Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 351 (R2184) Wijziging van de Belastingregeling Nederland Curaçao in verband met de implementatie van de uitkomsten van het Base Erosion and Profit Shifting project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling alsmede enige overige wijzigingen
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 september 2023
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
1
1.1
Inleiding en totstandkoming
1
1.2
Budgettaire aspecten
3
II.
ARTIKELSGEWIJS
3
2.1
Artikel I, onderdeel A (titel en considerans van de Belastingregeling Nederland Curaçao)
3
2.2
Artikel I, onderdeel L (artikel 22 van de Belastingregeling Nederland Curaçao)
5
2.3
Artikel I, onderdeel M (artikel 24 van de Belastingregeling Nederland Curaçao)
6
III.
OVERIG
8
I. ALGEMEEN
1.1 Inleiding en totstandkoming
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, D66 en de SP.
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre de internationale standaarden
uit het Base Erosion and Profit Shifting (hierna: BEPS)-project in voldoende mate
(internationale) belastingontwijking tegengaan. Daarbij vragen deze leden of verdergaande
maatregelen zijn overwogen en of deze overwegingen gedeeld kunnen worden. Ten slotte
vragen deze leden in dit verband in hoeverre de wijziging van de belastingregeling
tussen Nederland en Curaçao (hierna: BRNC) voldoet aan het Nederlandse fiscale verdragsbeleid.
De BEPS-rapporten spelen een zeer belangrijke rol in de bestrijding van internationale
belastingontwijking. Zij bieden een grondige inhoudelijke analyse van de methoden
waarmee belastingontwijking kon plaatsvinden en concrete opties om dat tegen te gaan.
Ook dragen zij er aan bij dat landen hiermee samen aan de slag zijn, waardoor de maatregelen
effectiever zijn dan als een land dat alleen doet. Tegelijk vindt belastingontwijking
nog wel plaats. Daarom wordt binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) en de Europese Unie (EU) doorgesproken over dit thema en blijft
het kabinet actie ondernemen. Het onlangs ingediende wetsvoorstel Wet minimumbelasting
2024 is hier een goede illustratie van.
De uitkomsten van het BEPS-project zijn onderdeel van het Nederlandse verdragsbeleid.1 Actiepunt 6 van de BEPS-rapporten ziet specifiek op het tegengaan van misbruik van
verdragen en bevat de minimumstandaarden waaraan in de memorie van toelichting bij
het onderhavige wijzigingswetsvoorstel gerefereerd wordt.2 Deze minimumstandaarden betreffen het wijzigen van de titel en considerans, het opnemen
van een antimisbruikbepaling en de toegang tot de onderlinge overlegprocedure. In
de onderhavige nota naar aanleiding van het verslag wordt bij de betreffende onderdelen
specifiek ingegaan op de werking en het belang van deze minimumstandaarden. Deze minimumstandaarden
worden dus conform het Nederlandse verdragsbeleid opgenomen in de BRNC. De BRNC bevat
daarmee robuuste maatregelen om misbruik te voorkomen.
Nederland zet zich conform het verdragsbeleid ook in voor de opname van de aanvullende
maatregelen uit het BEPS-project. In de wijziging van de BRNC zijn twee aanvullende
maatregelen opgenomen.
– De eerste aanvullende maatregel houdt in dat voor de vrijstelling van bronbelasting
met betrekking tot deelnemingsdividenden ten minste 365 dagen aan het vereiste bezitspercentage
van 10% moet zijn voldaan. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat belastingplichtigen
bijvoorbeeld de betreffende aandelen voor korte tijd, vlak voor de betaling van het
dividend, overdragen aan een partij die een betere verdragspositie heeft om zo gebruik
te kunnen maken van gunstigere verdragsvoordelen voor dividenduitkeringen.
– De tweede aanvullende maatregel betreft het in bepaalde gevallen toepassen van de
verrekenings- in plaats van de vrijstellingsmethode. Beide methoden kunnen gebruikt
worden om dubbele belasting te voorkomen. In de praktijk kan het voorkomen dat de
toepassing van de vrijstellingsmethode er onbedoeld toe leidt dat inkomen in het geheel
niet of lager wordt belast. Dit kan onder andere het gevolg zijn van verschillen in
interpretatie van het belastingverdrag tussen Nederland en de verdragspartner of omdat
er tussen verdragspartners geen overeenstemming bestaat over de relevante feiten.
