogelijk meer studenten die gaan werken om gebruik
te kunnen maken van studiefinanciering. Voor het ramen van de studiefinancieringsuitgaven
wordt gebruikgemaakt van de realisaties van eerdere jaren en de referentieraming van
het aantal studenten. Op basis van deze cijfers wordt voor de komende jaren een verwachting
gemaakt van de uitgaven. Daarbij werd nog geen onderscheid gemaakt tussen studenten
uit Nederland en EER-studenten. Het is daarom nog niet mogelijk om een overzicht te
geven van het aantal EER-studenten voor de komende jaren. Ik ben bezig om voor de
nieuwe raming in 2024 wel een aparte raming te ontwikkelen voor EER-studenten.
In onderstaande tabel is het aantal EER-studenten opgenomen dat het hele studiejaar
of een gedeelte van het studiejaar gebruik heeft gemaakt van het studentenreisproduct
in de afgelopen vier studiejaren.
Tabel 2. Aantal EER-studenten met een studentenreisproduct in een studiejaar
2019/2020
2020/2021
2021/2022
2022/2023
6.706
6.212
8.388
12.331
De leden van de VVD-fractie vragen of ik, op basis van de voorspelde studentenaantallen,
kan inschatten in hoeverre de resultaten van het herijkingsonderzoek representatief
zullen zijn voor de komende jaren. Verwacht de Minister dat de resultaten van het
herijkingsonderzoek, gebaseerd op de verwachte studentenaantallen, een adequate weerspiegeling
zullen bieden voor de toekomst, zo vragen de leden. In het licht van het voorstel
om het herijkingsonderzoek te vervroegen naar 2025: verwacht ik dat tegen die tijd
het gemiddelde reisgedrag van studenten wezenlijk zal zijn veranderd?
De herijking ziet toe op de kaartprijs, niet op de studentenaantallen. De studentenaantallen
fluctueren jaarlijks en de contractvergoeding voor het studentenreisproduct wordt
berekend op basis van het aantal reisrechthouders (studenten) tegen de geldende kaartprijs.
Met andere woorden: de totale vergoeding fluctueert mee met het aantal studenten.
Zoals ik aangaf in het eerste antwoord op vragen van leden van de VVD-fractie, zijn
de kaartprijzen gebaseerd op het gemiddeld aantal gereisde kilometers per kaartsoort
en worden deze enkel aangepast naar aanleiding van een herijking (wel wordt jaarlijks
geïndexeerd). Als de studentenaantallen veranderen, zal dat in principe geen effect
hebben op het reisgedrag en daaruit voortvloeiend de kaartprijzen die driejaarlijks
worden herijkt.
Het huidige herijkingsonderzoek heeft betrekking op de periode van juli 2022 tot en
met juni 2023. De resultaten zijn gebruikt voor de herijking van de kaartprijzen per
1 januari 2024. De vervoerders hebben eerder aangegeven dat zij van mening zijn dat
de resultaten van dit onderzoek niet representatief zullen zijn. Zij verwachten dat
het reisgedrag zal veranderen, omdat er nu een na-ijleffect van de coronamaatregelen
zou zijn. De resultaten van het herijkingsonderzoek bieden wat mij betreft geen enkele
aanleiding voor deze conclusie. Om de vervoersbedrijven tegemoet te komen bij de transitie
naar een nieuwe structurele situatie, heeft het kabinet besloten om de lagere voorlopige
vergoeding voor 2024 op het contract voor het studentenreisproduct aan te wenden om
het ov in 2024 eenmalig te compenseren voor de effecten van de herijking.27
Daarnaast heb ik richting de ov-bedrijven aangegeven bereid te zijn het herijkingsonderzoek
te verlengen, waarna per 1 januari 2025 opnieuw herijkt kan worden. Een eventuele
verandering in het reisgedrag zal daarmee eerder doorwerken in de kaartprijzen. Dit
is een afwijking van het reguliere ritme, waarbij de eerstvolgende herijking doorgang
zal vinden per 1 januari 2027.
Ik kan niet voorspellen hoe ongeveer 800.000 studenten gemiddeld gaan reizen in een
volgend jaar, maar ik verwacht in 2024 geen (grote) veranderingen in het reisgedrag
ten opzichte van de onderzochte periode in 2022 en 2023.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de resultaten van het herijkingsonderzoek.
Wat is het oude gemiddelde reisgedrag van studenten en wat is het gemiddelde reisgedrag
van studenten dat naar voren komt in het herijkingsonderzoek? Wat zal de financiële
impact zijn van de verminderde vraag naar reisvoorzieningen voor het contract dat
het Ministerie van OCW28 heeft met de spoorvervoerders? Kan de Minister de uitkomsten van het herijkingsonderzoek
met de Kamer delen, zo vragen de leden.
Het herijkingonderzoek voor de herijking per 1 januari 2024 is op 1 december 2023
afgerond. Deze herijking leidt tot een bijstelling van de contractvergoeding van €
-207,5 miljoen. Het rapport heb ik eerder naar uw Kamer gestuurd als bijlage bij de
antwoorden op de vragen van de leden Krul en Peters.29 Op basis van het herijkingsonderzoek moet de vergoeding naar beneden worden bijgesteld,
omdat studenten in de onderzochte periode minder hebben gereisd. Dit is een trend
die ik na corona in den brede heb gezien en waarvan wordt verwacht dat die doorzet.
Het kabinet heeft besloten om de lagere voorlopige vergoeding voor 2024 op het studentenreisproduct
aan te wenden om het ov in 2024 eenmalig te compenseren voor de effecten van de herijking.
Het kabinet wil het ov met deze incidentele maatregelen in staat stellen om de noodzakelijke
transitie als gevolg van het veranderde reisgedrag onder studenten, maar breder in
de samenleving, te kunnen accommoderen. Het blijft van belang dat het contract tussen
OCW en de ov-bedrijven ongehinderd kan worden uitgevoerd, waaronder de herijking.
De leden van de VVD-fractie zien dat het herijkingsonderzoek op regelmatige basis
wordt uitgevoerd. Wat zijn de resultaten geweest van voorgaande herijkingsonderzoeken?
Zijn er bij vorige herijkingsonderzoeken aanpassingen geweest in het gemiddelde reisgedrag
van studenten, zo vragen zij.
In tabel 3 wordt een overzicht van de totale financiële gevolgen van de herijkingen
van het contract voor de studentenreisvoorziening tussen 2007 en 2020 weergegeven.
Indien bij het herijkingsonderzoek blijkt dat bij een of meerdere kaartcategorieën
een verandering van minimaal 5% in het gemiddeld aantal gereisde kilometers heeft
plaatsgevonden, dan volgt een navenante aanpassing van de vergoeding.
Tabel 3: totale mutaties in de voorlopige vergoeding met en zonder herijking (2011–2024)
Effect herijking 2011
Voorlopige vergoeding 2011 zonder herijking
Voorlopige vergoeding 2011 na herijking
Verschil in euro’s
Verschil in %
Totaal
€ 734.600.000
€ 752.300.000
€ 17.700.000
2,4%
Effect herijking 2014
Voorlopige vergoeding 2014 zonder herijking
Voorlopige vergoeding 2014 na herijking
verschil in euro’s
verschil in %
Totaal
€ 796.100.000
€ 745.200.000
€ - 50.900.000
- 6,4%
Effect herijking 2017
Voorlopige vergoeding 2017 zonder herijking
Voorlopige vergoeding 2017 na herijking
verschil in euro’s
Verschil in %
Totaal
€ 848.000.000
€ 839.200.000
€ - 8.800.000
- 1,0%
Effect herijking 2020
Voorlopige vergoeding 2020 zonder herijking (incl. 9% btw)
Voorlopige vergoeding 2020 na herijking (incl. 9% btw)
verschil in euro’s
verschil in %
Totaal
€ 920.000.000
€ 918.300.000
€ - 1.700.000
- 0,2%
Effect herijking 2024
Voorlopige vergoeding 2024 zonder herijking (incl. 9% btw)
Voorlopige vergoeding 2024 na herijking (incl. 9% btw)
verschil in euro’s
verschil in %
Totaal
€ 1.269.000.000
€ 1.061.500.000
€ - 207.500.000
- 16,4%
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie geven aan te hebben kennisgenomen van mijn antwoord op
de brief van OV-NL en DOVA met betrekking tot de vergoeding voor de studentenreisvoorziening.
Daartoe hebben deze leden enkele vragen. Aangezien dit thema raakt aan het openbaar
vervoer hebben zij ook enkele vragen aan de Staatssecretaris van I&W30.
