Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 488 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Vastgesteld 22 februari 2024
De regering dankt de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de
schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon
met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024). De
regering is erkentelijk voor de getoonde belangstelling en de vragen van de leden
van de fracties van VVD, SGP, ChristenUnie, GroenLinks-PvdA, D66 en NSC.
Deze nota naar aanleiding van het verslag volgt de indeling van het verslag.
Inhoudsopgave
I.
Algemeen
2
1.
Inleiding
2
2.
Recente ontwikkelingen
2
3.
Wijzigingen minimumloon
4
4.
Doorwerking andere wet- en regelgeving
7
5.
Verhouding tot internationaal recht
12
6.
Caribisch Nederland
13
7.
Gevolgen van het wetsvoorstel
13
8.
Doenvermogen
19
9.
Inkomenseffecten en armoede-effecten
19
10.
Budgettaire effecten
21
11.
Regeldruk
24
12.
Uitvoering
24
13.
Evaluatie
24
14.
Ontvangen commentaren en adviezen
25
15.
Overig
28
II.
Artikelsgewijs
I. Algemeen
1. Inleiding
2. Recente ontwikkelingen
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe het bruto- en nettominimumloon op
basis van een 40-urige werkweek zich in de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld. Wat
is de procentuele stijging van het brutominimumloon vanaf bijvoorbeeld 1 juli 2020
tot en met het na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel geldende minimumloon
op 1 juli 2024? De leden van de VVD-fractie vragen verder of de regering inzichtelijk
kan maken hoe de totale werkgeverslasten voor een medewerker met het minimumloon op
basis van een 40-urige werkweek zich in deze periode hebben ontwikkeld.
Jaarlijks wordt op 1 januari en 1 juli het minimumloon geïndexeerd aan de hand van
de gemiddelde contractloonontwikkeling. Daarnaast heeft de regering per 1 januari
2023 het minimumloon beleidsmatig verhoogd en per 1 januari 2024 het minimumuurloon
ingevoerd. Op 1 juli 2014 bedroeg het minimumloon voor volwassen werknemers met een
40-urige werkweek € 8,63 per uur. Per 1 januari 2024 bedraagt het minimumuurloon € 13,27.
De stijging tussen beide momenten bedraagt 54 procent. Op 1 juli 2020 bedroeg het
minimumloon voor volwassen werknemers met een 40-urige werkweek € 9,70. De stijging
tussen 1 juli 2020 en 1 januari 2024 bedraagt 37 procent. Dit betreft de nominale
bedragen.
De ontwikkeling van het brutominimumloon, de totale werkgeverslasten en het nettoloon
zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Om de bedragen voor 2024 accuraat in beeld te brengen, is een nieuwe macro-economische
raming van het CPB nodig. Deze publiceert het CPB op 22 februari in het Centraal Economisch
Plan. De cijfers uit het Centraal Economisch Plan zijn de basis voor de indexatie
van het minimumloon per juli 2024. Antwoorden waarin gevraagd wordt naar cijfers voor
2024, zullen vóór 27 februari worden nagezonden. De onderstaande tabel zal in de nazending
worden aangevuld met de bedragen voor 2024.
Tabel 1: Werkgeverslasten, brutominimumloon en nettoloon per jaar in 2014, 2020 en
ter indicatie 2023. De bedragen voor 2024 zullen worden geactualiseerd met het juli
bedrag in de nazending.
2014
2020
2023
Totale werkgeverslasten
€ 22.582
€ 26.611
€ 31.095
Brutominimumloon
€ 19.316
€ 21.602
€ 25.463
Pensioenpremie (gemiddeld)
€ 379
€ 569
€ 778
Te betalen belasting na heffingskortingen
€ 2.724
€ 1.683
€ 1.519
Nettoloon
€ 16.213
€ 19.350
€ 23.166
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande
met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De totale
werkgeverslasten kunnen verschillen afhankelijk van o.a. sector en type contract.
Omdat de inkomstenbelasting over het gehele jaarinkomen wordt ingehouden, moeten er
aannames gedaan worden om het nettoloon te berekenen. In de berekeningen voor 2014,
2020 en 2023 is verondersteld dat iemand het gehele jaar het minimumloon verdient,
rekening houdend met de verhoging elk jaar in juli.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven of er signalen zijn dat het voor bepaalde sectoren
steeds lastiger wordt om met stijgende loonkosten werknemers die het minimumloon verdienen
in dienst te houden? Zo ja, voor welke sectoren zijn deze signalen er? Welke impact
heeft de forse stijging van het minimumloon over de afgelopen jaren en de nu voorliggende
aanvullende stijging op werkgeverslasten voor het midden- en kleinbedrijf?
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de lastendruk voor de werkgever. Kan de regering nader ingaan
op de gevolgen voor de lastendruk van de werkgever, met name voor de kleinere werkgever?
Wil zij bij haar antwoord ook de recente verhogingen van het minimumloon en de stapeling
daarvan betrekken? Welk bedrag is gemoeid met de gestapelde minimumloonverhoging per
1 januari 2023, de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024 en de voorgenomen
verhoging per 1 juli 2024? In hoeverre is er in de ogen van de regering nog sprake
van een proportionele lastendruk voor werkgevers en wanneer is daarvan geen sprake
meer?
VNO-NCW en MKB Nederland hebben het signaal afgegeven dat «de voorgestelde bijzondere
verhoging van het wettelijk minimumloon van 1,2 procentpunt per 1 juli 2024 weer een
extra loonkostenstijging» betekent. En «een lastenverzwaring die (bedrijfs)economische
resultaten – verder – onder druk zet en ten koste kan gaan van werkgelegenheid aan
de basis van de arbeidsmarkt.» Zie hiervoor paragraaf 14 van de memorie van toelichting.
Specifieke sectoren worden in dit signaal niet benoemd.
Wat betreft de impact op werkgeverslasten: de verhoging van het minimumloon per 1 januari
2023 deed de totale loonkosten (inclusief werkgeverspremies en overloopeffect) voor
werkgevers stijgen met circa € 2,5 miljard in 20231. Het effect op de loonkosten van de invoering van het minimumuurloon is in de memorie
van toelichting bij het betreffende wetsvoorstel niet gekwantificeerd2. De voorgestelde verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt per 1 juli 2024
zou de totale structurele loonkosten voor werkgevers in de sector markt naar verwachting
met circa 170 miljoen euro doen stijgen in het jaar 2025.3 Het betreft hier de loonkosten voor alle werkgevers. Het is niet mogelijk om een
uitsplitsing te maken naar MKB-werkgevers op basis van de beschikbare cijfers.
De regering onderkent dat het wetsvoorstel gevolgen zal hebben voor de loonkosten
van ondernemers. Directe aanleiding voor onderhavig wetsvoorstel is het amendement
Van der Lee c.s.4, om de koopkracht van lage- en middeninkomens extra te verbeteren. De regering geeft
gehoor aan deze oproep en onderschrijft dat onderhavig wetsvoorstel bijdraagt aan
het beoogde doel van de Tweede Kamer, namelijk het verbeteren van de bestaanszekerheid
van lage- en middeninkomens.
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden uitgerekend wat voor een gemiddelde midden- en kleinbedrijf
(mkb’er) met bijvoorbeeld 25 medewerkers die fulltime werken en het minimumloon verdienen
de toegenomen werkgeverslasten zijn als gevolg van het wetsvoorstel. Kan eveneens
worden uitgerekend wat deze toename is als deze werkgeverslasten vergeleken worden
met die op basis van het op 1 juli 2020 geldende minimumloon?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de totale structurele loonkosten voor werkgevers in sector markt op 170
miljoen euro neerkomen. Kan de regering inzichtelijk maken hoe de minimumloonsverhogingen
van de afgelopen twee jaren uitpakken voor een werkgever met één, vijf, tien en twintig
werknemers op minimumloonniveau? Hoe groot is de loonstijging in deze vier situaties?
Voor de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van de hypothetische situatie waarin
een MKB-bedrijf 25 werknemers in dienst heeft waarvoor de bedragen gelden uit tabel
2. De loonkosten in termen van totale werkgeverslasten zijn voor deze werkgever toegenomen
van € 665.275 per jaar in 2020 tot € 777.375 per jaar in 2023. De werkgeverslasten
voor deze werkgever in 2024 worden aan de hand van de meest recente macro-economische
raming van het CPB (Centraal Economisch Plan) vóór 27 februari nagezonden aan de Tweede
Kamer.
Tabel 2: Werkgeverslasten per jaar voor 1, 5, 10, 20 en 25 werknemers op minimumloon
in 2014, 2020 en ter indicatie 2023. De bedragen voor 2024 zullen worden geactualiseerd
met het juli bedrag in de nazending.
2014
2020
2023
Totale werkgeverslasten 1 werknemer op wml-niveau
€ 22.582
€ 26.611
€ 31.095
Totale werkgeverslasten 5 werknemers op wml-niveau
€ 112.910
€ 133.055
€ 155.475
Totale werkgeverslasten 10 werknemers op wml-niveau
€ 225.820
€ 266.110
€ 310.950
Totale werkgeverslasten 20 werknemers op wml-niveau
€ 451.640
€ 532.220
€ 621.900
Totale werkgeverslasten 25 werknemers op wml-niveau
€ 564.550
€ 665.275
€ 777.375
Bron: eigen berekeningen SZW.
3. Wijzigingen minimumloon
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben, mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State, enkele vragen
over de koppeling van de verhoging van het minimumloon met de Algemene Ouderdomswet
(AOW). Deze leden vragen de regering de inkomenspositie en het koopkrachtbeeld van
verschillende groepen gepensioneerden, inclusief risico op armoede, nader uiteen te
zetten, met en zonder de verhoging van de AOW als gevolg van voorliggend wetsvoorstel.
Om het minimumloon per 1 juli 2024 te verhogen, is het van belang voor UWV dat het
verhogingspercentage vóór 15 april bekend is. Vanwege het krappe tijdspad is het daarom
van belang dat op 27 februari over de wetswijziging in de Tweede Kamer wordt besloten.
Om de inkomenseffecten van de minimumloonsverhoging accuraat in beeld te brengen,
is de nog te verschijnen macro-economische raming van het CPB (Centraal Economisch
Plan) nodig. De antwoorden waarvoor het Centraal Economisch Plan nodig is, worden
nagezonden vóór 27 februari. De raming van het CPB voor 2025 uit augustus (Concept
Macro-Economische Verkenning) kan niet worden gebruikt voor de beantwoording. Die
raming is gedateerd, omdat de beleidsaanpassingen van Prinsjesdag en de amendementen
na Prinsjesdag daar niet in verwerkt zijn. Het antwoord op deze vraag zal na het verschijnen
van het Centraal Economisch Plan zo snel mogelijk, en ieder geval vóór 27 februari,
aan de Tweede Kamer worden verzonden.
De leden van de SGP-fractie vragen allereerst een nadere toelichting op de noodzaak van dit wetsvoorstel, in
het licht van recente Wet minimumloon (Wml-)verhogingen. Wat zijn de gevolgen van
het niet laten doorgaan van deze minimumloonsverhoging per 1 juli 2024?