Met deze maatregel wordt beoogd ook in dergelijke gevallen een adequate belastingheffing
te waarborgen.
De leden van de fractie van de SP vragen verder of het kabinet kan toelichten wat
de effecten zijn van dit wetsvoorstel voor de effectieve belastingdruk van bedrijven
en of de regering hierbij kan ingaan op de vraag in hoeverre bedrijven en belastingplichtigen
nu dubbele belasting betalen en welke effecten dit wetsvoorstel op die situaties zal
hebben.
De BRNC heeft als doel een betere aansluiting te creëren tussen de fiscale stelsels
van Nederland en Curaçao en op die manier zoveel mogelijk te voorkomen dat bedrijven
en burgers dubbele belasting betalen. In hoeverre ondanks de BRNC toch dubbele belasting
voorkomt is niet bekend, maar dit zal naar alle waarschijnlijkheid beperkt zijn. Het
onderhavige wetsvoorstel, waarmee de BRNC wordt gewijzigd, heeft daarop geen groot
effect. De wijzigingen van de BRNC omvatten onder andere de maatregelen waarvan in
de BEPS-rapporten is geconcludeerd dat deze minimaal nodig zijn om verdragsmisbruik
op een adequate manier te bestrijden. Het toevoegen van deze maatregelen heeft als
doel te voorkomen dat de BRNC oneigenlijk wordt gebruikt. De wereldwijde effectieve
belastingdruk van bedrijven kan toenemen indien zij als gevolg van deze antimisbruikmaatregelen
herstructureren of niet langer een beroep op de BRNC kunnen doen.
1.2 Budgettaire aspecten
De leden van de fracties van D66 en de SP verzoeken de regering nader toe te lichten
waarom de verwachte budgettaire effecten neutraal zijn. Deze leden vragen of dit voor
zowel Nederland als Curaçao geldt. De leden van de fractie van de SP vragen of de
regering een berekening of raming als onderbouwing aan de Kamer kan sturen.
De budgettaire gevolgen zijn naar verwachting neutraal voor zowel Nederland als Curaçao.
De budgettaire gevolgen zijn hieronder beschreven voor de belangrijkste aanpassingen.
De overige aanpassingen zijn vooral technisch van aard.
De BEPS-minimumstandaarden en de antimisbruikmaatregelen leiden mogelijk tot minder
belastingontwijking, maar door herstructurering via andere landen zal dit waarschijnlijk
niet tot een hogere belastinggrondslag voor Nederland leiden.
Het uitbreiden van het 0%-tarief voor dividenden ontvangen door pensioenfondsen heeft
in principe geen gevolgen voor de belastinggrondslag, maar biedt deze vooral de mogelijkheid
hun activiteiten zonder fiscale belemmeringen te organiseren.
De materiële betekenis van de aanpassing van het heffingsrecht bij werknemers bij
offshore vaste inrichtingen is naar alle waarschijnlijkheid afwezig of zeer beperkt.
Naar verwachting zijn er weinig tot geen Curaçaose werknemers bij een Curaçaose offshore
vaste inrichting in het Nederlandse deel van de Noordzee werkzaam en evenzo zijn er
naar verwachting weinig tot geen offshore vaste inrichtingen in de territoriale wateren
van Curaçao. Deze maatregel wordt genomen om aan te sluiten bij het Nederlandse verdragsbeleid,
waarbij een van de overwegingen is dat de zo wordt voorkomen dat werkzaamheden buitengaats
via de BRNC kunnen worden gestructureerd.
De leden van de fractie van D66 vragen daarnaast naar de gevolgen voor de lasten van
bedrijven.
De gevolgen voor de lasten van bedrijven zijn net als bij de budgettaire effecten
naar verwachting neutraal.
II. ARTIKELSGEWIJS
2.1 Artikel I, onderdeel A (titel en considerans van de Belastingregeling Nederland
Curaçao)
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de minimumstandaard zoals die in
het kader van het BEPS-project is ontwikkeld relevant is voor de onderhavige wijziging
van de BRNC.