Verzoek van de provincies en vervoerders om te herijken in 2024
De leden van de D66-fractie constateren dat het IPO31 en aanbieders van stads- en streekvervoer ontevreden zijn over mijn besluit om de
contractvergoeding voor de studentenreisvoorziening niet te herijken. Ik heb voorgesteld
om een herijking toe te passen in 2025. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
Wat is het standaardproces uit de hoofdovereenkomst tussen mij en de vervoerders?
Wordt hiervan afgeweken en waarom wel of niet? Hoe beoordeelt de Minister het verzoek
van OV-NL en DOVA om aankomend jaar al een herijking te doen? Waarom heeft de Minister
gekozen voor een herijking in 2025, zo vragen zij.
Het standaardproces zoals beschreven in het contract met de vervoerders is dat het
reisgedrag van studenten periodiek (driejaarlijks) wordt gemeten middels een onafhankelijk
onderzoek. De meting richt zich op het gemiddeld aantal kilometers dat per studentenreisproduct
wordt gereisd in het herijkingsjaar. Dit onderzoek vindt plaats in opdracht van zowel
de vervoerders als het Ministerie van OCW. Bij een substantiële wijziging van meer
dan 5% van het gemiddeld aantal kilometers dat wordt gereisd met een bepaalde reiskaart,
wordt de prijs voor elk van de kaartcategorieën (type reisproduct) navenant aangepast.
De herijking is daarmee een direct voortvloeisel uit contractuele afspraken.
Het voorstel voor een herijking in 2025 is inderdaad een afwijking van de reguliere
systematiek. Contractpartijen hebben de mogelijkheid om met wederzijdse instemming
over te gaan tot een dergelijke afwijking.
Deze leden vragen of het voor mij mogelijk is om te voldoen aan het verzoek van de
vervoerders. Is voor deze herijking alleen het aantal studenten maatgevend of ook
het gemiddeld aantal kilometers dat deze studenten reizen?
Ik heb eerder aangegeven bereid te zijn om een extra herijking toe te passen per 1 januari
2025. Daarover ben ik in overleg met de ov-bedrijven.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen van de VVD-fractie, ziet het
herijkingsonderzoek enkel op het gemiddeld aantal gereisde kilometers per kaartsoort.
Bij een substantiële verandering (5% of meer) van het gemiddelde aantal gereisde kilometers
wordt de bijbehorende kaartprijs aangepast.
De contractvergoeding als geheel wordt jaarlijks berekend op basis van het aantal
kaarthouders (studenten) en de bijbehorende kaartprijzen. De contractvergoeding fluctueert
dus altijd mee met de studentaantallen. De vervoerders worden dus altijd volledig
vergoed voor het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van het reisproduct in
een bepaald jaar.
De herijking uitstellen, zoals verzocht door de ov-bedrijven, lag niet in lijn met
de contractuele afspraken. Op grond daarvan betaal ik het ov een prijs per studentenreisproduct
die is gebaseerd op het werkelijke reisgedrag van studenten. Het normbedrag dat ik
hanteer voor de prestatiebeurs voor studenten is daar ook op gebaseerd. Uitstel van
de herijking zou betekenen dat studenten een te hoog bedrag moeten betalen voor hun
reisproduct, waardoor zij de rekening betalen voor het steunen van het ov. Dat vind
ik ongewenst.
Deze leden vragen tevens of ik kan aangeven welk effect de jaarlijkse herijking van
het aantal kaarthouders op de voorgenomen vergoeding van het studentenreisproduct
heeft, rekening houdend met de driejaarlijkse herijking van het aantal gereisde kilometers.
Zoals ik heb aangegeven ziet het herijkingsonderzoek enkel op het gemiddeld aantal
gereisde kilometers per kaartsoort. Bij een substantiële verandering (5%) van het
aantal reiskilometers wordt de bijbehorende kaartprijs aangepast. In eerdere antwoorden
op vragen van de VVD-fractie, en hierboven in antwoord op vragen van uw fractie, heb
ik reeds aangegeven dat vervoerders altijd volledig worden vergoed voor het aantal
studenten dat gebruik heeft gemaakt van het studentenreisproduct in een bepaald jaar.
Het enkele gevolg van de mogelijke herijking per 2025 is dat de prijs per kaart hoger
of lager kan liggen dan de kaartprijs die per 2024 gaat gelden omdat uit de herijking
kan blijken dat studenten gemiddeld meer of minder gereisd hebben in het nieuwe herijkingsjaar.
Ontwikkelingen regionaal openbaar vervoer
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de staat van het regionaal openbaar
vervoer. Deze leden zijn van mening dat deze context belangrijk is om het verzoek
van het IPO aan de Minister goed te beoordelen. Daarom hebben zij ook enkele vragen
aan de Staatssecretaris van I&W32. Hoe heeft het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid van de regio zich de afgelopen
tien jaar ontwikkeld? Is dit verbeterd of verslechterd? Wat zijn hiervan de belangrijkste
oorzaken? Kan de Staatssecretaris van I&W ingaan op de ontwikkeling van het aandeel
studenten binnen het openbaar vervoer? Zijn er gebieden waar overwegend meer of minder
vervoersbewegingen plaatsvinden met de SOV33? Is er een verschil waarneembaar in het vervoersaanbod in gebieden van vervoersautoriteiten
die worden gefinancierd door de Brede Doel Uitkering enerzijds en het Provinciefonds
anderzijds? Zo ja, waar wijdt de Staatssecretaris van I&W die verschillen aan?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft mij aangegeven dat het
regionaal ov is gedecentraliseerd, waardoor zij geen landelijk overzicht heeft van
het voorzieningenniveau per concessie en de ontwikkeling van de bereikbaarheid van
de regio in de afgelopen 10 jaar. Wel is te zien dat het openbaar vervoer sinds corona
is veranderd. De groei is vertraagd en de kosten zijn gestegen vanwege sterke inflatie
en stijging van lonen. Reizigers hebben sinds corona hun reisgedrag veranderd en ook
de reizigersaantallen zijn minder hoog dan in 2019. Er wordt voor kleine afstanden
vaker gekozen voor de elektrische fiets, de forens is meer gaan thuiswerken en de
student heeft mogelijk vaker de beschikking over online colleges.34
Daarom heeft de Staatssecretaris gedurende corona en het afgelopen jaar het ov op
peil gehouden met een beschikbaarheidsvergoeding en transitievergoeding van het Rijk
naast de exploitatiebijdragen van de decentrale overheden, en de reizigersinkomsten,
waaronder die uit het studentenreisproduct, die gezamenlijk de kosten voor het ov
tijdens de coronaperiode en daarna dekten. Voor 2023 is er een gezamenlijk transitievangnet
met decentrale overheden afgesproken waarbij het Ministerie van IenW maximaal € 140
miljoen beschikbaar heeft gesteld voor een transitie van het ov.
Het percentage van de bekostiging van het ov door het studentenreisproduct is concessieafhankelijk
en kan in sommige gevallen oplopen tot een kwart of meer. Wel is duidelijk dat verschillen
in afhankelijkheid van het studentenreisproduct in het regionaal ov afhangen van de
bereikbaarheid van onderwijsinstellingen via buslijnen of regionale treindiensten.
Hoe meer dat het geval is, hoe groter aandeel dit product heeft in de totale bekostiging
van een concessie. Voor de berekening van de hoogte van de beschikbaarheidsvergoeding
(de coronasteun) en de transitievergoeding ov, verantwoorden de vervoerders momenteel
hun inkomsten en uitgaven aan het Ministerie van IenW. Daarmee is voor die jaren zicht
op de percentages en inkomsten en uitgaven van concessies. Deze informatie is echter
ook bedrijfsgevoelig en kan daarmee niet openbaar gemaakt worden.
Welke vervoerregio’s hebben op dit moment de grootste financiële uitdagingen? Waar
staan de voorzieningen en bereikbaarheid het meest onder druk? Zijn hiervoor specifieke
oorzaken aan te wijzen? Welke financieringsstromen zijn er richting de vervoerregio’s?
Hoe heeft het aandeel van de bijdrage vanuit OCW voor het studentenreisproduct aan
de vervoerregio’s zich ontwikkeld? Het IPO stelt dat sommige regio’s voor ruim 25%
afhankelijk zijn van opbrengsten uit het studentenreisproduct. Kan de Staatssecretaris
van I&W of de Minister van OCW aangeven om welke regio’s dit gaat? Kan de Staatssecretaris
van I&W per vervoerregio een overzicht geven van de afhankelijkheid van de verschillende
vervoerregio’s van het studentenreisproduct?