Directe aanleiding voor onderhavig wetsvoorstel is de aangenomen motie Klaver c.s.5, die de regering verzoekt om het minimumloon te verhogen. Vervolgens heeft de Tweede
Kamer het amendement Van der Lee c.s.6 aangenomen, waarmee budget werd vrijgemaakt voor de minimumloonsverhoging. Doel van
het amendement was om de koopkracht van lage- en middeninkomens extra te verbeteren.
De Tweede Kamer heeft daarmee heldere signalen gegeven dat zij een minimumloonsverhoging
noodzakelijk achtte, en de regering heeft met het onderhavige wetsvoorstel gehoor
gegeven aan deze oproepen. De regering onderschrijft bovendien dat dit wetsvoorstel
bijdraagt aan het beoogde doel van de Tweede Kamer, namelijk het verbeteren van de
bestaanszekerheid van lage- en middeninkomens.
Het klopt dat ook de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023 en de invoering
van het minimumuurloon per 1 januari 2024 de bestaanszekerheid van minimumloonverdieners
en uitkeringsontvangers hebben verstevigd. Dat vond de regering noodzakelijk, omdat
de kosten van levensonderhoud de afgelopen jaren sterk zijn gestegen. Met de bijzondere
verhoging per 1 juli 2024 wordt een extra stap gezet richting meer bestaanszekerheid.
Dat is ook in lijn met het advies van de Commissie sociaal minimum.
Het niet laten doorgaan van de voorgestelde bijzondere verhoging per 1 juli 2024 zou
betekenen dat de door de Tweede Kamer gewenste extra versteviging van de bestaanszekerheid
niet zal optreden. Ook de andere gevolgen van het voorstel, zoals geschetst in de
memorie van toelichting, zouden in dit geval niet optreden.
De leden van de SGP-fractie missen onderbouwing van de keuze voor het instrument van minimumloonsverhoging. Waarom
is voor dit instrument gekozen terwijl er ook andere instrumenten denkbaar zijn om
armoede te verhelpen, zoals verhoging van het kindgebonden budget of kinderbijslag?
De aanleiding voor dit wetsvoorstel was de expliciete wens van de Tweede Kamer om
bestaanszekerheid te versterken via een verhoging van het minimumloon. De regering
heeft daarbij ook gewogen dat dit wetsvoorstel het inkomen van minimumloonverdieners
en ontvangers van een minimumuitkering over de volle breedte verhoogt, terwijl alternatieve
maatregelen veelal gericht zijn op specifieke groepen. Daarbij is relevant dat huishoudens
bij een minimumloonverhoging aanzienlijke zekerheid hebben dat zij in de praktijk
over het extra inkomen zullen kunnen beschikken. Deze overweging sluit aan bij het
advies van de Commissie sociaal minimum, die in haar advies een voorkeur uitspreekt
voor zeker inkomen boven onzeker inkomen.
Daarnaast is relevant dat de regering ook al andere instrumenten heeft ingezet. Het
kabinet heeft in de periode 2022–2024 verschillende maatregelen genomen om een toename
van armoede te voorkomen en de koopkrachtontwikkeling van huishoudens te ondersteunen.
Vanaf 2024 heeft het kabinet onder andere het kindgebonden budget, de huurtoeslag
en de kinderbijslag verhoogd om de verwachte koopkrachtontwikkeling in 2024 voor huishoudens
met lage en middeninkomens te verbeteren.
De leden van de SGP-fractie zouden graag zien dat ingezet wordt op verlaging van de lasten op arbeid. Dat betekent
het beste van twee werelden: meer geld in de portemonnee van de werknemer en geen
lastenverzwaring voor werkgevers. Hoe hebben de lasten op arbeid zich ontwikkeld sinds
2017? Kan de regering daarbij ook de toegenomen marginale druk betrekken? Is ook overwogen
het nettominimumloon te verhogen in plaats van enkel het brutominimumloon? Welke stappen
zijn hier nodig en mogelijk?
De lasten op arbeid op minimumloonniveau in 2017 en in 2023 zijn hieronder weergegeven.
De lasten op arbeid op minimumloonniveau in 2024 zal de regering aan de hand van de
nog te verschijnen macro-economische raming van het CPB (Centraal Economisch Plan)
vóór 27 februari nazenden aan de Tweede Kamer.
De totale lasten op arbeid zijn gelijk aan het verschil tussen de totale werkgeverslasten
en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. Het verschil tussen het bruto- en nettoloon
vormt het werknemersdeel van de lasten op arbeid. Het verschil tussen brutoloon en
totale werkgeverslasten vormt het werkgeversdeel van de lasten op arbeid. Onderstaande
tabel betreft de nominale bedragen.
Tabel 3: Werkgeverslasten, brutominimumloon en nettoloon per jaar in 2017 en 2023.
De bedragen voor 2024 zullen worden geactualiseerd met het juli bedrag in de nazending.
2017
2023
Totale werkgeverslasten
€ 24.576
€ 31.095
Brutominimumloon
€ 20.198
€ 25.463
Nettoloon
€ 17.918
€ 23.166
Lasten op arbeid
€ 6.658
€ 7.929
– waarvan deel werkgever
€ 4.378
€ 5.632
– waarvan deel werknemer
€ 2.280
€ 2.297
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande
met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen.
Tabel 4 laat zien dat de totale lasten op arbeid sinds 2017 licht zijn gedaald, bezien
als percentage van de totale loonkosten. Tegenover een stijging van 1 procentpunt
in de werkgeverslasten staat een daling van bijna 2 procentpunt in de werknemerslasten.
De daling zit vooral in de verhoging van de arbeidskorting.
Tabel 4: werkgevers- en werknemerslasten, stand concept MEV 2024
% loonkosten
Sociale lasten bedrijven
2017
2024 cMEV
Totaal
44,1
43,2
w.v. werkgevers (c)
20,3
21,3
w.v. pensioenpremie
5,9
6,1
sociale verzekering
11,0
11,6
loondoorbetaling bij ziekte
2,9
3,3
overig
0,4
0,4
w.v. werknemers
23,8
21,9
w.v. pensioenpremie
3,9
4,6
sociale verzekering
3,0
3,3
loon- en inkomensheffing
19,2
17,0
toeslagen
- 2,4
- 3,0
Bron: tabel Bijlage_18_cMEV24 Koopkracht, wig, lonen en sociale lasten, 1970–2028
zie: https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/verzamelde-bijlagen…
De mediane marginale druk is tussen 2019 en 2023 redelijk stabiel rond de 53 procent.
Wel is de spreiding rondom de mediaan iets verder toegenomen.7 Dit komt vooral door verhoging van de toeslagen, waardoor meer huishoudens recht
krijgen op toeslagen. Met het recht op toeslagen krijgen deze huishoudens ook te maken
met de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen die de marginale druk verhoogt. Tussen
2023 en 2024 is de gemiddelde marginale druk naar inkomensniveau vrijwel ongewijzigd.
Voor inkomens tot het minimumloon ligt deze 1 procentpunt lager, vooral vanwege de
verhoging van de arbeidskorting bij de tweede inkomensgrens. Voor inkomens tussen
2 en 3 keer het minimumloon ligt deze 1 procentpunt hoger vanwege de beleidsmatige
verlaging van het aanvangspunt van het toptarief8.
Overigens hebben minimumloonverdieners niet als vanzelfsprekend een (extreem) hoge
marginale druk. De hoogte van de marginale druk hangt af van allerlei factoren, waaronder
het inkomen van andere leden van het huishouden, de aanwezigheid van kinderen en of
een recht bestaat op huurtoeslag. Gemiddeld genomen hebben juist de inkomens tot het
minimumloon een lage marginale druk: in 2024 is deze 17,6 procent. Daarnaast is het
relevant dat minimumloonverdieners vaak ook een lage gemiddelde druk hebben, wat betekent
dat zij per saldo weinig belasting betalen. Een alleenstaande met minimumloon draagt
bijvoorbeeld ongeveer 10 procent van zijn bruto-inkomen af aan belastingen en premies.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering heeft overwogen om het nettominimumloon te verhogen in plaats
van enkel het brutominimumloon.
Het amendement Van der Lee c.s. verhoogt het brutominimumloon. Daarnaast heeft de
regering op twee manieren het nettominimumloon verhoogd. Ten eerste heeft de regering
vanaf 2024 de arbeidskorting voor werkenden met een inkomen rond minimumloon verhoogd.
Dit is gebeurd door de arbeidskorting bij het tweede knikpunt met € 115 te verhogen.
Ten tweede heeft de regering de werkgeverslasten op arbeid verlaagd, middels een verlaging
van de Aof premie. Hiervoor is in 2024 € 185 miljoen beschikbaar en structureel € 195
miljoen per jaar. De verwachting is dat het voordeel van lagere werkgeverslasten na
verloop van tijd vrijwel volledig neerslaat bij werknemers in de vorm van hogere lonen.9 De verhoging van het brutominimumloon – conform amendement Van der Lee c.s. – staat
dus naast de verhoging van het nettominimumloon.
4. Doorwerking andere wet- en regelgeving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden doorwerking van een hoger minimumloon op de uitkeringen, waaronder de AOW,
de bijstand en de loongerelateerde uitkeringen wenselijk. Deze leden vragen om een
totaaloverzicht van alle gekoppelde uitkeringen en regelingen aan het minimumloon.
Onderstaande tabel geeft het gevraagde overzicht van regelingen waar bijzondere verhogingen
van het minimumloon op doorwerken.
Tabel 5: Regelingen waarin bijzondere verhogingen van het minimumloon doorwerken
Type regeling
Regeling
SZW
Wettelijk minimumloon en minimumjeugdloon
SZW
Minimumuitkering
Bijstand (Participatiewet)
SZW
Minimumuitkering
AIO (Participatiewet)
SZW
Minimumuitkering
IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)
SZW
Minimumuitkering
IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)
SZW
Minimumuitkering
Bijstand voor zelfstandigen (Participatiewet)
SZW
Minimumuitkering
Loonkostensubsidie (Participatiewet art. 10d; Besluit loonkostensubsidie Participatiewet)
SZW
Minimumuitkering
Anw (Algemene nabestaandenwet)
SZW
Minimumuitkering
Toeslagenwet (Toeslagenwet)
SZW
Minimumuitkering
IOW (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen)1
SZW
Minimumuitkering
Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)
SZW
Oudedagsvoorziening
AOW (Algemene Ouderdomswet)
SZW
Oudedagsvoorziening
OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW
Oudedagsvoorziening
Pensioenfranchise (Wet op de Loonbelasting en Wet op de Inkomstenbelasting)
SZW
Loongerelateerd
Vervolguitkering WGA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
SZW
Loongerelateerd
Doelgroepafbakening onderdelen WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
SZW
Loongerelateerd
Niet betaalbaarstelling uitkering (Werkloosheidswet)
SZW
Loongerelateerd
Doelgroepafbakening no-riskpolis (Ziektewet)
SZW
Loongerelateerd
Minimale uitkeringshoogte eerste jaar (Ziektewet)
SZW
Loongerelateerd
Zwangerschaps- en bevallingsverlof zelfstandigen (Wet arbeid en zorg)
SZW
Loongerelateerd
Kortdurend zorgverlof (Wet arbeid en zorg)
SZW
Loongerelateerd
Geboorte- en ouderschapsverlof niet-verzekerde werknemers (Wet arbeid en zorg)
SZW
Loongerelateerd
Overgang bevallingsverlof bij overlijden moeder, partner werkzaam als niet-werknemer
[Kraambedsterfteregeling] (Wet arbeid en zorg)
SZW
Loongerelateerd
Uitkeringshoogte WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)
SZW
Loongerelateerd
Indexatie grondslagbedragen WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)
SZW
Loongerelateerd (indirect)
De verhoging van het minimumloon werkt via een hogere cao-loonstijging door in de
indexatie van loongerelateerde uitkeringen.