Het Koninkrijk der Nederlanden (Koninkrijk) omvat op grond van artikel 1 van het Statuut
voor het Koninkrijk der Nederlanden (Statuut) de landen Nederland, Aruba, Curaçao
en Sint Maarten. Het Koninkrijk omvat dus vier landen, met ieder hun eigen fiscale
stelsel. De belastingregelingen tussen deze landen hebben materieel dezelfde uitwerking
als belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Daardoor kunnen ze op
dezelfde manier voor belastingontwijking misbruikt worden als belastingverdragen.
De minimumstandaard zoals die in het kader van het BEPS-project is ontwikkeld, is
daarom ook binnen het Koninkrijk relevant. In de peer reviews van de OESO over de
implementatie van de BEPS-maatregelen tegen verdragsmisbruik, wordt door Nederland
daarom ook gerapporteerd over het opnemen van de minimumstandaarden tegen verdragsmisbruik
in de verschillende belastingregelingen met de andere landen van het Koninkrijk.3
Van deze vraag maak ik ook graag gebruik om in te gaan op een vraag die in het parlement
van Curaçao is gerezen en die eveneens raakt aan onze staatsinrichting en de gevolgen
daarvan voor het internationale en het Europese recht. De tweede Europese richtlijn
tegen belastingontwijking (ATAD2)4 beoogt hybride mismatches tussen verschillende landen bij de fiscale kwalificatie
van entiteiten te neutraliseren. Daarvoor is onder andere het begrip «omgekeerd hybride
lichaam» van belang.5 Een van de criteria waardoor een samenwerkingsverband kan kwalificeren als «omgekeerd
hybride lichaam», is dat het samenwerkingsverband is aangegaan naar Nederlands recht.
De vraag is gerezen of hieronder het recht van het land Nederland dient te worden
verstaan of dat het ook kan gaan om samenwerkingsverbanden aangegaan naar het recht
van de andere landen van het Koninkrijk. Dit betreft het recht van het land Nederland,
waardoor samenwerkingsverbanden die zijn aangegaan naar het recht van Aruba, Curaçao
of Sint Maarten niet onder dat begrip vallen.
De leden van de fractie van de VVD vragen voorts in verband met de afwijking van aanwijzing
6.7 van de Aanwijzingen (hierna: Ar 6.7) voor de regelgeving naar de meerwaarde van
het opnemen van een preambule en considerans ten opzichte van het noemen van doel
en strekking van de wijziging van de BRNC in de memorie van toelichting.
De preambule is van belang bij de uitleg en toepassing van belastingverdragen. Hoewel
de BRNC formeel geen verdrag betreft, heeft deze materieel dezelfde werking als een
verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Daardoor kan de BRNC op dezelfde manier
voor belastingontwijking misbruikt worden als een belastingverdrag en is het ook voor
de toepassing van de BRNC behulpzaam om in de preambule zelf op te nemen dat de BRNC
niet is bedoeld om niet-heffing of verminderde belastingheffing door middel van het
ontduiken of het ontwijken van belasting te faciliteren. Dit ter ondersteuning van
onder meer de in de BRNC op te nemen «Principal Purposes Test» (daarover meer in onderdeel
2.2 hierna).
De directe aanleiding voor het aanpassen van de preambule is de conclusie in de BEPS-rapporten
dat deze maatregel minimaal nodig is om verdragsmisbruik te bestrijden. Alle landen
die deelnemen aan het Inclusive Framework van de OESO hebben zich hieraan gecommitteerd,
inclusief Nederland. Het kabinet hecht eraan om die afspraak na te komen.
Verder vragen de leden van de fractie van de VVD om in te gaan op het deel van het
advies van de Raad van State met betrekking tot de zichtbaarheid van het opschrift
en de considerans voor belastingplichtigen, specifiek die op wetten.nl.