De Staatssecretaris van IenW geeft aan dat het kabinet op 17 november jongstleden
heeft besloten de motie-Bikker c.s. en de motie-Grinwis c.s. uit te voeren.35,
36 Daarmee gaat er structureel € 300 miljoen aanvullend naar het regionaal ov. In het
Nationaal Openbaar Vervoer Beraad van 29 november heeft de Staatssecretaris van IenW
afspraken gemaakt met de regionale overheden – de ov-autoriteiten – over de besteding
van deze middelen.37 Daarbij is een verdeelsleutel afgesproken voor de middelen per provincie die worden
ingezet om tariefstijging in het ov tegen te gaan. Ook is er een verdeelsleutel afgesproken
voor het andere deel van de € 300 miljoen over de verschillende provincies die worden
ingezet om het ov op peil te houden en te verbeteren. Bij Voorjaarsnota rapporteert
de Staatssecretaris verder over de doelen waarvoor dit geld zal worden aangewend.
Het klopt dat in sommige regio’s de vervoerders voor 25% afhankelijk zijn van de inkomsten
van het studentenreisproduct. De Staatssecretaris kan echter geen concrete concessies
noemen of percentages waarover het gaat, omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft
die in het kader van de verantwoording van de beschikbaarheidsvergoeding (overheidsbijdrage
gedurende de coronaperiode) en de transitievergoeding 2023, is opgeleverd aan het
Ministerie van IenW. Daarnaast is het openbaar vervoer gedecentraliseerd is en daarmee
de balans tussen kosten en baten van een concessie een decentrale aangelegenheid.
Zie hiervoor ook het antwoord op de vorige vraag.
Effecten op het regionaal vervoer & mitigeren daarvan
De leden van de D66-fractie constateren dat het IPO stelt dat een korting van € 200
miljoen ernstige schade zou berokkenen aan het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid
van onderwijsinstellingen en andere OV38-gebruikers als het aanbod verschraalt. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris
van I&W om het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid van regio’s op niveau te houden?
Wat heeft de Staatssecretaris van I&W de afgelopen kabinetsperiode ondernomen om het
regionale en streekvervoer te verbeteren? In hoeverre is het amendement van het lid
Bikker39, dat (indien aangenomen) € 300 miljoen beschikbaar stelt per 2024 voor het openbaar
vervoer, een oplossing in deze? Is er voldoende materiaal en personeel voorhanden
om de extra middelen van het amendement van het lid Bikker in combinatie met het financieringsniveau
van 2019 voor het studentenreisproduct te doen vertalen in extra vervoersaanbod?
De Staatssecretaris van IenW heeft mij aangegeven dat het ov gedurende de pandemie
beschikbaar moest blijven zodat mensen met vitale beroepen konden rekenen op het vervoer.
Met de beschikbaarheidsvergoeding ontving de ov-sector in totaal € 3,4 miljard aan
aanvullende ondersteuning in de periode 2020–2022 vanuit de Rijksbegroting voor de
wegvallende reizigersaantallen. Tezamen met en de exploitatiebijdragen van decentrale
overheden en de reizigersinkomsten, waaronder die uit het studentenreisproduct, vormde
dit de bekostiging van het blijven uitvoeren van de dienstregeling bij het wegvallen
van de meeste reizigers. Voor 2023 is er een gezamenlijk transitievangnet met de decentrale
overheden afgesproken, waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat maximaal
€ 140 miljoen beschikbaar heeft gesteld voor een transitievergoeding ov 2023. Het
gezamenlijke vangnet is bedoeld om de transitie naar een ov-aanbod dat past bij de
nieuwe reizigerspatronen in het ov na corona te faciliteren.
De motie Slootweg/Kuiken vroeg de regering om in kaart te brengen welke (financiële)
opties zij ziet om het regionaal ov in 2024 en 2025 te ondersteunen (Kamerstuk 36 350, nr. 17). De moties-Bikker c.s. en -Grinwis verzoeken de regering om het regionaal ov structureel
met € 300 miljoen extra te ondersteunen.40 Met € 300 miljoen is het mogelijk om de voor 2024 geplande tariefstijging van 11,7%
in het regionaal ov structureel af te wenden, waarbij er in 2025 weer reguliere indexatie
zal plaatsvinden. Met deze prijsstijging is ongeveer de helft van de 300 miljoen gemoeid.
De overige middelen kunnen worden ingezet om de dienstregeling op peil te houden dan
wel het ov te verbeteren en in te richten op een veranderde reizigersvraag.
Deze conclusie staat overigens los van de herijking van de kaartprijzen van het studentenreisproduct
die ik met de ov-partijen heb uitgevoerd. Om de effecten van de motie-Bikker c.s.
niet teniet te doen, heeft het kabinet op 17 november jl. besloten om bij het doorzetten
van de herijking van de vergoeding aan vervoerders voor het gebruik van het studentenreisproduct,
de middelen die hiermee vrijvallen op de OCW-begroting via de IenW-begroting weer
aan te laten wenden voor het ov. Dit is een eenmalige maatregel voor 2024. De Staatssecretaris
werkt momenteel uit hoe dat precies vormgegeven gaat worden. Hierover zijn afspraken
gemaakt binnen het NOVB begin februari en deze worden vastgelegd in de Voorjaarsnota.
Effecten voor de Rijksbegroting
De leden van de D66-fractie constateren dat een herijking effect zou kunnen hebben
op de begroting van de rijksoverheid. Zij vragen of een mogelijke stijging van de
kosten van het studentenreisproduct is voorzien in de begroting van het Ministerie
van OCW. Zij vragen mij wat het effect zou zijn voor onderwijs, cultuur of wetenschap
als ik hogere kosten moet dekken.
In de ontwerpbegroting 2024 is voor de uitgaven aan het studentenreisproduct nog geen
rekening gehouden met een verandering van de prijs per kaart voor de jaren 2024 en
verder. Dit komt omdat ten tijde van het opstellen van de OCW-begroting nog geen duidelijkheid
was over de resultaten van het herijkingsonderzoek.
Als de herijking leidt tot een lagere prijs, is dit een meevaller op de OCW-begroting.
Conform begrotingsregels kan een meevaller op de OCW-begroting worden ingezet om eventuele
tegenvallers te dekken. Als het resterende saldo positief is, valt dat vrij voor generale
beeld en kunnen hier tegenvallers elders op de Rijksbegroting mee gedekt worden. Als
de herijking leidt tot een hogere prijs, dan is sprake van een tegenvaller op de OCW-begroting
die conform begrotingsregels met bezuinigingen elders op de OCW-begroting zal moeten
worden gedekt.
Als gevolg van het kabinetsbesluit om de meevaller op het contract voor het studentenreisproduct
in 2024 in te zetten voor compensatie aan het ov, is deze in het voorjaar niet meer
beschikbaar in het geval dat tegenvallers op de OCW-begroting opgevangen moeten worden.
In het uiterste geval kan dat leiden tot bezuinigingen op het vlak van onderwijs,
cultuur en wetenschap. Bij Voorjaarsnota zullen de effecten van de referentieraming
en studiefinancieringsraming bekend zijn en wordt duidelijk wat de exacte gevolgen
voor de OCW-begroting zullen zijn.
Relevant hierbij is dat de aanpassing van de contractvergoeding als gevolg van de
herijking ook consequenties heeft voor studenten. De herijking vormt immers ook de
basis voor de normbedragen die aan studenten wordt toegerekend voor gebruik van het
studentenreisproduct. Als de prijs volgens de herijking aangepast wordt, krijgen studenten
een ander bedrag opgeteld bij hun prestatiebeurs voor gebruik van het studentenreisproduct.
Dat is met name een consequentie voor studenten die hun diploma niet halen, en hun
studieschuld dus terug moeten betalen. De herijking voor 2024 leidt tot verlaging
van de vergoeding en daarmee een lager normbedrag voor studenten. Dit staat in verhouding
met het reisgedrag zoals vastgesteld in het herijkingsonderzoek.
Is een mogelijke stijging de kosten van het OV-stelsel voorzien in de begroting van
het Ministerie van I&W? Wat zou het effect zijn als het Ministerie van I&W hogere
kosten moet dekken?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op eerdere vragen van uw fractie over dit onderwerp.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over mijn intentie om de bijdrage
aan het OV landelijk met € 200 miljoen terug te schalen. Deze leden vragen hoe de
uitkomst van de herijking (€ 200 miljoen korten van de bijdrage van OCW aan het landelijk
OV) verenigbaar is met de wens van de Kamer om € 300 miljoen beschikbaar te stellen
om de prijsverhogingen in het OV te voorkomen. Met deze korting zullen het amendement
van het lid Bikker41 en de motie van het lid Grinwis c.s.42, waarbij dus deze € 300 miljoen is uitgetrokken om de prijsverhogingen in het OV
tegen te gaan, teniet worden gedaan. De leden horen graag waarom het kabinet denkt
dat dit verenigbaar is.