SZW
Oudedagsvoorziening
Partnertoeslag: inkomensvrijlating en korting (Algemene Ouderdomswet)
SZW
Oudedagsvoorziening
Uitzondering mogelijkheid vrijwillige verzekering bij bepaalde Anw-uitkering in het
buitenland van 50 jaar of ouder (Algemene Ouderdomswet)
SZW
Oudedagsvoorziening
Inkomensgrens OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW
Oudedagsvoorziening
Indexatie vermogensgrens OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW
Oudedagsvoorziening
Inkomensvrijlating OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW
Overig SZW-beleid
Drempelinkomens kindgebonden budget (Wet op het kindgebonden budget)
SZW
Overig SZW-beleid
Loonkostenvoordeel (Wet tegemoetkomingen loondomein)
SZW
Overig SZW-beleid
Ondergrens bandbreedte Lage-inkomensvoordeel2 (Wet tegemoetkomingen loondomein)
SZW
Overig SZW-beleid
Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen
SZW
Overig SZW-beleid
Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen
SZW
Overig SZW-beleid
Ondergrens uitbetaling en drempelbedragen bij subsidieverstrekking (Reïntegratiebesluit)
SZW
Overig SZW-beleid
Maatmaninkomen en bepaling loonwaarde (Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten)
SZW
Overig SZW-beleid
Wet arbeid vreemdelingen
SZW
Overig SZW-beleid
Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
SZW
Overig SZW-beleid
Arbeidstijdenbesluit
SZW
Overig SZW-beleid
Grondslag UWV-subsidieregeling voor doelgroep die niet in staat is minimumloon te
verdienen (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)
SZW
Overig SZW-beleid
Diverse bepalingen waaronder vermelding minimumloon op loonstrook (Burgerlijk wetboek
boek 7 – arbeidsrecht; minimumloon, artikelen 616, 626, 629, 631, 632 en 650)
SZW
Overig SZW-beleid
Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd
SZW
Overig SZW-beleid
Subsidiemogelijkheid bij projecten die zien op begeleiding van kwetsbare werkenden
in de context van de COVID-19-pandemie (Subsidieregeling ESF 2014–2020)
SZW
Overig SZW-beleid
Ontheffing verzekeringsplicht Anw indien recht op buitenlandse regeling inzake sociale
zekerheid (Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen)
SZW
Overig SZW-beleid
AOW-premie voor de vrijwillige ouderdomsverzekering (Besluit Wfsv)
VWS
Overig Rijksbreed
Drempelinkomen zorgtoeslag (Wet op de zorgtoeslag)
VWS
Overig Rijksbreed
Maximale hoogte zorgtoeslag (Wet op de zorgtoeslag)
BZK
Overig Rijksbreed
Inkomensijkpunten huurtoeslag (Wet op de huurtoeslag)
BZK
Overig Rijksbreed
Hoogte uitkering (Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers)
DEF
Overig Rijksbreed
Toelage minimumloon (Inkomensbesluit militairen)
DEF
Overig Rijksbreed
Toelage minimumloon (Inkomstenregeling militairen)
DEF
Overig Rijksbreed
Terugbetalingsregeling (Algemeen militair ambtenarenreglement)
DEF
Overig Rijksbreed
Aanvulling uitkering (Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen
militairen)
DEF
Overig Rijksbreed
Aanpassing kortingsbedragen (Besluit bijzondere militaire pensioenen)
DEF
Overig Rijksbreed
Toelage minimumloon (Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie)
DEF
Overig Rijksbreed
Inkomenstoets eigen bijdrage (Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers)
DEF
Overig Rijksbreed
Eigen bijdrage hangt samen met toelage minimumloon (Voorzieningenstelsel buitenland
defensiepersoneel)
J&V
Overig Rijksbreed
Inkomensafhankelijke huurprijsverhoging (Burgerlijk Wetboek Boek 7 en Wijzigingswet
Burgerlijk Wetboek Boek 7)
J&V
Overig Rijksbreed
Normen minimumsalaris vakantiewerkers en toelage naar minimumloon politie (Besluit
bezoldiging politie)
J&V
Overig Rijksbreed
AOW-compensatieregeling voor oud-medewerkers met een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering
(Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie)
J&V
Overig Rijksbreed
AOW-compensatieregeling voor vliegers Landelijke Eenheid die vervroegd uittreden (Regeling
ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid)
OCW
Overig Rijksbreed
Toetsingsinkomen verlaging collegegeld Open Universiteit (Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek)
OCW
Overig Rijksbreed
Hoogte financiële ondersteuning bijzondere activiteiten hoger onderwijs (Regeling
financiën hoger onderwijs)
OCW
Overig Rijksbreed
Onder meer bepalingen bij terugbetaling lening (Wet studiefinanciering)
OCW
Overig Rijksbreed
Diverse bepaling t.a.v. aanvullende beurs (Besluit studiefinanciering)
OCW
Overig Rijksbreed
Geen voorzieningen bij geringe kosten (Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor
jongeren met een handicap)
VWS
Overig Rijksbreed
Vergoeding onkosten donor bij orgaandonatie bij leven (Subsidieregeling donatie bij
leven)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in dit kader naar de arbeidskorting. De leden vragen of de regering in een
tabel en grafiek kan weergeven wat de hoogte en op- en afbouwgrenzen van de arbeidskorting
zouden zijn in de huidige situatie vergeleken met de situatie waarin wel met arbeidskorting
geïndexeerd zou zijn. Zij vragen of de regering voor enkele standaard huishoudens
kan weergeven wat de koopkrachteffecten zijn van de beslissing om de arbeidskorting
niet mee te laten stijgen met het minimumloon.
Om het minimumloon per 1 juli 2024 te verhogen, is het van belang voor UWV dat het
verhogingspercentage vóór 15 april bekend is. Vanwege het krappe tijdspad is het daarom
van belang dat op 27 februari over de wetswijziging in de Tweede Kamer wordt besloten.
Om de inkomenseffecten van de minimumloonsverhoging accuraat in beeld te brengen,
wordende antwoorden waar de nog te verschijnen macro-economische raming van het CPB
(Centraal Economisch Plan) voor nodig is, nagezonden vóór 27 februari. De meest recente
raming van het CPB voor 2025 uit augustus (Concept Macro-Economische Verkenning) kan
niet worden gebruikt voor de beantwoording. Die raming is gedateerd, omdat de beleidsaanpassingen
van Prinsjesdag en de amendementen na Prinsjesdag daar niet in verwerkt zijn. Het
antwoord op deze vraag zal na het verschijnen van het Centraal Economisch Plan zo
snel mogelijk, en ieder geval vóór 27 februari, aan de Tweede Kamer worden verzonden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten op welke wijze de eerder aangekaarte uitvoeringsproblemen
ten aanzien van de invoering van het wetsvoorstel halverwege het jaar verholpen zijn.
Welke impact heeft deze invoering halverwege het jaar op het verlenen en de hoogte
van toeslagen? Bestaat er een risico op toename van terugvorderingen?
De verhoging van het minimumloon per 1 januari 2024 gaf een krap tijdspad voor de
voorhang procedure van de AMvB en het advies van de Raad van State, omdat UWV en Dienst
Toeslagen uiterlijk 15 oktober 2023 zekerheid moesten hebben over het definitieve
verhogingspercentage van het minimumloon. Daarom wordt het minimumloon met het beoogde
wetsvoorstel per 1 juli 2024 verhoogd. Voor de verhoging van het minimumloon per 1 juli
2024, dient voor UWV het definitieve verhogingspercentage uiterlijk op 15 april 2024
bekend te zijn. Dit betekent dat het wetsvoorstel voor die tijd door beide Kamers
moet zijn behandeld.
De verhoging per 1 juli 2024 leidt tot inkomensstijgingen halverwege het jaar, wat
gevolgen heeft voor het recht op inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen.
Daarmee kan invoering per 1 juli mogelijk tot terugvorderingen van toeslagen en naheffingen
bij de inkomstenbelasting leiden. Bij de reguliere halfjaarlijkse verhoging van het
minimumloon per 1 juli is dat overigens ook het geval. In de uitvoering wordt jaarlijks
via het massaal continueren-proces geanticipeerd op de gemiddelde inkomensstijging,
om zo terugvorderingen te beperken. Hierbij is dit jaar rekening gehouden met de minimumloonverhoging
per 1 juli.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering in een nadere beschouwing kan aangeven hoe de samenhang van
onderhavig wetsvoorstel met de adviezen van de Commissie sociaal minimum moet worden
bezien. En hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het toeslagenstelsel, de verschillende
belastingkortingen, de belastingschijven in box 1, maar ook de kosten van huur, energie
en voedsel? Graag een uitgebreide toelichting.
De Commissie sociaal minimum constateerde dat veel huishoudens op het sociaal minimum
maandelijks geld tekortkomen. In haar advies spreekt de Commissie sociaal minimum
haar voorkeur uit voor zeker inkomen boven onzeker inkomen. Daarom adviseerde de Commissie
om het minimumloon en de bijstand te verhogen, waarbij de Commissie geen precieze
uitspraken deed over de mate waarin het minimumloon zou moeten meestijgen met de verhoging
van de bijstand. Dit wetsvoorstel verhoogt het zekere deel van het inkomen door de
verhoging van het minimumloon en ook de bijstand, en is daarmee in lijn met het advies
van de Commissie sociaal minimum.
Sommige regelingen zijn gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon. Andere regelingen
zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon. Zo zijn de inkomensgrenzen
(afbouwpunten) van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget gekoppeld aan de hoogte
van het wettelijk minimumloon. Ook de inkomensijkpunten van de huurtoeslag stijgen
mee met de minimumloonsverhoging. Indien de inkomensgrenzen van de toeslagen niet
zouden meestijgen met een verhoging van het minimumloon, zouden werkenden met een
minimumloon lagere toeslagen ontvangen bij een verhoging van het minimumloon. Dit
zou de stijging van hun besteedbaar inkomen beperken. Daarnaast zijn de inkomensgrenzen
van de arbeidskorting gekoppeld aan het minimumloon. De minimumloonsverhoging per
1 juli 2024 zou daarom zonder aanvullend beleid de grenzen in de arbeidskorting in
2025 verhogen. In dat geval ondervinden werkenden met inkomens onder het minimumloon
(zoals deeltijdwerkers) nadeel van de minimumloonsverhoging, omdat hun loon niet stijgt,
maar zij wel minder arbeidskorting krijgen, en dus meer belasting moeten betalen.