Nederlandse wetgeving wordt in eerste instantie bekend gemaakt via het Staatsblad.6 Het opschrift en de considerans zijn daarin zichtbaar. Dat het uitgangspunt van Ar
6.7 is dat het oorspronkelijke opschrift en de oorspronkelijke aanhef (waaronder de
considerans) niet worden gewijzigd, betekent niet – indien dat desondanks in een wetsvoorstel
wordt voorgesteld – dat een dergelijke wijzigingsopdracht dan niet zou kunnen worden
uitgevoerd. Ook uit ambtelijk contact met de SDU, die wetsvoorstellen op wetten.nl
plaatst en aanpast, volgt dat het opschrift en de considerans van de BRNC op wetten.nl
gewijzigd kunnen worden.
Het opschrift en de (te wijzigen) considerans zijn daarmee voldoende kenbaar voor
belastingplichtigen.
Ten slotte vragen de leden van de VVD om in het licht van de voorgaande vragen te
reflecteren op het schrappen van dit onderdeel van de wijziging van de BRNC.
Uit de beantwoording van de vragen bij dit onderdeel hierboven blijkt dat de BRNC
materieel op dezelfde manier misbruikt kan worden als belastingverdragen, dat Nederland
zich gecommitteerd heeft om de minimumstandaarden die voortvloeien uit de BEPS-rapporten
te implementeren en hierover ook rapporteert. Het kabinet vindt het daarom van belang
om ook dit onderdeel van de wijziging van de BRNC door te voeren.
2.2 Artikel I, onderdeel L (artikel 22 van de Belastingregeling Nederland Curaçao)
De leden van de fractie van de SP vragen om toe te lichten hoe kan worden bewezen
dat een constructie of transactie om van een verdragsvoordeel te genieten legitiem
is. Deze leden verzoeken daarbij om nader in te gaan op de zinsnede «geldige zakelijke
overwegingen die de economische realiteit weerspiegelen». In dit verband vragen deze
leden eveneens onder welke omstandigheden het toekennen van een verdragsvoordeel in
overeenstemming is met het voorwerp en doel van de relevante bepalingen in de BRNC
en of het mogelijk is om hieraan te voldoen terwijl er een constructie is opgetuigd
waarmee minder belasting wordt betaald.
De onderhavige wijziging van artikel 22, eerste lid, BRNC introduceert de zogenoemde
«Principal Purposes Test» (hierna: PPT). De PPT is bedoeld om te voorkomen dat de
BRNC wordt misbruikt om belasting te ontwijken. Een verdragsvoordeel wordt geweigerd
als een van de hoofddoelen van een constructie of transactie beoogt om een voordeel
via de belastingregeling te verkrijgen.
De PPT is een open norm voor het bestrijden van verdragsmisbruik. Het voordeel daarvan
is dat de bepaling breed ingezet kan worden tegen veranderende vormen van belastingontwijking.
Bij deze open norm wordt op basis van alle relevante feiten en omstandigheden van
een individuele situatie beoordeeld of er al dan niet sprake is van een constructie
of transactie om een voordeel via de BRNC te verkrijgen.7 De begrippen «constructie» en «transactie» worden ruim uitgelegd en omvatten elke
overeenkomst, overeenstemming, planning, transactie of reeks van transacties.8
Als een van de voornaamste doelen van de transactie of constructie het verkrijgen
van een voordeel via de BRNC is, geldt dus als uitgangspunt dat het voordeel niet
wordt toegekend. Om overkill te voorkomen bestaat echter een uitzondering voor gevallen
waarin duidelijk is dat geldige niet-fiscale redenen voor de constructie of transactie
bestaan. Dat laat zich illustreren aan de hand van het volgende voorbeeld dat is ontleend
aan het commentaar bij het OESO-modelverdrag.9 Vennootschap RCO, gevestigd in land R, produceert elektronische appraten en groeit
snel. Het bedrijf overweegt om een fabriek in een ontwikkelingsland te bouwen om zo
te profiteren van lagere productiekosten. Na een eerste beoordeling zijn locaties
in drie verschillende landen in kaart gebracht. De drie landen zijn economisch en
politiek vergelijkbaar. Overwegende dat land S het enige land van deze drie landen
is waarmee land R een belastingverdrag heeft, is besloten de fabriek in dat land te
bouwen. In dit voorbeeld is het, ondanks het feit dat de beslissing om in land S te
investeren wordt genomen in het licht van de voordelen die worden geboden door het
verdrag tussen landen R en S, duidelijk dat de belangrijkste doelen voor het maken
van de investering en het bouwen van de fabriek verband houden met de uitbreiding
van de activiteiten van RCO en de lagere productiekosten van dat land. Dit zijn geldige
zakelijke overwegingen die de economische realiteit weerspiegelen. Aangezien een van
de doelstellingen van verdragen het stimuleren van grensoverschrijdende investeringen
is, is het verkrijgen van de voordelen op grond van het belastingverdrag tussen landen
R en S voor de investering in de fabriek gebouwd in land S ook in overeenstemming
met het doel en strekking van het verdrag.