Sinds 2010 heeft de Staat (Minister van OCW) een privaatrechtelijke overeenkomst waarin
de omvang van en voorwaarden voor levering en uitvoering van het studentenreisproduct
zijn geregeld. Ten aanzien van de vergoeding die OCW aan de ov-bedrijven betaalt voor
het reisproduct is een model voor prijsbijstelling (herijking en indexatie) afgesproken.
Dat gaat uit van een basisvergoeding (kaartprijzen) dat driejaarlijks wordt herijkt
aan de hand van het gemiddelde reisgedrag per kaartcategorie, zoals ik ook aangaf
in antwoord op vragen van de VVD- en D66-fractie over dit onderwerp.43
Op grond van dit contract worden bij een substantiële verandering in het reisgedrag
de kaartprijzen aangepast. Ik zie geen ruimte om daarvan af te wijken en een ander
bedrag te betalen dan is gerechtvaardigd op basis van het reisgedrag van studenten.
Als zij meer reizen, moet OCW en studenten via hun prestatiebeurs meer betalen. Als
studenten minder reizen, moet OCW via hun prestatiebeurs minder betalen.
De herijking is geen beleidskeuze, maar een contractuele verplichting waar het kabinet
zich aan wil houden. Als het reisgedrag van studenten verandert, is het onvermijdelijk
dat de vergoeding voor het reisproduct meebeweegt.
Ik begrijp dat het ov op dit moment te maken heeft met diverse uitdagingen, zoals
veranderd reisgedrag en hogere brandstofkosten, en dat de Kamer de wens heeft uitgesproken
om het ov aanvullend financieel te steunen. Dat laat echter onverlet dat ik mij te
houden heb aan het contract en de regels voor financieel beheer, waarbij ik niet kan
afwijken om te betalen voor een bepaald aantal kilometers dat studenten niet meer
blijken te reizen.
In het geval dat ik zou besluiten om niet te herijken, zouden de middelen die daardoor
naar het ov gaan, ten koste gaan van de middelen op de OCW-begroting. Daarnaast zouden
ook studenten die hun diploma niet halen en hun prestatiebeurs moeten terugbetalen,
geconfronteerd worden met een hogere schuld dan gerechtvaardigd op basis van het reisgedrag,
doordat het normbedrag voor het studentenreisproduct hoger komt te liggen. Het kabinet
heeft daarom besloten om de herijking door te zetten, maar de verwachte meevaller
op de OCW-begroting in te zetten om het ov in 2024 eenmalig te compenseren. Hiervoor
verwijs ik naar antwoorden van de VVD- en D66-fractie over dit onderwerp.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd hoe ik denk over het gekozen ijkmoment.
De cijfers die zijn gebruikt, zijn achterhaald en een aantal «bijzondere omstandigheden»
maken dat de cijfers niet representatief zijn voor de actuele situatie in het OV.
De omstandigheden zijn onder andere: de nadagen van corona die nog steeds invloed
hebben op het OV, het terugkeren van de studiebeurs (wat zorgt voor een veel grotere
instroom van studenten dan verwacht) en de woningnood bij onder andere studenten (woningtekorten
maken dat studenten thuis blijven wonen of niet in de buurt van hun opleiding wonen,
wat resulteert in een groeiende behoefte aan het studentenreisrecht). Deze «bijzondere
omstandigheden» zorgen ervoor dat het ijkmoment niet representatief is en dat de behoefte
aan goed OV voor studenten juist groeit. Deze leden vragen zich af waarom ik in mijn
reactie op de brief OV-NL/DOVA niet ben ingegaan op de onderbouwde «bijzondere omstandigheden»
tijdens de meetperiode, waardoor volgens OV-NL/DOVA een niet representatief beeld
ontstaat.
Ik ben bekend met de bijzondere omstandigheden die de vervoerders benoemen. Mijn departement
is daar veelvuldig met hen over in gesprek geweest en het departement heeft daar eerder
schriftelijk meermaals op gereageerd. Ik ben niet van mening dat deze omstandigheden
van invloed zijn op de resultaten van het herijkingsonderzoek. De coronabeperkende
maatregelen zijn namelijk al in het voorjaar van 2022 opgeheven en ik zie geen objectieve
aanleiding op grond waarvan blijkt dat het te voorspellen valt dat het reisgedrag
op korte termijn zal veranderen. Na corona is er een structurele verandering in de
het ov-gebruik in de hele maatschappij. Dit lijkt geen overgangsverschijnsel te zijn,
maar is een nieuw normaal, zoals ook het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid concludeert.44 Ik ben daar niet opnieuw op ingegaan in mijn laatste brief aan de vervoerders.
De leden van de CDA-fractie zijn ook benieuwd of ik de mening deel dat dit bijzondere
factoren zijn, dat het ijkmoment niet representatief is en dat een herijking op basis
van actuele gegevens een beter en vollediger beeld zal geven dan het gebruik van de
oudere cijfers. Deze leden ontvangen graag een nauwgezette en volledige onderbouwing.
Ik deel die mening niet voor zover het de herijking betreft. Ten tijde van de coronabeperkende
maatregelen was er ontegenzeggelijk sprake van een bijzondere situatie met invloed
op de gehele samenleving. Het herijkingsonderzoek is destijds uitgesteld en heeft
nu plaatsgevonden in een periode waarin de coronamaatregelen al lange tijd voorbij
waren. Ik zie geen reden om aan te nemen dat het mogelijk veranderde reisgedrag toe
te schrijven is aan een effect van overheidsmaatregelen rondom Covid-19. Mocht het
reisgedrag van studenten veranderd zijn na corona van studenten net als andere reizigers,
dan is het gerechtvaardigd dat OCW niet meer betaalt voor het studentenreisproduct
dan nodig. Daar is het model voor de prijsbijstelling in het ov-contract ook op geënt:
de contractpartijen in staat stellen om een reële vergoeding te betalen op basis van
het reisgedrag.
Zoals ik daarnaast al aangaf in mijn antwoord op hiervoor gestelde eerdere vragen,
ziet de herijking niet op de studentenaantallen, maar alleen de kaartprijzen. Als
er een grotere instroom van studenten is en zij hebben recht op een reisproduct en
activeren dat, dan zal dat in 2024 doorwerken in de vergoeding voor vervoerders, ongeacht
of er een herijking plaatsvindt of niet. Er zijn dan immers meer studenten waarvoor
betaald dient te worden. De vervoerders worden dus altijd volledig vergoed voor het
aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van het reisproduct in een bepaald jaar.
Ik ben me er wel van bewust dat het altijd mogelijk is dat studenten weer meer of
minder gaan reizen. Daarom heb ik het eerdergenoemde aanbod gedaan om per 1 januari
2025 nog een herijking door te voeren. Het reisgedrag maakt daarbij dat ik het niet
uitsluit dat de volgende herijking alsnog een resultaat oplevert dat niet (voldoende)
positief is voor de ov-bedrijven. Dat kan desondanks niet tot gevolg hebben dat de
rekening bij studenten wordt neergelegd.
De leden van de CDA-fractie benoemen dat volgens het Kennisinstituut Mobiliteitsbeleid
forensen vaker thuis zijn gaan werken en dat dit een flink effect heeft op het OV-gebruik.
Gelijktijdig lag het OV-gebruik de afgelopen drie weken op 92% ten opzichte van 2019.
Deze leden horen graag hoe ik verklaar dat studenten desondanks minder zouden reizen
volgens het onderzoek. Dit wordt immers niet gestaafd door de cijfers van Translink,
zo stellen zij.
Het herijkingsonderzoek is inmiddels afgerond. De publieksversie daarvan heb ik eerder
aan de Kamer gestuurd. Het onderzoek is gebaseerd op analyses van de data van Translink.
Uit de resultaten blijkt dat studenten feitelijk minder hebben gereisd in de onderzoeksperiode.