Hoge inkomens zouden door de doorwerking juist meer arbeidskorting krijgen en dus
minder belasting betalen. Daarom worden de inkomensgrenzen in de arbeidskorting vanaf
1 januari 2025 vastgesteld op de hoogten zonder de bijzondere minimumloonsverhoging.
Het maximum pensioengevend loon hangt ook af van de hoogte van het minimumloon. Deze
is ook meegestegen met de bijzondere verhoging van het minimumloon in 2023.
Dit wetsvoorstel heeft geen directe gevolgen voor de kosten van huur, energie en voedsel,
maar stelt huishoudens die profiteren van de minimumloonsverhoging wel beter in staat
om de kosten van huur, energie en voedsel te dragen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de koppeling aan de inkomensgrenzen voor
toeslagen in 2024. Deze leden vragen of indexatie in juli inhoudt dat de inkomensgrenzen
gedurende 2024 worden aangepast of pas in 2025, en wat daar de gevolgen van zijn op
uitvoerbaarheid, voorschotten en koopkracht.
De inkomensgrenzen van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget en de inkomensijkpunten
van de huurtoeslag10 zijn wettelijk gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon per 1 januari van elk
jaar. Dit betekent dat de inkomensgrenzen per 1 januari 2025 automatisch corrigeren
voor de bijzondere stijging en de indexatie van het minimumloon per 1 juli 2024. De
verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024 leidt daarom vanaf 2025 tot hogere inkomensgrenzen.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de VVD-fractie is via het massaal
continueren-proces geanticipeerd op een bijzondere stijging van het minimumloon per
1 juli 2024. Dit beoogt mogelijke terugvorderingen door de minimumloonsverhoging bij
toeslagontvangers te voorkomen.
De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat de regering bij deze bijzondere verhoging van het minimumloon
opnieuw de doorwerking ervan op de arbeidskorting uitschakelt. Deze leden kunnen de
redenering dat het leidt tot hogere belasting van inkomens onder het minimumloon die
niet direct profiteren van de minimumloonsverhoging, volgen. De achterliggende jaren
zagen deze leden dat de regering de arbeidsprikkels in de fiscaliteit juist steeds
verder heeft opgevoerd. Hoe kijkt de regering in het algemeen aan tegen de effecten
van deze prikkels? Kan hieruit worden afgeleid dat de regering de voortdurende verhoging
van de arbeidskorting en de daarmee gepaard gaande effecten ook onwenselijk vindt?
Welke stappen kunnen op korte termijn worden ondernomen om deze prikkels af te bouwen?
Een verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024 zou zorgen voor een stijging van
de inkomensgrenzen in de arbeidskorting in 2025. De hoogte van de arbeidskorting wordt niet beïnvloed door de minimumloonsverhoging. Indien
de inkomensgrenzen van de arbeidskorting meestijgen met de minimumloonsverhoging,
dan vindt herverdeling van lage naar hoge inkomens plaats. Dit terwijl het doel van
het wetsvoorstel is om de lage inkomens te ondersteunen. Welke stappen er mogelijk
zijn ten aanzien van de fiscale prikkels om te werken staat beschreven in het onlangs
verschenen rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief11, waarover een volgend kabinet zich kan buigen.
5. Verhouding tot internationaal recht
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien deze verhoging van het minimumloon als eerste stap in het toewerken naar een
adequaat en toereikend minimumloon. Deze leden vragen wanneer de regering de implementatiewetgeving
van de Richtlijn toereikende minimumlonen aan de Kamer zal aanbieden.
De Raad van State is gevraagd advies te geven over het implementatiewetsvoorstel van
de Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in het tweede kwartaal van 2024 worden ingediend
bij de Kamer. Daarmee ligt de regering op schema om de implementatie af te ronden
voor de implementatiedeadline van 15 november 2024.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering aan te geven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Europese
Unie (EU-)Richtlijn voor de hoogte van het sociaal minimum.
De regering is niet bekend met een EU-richtlijn voor de hoogte van het sociaal minimum. Mogelijk doelen de vragenstellers op de verhouding tussen het onderhavige wetsvoorstel
en de Richtlijn toereikende minimumlonen in de Europese Unie. Of op de Raadsaanbeveling (EU) over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie. Voor beiden volgt hieronder een antwoord.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt een verhoging van het wettelijk minimumloon
geregeld. Volgens de Richtlijn toereikende minimumlonen in de Europese Unie blijft de vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon een bevoegdheid
van de lidstaten. De richtlijn heeft daarmee geen direct effect op de hoogte van het
wettelijk minimumloon.
De richtlijn schrijft voor dat lidstaten met wettelijke minimumlonen procedures instellen
voor de vaststelling en aanpassing van de wettelijke minimumlonen. De vaststellingen
en aanpassingen worden gebaseerd op criteria die zijn bepaald om bij te dragen tot
de toereikendheid van die minimumlonen. De lidstaten stellen die criteria vast overeenkomstig
hun nationale praktijken.
Ook wordt in de richtlijn bepaald dat lidstaten indicatieve referentiewaarden gebruiken
als richtsnoer voor hun beoordeling van de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen.
De invulling van deze referentiewaarden is aan de lidstaten zelf.
Deze procedures gelden vanaf het moment dat de richtlijn is geïmplementeerd. De regering
werkt aan de implementatie van de richtlijn.
De Raadsaanbeveling (EU) over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie ziet in de Nederlandse context niet op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag,
maar op de Participatiewet en daarmee het sociaal minimum. Deze EU-aanbeveling geeft
lidstaten niet-bindende handvatten om hun bijstandsstelsels sterker te maken. Deze
handvatten zien onder meer op prikkels voor de participatie van mensen die kunnen
werken, en op een voldoende besteedbaar inkomen voor mensen die niet (voldoende) werken
en wiens besteedbaar inkomen onder het sociaal minimum zou blijven. De EU-aanbeveling
sluit derhalve aan bij het advies van de Nederlandse Commissie sociaal minimum, die
in haar advies een voorkeur uitspreekt voor zeker inkomen boven onzeker inkomen. Voor
zover bekend is Nederland de enige EU-lidstaat die de hoogte van het sociaal minimum
koppelt aan de hoogte van het minimumloon. Een bijzondere verhoging van het minimumloon
sluit aan bij het advies van de Commissie sociaal minimum, waarin een bijzondere verhoging
van het wettelijk minimumloon wordt genoemd als mogelijke maatregel om het besteedbaar
inkomen op korte termijn te verhogen.
Onderhavig wetsvoorstel is dus in lijn met zowel de Richtlijn toereikende minimumlonen in de Europese Unie als de Raadsaanbeveling over een toereikend minimuminkomen met het oog op actieve inclusie.
6. Caribisch Nederland
7. Gevolgen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie lezen dat als gevolg van het wetsvoorstel naar schatting enkele tienduizenden mensen
minder deel zullen nemen aan het arbeidsproces, als gevolg van de koppeling van het
minimumloon aan de sociale uitkeringen. Kan de regering een dergelijke inschatting
maken van de cumulatieve verhogingen van het minimum(uur)loon over de afgelopen jaren?
Kan de regering inzichtelijk maken wat de gevolgen voor deze arbeidsdeelname geweest
zouden zijn indien niet gekozen zou zijn voor deze koppeling?
Op 1 januari 2022 was het brutominimumloon € 9,96 per uur bij een werkweek van 40
uur. Vanaf 1 januari 2024 is het brutominimumloon € 13,27 per uur bij een werkweek
van 40 uur. De cumulatieve stijging sinds 1 januari 2022 is circa 33 procent. De verhoging
van het minimumloon in 2023 en de invoering van het minimumuurloon per 1 januari 2024
maken gezamenlijk dat op termijn naar schatting veertigduizend personen minder zullen
deelnemen aan het arbeidsproces. Met de minimumloonsverhoging van 1,2 procentpunt
zal in de structurele situatie het aantal personen dat deelneemt aan het arbeidsproces
met circa tienduizend afnemen. Cumulatief zou het daarmee gaan om circa vijftigduizend
personen. Zonder doorwerking op de sociale uitkeringen zou dit cumulatieve structurele
effect naar schatting beperkt blijven tot circa tienduizend personen. De hier genoemde
cijfers zijn het resultaat van berekeningen van SZW op basis van de effecten die het
Centraal Planbureau heeft geschat.12
Naast dat de verhoging van het minimumloon leidt tot hogere werkgeverslasten voor
medewerkers die het minimumloon verdienen, constateren de leden van de VVD-fractie dat de doorwerking van een hoger minimumloon ook zorgt voor hogere werkgeverslasten
voor de medewerkers in de salarisschalen daarboven. Deze leden vragen of de gevolgen
van dit doorwerkingseffect voor bijvoorbeeld de winstgevendheid en de lastendruk van
het mkb in kaart is gebracht, niet alleen voor deze verhoging maar met name ten aanzien
van het cumulatieve effect van alle verhogingen die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden
en de overgang naar een minimumuurloon. Is de regering bereid om een dergelijke integrale
impactanalyse uit te voeren?
De leden van de SGP-fractie zijn benieuwd naar de inschatting van het overloopeffect en ontvangen hiervan graag
cijfermatige onderbouwing. Hoe omvangrijk wordt dit effect naar verwachting? En wat
is de omvang van dit effect als de stapeling van de recente wml-verhogingen (incl. invoering
minimumuurloon) daarbij wordt betrokken?
De inschatting van het overloopeffect is gebaseerd op de CPB-publicatie Effecten verhogen minimumloon uit december 2020. Het CPB gaf desgevraagd aan dat overloopeffecten te verwachten
zijn bij substantiële minimumloonsverhogingen die «in één klap» worden doorgevoerd.
Niet zozeer bij relatief kleine verhogingen. Noch bij verhogingen die geleidelijk
tot stand komen door een stapeling van bijzondere verhogingen en reguliere indexaties.
Over het separate overloopeffect van de voorgestelde verhoging met 1,2 procentpunt
per 1 juli 2024 valt, vanwege de relatief beperkte omvang, alleen te zeggen dat het
naar verwachting zeer beperkt is.
De meest omvangrijke verhoging die op één moment heeft plaatsgevonden is de verhoging
met 10,15 procent per 1 januari 2023. Het minimumloon steeg toen van € 1.756,20 per
maand naar € 1.934,40 per maand. Naar schatting deed deze verhoging als gevolg van
overloopeffecten de lonen vanaf € 1.934,40 meestijgen. Naar schatting startte dit
overloopeffect met een stijging van circa 7 procent. Om vervolgens geleidelijk af
te nemen en uit te doven bij lonen van ongeveer € 2.460 per maand. Door dit overloopeffect
was de totale loonstijging naar schatting circa anderhalf keer groter dan men op basis
van uitsluitend de minimumloonsverhoging zou verwachten.
Het hierboven genoemde overloopeffect is meegenomen bij het bepalen van de gevolgen
van de verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023 voor de loonkosten van werkgevers.