2.3 Artikel I, onderdeel M (artikel 24 van de Belastingregeling Nederland Curaçao)
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven wat de voorraad
zaken is die is aangemeld voor onderling overleg. Daarbij vragen deze leden specifiek
of er zaken zijn waarvoor de termijn van de onderlinge overlegprocedure nadert en
die wellicht in aanmerking komen voor arbitrage. Ten slotte verzoeken deze leden om
een overzicht te delen met het aantal onderlinge overlegprocedures tussen Nederland
en Curaçao in de afgelopen jaren. De leden van de fractie van de SP vragen in dit
verband hoe voorkomen wordt dat er veelvuldig een beroep wordt gedaan op de in artikel
24 geformuleerde overlegprocedure en of deze bepaling zal leiden tot een onevenredige
toename in belastinggeschillen.
Er zijn vanaf 2018 geen zaken aangemeld voor de onderlinge overlegprocedure tussen
Nederland en Curaçao. Er zijn ook geen zaken zijn die in aanmerking komen voor arbitrage.
Wel worden er jaarlijks enkele onderlinge overlegprocedures gevoerd en afgerond over
inwonerschap van vennootschappen op basis van artikel 4, vijfde lid, BRNC.
De onderhavige wijziging brengt een aantal technische wijzigingen in de bestaande
onderling overlegprocedure aan, zoals het uitdrukkelijk opnemen van de verplichting
tot schriftelijk indienen van een verzoek om arbitrage. Vanwege de afwezigheid van
zaken in de afgelopen jaren en de relatief kleine wijzigingen, verwacht het kabinet
geen onevenredige toename in belastinggeschillen.
Overigens is het geen doelstelling van het kabinet om te voorkomen dat belastingplichtigen
een beroep doen op de onderling overlegprocedure. Deze regeling bestaat voor de situatie
waarin de belastingplichtige meent dat een of meer betrokken landen het verdrag onjuist
toepast. Dit leidt in die situaties doorgaans tot een dubbele belastingheffing of
meer belastingheffing dan onder het verdrag is toegestaan. In het laatste geval past
een land bijvoorbeeld geen vrijstelling toe die het land op grond van het verdrag
wel toe zou moeten passen. Omdat deze verdragen als een van de hoofddoelen hebben
om de heffingsrechten tussen landen te verdelen en een juiste verdragstoepassing voor
de uitkomst en rechtszekerheid van belastingplichtigen van belang is, hecht het kabinet
aan de onderlinge overlegprocedure.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de mate waarin de uitkomsten van deze
procedure transparant zouden moeten zijn, vooral met het oog op de controleerbaarheid
van de toepassing van specifieke fiscale regelingen of verlaging van de effectieve
belastingdruk. Deze leden stellen daarbij in het kader van ongewenste belastingconcurrentie
de vraag of de effectieve belastingdruk in procenten van de omzet bedrijfsgevoelige
informatie betreft en of de regering bereid is deze inzichtelijk te maken.