Dit ligt ook in lijn met de prognoses van het KiM, dat stelt dat het reisgedrag in
het ov in de gehele samenleving achterblijft ten opzichte van 2019.45
De leden van de CDA-fractie willen ook graag weten of het niet mogelijk is om een
nieuw herijkingsmoment te kiezen, en anders of ik bereid ben om tot de OCW-begrotingsbehandeling
2024 geen onomkeerbare stappen te nemen. Tevens heb ik voorgesteld om de volgende
herijking vervroegd te laten plaatsvinden, namelijk in januari 2025, om zo de openbaarvervoerbedrijven
en decentrale overheden tegemoet te komen. Deze leden zijn benieuwd of ik de opvatting
deel dat een dergelijk aanbod alleen zinvol is als het huidige contract – dus zónder
de aangekondigde korting – tot die tijd bevroren wordt. Indien dit niet het geval
is, horen de leden graag waarom dit niet zo is en of ik bereid ben dit toe te zeggen.
Het kabinet heeft besloten de herijking door te voeren en de lagere betaling aan de
vervoerders voor het studentenreisproduct aan te wenden om het ov in 2024 eenmalig
te compenseren voor de gevolgen van de herijking. Op deze wijze wordt het ov-contract
gerespecteerd en wordt voorkomen dat studenten in 2024 een te hoog bedrag voor de
prestatiebeurs reisvoorziening betalen. Ik vind het namelijk ongewenst als studenten
en het onderwijs de rekening betalen voor instandhouding van het ov.
Het aanbod om per 1 januari 2025 nogmaals een herijking door te voeren, bespreek ik
momenteel met het ov. Mocht het reisgedrag de komende tijd veranderen, dan werkt dat
met een extra herijking sneller door in de contractvergoeding. Overigens sluit ik
niet uit dat het extra herijkingsonderzoek wederom kan leiden tot een resultaat dat
negatief is voor de ov-bedrijven. Het is vervolgens niet aan de orde dat dit kan leiden
tot een situatie waarin de rekening bij studenten komt te liggen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe ik de uitspraken uit de beslisnota bij de Ontwerp-concessie
Hoofdrailnet 2025–2033 dat het «ondoelmatig is om grote wijzigingen in het studentenreisproduct
door te voeren» en «de relatief beperkte besparing voor OCW weegt niet op tegen de
impact op het hele OV» interpreteer.46 Deze leden horen graag of dit in mijn ogen het beeld bevestigt dat de voorgenomen
korting op het studentenreisproduct onvoldoende doordacht is en een veel grotere impact
heeft op het OV voor studenten en het OV als geheel. Zij zien hier graag een gedetailleerde
toelichting.
De passage waarnaar de leden van de CDA-fractie verwijzen heeft geen betrekking op
de herijking. In deze nota wordt verwezen naar de ontwerp-concessie voor het Hoofdrailnet.
Het gaat hierbij specifiek om artikel 76, waarin een bepaling wordt voorgesteld op
grond waarvan de Staat NS moet compenseren voor het netto financieel effect als gevolg
van beleidswijzigingen op het studentenreisproduct. Het gaat daarbij dus niet om vigerend
beleid, zoals de herijking, omdat dit reeds deel uitmaakt van het contract. De bepaling
is grotendeels gelijk aan artikel 70 in de huidige HRN-concessie.
Een van de gevolgen van deze bepaling is dat een mogelijke beleidsmatige besparing
op het studentenreisproduct weinig oplevert, omdat NS daarvoor gecompenseerd dient
te worden wanneer dit leidt tot inkomstenderving, terwijl deze besparing wel effect
heeft op het ov en het reisrecht van studenten. Door het besparingsverlies staan daar
echter relatief weinig middelen tegenover die vrijvallen en voor andere doeleinden
ingezet kunnen worden. Overigens benadruk ik dat het kabinet geen voornemens heeft
om het studentenreisproduct aan te passen.
De leden van de CDA-fractie vragen ook wat de gevolgen zullen zijn van deze korting.
Deze leden vragen of ik onderzocht heb welke gevolgen de voorgenomen korting op het
budget voor de OV-studentengelden heeft voor het aanbod van OV door de openbaarvervoerbedrijven.
Zo ja, dan horen de leden graag hoe het kabinet beziet hoe de bedrijven en regionale
overheden hier naar verwachting op gaan reageren en wat dit betekent voor het aanbod
aan studenten en andere reizigers.
Door het besluit van het kabinet zal het ov in 2024 eenmalig compensatie ontvangen
voor de gevolgen van de herijking. Hiermee wordt het ov in staat gesteld om zich voor
te bereiden op de noodzakelijke transitie als gevolg van het veranderde reisgedrag.
Ook horen zij graag of er in kaart is gebracht welke buslijnen en treinen worden geschrapt
en of de studenten hun opleiding op tijd kunnen bereiken. Eveneens horen de leden
graag in welke mate deze lijnen geïsoleerd zijn, dat wil zeggen: bedoeld voor studenten
en voor het bereiken van een studentenlocatie. Daarbij zijn sommige opleidingen zoals
ROC’s47 veel decentraler gelegen dan de meeste hogescholen en universiteiten. De leden van
de CDA-fractie horen graag of dit zou betekenen dat verminderd gebruik van met name
de buslijnen in de regio ervoor zou kunnen zorgen dat er hele lijnen geschrapt worden,
waardoor anderen ook gedupeerd worden. Deze leden horen graag waarom het kabinet dit
niet heeft laten onderzoeken, als dit het geval is. En of het kabinet de opvatting
deelt dat het minstens onzorgvuldig is om een substantiële korting op te leggen zonder
dat de gevolgen daarvan grondig onderzocht zijn.
Hiervoor verwijs ik onder meer naar het antwoord op eerdere vragen van de D66-fractie
over dit onderwerp.
Er kan overigens niet concreet gezegd worden waar de bereikbaarheid het meest onder
druk staat. Dat heeft onder meer te maken met de bekostiging van de betreffende concessie
en het percentage van de bekostiging die de studentenreisproductmiddelen daarvan uitmaken.
Kosten worden gemaakt per dienstregelingsuur. Om een bepaalde dienstregeling te rijden
is er een aantal dienstregelingsuren nodig. Daarmee zijn bepaalde standaardkosten
gemoeid. Bij minder opbrengsten zoals bij een korting op de studentenreisproductmiddelen,
zal dit dus leiden tot minder dienstregelingsuren en dus een verschraling van de dienstregeling.
Waar die dan in een concessie neerdalen, bijvoorbeeld door het schrappen van verbindingen
in de daluren of in het weekend, is per concessie verschillend.
Tevens zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of ik over de gevolgen van de voorgenomen
korting afstemming heb gezocht met de bewindspersonen van het Ministerie van I&W en
zo ja, wat hiervan de uitkomst was. Deze leden horen graag of ik de belangen van de
studenten heb meegewogen in de beslissing om een dergelijke korting op te leggen en
wat volgens nog de waarde is van het studentenreisrecht als er onvoldoende openbaar
vervoer naar het onderwijs voorhanden is. Openbaarvervoerbedrijven hebben een vervoerplicht,
ook voor studenten. Bovendien, zodra de OV-bedrijven moeten gaan afschalen, zullen
niet alleen de studenten daar last van hebben, maar ook sommige regio’s die voor ruim
25% afhankelijk zijn van studentenopbrengsten. Het gaat om groot geld en substantiële
impact op het voorzieningenniveau. Met name regio’s buiten de Randstad worden extra
getroffen en de groep is dus breder dan alleen studenten. Het OV in deze gebieden
zal naar verwachting verschralen. De leden van de CDA-fractie horen graag een nadrukkelijke
reflectie van het kabinet op elk van deze punten.
Ik weeg nadrukkelijk de belangen van studenten mee bij besluiten over het studentenreisproduct.
Tegelijkertijd heb ik mij te houden aan contractuele afspraken, waar de herijking
deel van uitmaakt. Een afwijking van de herijking zou, zoals ik eerder aangaf, leiden
tot een hogere prestatiebeurs voor studenten. Studenten die hun diploma niet binnen
tien jaar halen, worden negatief financieel geraakt als het normbedrag voor de reisvoorziening
hoger is dan gerechtvaardigd. Dat vind ik onwenselijk.
Ik heb vanzelfsprekend gesproken over de herijking van het studentenreisproduct met
de Staatssecretaris van IenW. In het licht van de oproep van de Tweede Kamer om het
ov financieel te steunen, heeft dat geleid tot het kabinetsbesluit van 17 november
jl. om het ov eenmalig te compenseren voor de herijking. De herijking zelf wordt wel
doorgevoerd, omdat het kabinet ook van mening is dat studenten niet de rekening moeten
betalen voor instandhouding van het ov.