Die gevolgen zijn vermeld in de memorie van toelichting (zie ook pagina 3 van deze
beantwoording). Een integrale analyse van de gevolgen van overloopeffecten op de winstgevendheid
en lastendruk in MKB-bedrijven is niet uitgevoerd. De regering heeft geen bezwaren
tegen het uitvoeren van zo’n analyse, maar verwacht niet dat een dergelijke analyse
tot duidelijkere conclusies zal leiden. Dat komt doordat niet goed in te schatten
valt hoe ondernemingen op de hogere loonkosten zullen reageren. Verwacht mag worden
dat ondernemingen de hogere loonkosten deels zullen doorberekenen aan afnemers, deels
zullen ontwijken door de inzet van andere productiemethoden en innovatie, en deels
voor eigen rekening zullen nemen. Welke reacties zullen domineren zal echter moeilijk
te voorspellen zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen of het Nederlandse minimumloon vergeleken kan worden met het minimumloon dat
in andere Europese landen geldt, door een overzicht te verschaffen van alle minimumuurlonen
in de EU-landen en het in Nederland geldende minimumuurloon na inwerkingtreding. Kan
daarbij eveneens worden aangegeven hoe deze minimumlonen zich verhouden tot de mediane
lonen? Kan hierbij eveneens ingegaan worden op de ontwikkeling van de internationale
concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en met name het Nederlandse
mkb als gevolg van het wetsvoorstel?
Het minimumuurloon dat zal gelden na inwerkingtreding van het wetsvoorstel – dat wil
zeggen per 1 juli 2024 – is op dit moment nog niet voor alle landen bekend, waaronder
voor Nederland. Onderstaande figuur geeft daarom een overzicht van minimumlonen per
1 januari 2024 in Nederland en andere Europese landen. Het gaat om brutobedragen per
uur exclusief vakantiegeld.
Voor landen die een minimumloon vaststellen per maand is uitgegaan van een arbeidsduur
van 40 uur per week, tenzij een ander maximum geldt. Landen als Denemarken, Italië,
Zweden, Finland, Noorwegen en Zwitserland zijn niet in de figuur opgenomen. De reden
hiervoor is dat deze landen geen landelijk wettelijk minimumloon kennen.
Figuur 1. Brutominimumlonen per uur in Europese landen per 1 januari 2024.
De meest recente cijfers over hoe minimumlonen zich verhouden tot mediane lonen betreffen
het jaar 2022. Figuur 2 zet brutominimumlonen af tegen het mediane brutoloon van voltijds
werkende werknemers in hetzelfde land. Lonen van in deeltijd werkende werknemers zijn
hierbij omgerekend naar wat deze zouden zijn geweest bij een voltijds dienstverband.
De cijfers geven de ontwikkeling weer van 1960 tot en met 2022.
Het percentage in Nederland is sinds invoering van het minimumloon gedaald van 70
procent in 1965 naar 46 procent in 2005. Een gedeelte hiervan valt te verklaren door
de onderliggende systematiek van de indexatie van het minimumloon. Incidentele loonstijgingen
worden niet meegenomen in de indexering. Op macroniveau kunnen deze positief of negatief
zijn. Door het toenemende opleidingsniveau en de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking
was de incidentele loonstijging de afgelopen jaren op macroniveau positief, waardoor
de mediane lonen harder zijn gestegen dan de minimumlonen. Een tweede verklaring is
het overheidsingrijpen op het minimumloon. Zo is het minimumloon in 1984 verlaagd
en is er een aantal jaren voor gekozen het minimumloon niet te indexeren. Sinds 2005
ligt het percentage redelijk stabiel rond de 46 procent. De verhoging van het minimumloon
met 10,15 procent per 1 januari 2023 is nog niet zichtbaar in de figuur. Daarbij is
ook relevant dat de overheid huishoudens met een lager inkomen in toenemende mate
is gaan ondersteunen via andere inkomensondersteunende maatregelen, zoals toeslagen.
Dat is niet meegenomen in het figuur, omdat daarvoor geen eenduidige data tussen verschillende
landen beschikbaar zijn.
Bij andere Europese landen vallen de recente stijgingen op van de percentages van
Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. In België is het percentage juist gedaald.
Van de weergegeven landen kenden in 2022 Portugal en Frankrijk de hoogste percentages.
Landen met lagere percentages waren België, Nederland en Ierland.
Figuur 2. Brutominimumloon als percentage van het mediane brutoloon van voltijds werkende
werknemers 1969–2022 (bron: OESO).»
De regering constateert dat het Nederlandse minimumuurloon binnen de bandbreedte ligt
van de minimumuurlonen in de ons omringende landen. De regering verwacht dat dit –
ook met het onderhavige wetsvoorstel – zo zal blijven. Hierbij speelt mee dat ook
in België een nieuwe minimumloonsverhoging wordt verwacht per 1 april 2024, en in
Duitsland per 1 januari 2025. Zodoende ziet de regering in onderhavig wetsvoorstel
geen aanleiding tot zorg als het gaat om de internationale concurrentiepositie van
het Nederlandse bedrijfsleven.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de zorg deelt dat naarmate het minimumloon in Nederland verder
stijgt en – zeker relatief ten opzichte van landen in Midden- en Oost-Europa – het
aantrekkelijker wordt om in Nederland te gaan werken, dit voor een toename van arbeidsmigranten
voor (relatief) laagbetaald werk in Nederland zou kunnen leiden. De leden vragen of
dit verband in kaart kan worden gebracht.
Momenteel werkt een relatief groot deel van het totaal aan werkzame personen die afkomstig
zijn uit andere EU-landen in banen waar zij maximaal 130 procent van het wettelijk
minimumloon verdienen. Dit geldt in het bijzonder wanneer we kijken naar personen
afkomstig uit Midden- en Oost-Europa. Het totale aantal personen dat geboren is in
een ander EU-land en dat in (december) 2022 in Nederland werkt, betreft 635.100 personen.13 Hiervan verdienen 251.540 mensen maximaal 130 procent van het wettelijk minimumloon.
Binnen deze groep die maximaal 130 procent van het minimumloon verdient, zijn 200.820
personen afkomstig uit de EU-11 landen (d.w.z. de landen die het laatst zijn toegetreden
tot de EU, hoofdzakelijk gelegen in Midden- en Oost-Europa). Daarnaast werken er in
Nederland in 2022 901.560 personen die geboren zijn in derde landen, waarvan 263.170
maximaal 130 procent van het wettelijk minimumloon verdienen.
Bij bovenstaande cijfers is het van belang om te benadrukken dat deze groepen niet
enkel «arbeidsmigranten» bevatten, aangezien achterliggende populaties niet zijn beperkt
tot personen die «arbeid» als oorspronkelijk migratiemotief hadden. In bovenstaande
cijfers kunnen daarmee ook personen zijn opgenomen die ooit als gezinsmigrant of asielmigrant
naar Nederland zijn gekomen. Tot slot zijn personen die via het vrije verkeer van
diensten vanuit een ander EU-land naar Nederland zijn gedetacheerd (waaronder gedetacheerde
derdelanders) niet opgenomen in bovenstaande cijfers. Zij komen namelijk niet terug
in de polisadministratie van UWV, omdat zij geen sociale premies afdragen in Nederland,
maar in het land waar zij werken.
De leden van de fractie van de VVD vragen zich af of deze maatregel het niet aantrekkelijker
maakt voor arbeidsmigranten om in Nederland te werken. Dit kan vanuit het perspectief
van arbeidsmigranten inderdaad het geval zijn. Echter, bezien vanuit de vraag naar
(laagbetaalde) arbeidsmigranten verwacht de regering juist het tegenovergestelde effect.
Het verdienmodel waarbij bedrijven leunen op laagbetaalde arbeid vanuit het buitenland
wordt door verhoging van het minimumloon minder lucratief. Daar gaat dus juist een
remmend effect op de vraag naar (laagbetaalde) arbeidsmigratie van uit.
Aangezien dit een verhoging is die voortkomt uit een door de Kamer aangenomen amendement
van afgelopen najaar zijn de leden van de NSC-fractie het eens met de uitwerking door de regering hiervan. Deze leden willen hierbij echter
wel benadrukken dat de groei van het minimumloon invloed heeft op de betaalbaarheid
van arbeid voor werkgevers. Hoe ziet de regering in dit licht de groei van het minimumloon
in de nabije toekomst?
Het klopt dat een verhoging van het wettelijk minimumloon leidt tot hogere loonkosten.
Het CPB verwacht dan ook een negatief effect op de werkgelegenheid. Tevens heeft een
verhoging van het minimumloon budgettaire effecten in het geval van een koppeling
met de uitkeringen. Daartegenover staan natuurlijk ook positieve effecten, zoals een
hoger inkomen en meer bestaanszekerheid. De regering heeft, na de verhoging per 1 juli
2024, geen voornemens voor aanvullende bijzondere verhogingen van het minimumloon,
naast de reguliere halfjaarlijkse indexatie.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering in dit verband nader kan toelichten waarom er geen MKB-toets
is uitgevoerd, aangezien de bijzondere verhoging van het minimumloon van invloed is
op de lonen die mkb’ers moeten uitkeren? Ook de leden van de SGP-fractie vragen waarom
de regering ervoor is gekozen geen MKB-toets uit te voeren, gelet op de gevolgen voor
mkb-bedrijven. Is zij hiertoe alsnog bereid?
De regering onderkent dat onderhavig wetsvoorstel gevolgen zal hebben voor ondernemers
in het midden- en kleinbedrijf. De regering heeft er desondanks voor gekozen om geen
MKB-toets uit te voeren. De reden hiervoor is dat de regering geen reden ziet om te
twijfelen aan de werkbaarheid of uitvoerbaarheid voor deze ondernemers. De bijzondere
extra verhoging van het minimumloon met 1,2 procentpunt vindt immers tegelijkertijd
plaats met de reguliere indexatie. En op een moment (1 juli) dat het minimumloon doorgaans
elk jaar wordt geïndexeerd. Het minimumloon zou als gevolg van de indexatie per 1 juli
hoe dan ook veranderen. Het wetsvoorstel strekt er toe de omvang van de verhoging
te vergroten. Om deze reden acht de regering het niet nodig een MKB-toets uit te voeren.
De regering acht het ook niet verstandig om alsnog een MKB-toets uit te voeren. De
zienswijze van MKB-ondernemers is in de ogen van de regering al voldoende duidelijk
middels de reactie van MKB Nederland op het voorstel. Daarnaast zou het alsnog uitvoeren
van een MKB-toets extra tijd vergen, hetgeen de voorgestelde verhoging niet langer
per 1 juli 2024 uitvoerbaar zou maken. Het is van belang dat UWV uiterlijk 15 april
2024 duidelijkheid hebben over het definitieve verhogingspercentage per 1 juli 2024.
Hiervoor is het noodzakelijk dat tijdig voldoende zekerheid bestaat over het al dan
niet doorgaan van de bijzondere verhoging met 1,2 procentpunt.
8. Doenvermogen
9. Inkomenseffecten en armoede-effecten
De leden van de D66-fractie vragen de regering om ook de inkomenseffecten voor 2025 in kaart te brengen.