De onderlinge overlegprocedure is bedoeld voor situaties waarin de belastingplichtige
meent dat een of meer betrokken landen het verdrag onjuist toepast en de belastingplichtige
daardoor te maken krijgt met dubbele belasting in strijd met het verdrag. Op verzoek
van de belastingplichtige kunnen de bevoegde autoriteiten van beide landen met elkaar
in overleg treden om deze dubbele belastingheffing in strijd met het verdrag op te
heffen. De onderlinge overlegprocedure is van groot belang om geschillen over verdragsinterpretatie
op adequate wijze te kunnen beslechten en het opnemen van een artikel voor onderling
overleg is dan ook een minimumstandaard van de OESO. Het kabinet ziet geen gewichtige
reden om de uitkomsten van onderlinge overlegprocedures openbaar te maken. De onderlinge
overlegprocedures zien doorgaans namelijk op de specifieke feiten en omstandigheden
van een individuele belastingplichtige. De bescherming van deze privégegevens van
belastingplichtigen acht ik van groot belang. Daarnaast hebben uitkomsten van individuele
onderlinge overlegprocedures geen precedentwerking10, waardoor openbaarmaking van de uitkomsten van deze zaken in dat kader niet relevant
is. Overigens herkent het kabinet niet het in de vraag geschetste beeld dat de onderlinge
overlegprocedure door twee of meer landen samen gebruikt wordt om de effectieve belastingdruk
van een belastingplichtige te verlagen.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de achtergrond van de aanpassing van
het eerste lid, eerste zin, artikel 24 BRNC. Daarbij vragen deze leden of deze aanpassing
naar verwachting tot een verhoging van de administratieve lasten voor belastingplichtigen
leidt.
Door de aanpassing van het eerste lid, eerste zin, artikel 24 BRNC wordt het voor
belastingplichtigen mogelijk dat een inwoner van een land bij de bevoegde autoriteit
van elk van de landen om een onderlinge overlegprocedure kan verzoeken wanneer hij
van mening is dat de maatregelen van één of van beide landen voor hem leiden of zullen
leiden tot belastingheffing die niet in overeenstemming is met de BRNC. Een belastingplichtige
kan een dergelijk verzoek op basis van de huidige bepaling alleen indienen bij de
bevoegde autoriteit van het land waarvan hij inwoner is.
De achtergrond van deze wijziging is tweeledig.11 De wijziging past bij het uitgangspunt dat de toegang tot de onderlinge overlegprocedure
breed en flexibel moet zijn. Daarnaast wordt op deze manier gewaarborgd dat de bevoegde
autoriteiten van beide landen kunnen besluiten om in het kader van de onderlinge overlegprocedure
met elkaar in overleg te treden.
Omdat belastingplichtigen slechts een bredere mogelijkheid krijgen om een verzoek
tot een onderling overlegprocedure te starten en er geen aanvullende verplichtingen
worden opgelegd, worden de administratieve lasten niet verhoogd.
III. OVERIG
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen zijn van de wijziging van
de BRNC voor de uitvoering.
De wijziging van de BRNC heeft naar verwachting beperkte gevolgen voor de uitvoering.
Voor het Kennis- en Expertisecentrum Buitenland van de Belastingdienst geldt dat de
teruggaaf aan pensioenfondsen in artikel 10, derde lid, onderdeel c, BRNC straks niet
meer van toepassing is op dividenden betaald door een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling.
Dit zal de uitvoering raken, omdat er straks bij een verzoek gecontroleerd zou moeten
worden of het dividend is uitgekeerd door een dergelijke instelling. Indien dat het
geval is, zal het verzoek afgewezen moeten worden. Vanwege de beperkte aantallen,
zullen de gevolgen naar verwachting ook beperkt zijn.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD vragen naar de verwachte gevolgen
van de onderhavige wijziging van de BRNC voor de administratieve lastendruk voor het
bedrijfsleven.
De onderhavige wijziging heeft geen noemenswaardige impact op de administratieve lasten
voor burgers en bedrijven. De wijziging is er met name op gericht om meer mogelijkheden
te geven aan de belastingdiensten in het kader van het aanpakken van belastingontwijking.
Daarnaast zijn er enkele technische wijzigingen omtrent heffingsrechten waarvan het
de inschatting is dat dit vrijwel geen belastingplichtigen raakt. Dit is overeenkomstig
met de inschatting van het budgettaire effect.
Meer in het algemeen vragen de leden van de fractie van de VVD of, mede in het licht
van de conclusies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) in het jaarverslag
2022, toegezegd kan worden om bij elk fiscaal voorstel, inclusief goedkeuring van
belastingverdragen en aanpassingen van rijkswetten zoals de Belastingregeling Nederland
Curaçao, uitgebreid stil te staan bij de verwachte gevolgen voor de administratieve
lastendruk voor het bedrijfsleven.