De Staatssecretaris van IenW heeft de uitvoering, effectuering en samenloop van de
moties Bikker c.s., Grinwis c.s. en Krul c.s. tezamen met bovengenoemd besluit aangegeven
in haar brief over de extra middelen die het regionaal ov in vloeien.48,
49,
50,
51
Samen met de sector (decentrale overheden en vervoerders) heeft de Staatssecretaris
onderzocht hoe de middelen die het ov in vloeien het best verdeeld konnen worden,
Hierover zijn afspraken gemaakt in het NOVB begin februari. Naast de € 300 miljoen
voor het regionaal ov die uw Kamer structureel beschikbaar heeft gesteld voor het
regionaal ov (ongeveer de helft daarvan om prijsstijgingen in het ov tegen te gaan
en de andere helft om het ov-aanbod op peil te houden) komt er nog eens circa € 100
miljoen van middelen die worden overgeheveld naar de OCW-begroting in het stads- en
streekvervoer terecht.
Ook horen deze leden graag of ik verwacht dat de OV-bedrijven invulling gaan geven
aan deze vervoersplicht als deze bedrijven vanuit het Rijk worden gekort. Zij zijn
benieuwd hoe ik hierover denk.
Met de aanvullende financiële steun vertrouw ik erop dat de ov-bedrijven in staat
zijn om zich voor te bereiden op de noodzakelijke transitie en tegelijkertijd te voldoen
aan de vervoersvraag van reizigers, waaronder studenten.
Tot slot zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of ik heb onderzocht welke kosten
het naderhand weer moeten opschalen van de OV-lijnen met zich meebrengen voor OV-bedrijven
en regionale overheden. Deze leden horen graag of het kabinet het in het licht van
die kosten niet verstandiger acht om de huidige budgetten te bevriezen, een nieuwe
herijking te doen per 1 januari 2025 en dan verdere stappen te nemen, met inachtneming
van alle met de voorgenomen korting samenhangende kosten en gevolgen. Zij horen graag
waarom het kabinet dit wel of niet verstandiger acht.
Om de effecten van de motie-Bikker c.s. niet teniet te doen, heeft het kabinet op
17 november jl. besloten om bij het doorzetten van de herijking van de vergoeding
aan vervoerders voor het gebruik van de studenten ov-kaart, de middelen die hiermee
vrijvallen op de OCW-begroting via de IenW begroting weer aan te laten wenden voor
het ov.52
Afspraken zijn hierover gemaakt binnen het NOVB begin februari en worden vastgelegd
in de Voorjaarsnota.
Daarnaast heb ik vervoerders aangegeven dat ik bereid ben door te gaan met meten en
opnieuw te herijken per 2025. Mocht het reisgedrag van studenten weer zijn toegenomen,
kan dat leiden tot nieuwe normbedragen. Dat geldt ook bij een afname. Overigens sluit
ik niet uit dat het resultaat niet (voldoende) positief is voor de ov-bedrijven. In
dat geval kan er echter geen sprake zijn van een situatie waarin de rekening bij studenten
wordt neergelegd.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de onderhavige brief. Deze leden hechten eraan dat studenten gebruik kunnen maken
van het openbaar vervoer, maar vinden het niet nodig dat aan de studentenreisvoorziening
meer onderwijsgeld wordt besteed dan strikt noodzakelijk. Het baart de leden echter
zorgen dat de gehele OV-sector voorziet het aanbod van openbaar vervoer te moeten
verschralen (blijkens de brief van OV-NL), nu ik een forse korting van € 200 miljoen
wil doorvoeren op de contractvergoeding voor de studentenreisvoorziening. OV-NL noemt
de meting die ten grondslag ligt aan de verwachte herijking van het aantal studenten
dat gebruik maakt van het reisrecht «niet representatief», omdat er met ingang van
september 2023 aanmerkelijk méér studenten zouden zijn door de herintroductie van
de basisbeurs en omdat studenten in verband met de verhoogde rente op de studieschuld
per 1 januari 2023 slechts tijdelijk hun studentenreisproduct zouden hebben stopgezet.
Hoe beoordeelt de Minister de opvatting van de vervoerders en decentrale overheden
dat de Minister werkt met een niet-representatieve ijkperiode, zo vragen zij.
Ten aanzien van de suggestie dat de herijkingsperiode niet-representatief zou zijn
verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van de leden van de VVD- en CDA-fractie.
Ik wil hierbij nogmaals benadrukken dat de herijking toeziet op de kaartprijs door
te kijken naar het gemiddeld aantal gereisde kilometers per studentenreisproduct,
niet op de studentenaantallen. De kaartprijs wordt vervolgens jaarlijks vermenigvuldigd
met het aantal studenten dat gebruik maakt van het studentenreisproduct. De vervoerders
worden dus altijd volledig vergoed voor het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt
van het reisproduct in een bepaald jaar.
Klopt het dat volgens DUO53 bij de start van het nieuwe studiejaar ruim 19.000 studenten méér dan verwacht de
basisbeurs hebben aangevraagd? Klopt het dat door de krapte op de kamermarkt meer
studenten langer in het ouderlijk huis blijven wonen?
Het klopt dat meer studenten in het hoger onderwijs een basisbeurs hebben aangevraagd
dan geprognosticeerd. In de prognose ging DUO er vanuit dat 435.000 hbo- en wo-studenten
hiervoor in aanmerking zouden komen. Naar nu blijkt zijn dit er 465.852. DUO keert
ruim € 130 miljoen basisbeurs maandelijks uit aan ho-studenten.
In de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting (LMS) 202354 wordt ingegaan op de situatie van studentenhuisvesting. De monitor meldt dat onder
andere betaalbaarheid (48% van de thuiswonenden uit het onderzoek) en het niet beschikbaar
zijn van woonruimte (20% van de thuiswonenden) redenen zijn om het ouderlijk huis
niet te verlaten. De monitor meldt ook dat er tussen collegejaar ’14–’15 en ’22–’23
sprake is van een dalend aandeel uitwonende Nederlandse studenten van 52 naar 44 procent.
In de eerste jaren werd deze daling vooral veroorzaakt door de invoering van het leenstelsel.
De daling blijft zich echter voortzetten. De tekorten op de studentenwoningmarkt lijken
daarmee een tweede oorzaak van de dalende trend te zijn.
Klopt de veronderstelling van OV-NL dat dit juist vraagt om meer beschikbaar openbaar
vervoer in plaats van de afschaling daarvan? Hoe verhoudt die toename zich dan volgens
de Minister tot zijn voornemen om juist te korten op de budgetten, zo vragen zij.
Ik deel de mening dat het openbaar vervoer belangrijk is voor de borging van de toegankelijkheid
van het onderwijs. Tegelijkertijd deel ik niet dat er sprake is van een voornemen
om te korten op het budget. Ik ben immers gebonden aan een contractuele verplichting,
waar de herijking deel van uitmaakt. De contractvergoeding fluctueert daardoor en
het reisgedrag van studenten kan leiden tot een verhoging of verlaging. De herijking
van de contractvergoeding zal echter in 2024 incidenteel worden gecompenseerd, waarmee
het ov aanvullend in staat wordt gesteld om zich voor te bereiden op de transitie
als gevolg van veranderd reisgedrag in de samenleving.
De leden vragen hoe ik de bijzondere omstandigheden tijdens de meetperiode waar OV-NL
en DOVA op wijzen in hun brief beoordeel. Is de vrees van stads- en streekvervoerders
terecht dat zij nu hun aanbod moeten afschalen, waarbij niet alleen studentenlijnen,
maar ook andere lijnen die van groot belang zijn voor werkende jongeren en de overige
regionale bevolking in gevaar komen?
In mijn positie als verantwoordelijk Minister voor het studentenreisproduct zie ik
mijn rol als grote klant van het ov. Het studentenreisproduct wordt ingekocht via
contractuele afspraken. In de situatie als grote klant van het ov ben ik niet in de
positie om uitspraken te doen over de operationele gevolgen voor de ov-bedrijven.
Als de contractuele herijking leidt tot verlaging van de contractvergoeding, dan kan
ik niet uitsluiten dat de stads- en streekvervoerders maatregelen moeten nemen. Met
het kabinetsbesluit om het ov te compenseren voor 2024, en om de kaartprijzen in 2025
nogmaals te herijken, verwacht ik dat zij in staat worden gesteld om zich voor te
bereiden op 2025 en het structureel veranderde reisgedrag.
Heeft de Minister onderzocht welke gevolgen dat heeft voor onderwijsinstellingen,
welke instellingen en welke OV-verbindingen hierdoor geraakt worden en in welke mate
en wat dit betekent voor de betrokken studenten, zo vragen zij. Zo nee, waarom niet
en ben ik bereid om dat alsnog samen met de vervoerders te onderzoeken en de Kamer
daarover te informeren?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van de herijking voor studenten en onderwijsinstellingen.