Om het minimumloon per 1 juli 2024 te verhogen, is het van belang voor UWV dat het
verhogingspercentage vóór 15 april bekend is. Vanwege het krappe tijdspad is het daarom
van belang dat op 27 februari over de wetswijziging in de Tweede Kamer wordt besloten.
Om de inkomenseffecten van de minimumloonsverhoging accuraat in beeld te brengen,
is de nog te verschijnen macro-economische raming van het CPB (Centraal Economisch
Plan) nodig. De antwoorden waar het Centraal Economisch Plan voor nodig is, worden
nagezonden vóór 27 februari. De meest recente raming van het CPB voor 2025 uit augustus
(Concept Macro-Economische Verkenning) kan niet worden gebruikt voor de beantwoording.
Die raming is gedateerd, omdat de beleidsaanpassingen van Prinsjesdag en de amendementen
na Prinsjesdag daar niet in verwerkt zijn. Het antwoord op deze vraag zal na het verschijnen
van het Centraal Economisch Plan zo snel mogelijk, en ieder geval vóór 27 februari,
aan de Tweede Kamer worden verzonden.
De leden van de SGP-fractie vernemen graag wat dit voorstel betekent voor de marginale druk. Welke effecten verwacht
de regering als gevolg van dit wetsvoorstel op dit punt?
Van juli 2024 tot en met december 2024 heeft de verhoging van het minimumloon per
1 juli mogelijk een klein effect op de marginale druk voor een beperkte groep werkenden
met een huishoudinkomen rond het minimumloon. De inkomensgrenzen van de zorgtoeslag,
het kindgebonden budget, de inkomensijkpunten van de huurtoeslag14 en de arbeidskorting staan gedurende het jaar vast, en zijn wettelijk gekoppeld aan
de hoogte van het minimumloon per 1 januari van dat jaar.
In 2024 heeft de verhoging van het minimumloon dus geen effect op de inkomensgrenzen
van de toeslagen. De verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024 leidt wel tot hogere
inkomensgrenzen van de toeslagen in 2025. Het effect op de marginale druk dat optreed
in 2024 vloeit dus voort uit de stijging van het inkomen van sommige huishoudens.
Hierdoor kunnen werkenden met een huishoudinkomen rond minimumloon van juli 2024 tot
en met december 2024 op het afbouwtraject terecht komen door de stijging van het minimumloon.
Omdat toeslagen afhangen van het inkomen, krijgen deze werkenden bij een hoger inkomen
minder hoge toeslagen. Vanaf januari 2025 wordt dit automatisch gecorrigeerd, omdat
dan de inkomensgrenzen opnieuw worden vastgesteld op basis van het minimumloon per
1 januari 2025.
Overigens hebben minimumloonverdieners niet als vanzelfsprekend een hoge marginale
druk. De hoogte van de marginale druk hangt af van allerlei factoren, waaronder het
inkomen van andere leden van het huishouden, de aanwezigheid van kinderen en of een
recht bestaat op huurtoeslag. Gemiddeld genomen hebben juist de inkomens tot het minimumloon
een lage marginale druk: in 2024 is deze 17,6 procent.
De verhoging van het minimumloon in juli werkt vanaf 2025 door in de inkomensgrenzen
van de toeslagen. In 2025 is er dus voor werkenden met een inkomen op het minimumloon geen effect meer op de marginale druk. Veel werkenden met een inkomen boven minimumloon hebben al te maken met de afbouw van toeslagen, hun marginale druk stijgt niet. Voor
een beperkte groep mensen die recht krijgt op een toeslag door de verhoging van de
inkomensgrenzen, stijgt de marginale druk in 2025. Zij hebben echter een lagere gemiddelde
druk, omdat ze nu toeslag ontvangen en hun besteedbaar inkomen stijgt. Daarnaast is
er een kleine groep werkenden met een inkomen iets boven het minimumloon. Deze groep zou in 2025 geen maximale toeslagen meer ontvangen omdat de toeslagen
vanaf minimumloon beginnen af te bouwen. Voor hen zou de marginale druk volgend jaar
stijgen. Doordat de inkomensgrenzen van de toeslagen automatisch met het minimumloon
in 2025 meestijgen, heeft deze groep volgend jaar echter nog wel recht op de maximale
toeslagen, in plaats van dat de toeslagen voor deze groep afbouwen. Voor deze groep
daalt de marginale druk in 2025 door de verhoging van het minimumloon. De verwachting
is dat het effect op de gemiddelde marginale druk klein is. Dit wordt bijgewerkt in
de nazending op basis van de nieuwe raming van het CPB (Centraal Economisch Plan).
Daarnaast is relevant dat minimumloonverdieners vaak een lage gemiddelde druk hebben,
wat betekent dat zij per saldo weinig belasting betalen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of reeds bekend is wat de reguliere (verwachte) indexatie van
het Wettelijk minimumloon is per 1 juli 2024 en 1 januari 2025.
De indexaties van 1 juli 2024 en 1 januari 2025 zijn nog niet bekend. De indexatie
per 1 juli 2024 wordt gedaan op basis van het Centraal Economisch Plan van het CPB
uit februari 2024. Deze worden meegenomen in de nazending van de antwoorden die gebaseerd
worden op het Centraal Economisch Plan. De indexatie per 1 januari 2025 wordt berekend
op basis van de Macro Economische Verkenning van het CPB (verschijnt op Prinsjesdag).
Over de definitieve indexatie per 1 juli 2024 wordt de Tweede Kamer naar verwachting
aankomende maart of april geïnformeerd. Deze kunnen door afrondingsverschillen licht
afwijken van de cijfers van het CPB.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel personen die het wettelijk minimumloon verdienen op basis van een
voltijdswerkweek er netto op vooruit gaan met en zonder de voorliggende wetswijziging?
Hoe is deze vergelijking voor gepensioneerden met enkel een AOW en voor mensen met
een bijstandsuitkering? Hoe verhouden deze koopkrachtplaatjes zich ten opzichte van
de koopkrachtontwikkeling voor huishoudens met een modaal en bovenmodaal inkomen?
Om het minimumloon per 1 juli 2024 te verhogen, is het van belang voor UWV dat het
verhogingspercentage vóór 15 april bekend is. Vanwege het krappe tijdspad is het daarom
van belang dat op 27 februari over de wetswijziging in de Tweede Kamer wordt besloten.
Om de inkomenseffecten van de minimumloonsverhoging accuraat in beeld te brengen,
is de nog te verschijnen macro-economische raming van het CPB (Centraal Economisch
Plan) nodig. Antwoorden waarvoor het Centraal Economisch Plan nodig is, worden nagezonden
vóór 27 februari. De meest recente raming van het CPB voor 2025 uit augustus (Concept
Macro-Economische Verkenning) kan niet worden gebruikt voor de beantwoording. Die
raming is gedateerd, omdat de beleidsaanpassingen van Prinsjesdag en de amendementen
na Prinsjesdag daar niet in verwerkt zijn. Het antwoord op deze vraag zal na het verschijnen
van het Centraal Economisch Plan zo snel mogelijk, en ieder geval vóór 27 februari,
aan de Tweede Kamer worden verzonden.
10. Budgettaire effecten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de doelgroep voor toeslagen als gevolg van het wetsvoorstel toeneemt. Kan
de regering deze toename kwantificeren? Hoeveel personen hebben als gevolg van het
voorstel recht op een toeslag?
Voor het kindgebonden budget zorgt de verhoging van de inkomensgrenzen met het minimumloon
per 1 januari 2025 voor een toename van circa 2.000 tot 3.000 huishoudens die recht
krijgen op kindgebonden budget. Door de verhoging van het inkomensijkpunten van de
huurtoeslag kunnen circa 15.000 huishoudens recht krijgen op (een gemiddeld lage)
huurtoeslag. In 2025 stijgt het aantal zorgtoeslagontvangers met circa 15.000 als
gevolg van de minimumloonsverhoging (ten opzichte van de situatie als het minimumloon
niet per 1 juli 2024 wordt verhoogd). De precieze toename van het aantal personen
die recht krijgen op de toeslagen is nog niet op voorhand vast te stellen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de koppeling van de AOW een budgettair beslag van structureel 517 miljoen
euro kent. Daarnaast leidt het wetsvoorstel nog tot 340 miljoen euro aan kosten voor
het Rijk en 170 miljoen euro totale structurele loonkosten voor werkgevers in de marktsector.
Deze leden vragen de regering hoe zij de 517 miljoen euro voor de AOW naast de 510
miljoen euro publieke en private kosten elders ziet in het licht van het advies van
de Commissie sociaal minimum. Zij vragen welke instrumenten de regering ziet om een
structureel welvaartsvaste AOW te waarborgen die in verhouding staat tot de bijstand
en het minimumloon.
De Commissie sociaal minimum stelde voor om het besteedbaar inkomen van alle huishoudens
op het sociaal minimum met mensen jonger dan de AOW-leeftijd te verhogen. Concreet
adviseerde de Commissie om het minimumloon en de bijstand te verhogen. Daarbij gaf
de Commissie in overweging om de AOW en bovenminimale uitkeringen niet mee te verhogen,
omdat een AOW-verhoging relatief duur is, omdat huishoudens met AOW volgens de analyse
van de Commissie in veel gevallen genoeg inkomen hebben om rond te komen, en omdat
het risico op armoede onder AOW-huishoudens relatief laag is. De Commissie doet hierover
echter geen stellige uitspraken, en laat daarmee ruimte voor verschillende manieren
om invulling te geven aan een verhoging van het besteedbaar inkomen. Dit wetsvoorstel
past daarmee binnen de kaders van het advies van de Commissie sociaal minimum.
Wat betreft het tweede deel van de vraag: een uitkering die welvaartsvast is, stijgt
mee met het gemiddelde inkomen. Het waarborgen van een welvaartsvaste AOW vergt dus
dat de AOW meestijgt met het gemiddelde inkomen. Een koppeling van de AOW aan het
minimumloon is het meest voor de hand liggende instrument om een welvaartsvaste AOW
te waarborgen.
De leden van de SGP-fractie vragen toelichting op de financiële ondersteuning voor topsporters. Wat houdt deze
regeling in en hoe gaat dit in zijn werk?
De stipendiumregeling is een maandelijkse financiële ondersteuning aan topsporters
die geen of onvoldoende inkomen hebben voor hun levensonderhoud, zodat zij zich volledig
kunnen richten op hun sportcarrière. De voorziening is beschikbaar voor topsporters
met een A- of High Potential-status die 18 jaar of ouder zijn en minder verdienen
dan een vastgestelde inkomensgrens. De hoogte van het stipendium is gebaseerd op het
wettelijk minimumloon. De stipendiumregeling wordt gefinancierd door het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn & Sport en uitgevoerd door het Fonds voor de Topsporter.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het bekend is dat AOW'ers het minste risico op (langdurige) armoede
lopen. De kosten van deze eenmalige bijzondere verhoging voor de verhoging van de
AOW zijn € 517 miljoen structureel. Dat is ruim 60% van de totale kosten van de extra
verhoging van het minimumloon. De leden van de van de ChristenUnie-fractie vragen
de regering of zij kan inschatten hoeveel procent van deze kosten terecht komen bij
de groep ouderen met alleen een (onvolledige) AOW-Aanvullende Inkomensvoorziening
Ouderen (AIO-)uitkering.