Het ATR schrijft in haar jaarverslag dat het ministeries vaak niet lukt om goed inzichtelijk
te maken welke kosten bedrijven en mensen moeten maken om aan nieuwe wetgeving te
voldoen. In haar jaarverslag schrijft het ATR dat bij driekwart van alle voorstellen
de regeldrukkosten niet goed in beeld zijn gebracht. Voor alle fiscale wetsvoorstellen,
ontwerp algemene maatregelen van bestuur, en ontwerp ministeriële regelingen, in zoverre
deze niet voortvloeien uit Europese wet- en regelgeving, draag ik zorg dat de regeldruk
wordt getoetst door het ATR. Volgens de evaluatie ATR 2017–2020 zijn adviezen over
onder andere fiscale voorstellen (FIN) relatief vaak beoordeelt met dictum 1 en 2.
Voor overige wet- en regelgeving hecht het kabinet er eveneens aan dat de administratieve
lasten daarvan duidelijk in beeld zijn. Het kabinet zegt daarom toe de regeldruk effecten
in kaart te blijven brengen, ook op wet- en regelgeving die buiten het mandaat van
het ATR valt, en waar mogelijk dit verder te verbeteren.
De leden van de fractie van de VVD vragen voorts of het verlagen van de regeldruk
voor bedrijven en burgers een prioriteit is van het kabinet.
Het kabinet stelt als basis voor het generen van inkomsten voor de financiering van
overheidsbeleid een solide, eenvoudig, en fraudebestendig belastingstelsel. Het Nederlandse
belastingstelsel is in de loop der tijd complex geworden, wat heeft geleid tot een
ingewikkelder belastingstelsel voor burgers en bedrijven. In lijn met de moties van
het lid Nijboer12 en het lid van der Linden13 is aan uw Kamer afgelopen zomer een ambtelijk rapport over de aanpak van fiscale
regelingen aangeboden.14 Het kabinet zal op Prinsjesdag 2023 een kabinetsreactie sturen op dit rapport met
daarin voorstellen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel.
Verder beoogt het kabinet om gesignaleerde regeldruk knelpunten zover als mogelijk
op te lossen. Zo heb ik in de Kamerbrief van 6 februari dit jaar15 uw Kamer bijvoorbeeld geïnformeerd over de oplossing van het regeldrukknelpunt in
de per 2020 geïntroduceerde fietsenregeling die door MKB-NL is belicht in haar zwartboek.
Verder wordt met de evaluatie van de werkkostenregeling het regeldrukknelpunt, dat
eveneens is gesignaleerd in het zwartboek van MKB-NL, onderzocht. De uitkomsten hiervan
verwacht ik dit jaar met uw Kamer te delen.
Ook bij bilaterale belastingverdragen en de vergelijkbare BRNC hecht het kabinet aan
het voorkomen van onnodige administratieve lasten. Nederland probeert bij onderhandelingen
zoveel mogelijk aan te sluiten bij internationale standaarden, zoals die van de OESO,
en bepalingen die eerder zijn opgenomen in verdragen. Dit is behulpzaam voor de administratieve
processen van belastingplichtigen. Uiteindelijk zal het voorkomen van dubbele belasting
bij grensoverschrijdend werken of ondernemen altijd gepaard gaan met enige administratieve
lasten.
Ten slotte vragen de leden van de fractie van de VVD of toegezegd kan worden om de
berekening van de administratieve lasten realistischer te maken en meer transparant
te zijn in de wijze waarop deze berekeningen tot stand komen.
Het kabinet hanteert voor het in kaart brengen van de administratieve lasten het Standaard
Kosten Model (SKM) conform de Rijksbrede methodiek. Hierbij wordt voor fiscale voorstellen
waar mogelijk in gesprek getreden met de sectoren, brancheverenigingen, of uitvoeringsinstanties
om een zo een realistisch mogelijke schatting van administratieve lasten te verkrijgen.
Dit is conform de aanwijzing in het handboek regeldrukkosten. Wel zeg ik toe om bij
fiscale voorstellen transparanter te worden in de wijze waarop deze berekeningen tot
stand zijn gekomen.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.