Dat is ook niet mogelijk, omdat ik geen zicht heb op de gevolgen voor het ov-aanbod
van de vervoerders.
Ben ik tevens bereid om hangende dit onderzoek en de gesprekken met decentrale overheden
en vervoerders daarover de huidige budgetten te bevriezen zodat de onzekerheid voor
2024 wordt weggenomen en er een dienstregeling op regulier niveau kan worden gehandhaafd,
zoals OV-NL wil? Zo nee, kan ik dan toelichten waarom niet?
Nee, ik zie geen mogelijkheid om de huidige budgetten te bevriezen. Zoals ik aangaf
in mijn eerdere antwoorden, ben ik gebonden aan contractuele verplichtingen. Een bevriezing
is strijdig met dit contract en onrechtmatig, omdat ik meer blijf betalen voor het
studentenreisproduct dan contractueel is afgesproken. Ik heb daarom geen mogelijkheid
om de contractvergoeding te bevriezen. Daarnaast heeft het niet herijken ook gevolgen
voor de OCW-begroting en voor studenten, zoals reeds ook al eerder aangegeven in het
antwoord op de vraag van de D66-fractie over dit onderwerp. Ik ga ervan uit dat het
kabinetsbesluit voor eenmalige compensatie in 2024 het ov voldoende ruimte biedt om
zich voor te bereiden op de transitie als gevolg van veranderd reisgedrag in de samenleving.
Deze leden vragen of ik mijn antwoorden gedetailleerd kan toelichten. Deelt de Minister
de opvatting van OV-NL dat voor bepaling van de reisbehoefte en bijbehorende financiering
in 2024 uitgegaan moet worden van genormaliseerde en realistisch verwachte reizende
studenten en de bijbehorende vereiste financiering van het studentenreisproduct? Zo
nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat moet worden uitgegaan van genormaliseerde en realistische aantallen.
Zoals ik reeds eerder heb aangegeven in antwoord op eerdere vragen van de VVD- en
CDA-fractie over dit onderwerp, zie ik geen reden om de representativiteit van dit
herijkingsonderzoek in twijfel te trekken.
Waarom is de Minister gegeven de omstandigheden en de dreigende afschaling niet bereid
om alsnog uit te gaan van realistische getallen zoals die zullen gelden voor 2024
en daartoe voorlopig de budgetten uit 2023 te bevriezen, zoals de decentrale overheden
en de vervoerders verzoeken?
Ook op dit antwoord verwijs ik graag naar de eerdere antwoorden, zoals het antwoord
op de eerste vraag van de VVD-fractie. De herijking richt zich alleen op de kaartprijs,
die wordt bijgesteld aan de hand van het veranderde reisgedrag van de student. Het
gaat hier dus om passendere kaartprijs op basis van het actuele reisgedrag dan in
het geval er niet wordt herijkt, omdat die prijs is gebaseerd op reisgedrag in het
studiejaar 2018/2019 (voor corona). De kaartprijs wordt vervolgens betaald (naar rato
van maanden gebruik) voor elke student die gebruik heeft gemaakt in een bepaald jaar
van het studentenreisproduct. Daarnaast wil ik ook nog verwijzen naar de budgettaire
consequenties voor de OCW-begroting en studenten (zie daarvoor het antwoord op de
eerdere vraag van de D66-fractie over dit onderwerp).
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen of ik de mening deel dat
voor het bepalen van de financieringsbehoefte voor het studentenreisproduct niet geleund
kan worden op cijfers en aannames die stammen uit het verleden waarin de genoemde
«bijzondere omstandigheden» de realiteit beïnvloeden. Zo nee, waarom niet? Is de Minister
bereid om op grond van de gesignaleerde problemen een herberekening te maken ten behoeve
van de contractvergoeding, zo vragen zij.
Ik ben het met deze leden eens dat niet geleund kan worden op cijfers en aannames
die stammen uit het verleden. In het geval van het niet herijken is dit ook daadwerkelijk
het geval. De kaartprijs zou dan namelijk gebaseerd blijven op het reisgedrag in het
studiejaar 2018/2019. De huidige herijking kijkt naar het reisgedrag in het studiejaar
2022/2023, het meest recente jaar waarvoor we gegevens kunnen hebben om te herijken
in 2024. In eerdere antwoorden op vragen van de VVD- en CDA-fractie over dit onderwerp
heb ik reeds aangegeven waarom ik vind dat het huidige onderzoeksjaar naar mijn mening
representatief is, en representatiever is dan uitstel van de herijking en de resultaten
uit het studiejaar/herijkingsjaar 2018/2019 gebruiken.
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie vragen of het niet vreemd is dat
het kabinet na een motie van de Kamer enerzijds, die € 420 miljoen vrijmaakt voor
versterking van het openbaar vervoer55, vrijwel gelijktijdig € 260 miljoen daarvan terughaalt door de voorgenomen korting
op het studentenreisproduct.
De herijking is een contractuele afspraak waaraan ik mij heb te houden. Ik zie echter
de duidelijke oproep van de Kamer om het ov te ondersteunen in de motie-Bikker c.s.
en de motie-Krul c.s.56,
57 Daarom heeft het kabinet besloten tot de eerdergenoemde maatregelen om de meevaller
op het contract voor het studentenreisproduct, als gevolg van de herijking, aan te
wenden om het ov in 2024 eenmalig te compenseren. Zie hiervoor eveneens de brief van
de Staatssecretaris van IenW aan uw Kamer over de extra middelen die het ov invloeien.58
De leden vragen of ik ook overlegd heb met de Staatssecretaris van I&W vóórdat ik
mijn besluit nam? Hoe weegt de Staatssecretaris van I&W de bezwaren, overwegingen
en argumenten van OV-NL in dezen? Zouden beide bewindslieden ook willen bezien of
er voor studenten met een beperking of andere bijzondere omstandigheden een OV-kaart
voor de hele week kan komen en zij niet per se een keuze moeten maken tussen een weekendkaart
of een kaart voor door de week? Zo nee, waarom niet?
Ik heb meerdere malen met de Staatssecretaris van IenW gesproken. Het kabinet heeft
uiteindelijk besloten tot de incidentele compensatie voor de gevolgen van de herijking
in 2024. Daarbij blijft het van belang dat ik het contract met de ov-bedrijven respecteer
en studenten niet de rekening krijgen voor de instandhouding van het ov.
Ik ben niet voornemens om het studentenreisrecht aan te passen of uit te breiden.
De eventuele keuze om het reisrecht uit te breiden is aan een volgend kabinet.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik kan toelichten waarom ik heb besloten
het verzoek van OV-NL en DOVA tot bevriezing van de contractvergoeding en uitstel
van de herijking af te wijzen. Heeft de Minister daarin de mogelijke na-effecten van
de coronamaatregelen en het tijdelijke stopzetten van de studiefinanciering en OV-reisproducten
door veel studenten meegewogen, zo vragen zij.
De herijking ziet alleen toe op de kaartprijzen, niet op de studentenaantallen. De
aantallen fluctueren jaarlijks en de contractvergoeding wordt berekend op basis van
het aantal reisrechthouders (studenten) tegen de geldende kaartprijs. Ten aanzien
van de coronamaatregelen is onder meer door het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid
geconcludeerd dat het ov-gebruik na corona structureel is veranderd.59 Het is niet voor de hand liggend dat dit op korte termijn verandert. Mede hierom
heeft het kabinet besloten om het ov in 2024 eenmalig voor de gevolgen van de herijking
te compenseren, zodat het ov zich kan voorbereiden op deze nieuwe, structurele situatie.
Voor een nadere toelichting verwijs ik graag naar de eerdere antwoorden omtrent de
werking van de herijking en hoe studentenaantallen meewegen in de totale contractvergoeding
(zie het antwoord op de eerste vraag van de VVD-fractie), de representativiteit van
het onderzoek (zie onder meer het antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp van
de VVD- en CDA-fractie), en de gevolgen voor de OCW-begroting en de student (zie het
antwoord op een eerdere vraag over dit onderwerp van de D66-fractie).