De verhoging van het minimumloon werkt in de richting van ouderen zowel door naar
de AOW als naar de AIO. Bij AIO-gerechtigden leidt een verhoging van het wettelijk
minimumloon tot zowel een hoger AOW-bedrag dat aangevuld wordt tot een verhoogde AIO-norm
(waarbij de verhoogde AIO-norm leidt tot inkomensverbetering en de hogere AOW van
invloed is op het AIO-bedrag waarmee het inkomen tot aan de AIO-norm wordt aangevuld).
Omdat de groep van AIO-gerechtigden een beperkt percentage van het aantal AOW-gerechtigden
is, is het percentage van de uitkeringskosten die bij die groep terecht komen ook
beperkt. Dat percentage van de kosten ligt in de orde van grootte van 1 tot 2 procent;
de circa 70 duizend AIO-gerechtigden maken circa 2 procent uit van circa 3,5 miljoen
AOW-gerechtigden en de hoogte van de AIO-uitkering ligt gemiddeld ongeveer op de helft
van een volledige AOW-uitkering.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien de koppeling van een bijzondere verhoging van het minimumloon aan de AOW als
een dilemma. Enerzijds bevordert deze koppeling de koopkrachtpositie van ouderen,
anderzijds is het een uitermate kostbare maatregel waarvan de doelmatigheid (gezien
het lage risico op armoede onder gepensioneerden) twijfelachtig is en rijst de vraag
of dit bedrag niet anders besteed kan worden om gerichter armoede onder ouderen te
bestrijden. Voort zorgt deze bijzondere verhoging voor overdracht van jong naar oud
doordat de pensioenfranchise stijgt, waardoor jongere generaties een lager aanvullend
pensioen opbouwen, terwijl voor de reeds gepensioneerde generatie geen sprake is van
deze schuif. Herkent de regering dit dilemma rond de koppeling van het minimumloon
aan de AOW?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen bij de generieke verhoging van de AOW-uitkering aan gepensioneerden
en de doelmatigheid daarvan. Deze leden vragen nader in te gaan op de kritische opmerkingen
van de Raad van State op dit punt.
De directe aanleiding voor dit wetsvoorstel is de aangenomen motie Klaver c.s.15, die de regering verzoekt om het minimumloon te verhogen. Vervolgens heeft de Tweede
Kamer het amendement Van der Lee c.s.16 aangenomen, waarmee budget werd vrijgemaakt voor de minimumloonsverhoging. Onderdeel
van het amendement is de doorwerking van de bijzondere verhoging van het minimumloon
op de AOW. De Tweede Kamer heeft daarmee een helder signaal gegeven dat zij de doorwerking
op de AOW noodzakelijk achtte, en de regering heeft gehoor gegeven aan deze oproep.
De regering onderschrijft dat de doorwerking van de verhoging van het minimumloon
op de AOW de koopkrachtpositie van ouderen verbetert, hoewel dat vanuit een perspectief
van armoedebestrijding niet de meest doelmatige aanwending van middelen is, volgens
de doorrekening van het CPB op verzoek van de Commissie sociaal minimum17. De doorwerking op de AOW past echter bij het doel van onderhavig wetsvoorstel om
de bestaanszekerheid van werknemers aan de basis van het loongebouw en van uitkeringsontvangers,
waaronder alle ontvangers van AOW-uitkeringen, te vergroten. Dit doel gaat verder
dan het zo gericht mogelijk verminderen van armoede, wat het kabinet met het maatregelenpakket
van Prinsjesdag beoogde.
Daarnaast klopt het inderdaad dat jongere generaties werknemers, zoals de leden van
de ChristenUnie-fractie stellen, als gevolg van de hogere pensioenfranchise een lager
aanvullend pensioen opbouwen. Daar staan in de ogen van de regering voor diezelfde
jongere generaties echter twee zaken tegenover. Ten eerste een hoger besteedbaar inkomen
tijdens het werkzame leven. En ten tweede een hogere AOW, op het moment dat deze werknemers
de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Op deze manier leidt de voorgestelde verhoging
van het minimumloon voor de huidige generatie werknemers tot een kleine schuif van
de tweede naar de eerste pijler van hun toekomstige pensioenvoorziening.
De leden van de SGP-fractie vragen verder: heeft de regering overwogen AOW-gerechtigden uit te zonderen van deze
verhoging, aangezien er 517 miljoen euro mee gemoeid is en slechts een zeer klein
deel terechtkomt bij AOW’ers in armoede? Welke voor- en nadelen kleven hieraan? Welke
andere instrumenten zouden overwogen kunnen worden om deze specifieke doelgroep te
bereiken en te ondersteunen?
De regering heeft overwogen om de beoogde verhoging niet te laten doorwerken op de
AOW, maar heeft, als onderdeel van het in de Tweede Kamer aangenomen amendement Van
der Lee c.s., besloten de doorwerking in stand te houden. De belangrijkste overweging
hierbij is – zoals in het vorige antwoord al is toegelicht – dat het doel om de bestaanszekerheid
van werknemers aan de basis van het loongebouw en van uitkeringsontvangers te verstevigen
verder reikt dan het zo gericht mogelijk verminderen van armoede, wat het kabinet
met het maatregelenpakket van Prinsjesdag beoogde.
Om AOW-gerechtigden te ondersteunen kan ook gekeken worden naar de verhoging van toeslagen.
Het kabinet heeft met het Prinsjesdagpakket onder andere de huurtoeslag vanaf 2024
verhoogd, wat onder andere AOW-gerechtigden met een huurwoning ondersteunt. Een alternatief
is het verhogen van de zorgtoeslag, die minder gericht is op de ondersteuning van
lage inkomens. Daarnaast zou de ouderen-korting kunnen worden verhoogd. De AOW-gerechtigden
zonder aanvullend pensioen worden daar echter niet door ondersteund, omdat zij te
weinig belasting verschuldigd zijn om een hogere ouderenkorting te kunnen verzilveren.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met voorliggend wetsvoorstel ook wordt voorgesteld de doorwerking op de
arbeidskorting aan te passen zodat de verhoging van het minimumloon voor mensen met
een inkomen onder het minimumloon niet ten koste gaat van een lagere arbeidskorting.
Dit zal worden geregeld in het Belastingplan 2025. Deze leden vragen de regering wat
de kosten van dit plan zijn en of deze kosten ook reeds gedekt zijn, of nog dekking
behoeven.
Het budgettaire effect van deze maatregel wordt nagezonden vóór 27 februari, op basis
van de meest recente cijfers van het Centraal Economisch Plan. De kosten of opbrengst
worden meegenomen in de lastenbesluitvorming later dit jaar. Het is overigens niet
op voorhand duidelijk dat de maatregel leidt tot een derving, omdat aan de ene kant
de arbeidskorting voor hoge inkomens daalt, terwijl de arbeidskorting voor lage inkomens
juist stijgt. In het Belastingplan 2023 was bij een soortgelijke maatregel (maar een
grotere stijging van het minimumloon) sprake van een opbrengst op korte termijn en
een derving op lange termijn.
11. Regeldruk
12. Uitvoering
13. Evaluatie
De leden van de SGP-fractie constateren dat verschillende partijen zich zorgen maken over de lastenverzwaring
voor werkgevers als gevolg van dit voorstel. Daarnaast is de regering voornemens een
regeling die tegemoetkomt aan deze werkgevers, het lage-inkomensvoordeel, af te schaffen.
Hoe verhoudt dat voornemen zich tot dit voorstel? En welke extra consequenties heeft
dat voor de werkgeverslasten?
Het lageinkomensvoordeel (LIV) wordt afgeschaft vanwege de beperkte effectiviteit.
Een groot deel van de banen waarvoor LIV wordt verstrekt zou namelijk ook hebben bestaan
als het LIV niet zou bestaan. Door het afschaffen van het LIV ontvangen werkgevers
minder financiële tegemoetkomingen voor werknemers met een gemiddeld uurloon tussen
de 100–104 procent van het wettelijk minimumuurloon en die minimaal 1.248 verloonde
uren per kalenderjaar hebben. De bijdrage aan werkgevers, van gemiddeld circa € 875
per werknemer op jaarbasis, vervalt.
Tegelijkertijd is de positie van werkgevers op meerdere manieren verbeterd. In de
Miljoenennota 202318 is een pakket aan maatregelen aangekondigd voor het midden- en kleinbedrijf. Hiervoor
heeft het kabinet in de jaren 2023 tot en met 2027 € 500 miljoen uitgetrokken. Vanaf
2028 gaat het om een bedrag van structureel € 600 miljoen per jaar. Onderdeel van
dit pakket is een structurele verlaging van de lasten op arbeid voor kleine werkgevers
via een verlaging van de Aof premie. Hiervoor is in 2024 € 185 miljoen beschikbaar
en structureel € 195 miljoen per jaar. Het pakket heeft daarnaast het lageinkomensvoordeel
in 2023 verhoogd. Deze tijdelijke intensivering was bedoeld om de stijging van de
loonkosten voor werkgevers met medewerkers op en net boven minimumloonniveau op korte
termijn te mitigeren en doet niets af aan afschaffing van het LIV per 2025.
14. Ontvangen commentaren en adviezen
De leden van de BBB-fractie hebben aanvullende vragen aan de regering wat betreft het commentaar en advies dat
verkregen is van organisaties op de invoering van deze wet.
VCP
De leden van de BBB-fractie vragen de regering wat de effecten zijn voor de middeninkomens, of de lonen van middeninkomens
hierdoor niet in verdrukking komen en welk effect dit heeft op de druk op de lonen
in het algemeen.
Uitkeringsgerechtigden en werkenden met een inkomen op minimumloon profiteren van
de stijging van het minimumloon. De stijging van het minimumloon werkt naar verwachting
licht positief door op de lonen voor de lage middeninkomens. Werkenden met een middeninkomen
ondervinden geen direct effect van de minimumloonsverhoging. Voor inkomens van 40
procent tot 60 procent van de inkomensverdeling (het derde inkomenskwintiel) is het
inkomenseffect van de voorgestelde verhoging in 2024 geraamd op 0,0 procent. Zie hiervoor
tabel 1 in de memorie van toelichting. Voor lagere middeninkomens (het tweede kwintiel)
is het verwachte inkomenseffect licht positief (+0,1 procent). Deze cijfers zullen
worden bijgewerkt met de nog te verschijnen raming van het CPB (Centraal Economisch
Plan) en met de Tweede Kamer worden gedeeld.
In algemene zin kennen veel cao’s die op dit moment worden afgesloten aanzienlijke
loonstijgingen. Volgens DNB stijgen de lonen dit jaar met 5,7%. De regering vindt
dat dergelijke loonstijgingen verantwoord en wenselijk zijn. De loonstijgingen zijn
het gevolg van de onderhandelingen tussen sociale partners. Daarnaast hebben lonen
nog een inhaalslag te maken na de hoge inflatie van de afgelopen jaren. De verhoging
van het minimumloon heeft zoals aangegeven vooral effect op de onderkant van het loongebouw
en speelt daarom een beperktere rol bij de loondruk in algemene zin.
De leden van de BBB-fractie vragen de regering wat een gestegen minimumloon betekent voor de uitkering van toeslagen.
Stijgen deze evenredig mee en werkt de verhoging van die toeslagen door op de marginale
druk van mensen die een modaal inkomen hebben?
Per 1 juli 2024 stijgen de gekoppelde uitkeringen mee met de stijging van het minimumloon.
Door de netto-nettokoppeling stijgen de bijstand en de AOW niet evenredig mee met
de stijging van het minimumloon. De inkomensgrenzen (afbouwpunten) van de toeslagen
stijgen alleen per 1 januari van het jaar wettelijk mee met de verhoging van het minimumloon.
Hierdoor stijgen de inkomensgrenzen van de toeslagen op 1 januari 2025 automatisch
mee met de verhoging van het minimumloon inclusief indexatie per 1 januari 2025.
Er is in 2024 geen effect op de parameters van de toeslagen, zowel de hoogte van de
maximale toeslag als de inkomensgrenzen wijzigen niet. De groep werkenden met een
huishoudinkomen rond minimumloon heeft van juli tot en met december 2024 mogelijk
te maken met de afbouw van toeslagen omdat de inkomensgrenzen pas 1 januari 2025 meestijgen
met de minimumloonsverhoging. Voor deze groep kan de marginale druk in juli tot en
met december 2024 beperkt stijgen, omdat de toeslagen beginnen af te bouwen. Deze
groep heeft echter wel een lage marginale druk (gemiddeld genomen 17,6 procent in
2024).
Op 1 januari 2025 stijgen de inkomensgrenzen van de toeslagen weer door de koppeling
aan de hoogte van het minimumloon. De marginale druk stijgt in 2025 hierdoor alleen
voor de beperkte groep nieuwe toeslagontvangers. Dit zijn de huishoudens met een hoger
inkomen omdat de toeslagen veelal bij een bovenmodaal inkomen zijn afgebouwd. Tot
welk inkomen de toeslagen doorlopen, en dus voor welke groep de marginale druk stijgt,
is bijvoorbeeld afhankelijk van de hoogte van de huur (voor de huurtoeslag), het aantal
kinderen, de leeftijd van de kinderen en de gezinssamenstelling (voor het kindgebonden
budget). Tegenover de hogere marginale druk voor een nieuwe groep toeslagontvangers
staat echter een (veel) lagere gemiddelde druk. De precieze gemiddelde druk hangt
af van het inkomen. De verwachting is dat het effect op de gemiddelde marginale druk
klein is. Dit wordt bijgewerkt in de nazending op basis van de nieuwe raming van het
CPB (Centraal Economisch Plan).
De leden van de BBB-fractie vragen de regering of deze verhoging van het minimumloon ervoor zorgt dat de marginale
druk stijgt van de volgende drie categorieën: ten eerste het minimumloon tot modaal
inkomen, ten tweede het modaal in komen tot twee keer modaal, en ten derde hoger dan
twee keer modaal verdienende burgers. Wat is het effect van deze minimumloonverhoging
voor de marginale druk in de hiervoor genoemde drie categorieën inkomensklassen?
Zoals in het voorgaande antwoord beschreven kan de marginale druk stijgen voor de
beperkte groep toeslagontvangers die recht krijgt op toeslagen. Voor welke inkomensgroep
de marginale druk stijgt is afhankelijk van bijvoorbeeld de huurhoogte (bij de huurtoeslag),
het aantal kinderen, de leeftijd van kinderen en de gezinssamenstelling (bij het kindgebonden
budget). Bij sommige huishoudens in de inkomensgroep minimumloon tot modaal inkomen
kan de marginale druk met 13,67 procentpunt stijgen, doordat deze huishoudens recht
krijgen op zorgtoeslag. Voor het kindgebonden budget kan de marginale druk voor nieuwe
toeslagontvangers met een inkomen tussen modaal en twee keer modaal en hoger dan twee
keer modaal stijgen. Indien bijvoorbeeld een werkend paar 3 kinderen heeft, kan de
marginale druk met 6,75 procentpunt toenemen voor een nieuwe groep inkomens met een
huishoudinkomen hoger dan twee keer modaal (meer dan circa € 150.000). Daartegenover
staat echter een lagere gemiddelde druk, omdat zij recht krijgen op een toeslag en
daardoor het besteedbaar inkomen stijgt. De verwachting is dat het effect op de gemiddelde
marginale druk klein is.
VNO-NCW
De leden van de BBB-fractie vragen in hoeverre de verhoging van het minimumloon effect heeft op kleine bedrijven
ten opzichte van grotere bedrijven.
De regering verwacht geen belangrijk verschil in effect op kleine bedrijven ten opzichte
van grotere bedrijven. De reden hiervoor is dat minimumloonbanen qua verdeling over
bedrijven van verschillende omvang slechts beperkt verschillen van de totale set aan
werknemersbanen in Nederland. Onderstaande tabel geeft de situatie weer in 2022. Te
zien is dat de meeste banen bestonden in grotere bedrijven (62 procent). En dat ook
banen met een loon tot en met het destijds geldende wettelijk minimumloon overwegend
bij grotere bedrijven bestond (61 procent). Minimumloonbanen waren bij de kleinste
bedrijven, met 0 tot 10 werknemers, slechts licht oververtegenwoordigd (19 procent ten opzichte van 15 procent).
Voor banen met lonen tot 10 procent en 20 procent boven het in 2022 geldende minimumloon
was het beeld vergelijkbaar.
Tabel 6: Verdeling van de banen naar bedrijfsgrootte in 2022
Bedrijfsgrootte
Alle banen
Banen t/m minimumloon
Banen t/m 110% minimumloon
Banen t/m 120% minimumloon
0 tot 10 werknemers
15%
19%
21%
20%
10 tot 100 werknemers
24%
20%
23%
25%
100 of meer werknemers
62%
61%
57%
55%
Bron: CBS Statline; Werkgelegenheid en minimumloon; kenmerken baan, bedrijfsgrootte,
SBI2008; geraadpleegd 8 februari 2024.
LTO
De leden van de BBB-fractie vragen in hoeverre het verhogen van de minimumlonen effect heeft op de sectoren waarin
veel mensen werken met een minimumloon. In hoeverre is er sprake van een vergrote
druk op prijzen in die sector door het stijgen van het minimumloon? In welke sectoren
wordt er verwacht dat de verhoging van de minimumlonen ervoor zullen zorgen dat de
prijs van het product stijgt? Wat betekent een gestegen prijs van het product in een
sector met veel mensen die het minimumloon betaald krijgen voor de concurrentiepositie
van die ondernemer?
Naar de overtuiging van de regering zal het effect van het voorstel op de prijzen
in de economie als geheel te overzien zijn. Dat komt door twee factoren. Ten eerste
is de impact van het wetsvoorstel op de totale loonsom bescheiden. De voorgestelde
bijzondere verhoging met 1,2 procentpunt betreft slechts een deel (ongeveer 1 op de
10) van alle banen. Ten tweede is de verwachting dat de hogere lonen niet volledig
doorwerken in hogere prijzen. Zo schatte De Nederlandsche Bank in 2022 op basis van
historische data dat hogere lonen na enkele jaren ongeveer voor de helft doorwerken
in hogere prijzen.19
Voor sectorale effecten op prijzen is primair het aandeel minimumloonbanen in een
sector van belang. De sectoren verhuur en overige zakelijke diensten en horeca kennen
grotere aandelen minimumloonbanen dan andere sectoren. In 2021 was 11 procent van
de banen in verhuur en overige zakelijke diensten een minimumloonbaan. In de sector
horeca gold dit 9 procent voor van de banen. Hoewel het in beide sectoren om een kleine
minderheid van de banen gaat, zullen eventuele effecten in deze sectoren vermoedelijk
groter zijn dan in andere sectoren.
Voor de sector verhuur en overige zakelijke diensten bestaan de minimumloonbanen in
meerderheid uit uitzendbanen. Omdat uitzendwerk bijdraagt aan de productie van een
breed scala aan producten en diensten, zal het prijseffect op individuele producten
en diensten vermoedelijk zeer beperkt zijn.
In de sector horeca daarentegen zijn de geleverde diensten homogener. Denk bijvoorbeeld
aan maaltijden, overnachtingen en theater- of filmvoorstellingen. Indien alle aanbieders
van deze diensten in dezelfde mate werknemers inzetten die rond minimumloon verdienen,
dan valt te verwachten dat aanbieders de gestegen loonkosten grotendeels zullen doorberekenen
aan de gasten. Er is dan geen groot effect op de concurrentiepositie van individuele
aanbieders. Naarmate sommige aanbieders echter meer dan anderen gebruik maken van
werknemers die rond minimumloon verdienen, is er minder ruimte om hogere loonkosten
door te berekenen in de prijs. In dit geval valt vooral te verwachten dat de concurrentiepositie
van aanbieders met veel werknemers rond minimumloon verslechtert. Tenzij deze aanbieders
manieren vinden om de arbeidsproductiviteit te vergroten. Bijvoorbeeld middels de
inzet van technologie zoals bestelschermen en robots voor het opnemen en opdienen
van bestellingen. Welk van deze mogelijke effecten in de horeca zal domineren is onbekend.
15. Overig
De leden van de BBB-fractie vragen de regering om te onderzoeken of het instellen van een belastingvrije voet
van 30.000 euro (waarmee verschillende toeslagen afgeschaft kunnen worden) eveneens
zou leiden tot het terugdringen van werkende armoede en kinderarmoede in Nederland.
Een nieuw stelsel met een belastingvrije voet van 30.000 euro in combinatie met het
afschaffen van (enkele) toeslagen vergt een ingrijpende stelselwijziging die niet
op korte termijn uitgevoerd kan worden. Een dergelijk voorstel kent waarschijnlijk
een zeer forse budgettaire derving van meerdere miljarden en heeft daarnaast aanzienlijke
inkomenseffecten. Het voorgestelde stelsel leidt niet per definitie tot lagere (kinder)armoedecijfers.
Zo betaalt een werkende alleenstaande ouder met een kind onder de 12 jaar tot een
inkomen van 30.000 euro in het huidige stelsel al geen of nauwelijks belasting. Zij
zullen er niet op vooruit gaan door de belastingvrije voet, maar mogelijk wel nadelige
inkomenseffecten ondervinden van het afschaffen van toeslagen. Het is belangrijk om
toeslagen in combinatie met fiscaliteit en het wettelijk minimumloon te bezien. In
verschillende rapporten zijn hiervoor varianten onderzocht en uitgewerkt, bijvoorbeeld
het eindrapport van de Commissie sociaal minimum20, Belastingen in maatschappelijk perspectief21 en het Eindrapport Toekomst Toeslagenstelsel22.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Tegen |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Tegen |
CDA | 5 | Tegen |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.