Kan de Minister ook toelichten waarom het gegeven dat volgens recente cijfers van
DUO 19.000 studenten meer dan verwacht een basisbeurs hebben aangevraagd geen aanwijzing
is dat de vervoersbehoefte wellicht hoger is dan uit de herijking zou blijken?60
In antwoord op deze vraag verwijs ik ook graag naar het antwoord op de eerste vraag
van de VVD-fractie. In de herijking wordt alleen gekeken naar het gemiddelde reisgedrag
(in kilometers) van een student, niet naar het aantal studenten voor de komende jaren
waarmee gerekend wordt. De herijking heeft daarom alleen effect op de prijs per kaart,
niet over het aantal kaarten/studenten. De vervoerders ontvangen elk jaar een vergoeding
voor elke student die gebruik maakt van het studentenreisproduct.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de brief van OV-NL en DOVA dat deze
verwachten dat de contractvergoeding naar verwachting verlaagd zal worden met € 260
miljoen. Verwacht de Minister dit ook, zo vragen zij. Zo nee, wat is dan mijn verwachting
omtrent de verandering van de contractvergoeding?
De bijstelling als gevolg van het herijkingsonderzoek bedraagt € -207,5 miljoen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe ik reflecteer op het standpunt van
de Staatssecretaris van I&W, die aangeeft dat de aangenomen motie van het lid Bikker
c.s.61 niet goed wordt uitgevoerd als er wordt gekort via de herijking. Heeft de Minister
hierover gesproken met de Staatssecretaris van I&W? Wat waren de uitkomsten van dit
gesprek?
Ik verwijs hiervoor naar het kabinetsbesluit van 17 november 2023 over aanvullende
financiële steun aan het ov.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota bij onderhavige brief
dat I&W aangeeft dat het aanbod voor een extra herijking in 2025 weinig soelaas biedt
voor de korte termijn. Waarom is dit voor mij geen reden om van het voorgenomen besluit
af te wijken en de contractvergoeding voor het studentenreisproduct van 2023 te bevriezen
voor het jaar 2024, zo vragen zij.
Ik zie geen ruimte om van het contract af te wijken. Daarnaast zou een afwijking van
het contract betekenen dat dit ten koste gaat van middelen van de onderwijsbegroting
die daadwerkelijk voor het onderwijs bedoeld zijn, en dat er ook consequenties kunnen
zijn voor studenten die hun studie niet halen en hun prestatiebeurs moeten terugbetalen.
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen van de PvdA- en GroenLinks-fractie en de
D66-fractie en het kabinetsbesluit.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of hij kan toelichten hoe
hij de toegankelijkheid en bereikbaarheid van onderwijsinstellingen, maar ook van
zorginstellingen die in de nabijheid van universiteiten zijn gevestigd, kan garanderen
als de vervoerders worden gedwongen frequenties van (studenten)lijnen fors te verlagen.
Wil de Minister onderbouwen hoe alle studenten en overige reizigers straks nog passen
in het resterende OV-aanbod, bijvoorbeeld middels concrete afspraken met vervoerders?
Zoals ik heb aangegeven in eerdere antwoorden over dit onderwerp van de VVD-, D66-
en PvdA- en GroenLinks-fractie, fluctueert de contractvergoeding voor het studentenreisproduct
op basis van het reisgedrag van studenten. Vanuit mijn contractuele verplichting en
het rechtvaardigheidsperspectief kan ik niet meer betalen voor het reisproduct dan
reëel is op basis van het reisgedrag. Het zou niet eerlijk zijn voor studenten als
zij onnodig veel betalen voor hun reisproduct. Met het kabinetsbesluit verwachten
de Staatssecretaris van IenW en ik dat het ov zich het komende jaar kan voorbereiden
op de noodzakelijke transitie.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen waarom ik een referentiemoment uit het verleden
gebruik dat niet representatief is voor het huidige aantal reizende studenten. Ook
vragen deze leden welke bezwaren ik precies heb tegen het bevriezen van de huidige
budgetten en het gebruik van een wel representatieve referentiedatum.
Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere antwoorden, in het bijzonder het antwoord op
de vraag van de PvdA- en GroenLinks-fractie over dit onderwerp. Ik deel nadrukkelijk
de mening dat gebruik moet worden gemaakt van een representatieve referentiedatum.
In eerdere antwoorden heb ik uiteengezet waarom ik vind dat er geen objectieve aanleiding
is dat deze herijking, gebaseerd op reisgegevens uit het studiejaar 2022/2023, niet-representatief
is. Deze herijking is gebaseerd op de meest recente gegevens die beschikbaar zijn
om te kunnen herijken per 2024. Het niet herijken zou betekenen dat de kaartprijs
vanaf 2024 nog steeds gebaseerd zou zijn op de herijking gebaseerd op reisgegevens
over het studiejaar 2018/2019, wat verder in het verleden ligt en nog gegevens zijn
van voor corona. Naar mijn mening zijn deze gegevens minder representatief voor het
reisgedrag van studenten dan de reisgegevens over het studiejaar 2022/2023.
Deze leden vragen of ik kan uitleggen bij welke verlaging de kwaliteit van het openbaar
vervoer kan verslechteren en of hij specifiek kan ingaan op de mogelijke situatie
van het verdwijnen van studentenlijnen.
Ik ben niet in staat om in te schatten wat de operationele gevolgen zijn van de herijking,
hoewel de gevolgen hiervan voor 2024 incidenteel worden gecompenseerd. De ov-bedrijven
zijn verantwoordelijk om zich voor te bereiden op het structureel veranderde reisgedrag
en het voldoen aan hun concessie-eisen. Het gesprek over het al dan niet afschalen
van de dienstregeling dient dan ook gevoerd te worden met de concessieverleners.
Om de effecten van de motie-Bikker c.s. niet teniet te doen, heeft het kabinet op
17 november jl. besloten om bij het doorzetten van de herijking van de vergoeding
aan vervoerders voor het studentenreisproduct, de middelen die hiermee vrijvallen
op de OCW-begroting via de IenW-begroting eenmalig aan te wenden voor het ov. Zie
hiervoor ook het antwoord op een eerdere vraag van de D66-fractie over dit onderwerp
en de brief die de Staatssecretaris van IenW op 17 november naar de Kamer heeft gestuurd.
Daarnaast heb ik vervoerders aangegeven dat ik bereid ben door te gaan met meten en
opnieuw te herijken per 2025. Mochten studenten weer meer zijn gaan reizen, dan kan
dat leiden tot aanpassing van de contractvergoeding en het normbedrag voor studenten.
De leden van de BBB-fractie vragen ook of het waar is dat de voorgestelde korting
op de budgetten die ik uitkeer niet het gevolg is van een vrijwillige of verplichte
bezuiniging op de begroting van OCW en dat de financiële middelen waar het hier om
gaat dus gewoon beschikbaar zijn binnen de begroting van OCW.
De herijking is een gevolg van contractuele afspraken. Er is hierbij geen sprake van
een beleidskeuze. In die zin is ook geen sprake van een vrijwillige of verplichte
bezuiniging op de begroting van OCW.
Voor de volledigheid benoem ik dat hier geen sprake is van vrij beschikbaar budget.
De herijking heeft geresulteerd in een meevaller. Conform begrotingsregels kan deze
worden ingezet om met eventuele tegenvallers te salderen op de OCW-begroting, waarna
het restant ofwel vrijvalt aan het generale beeld (als er geld over is) ofwel bespaard
moet worden op de OCW-begroting (als er een tekort is).
Het kabinet heeft nu besloten de meevaller aan te wenden voor eenmalige compensatie
aan het ov. Hierdoor is het mogelijk wel noodzakelijk om te bezuinigen wanneer er
tegenvallers optreden. Voor de effecten op de begroting verwijs ik naar het antwoord
op de eerdere vraag van de D66-fractie over dit onderwerp. In het voorjaar wordt bekend
welke gevolgen er definitief zijn voor de OCW-begroting.
Bij de leden van de BBB-fractie zijn er signalen ontvangen dat, indien de voorgestelde
korting op de budgetten doorgaat, de sector een vermindering van 13.000 dienstregelingsuren
verwacht. Vindt de Minister het gezien de impact op de beschikbaarheid van het openbaar
vervoer in 2024 en daarna niet verstandiger om alsnog de huidige budgetten te bevriezen,
gedegen onderzoek te doen, een juiste en representatieve referentiedatum te kiezen
en pas op basis van die resultaten nieuwe besluiten te nemen, zo vragen zij.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de leden van de VVD-, CDA- en PvdA- en
GroenLinks-fractie.
Tot slot willen de leden van de BBB-fractie stilstaan bij de regio’s. Daarom vragen
deze leden welke betekenis de Minister en zijn collega’s hechten aan het rapport «Elke
regio telt»62, terwijl regionale overheden en vervoerders geen compensatie krijgen voor deze korting
op de budgetten. Zij vragen of ik de opvatting onderschrijf dat een student die via
regionaal openbaar vervoer reist net zo belangrijk is als een student die via het
hoofdrailnet reist.
Dat onderschrijf ik volledig.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier