Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Tussenrapport commissie sociaal minimum (Kamerstuk 36200-XV-95)
36 200 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2023
Nr. 100 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 september 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid over de brief van 30 juni 2023 inzake over het tussenrapport commissie
sociaal minimum (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 95).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 18 september 2023. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vragen en antwoorden
1
Kunt u meer inzicht geven in de uitgavennormen voor kinderen? Constaterende dat in
het rapport een aantal huishoudmodellen staat, maar daarin de mogelijke schaalvoordelen
van meerdere kinderen niet te onderscheiden zijn van de gesignaleerde hogere kosten
voor oudere kinderen; hoe hangt het benodigde bedrag samen met de leeftijd van het
kind? Hoe hangt het benodigde bedrag samen met de hoeveelheid kinderen (een, twee,
drie of meer)? Hoe hangt het benodigde bedrag samen met of het om alleenstaanden of
paren als ouders gaat? Zijn er andere (algemene) factoren die de uitgavennormen bepalen?
Kunt u kwantitatief inzicht geven in bovenstaande vragen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
2
In het kader van wederkerigheid, welke inspanning mag worden verwacht van Nederlanders?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
3
Hoe verhoudt volgens de Commissie sociaal minimum (hierna: de commissie) de individuele
verantwoordelijkheid zich tot de oplossing in de hervorming van het stelsel?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
4
Hoeveel procent van de bijstandsgerechtigden is deels of niet arbeidsongeschikt en
zou in theorie nog enige vorm van betaald werk kunnen verrichten?
De mate van arbeids(on)geschiktheid van bijstandsgerechtigden wordt niet geregistreerd.
In de Spiegel Bestaanszekerheid 2022 van de Nederlandse Arbeidsinspectie is wel aan
een steekproef van bijstandsgerechtigden en klantmanagers gevraagd in hoeverre werk
in de toekomst waarschijnlijk haalbaar is. Daaruit blijkt dat 25% van de bijstandsgerechtigden
aangeeft nu in staat te zijn om te werken, volgens klantmanagers is dit 37% van de
bijstandsgerechtigden. Verder geeft 37% van bijstandsgerechtigden aan nu nog niet
maar op termijn wel in staat te zijn om te werken, volgens klantmanagers is dit 36%.
5
Hoeveel procent van de bijstandsgerechtigden is volledig arbeidsongeschikt?
De mate van arbeids(on)geschiktheid van bijstandsgerechtigden wordt niet geregistreerd.
Uit CBS-cijfers over ontheffingen in de bijstand blijkt wel dat begin 2023 minder
dan 6.000 bijstandsgerechtigden (ca. 1,8%) een permanente ontheffing van onder andere
de arbeids- en re-integratieverplichtingen hadden, vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
De ervaren arbeidsongeschiktheid ligt hoger. Uit de Spiegel Bestaanszekerheid 2022
blijkt dat 38% van de bijstandsgerechtigden verwacht dat voor hen werk in de toekomst
niet mogelijk is. Volgens de klantmanagers geldt dit voor 26% van de bijstandsgerechtigden.
6
Heerst er bij de commissie een angst dat de verhoging van de toeslagen kan leiden
tot hogere terugvorderingen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
7
Hoe kijkt de commissie naar haar advisering om bepaalde toeslagen te verhogen in het
licht dat een meerderheid van de Tweede Kamer pleit voor het afschaffen van het toeslagenstelsel?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
8
Versterkt het verhogen van het minimumloon de kans op inflatie? Zo ja, hoe verhoudt
deze inflatie zich tot de koopkracht?
Verhoging van het minimumloon draagt bij aan inflatie. Bedrijven reageren immers op
de hogere loonkosten door het vragen van hogere prijzen voor hun producten en diensten.
In 2020 schatte het Centraal Planbureau dat een verhoging van het bruto wettelijk
minimumloon van 10% met koppeling aan de sociale zekerheid in de eerste vier jaar
de consumentenprijzen met 0,1 procentpunt per jaar extra doet stijgen.1
In de eerste twee jaren na de verhoging groeit, ondanks het negatieve effect op de
consumentenprijzen, de koopkracht van werknemers en uitkeringsgerechtigden. Het effect
op de koopkracht op langere termijn is niet bekend.
9
Hoe kijkt de commissie naar een (verplichte) financiële advisering/coaching als oplossing
voor onverwachte uitgaven en/of kleine misrekeningen? Welke voor- en nadelen zouden
deze maatregelen hebben ten opzichte van een flexbudget?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
10
Ziet de commissie naast inkomen ook andere positieve componenten van werk? Is de commissie
van mening dat werk ook een positieve invloed heeft op het sociale leven van een werkende?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
11
Met welke hoogte van het minimumloon heeft de commissie haar berekeningen gemaakt?
Is er rekening gehouden met de drie procent stijging van het minimumloon vanaf 1 juli
2023?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
12
In het advies staat dat zowel het minimumloon als de bijstandsuitkering verhoogd moeten
worden, welke invloed gaat dit hebben voor de armoedeval? Gaat werken meer, evenveel
of minder lonen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
13
Hoe beoordeelt de commissie het neveneffect van haar advies om de bijstand te laten
meestijgen met het minimumloon – op meerdere plekken in het deelrapport geeft de commissie
aan dat dit een negatieve invloed zal hebben op de arbeidsdeelname van mensen in de
bijstand – en hoe groot zal de daling zijn met betrekking tot de arbeidsdeelname?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
14
Wat zijn de redenen waardoor mensen niet in staat zijn om deel te nemen aan de arbeidsmarkt
met regulier werk? Hoeveel procent van deze groep is volledig arbeidsongeschikt?
Onderstaande figuur geeft weer welke redenen mensen zelf noemen voor het feit dat
zij niet zoeken naar noch beschikbaar zijn voor werk. In 2022 ging het in totaal om
3,3 mln mensen in de leeftijd van 15 tot 75 jaar.2 Ongeveer 0,8 miljoen van hen noemden ziekte dan wel arbeidsongeschiktheid als reden.
Eind 2022 ontvingen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek circa 0,55 miljoen
personen een uitkering uit een regeling voor volledig arbeidsongeschikte personen.
De grootste van die regelingen zijn de WAO, WIA/IVA en Wajong.3
15
In het rapport spreekt de commissie niet over de mogelijkheid van het aanvragen van
de bijzondere bijstand, kan de commissie aangeven welke voor- en nadelen zij ziet
bij het instrument van de bijzondere bijstand?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
16
Ziet de commissie een causaliteit tussen de stijging van het aantal voedselbanken
in Nederland en het vangnet van de verzorgingsstaat?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
17
Hoeveel euro per maand zou het besteedbaar inkomen van een alleenstaande of koppel
met een Algemene Ouderdomswet (AOW), een alleenstaande of echtpaar in de bijstand
zonder kind, met een kind, met twee kinderen en met drie kinderen stijgen, wanneer
u in blijft zetten op een verlaging van niet-gebruik van voorzieningen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
18
Kunt u een overzicht geven van de hoogte van het sociaal minimum zoals gehanteerd
door het Rijk tegenover de hoogte als de aanbevelingen zouden worden doorgetrokken
naar het verleden?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
19
Wat zijn knelpunten die u op dit moment ziet waardoor het bestaande sociaal minimum
in het gedrang komt (zoals de beslagvrije voet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA)-problematiek)?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
20
Klopt het dat gemeentelijke regelingen voor sociale participatie van minima zoals
een stadspas niet meegenomen zijn in de budgetberekeningen? Waarom niet, en welk effect
heeft dit op de in het rapport gepresenteerde resultaten?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
21
Het Centraal Planbureau (CPB) geeft aan dat het verhogen van de bijstand werkgelegenheidseffecten
kan hebben (in negatieve zin), de commissie geeft aan dat een voorspelbaar stelsel
en activerend arbeidsmarktbeleid dit kan voorkomen; op welke wijze kan dit laatste
concreet worden gemaakt?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
22
Klopt het dat de bijzondere bijstand, bedoeld voor bijvoorbeeld tegenvallers zoals
een kapotte wasmachine op te vangen, niet is meegenomen? Waarom niet en heeft dit
invloed of een relatie met het pleidooi van de commissie voor een flexbudget om tegenvallers
op te kunnen vangen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
23
Hoe zou een flexbudget kunnen werken om ook daadwerkelijk als buffer te kunnen functioneren
en niet als onderdeel van hogere inkomsten ook leiden tot regulier hogere uitgaven
(waardoor bufferfunctie feitelijk teniet wordt gedaan)?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
24
De positie van kinderen binnen het stelsel van het sociaal minimum is kwetsbaar; hoe
kan dit ondanks regelingen als kinderbijslag en kindgebonden budget? Hoe kan de positie
van kinderen versterkt worden, is dat met dezelfde instrumenten of moet dat via andere
instrumenten?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
25
Nederland is niet effectief in het bereiken van kinderen in armoede met verschillende
beschikbare tax-/benefitregelingen; hoe kan (1) periodiek inzicht worden gegeven in
de samenstelling van referentiebudgetten van sociale minima (inkomsten en uitgaven)
en (2) bij het opstellen van de jaarlijkse koopkrachtplaatjes tevens de gevolgen voor
kinderen specifiek en afzonderlijk in beeld worden gebracht op basis van het bereik
en beschikbaarheid van kindregelingen (in fiscale en inkomensregelingen), in verschillende
gezinssituaties met bijvoorbeeld een, twee, drie of vier kinderen, zodat de effecten
van het beleid op kinderen beter gevolgd kunnen worden, conform motie van de leden
Palland en Stoffer (Kamerstuk 26 448, nr. 698)?
In de begroting van SZW gaan we dit jaar in op deze vragen.
26
Wat is er bekend over inverdieneffecten van het verhogen van het wettelijk minimumloon
(Wml)? Hoeveel zou dit bedragen voor een verhoging van 5, 10, 20, 40%?
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in 2020 de gevolgen onderzocht van verhoging van
het wettelijk minimumloon.4 In de publicatie heeft het CPB eventuele inverdieneffecten niet separaat vermeld.
Wel staan de totale budgettaire effecten vermeld, waar eventuele inverdieneffecten
onderdeel van uitmaken. De totale ex ante budgettaire effecten schatte CPB in 2020
op –0,2 mld per jaar (bij 5% verhoging zonder koppeling aan sociale zekerheid) tot
–24,7 mld per jaar (bij 40% verhoging met koppeling aan sociale zekerheid).
27
Wat is het mediane loon in Nederland?
Het meest recente mediane uurloon dat het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft
gepubliceerd is € 21,54 bruto in 2021.5 Het mediane uurloon in 2023 is nog niet bekend. Dit valt bij benadering wel in te
schatten. Volgens de augustusraming van het Centraal Planbureau (cMEV 2024) is de
contractloonstijging 3,1% in 2022 en 5,8% in 2023. De inschatting van het mediane
uurloon in 2023 komt daarmee afgerond uit op € 23,50 bruto.
28
Wat is 60% van het mediane loon in Nederland?
In het vorige antwoord is benaderd dat het mediane bruto uurloon in 2023 € 23,50 bedraagt.
60% van dat bedrag is 0,6 * € 23,50 = € 14,10 per uur.
29
Wat is het gemiddelde loon in Nederland?
Het gemiddelde loon bedroeg in 2022 bruto 25,29 euro per uur.6
30
Hoeveel werkenden zijn er in Nederland?
De werkzame bevolking in de leeftijd van 15–75 jaar bestond in 2022 volgens het Centraal
Bureau voor de Statistiek uit 9,5 miljoen personen.7
31
Wat is de ontwikkeling van het Wml in de afgelopen veertig jaar per jaar?
Zie het antwoord op vraag 32.
32
Wat is de ontwikkeling van het Wml in de afgelopen veertig jaar per jaar afgezet tegen
de ontwikkeling van de inflatie?
De langjarige ontwikkeling van het wettelijk minimumloon is weergegeven in onderstaande
figuur.8
33
Wat is de ontwikkeling van de inflatie in de afgelopen veertig jaar per jaar?
Zie de ontwikkeling van de consumentenprijzen, zoals weergegeven in het antwoord op
vraag 32.
34
Wat is de ontwikkeling van de inflatie in de afgelopen vijf jaar per jaar?
De jaarmutatie van de consumentenprijsindex was volgens het Centraal Bureau voor de
Statistiek als volgt9:
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Jaarmutatie CPI (%, CBS)
1,7
2,6
1,3
2,7
10,0
CPI raming (% CPB, cMEV 2024)
3,9
3,8
35
Hoeveel zijn de gemiddelde kosten van wekelijkse boodschappen gestegen in de afgelopen
vijf jaar, in absolute en relatieve getallen?
Onderstaande figuur geeft weer hoe het geharmoniseerde prijspeil van boodschappen
in de vorm van voedsel zich in de afgelopen vijf jaar heeft ontwikkeld vanuit het
perspectief van Nederlandse consumenten (2015 = 100).10 Bij een ongewijzigd consumptiepatroon zijn de nominale kosten voor dit soort wekelijkse
boodschappen in de afgelopen vijf jaar met ongeveer een derde gestegen.
Absolute bedragen zijn niet te bepalen. Deze verschillen van huishouden tot huishouden.
36
Hoeveel is de gemiddelde huur gestegen in de afgelopen vijf jaar, in absolute en relatieve
getallen?
De procentuele groei van de gemiddelde woninghuur in de afgelopen 5 jaar is hieronder
weergegeven.11
De absolute ontwikkeling van de gemiddelde netto huurprijs is hieronder weergegeven.12
37
Hoeveel mensen verdienen tot 100% Wml?
Zie het antwoord op vraag 38.
38
Hoeveel mensen verdienen tot 110%, 120, 130, 135, 140% Wml?
De laatst beschikbare cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek gaan over
2021.13 In dat jaar waren er 439 duizend werknemersbanen tot 100% van het wettelijk minimumloon.
Voor de overige loonniveaus is het aantal werknemersbanen in 2021 weergegeven in onderstaande
tabel. In deze statistiek heeft het CBS rekening gehouden met de arbeidsduur: voor
deeltijdwerknemers is CBS uitgegaan van een naar evenredigheid van hun wekelijkse
arbeidsduur aangepast minimumloon.
Tot ...% minimumloon
100%
110%
120%
130%
135%
140%
Aantal werknemers-banen (x duizend)
439
982
1.524
2.108
onbekend
39
Wat is de verdeling medewerkers met Wml per sector? Kan deze verdeling ook uitgesplitst
per sector aangegeven worden voor 105, 110, 120, 130% Wml?
Cijfers over aantallen medewerkers zijn niet beschikbaar. Wel zijn er cijfers over
aantallen banen. Het aandeel van sectoren in het totaal van minimumloonbanen is weergegeven
in het linkerdeel van onderstaande grafiek. Het rechterdeel geeft het aandeel van
minimumloonbanen weer binnen de meest relevante sectoren. Bijvoorbeeld: van alle minimumloonbanen
bevindt 26% zich in de sector verhuur en overige zakelijke diensten. En binnen die
sector is 11% van de banen een baan op minimumloonniveau.
De meeste banen waarin werknemers het voor hen geldende wettelijk minimumloon verdienden
waren in 2021 te vinden in de sectoren verhuur en overige zakelijke diensten, handel,
gezondheids- en welzijnszorg, horeca en industrie. Samen namen deze sectoren bijna
driekwart van het aantal minimumloonbanen voor hun rekening. Binnen deze sectoren
ligt het aandeel minimumloonbanen tussen de 4 en 11 procent.
Onderstaande tabel geeft het aantal werknemersbanen in sectoren bij de gevraagde loonniveaus
(bron: CBS).14
Tot ...% minimumloon
100%
105%
110%
120%
130%
Alle banen
A-F Landbouw en nijverheid
43
74
101
157
212
1.300
A Landbouw, bosbouw en visserij
8
13
20
31
43
114
B-F Nijverheid en energie
35
61
81
126
169
1.186
B-E Nijverheid (geen bouw) en energie
27
51
68
107
141
843
B Delfstoffenwinning
0
0
0
0
0
8
C Industrie
26
49
66
104
137
767
D Energievoorziening
0
1
1
1
1
32
E Waterbedrijven en afvalbeheer
1
1
1
2
3
37
F Bouwnijverheid
8
11
13
20
28
343
G-N Commerciële dienstverlening
286
481
707
1.107
1.525
4.411
G-I Handel, vervoer en horeca
131
255
408
661
915
2.210
G Handel
84
161
247
412
591
1.434
H Vervoer en opslag
11
26
35
51
75
391
I Horeca
36
69
126
198
250
386
J Informatie en communicatie
10
13
16
23
31
302
K Financiële dienstverlening
7
8
10
13
17
278
L Verhuur en handel van onroerend goed
2
3
4
6
8
70
M-N Zakelijke dienstverlening
135
201
268
404
553
1.551
M Specialistische zakelijke diensten
23
29
36
51
67
542
N Verhuur en overige zakelijke diensten
112
172
233
353
487
1.009
O-U Niet-commerciële dienstverlening
110
139
174
259
371
2.850
O-Q Overheid en zorg
91
108
131
195
283
2.591
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten
17
20
21
27
33
556
P Onderwijs
14
18
23
34
47
562
Q Gezondheids- en welzijnszorg
59
70
87
134
203
1.473
R-U Cultuur, recreatie, overige diensten
20
31
43
64
88
259
R Cultuur, sport en recreatie
10
16
22
34
45
129
S Overige dienstverlening
10
15
21
30
44
130
Totaal (alle sectoren)
439
693
982
1.524
2.108
8.561
40
Wat is de hoogte van het Wml in de andere EU landen?
Het onderstaande figuur van Eurostat laat zien dat dat Nederland een hoger (bruto)
WML heeft dan de meeste andere Europese landen.15 Daarbij is te zien dat in Europese landen met een lager minimumloon, deze procentueel
gezien in de periode 2013–2023 meer gestegen is dan in landen met een hoog minimumloon.
Het feit dat de grafiek uit gaat van bruto bedragen maakt dat verschillen in belastingen
en inkomensondersteuning (zoals toeslagen) niet in de grafiek tot uiting komen. Bruto
bedragen geven daarom niet het beste beeld van hetgeen minimumloonverdieners in de
praktijk te besteden hebben.
41
Wat is de hoogte van het Wml in internationaal perspectief?
Vanuit internationaal perspectief is het Nederlands WML in absolute termen hoog. Zowel
in bruto als in netto termen kent Nederland één van de hoogste wettelijke minimumlonen
in de EU. Voor een visuele weergave verwijs ik naar het antwoord op vraag 40.
42
Wat is het Wml in Duitsland en welke verschillen heeft deze regeling met Nederland?
Sinds oktober 2022 is het Duits minimumuurloon op € 12 per uur vastgesteld. Het Nederlands
minimumuurloon is momenteel nog afhankelijk van de werkweek en kende een bandbreedte
van tussen de € 11,51 per uur (bij een 40-urige werkweek) en de € 12,79 (bij een 36-urige
werkweek).
Afgezien van de hoogte van het minimumuurloon, verschilt het Duitse systeem onder
meer ten aanzien van de groep waarop het minimumloon van toepassing is. Verder is
een onafhankelijke commissie betrokken bij de bepaling van de hoogte van het minimumloon
en de bijstellingsfrequentie.
Zo is het Duits WML van toepassing op werknemers vanaf 18 jaar; in Nederland is het
WML van toepassing op werknemers die 21 jaar en ouder zijn.
In Duitsland is de bevoegdheid om een voorstel te doen over de bijstelling van de
hoogte van het minimumloon belegd bij een onafhankelijke commissie. Deze commissie,
die bestaat uit vertegenwoordigers van sociale partners en academische instanties,
presenteert een voorstel waar een meerderheid van de commissie zich in kan vinden.
De gehanteerde methodiek om de nieuwe hoogte te bepalen vertoont in de praktijk wel
overeenkomsten met het Nederlandse systeem, aangezien het advies van de commissie
met name gebaseerd is op de loonontwikkeling van cao’s.
Nederland stelt in beginsel het minimumloon tweemaal per jaar bij: per 1 januari en
per 1 juli. De Duitse wet (die in 2015 is ingegaan) bepaalt dat de onafhankelijke
commissie minimaal eens in de twee jaar een advies uit moet brengen. De federale overheid
kan hierna de geadviseerde loonhoogte overnemen, of het advies naast zich neerleggen.
Tot dusver zijn adviezen van de commissie overgenomen. De bijstellingsfrequentie is
sinds 2019 verhoogd. In 2020 werd het Duits WML verhoogd, na reeds in 2019 te zijn
bijgesteld; in 2021 vond tweemaal een bijstelling plaats en in 2022 driemaal.
Meer details over het Duits WML zijn te vinden op de website van het Duitse Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.16
43
Wat is het Wml in België en welke verschillen heeft deze regeling met Nederland?
België spreekt niet van een WML, maar van een «gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen
(GGMMI)». Deze wordt door de Nationale Arbeidsraad vastgesteld. Het GGMMI wordt in
het zogenoemde «CAO nr. 43» vastgelegd en bedraagt op basis van Eurostat data € 1.955,04
per maand.
Afgezien van de hoogte op het minimumuurloon, verschilt het Belgische systeem onder
meer ten aanzien van de groep waarop het minimumloon van toepassing is en de bijstellingsmethodiek.
Daar waar in Nederland het volwassen WML van toepassing is op 21-plussers, geldt het
Belgisch volwassen GGMMI voor werkenden van 18 jaar of ouder die niet studeren. Echter,
18-, 19- en 20-jarigen die een studie volgen, krijgen een lager GGMMI welke in «CAO
nr. 50» is vastgesteld. Jongeren onder de 18 jaar vallen ook onder «CAO nr. 50» en
krijgen in beginsel ook een korting op hun minimumloon. Studenten van 21 jaar of ouder
vallen onder «CAO nr. 43» en mogen aanspraak maken op een volwassen GGMMI.
Een ander verschil met Nederland is dat de Belgische Nationale Arbeidsraad niet de
ontwikkeling van cao-lonen gebruikt om het GGMMI bij te stellen, maar het zogenaamde
«gezondheidsindex». Dit is de geharmoniseerde inflatie na correctie voor alcohol-,
tabak- en brandstofprijsstijgingen.17 Als de «gezondheidsinflatie» meer is dan 2%, dan wordt het GGMMI met de «gezondheidsindex»
geïndexeerd.
Meer details over het Belgisch GGMMI zijn te vinden op de website van de federale
overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.18
44
In welke Eurolanden is de afgelopen tien jaar het Wml verhoogd? Met hoeveel was dit
en wat waren de effecten op de werkgelegenheid en armoede?
Alle landen van de eurozone met een wettelijk minimumloon hebben nu een hoger WML
dan 10 jaar geleden. Deze ontwikkeling is visueel weergegeven in het antwoord op vraag 40.
Sinds 2009 is in eurozonelanden met relatief lage minimumlonen zoals Estland, Letland,
Litouwen en Slowakije het minimumloon (nagenoeg of ruim) verdubbeld (+100% stijging).
De stijging is rond de 50% geweest in eurozonelanden met iets hogere minimumlonen,
zoals Spanje, Portugal, Slovenië, Kroatië en Hongarije. De stijging is tussen de 10
en 30% geweest in Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Ierland en Malta.19
Eurofound concludeert dat de stijging van minimumlonen bijgedragen heeft aan de daling
van het aandeel mensen dat aangeeft moeilijk rond te kunnen komen. Dit was in het
bijzonder het geval in de Baltische staten, Oostenrijk, Polen, Hongarije, Malta en
het VK.
Kwalitatief hoogwaardige internationale studies ten aanzien van de effecten op werkgelegenheid
zijn samengevat in hoofdstuk 4 van Kansrijk arbeidsmarktbeleid – update minimumloonbeleid.20
45
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het Wml voor grensregio’s?
De gevolgen van het verhogen van het WML in grensregio’s zijn lastig te kwantificeren
en van meerdere factoren afhankelijk. Werkgevers zullen bij beslissingen over bijvoorbeeld
vestigingslocaties ook niet enkel kijken naar de hoogte van lonen. Tegelijkertijd
zullen werknemers ook meerdere factoren meewegen in hun afwegingen.
In algemene zin valt op te merken dat de huidige verschillen tussen de hoogte van
het WML in Nederland, België en Duitsland beperkt zijn.
Het minimumuurloon in Nederland, België en Duitsland is medio 2023 rond de € 12 bruto
per uur (afhankelijk van de lengte van de werkweek) en laat een vergelijkbare ontwikkeling
zien, waardoor de verschillen klein blijven.
46
Wat is de hoogte van het mediane loon in andere Europese Unie (EU)-landen? Hoe verhoudt
zich dit met het mediane loon in Nederland (gecorrigeerd voor koopkracht)?
In bruto termen concludeert Eurostat dat Nederland in 2018 na correctie voor koopkracht
een mediaan uurloon kende van € 14,30.21 In netto termen beschikt Eurostat over de hoogte van het netto mediane besteedbaar
inkomen (gecorrigeerd voor koopkracht).
Voor beide statistieken geldt dat Nederland hoog scoort. Zie de onderstaande tabel.
Meer recente informatie over het mediaan uurloon in vergelijking met andere EU-lidstaten
is mij niet bekend.
Mediane bruto uurloon (2018, gecorrigeerd voor koopkracht)
Mediane netto besteedbaar inkomen (2021, gecorrigeerd voor koopkracht)
Gemiddelde netto besteedbaar inkomen (2021, gecorrigeerd voor koopkracht)
Denmark
19,2
22.899
25.509
Duitsland
16,1
23.336
27.228
België
15,7
22.695
24.331
Luxembourg
15,1
32.132
36.472
Zweden
14,7
20.673
22.421
Nederland
14,3
24.560
26.449
Finland
13,9
20.078
22.567
Oostenrijk
13,6
24.450
26.771
France
13,5
20.100
23.056
Ierland
13,5
20.099
22.744
Italië
12,2
17.304
20.015
Malta
11,7
19.012
22.188
Spanje
10,5
16.297
18.564
Cyprus
9,3
18.334
21.590
Slovenië
9,2
17.579
18.928
Polen
8,4
13.870
15.315
Tsjechië
8,4
13.675
15.514
Estland
7,9
14.810
16.682
Kroatië
7,7
11.385
12.514
Slowakije
7,1
9.425
9.784
Roemenië
6,9
8.673
9.791
Hongarije
6,8
9.982
11.065
Griekenland
n.b.
9.917
11.277
Litouwen
6,5
13.742
16.895
Letland
6,4
11.975
14.262
Portugal
6
12.404
14.668
Bulgarije
4,7
9.375
12.235
Bron: Eurostat22
47
Wat is de hoogte van het gemiddelde loon in andere EU-landen? Hoe verhoudt zich dit
met het mediane loon in Nederland (gecorrigeerd voor koopkracht)?
Zie het antwoord op vraag 46.
48
Wat is de gemiddelde toegevoegde waarde in euro’s per gewerkt uur? Wat is hiervan
de ontwikkeling de afgelopen twintig jaar?
De ontwikkeling van de gemiddelde toegevoegde waarde (bruto binnenlands product) per
gewerkt uur is hieronder weergegeven in € per uur.23
49
Wat is de netto gemiddelde opbrengst per arbeidsuur in euro’s uitgedrukt?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt onder opbrengst verstaan de netto verdiensten
vanuit het perspectief van de werknemer, oftewel het netto uurloon. Het meest recente
gemiddelde netto uurloon dat is gepubliceerd dateert uit 2019. Het gemiddelde netto
uurloon bedroeg in dat jaar € 18,30.24
50
Wat is de huidige arbeidsinkomensquote (aiq)?
Uit de augustusraming van het Centraal Planbureau (cMEV 2024) blijkt dat de arbeidsinkomensquote
bij bedrijven dit jaar 70,6 procent bedraagt.25
51
Wat is de ontwikkeling van de aiq sinds 1956?
Het CPB publiceert cijfers over de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote bedrijven
vanaf 1970. Die cijfers zijn hieronder in grafiekvorm te zien.26
52
Wat is de ontwikkeling van de aiq sinds 2001?
Zie het antwoord op vraag 51.
53
Welke effecten (positief en negatief) zijn in de literatuur bekend voor een verhoging
van het Wml (inclusief bronnen)?
De effecten van verhoging van het wettelijk minimumloon zijn door het Centraal Planbureau
beschreven in de publicaties Kansrijk arbeidsmarktbeleid – update minimumloonbeleid27 en Effecten verhogen minimumloon28.
54
Welke mate van extra consumptie treedt op bij lage inkomens voor een verhoging van
het Wml?
Uit cijfers van het CPB blijkt dat een verhoging van het minimumloon van 10% leidt
tot een groei van de consumptie van huishoudens van 0,2 procentpunt per jaar in 2025–2027
en van 0,1 procentpunt in 202829. Dit gaat over de consumptie van alle huishoudens in Nederland. Wat het effect van
het verhogen van het minimumloon specifiek op de extra consumptie bij lage inkomens
is, blijkt daar niet uit. Het ligt echter wel voor de hand dat de kortstondige extra
consumptie op macro-niveau met name neerslaat bij de lagere inkomens. Het effect in
de structurele situatie is niet bekend.
55
Wat zijn de budgettaire consequenties van het verhogen van het Wml naar 16 euro per
uur met behoud van de koppeling aan de uitkeringen? Kan dit ook aangegeven worden
voor 14, 17, 18, 20 euro per uur Wml?
Onderstaande tabel toont de structurele jaarlijkse budgettaire consequenties van een
verhoging van het minimumloon naar de betreffende bedragen met behoud van de koppeling
aan alle uitkeringen. Dit betreft een grove indicatie van de kosten van een verhoging
van het minimumloon gebaseerd op de cMEV-raming van het CPB. De raming betreft alleen
de kosten van een minimumloonsverhoging op de SZW-begroting. Dit betekent dat de doorwerking
op de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast betreft deze raming alleen
de kosten voor de Rijksoverheid als wetgever en niet de kosten van de Rijksoverheid
als werkgever. Ongeveer 67% van het structurele jaarlijkse budgettaire effect betreft
de doorwerking op de AOW.
Tabel: De budgettaire consequenties van de verschillende verhogingen van het minimumloon.
Benodigde beleidsmatige verhoging
Structureel jaarlijks budgettair effect (x € 1 mld.)
14 euro per uur
0,2%
0,15
16 euro per uur
14,5%
9,4
17 euro per uur
21,7%
14,1
18 euro per uur
28,9%
18,8
20 euro per uur
43,2%
28,1
56
Wat is de stijging van de arbeidsproductiviteit voor de afgelopen vijftig jaar?
Het CPB publiceert cijfers over de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van bedrijven
(per uur) vanaf 1970. Die cijfers zijn hieronder in de vorm van indexcijfers te zien
(1972 = 100).30
57
De variant verhogen van het Wet op het kindgebonden budget (WKB) komt neer op het
gelijktrekken van de bedragen voor alle kinderen en een verdere ophoging naar 2.295 euro
per jaar, wat zou het budgettair beslag gemoeid zijn bij het alleen gelijktrekken,
zonder verhoging?
Zonder aanvullend beleid komt het eerste kindbedrag in de WKB per 1 januari 2024 uit
op een bedrag van 1.686 euro en het tweede kindbedrag en verder in de WKB uit op een
bedrag van 1.553 euro. Het verschil tussen beide kindbedragen bedraagt in dit scenario
dus 133 euro op jaarbasis. Om alle kindbedragen gelijk te trekken (dus zonder deze
integraal te verhogen naar een niveau van circa 2.295 euro per jaar) is een intensivering
van het tweede kindbedrag en verder van 133 euro benodigd. De kosten van deze maatregel
bedragen structureel circa 95 mln. euro per jaar (prijspeil 2023).
58
Wat is de stijging van de arbeidsproductiviteit voor de afgelopen vijftig jaar afgezet
in een grafiek tegen de stijging van het Wml de afgelopen vijftig jaar?
Het CPB publiceert cijfers over de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van bedrijven
(per uur) vanaf 1970 en de ontwikkeling van het bruto minimumloon31. Door middel van de ontwikkeling van de toegevoegde waarde bedrijven is de ontwikkeling
van het reële minimumloon berekend. Die cijfers zijn hieronder in de vorm van indexcijfers
te zien (1972 = 100).
59
Wat is het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen?
In 2020 verdienden vrouwen bij de overheid gemiddeld bijna 2 euro per uur (6 procent)
minder dan mannen. In het bedrijfsleven was dit bijna 5 euro per uur minder (19 procent).
Na correctie voor achtergrondkenmerken resteert een onverklaard loonverschil van 3 procent
bij de overheid. En 6 procent in het bedrijfsleven. In hoeverre het gecorrigeerde
loonverschil is toe te schrijven aan loondiscriminatie is op grond van deze analyse
van het Centraal Bureau voor de Statistiek niet vast te stellen32.
60
Wat is het verschil tussen absolute/relatieve hoeveelheden mannen/vrouwen in beroepen
met 100% Wml? Wat is dit voor 110, 120, 130% Wml?
De onderstaande tabel geeft het aantal banen weer voor manen en vrouwen tot een bepaald
percentage van het minimumloon33. Hierbij is het belangrijk dat wanneer iemand meer dan één werkkring heeft elke werkkring
als een afzonderlijke baan telt. Relatief is berekend door het aantal banen te delen
door het totaal aantal banen voor zowel vrouwen als mannen. Deze cijfers komen uit
2021. In dat jaar hadden vrouwen relatief gezien vaker een baan op en rond minimumloonniveau.
Tot ...% minimumloon
100%
110%
120%
130%
Alle banen
Vrouwen absoluut (x1000)
225,5
527,8
836,2
1.176,5
4.133,4
Vrouwen relatief (percentage van totaal aantal banen)
5,5%
12,8%
20,2%
28,5%
Mannen absoluut (x1000)
213,2
453,7
687,8
931,2
4.427,6
Mannen relatief (percentage van totaal aantal banen)
4,8%
10,2%
15,5%
21,%
61
Welk effect heeft de verhoging van het Wml voor het verschil in beloning tussen mannen
en vrouwen? Welk effect heeft dit voor een 5, 10, 20, 40% verhoging?
Vraag 60 laat zien dat er relatief meer vrouwen een baan op WML hebben dan mannen.
Naar verwachting heeft het verhogen van het minimumloon dan een groter effect voor
vrouwen dan voor mannen. Wat voor effect dit exact heeft op het verschil in beloning
tussen mannen en vrouwen is onbekend.
62
Wat is de leeftijdsopbouw van mensen op 100, 110, 120, 130% Wml?
De onderstaande tabel weergeeft het aantal banen per leeftijdscategorie tot een bepaald
percentage van het minimumloon34. Hierbij is het belangrijk dat wanneer iemand meer dan een werkkring heeft elke werkkring
als een afzonderlijke baan telt. Deze cijfers komen uit 2021.
Tot ...% minimumloon
100%
110%
120%
130%
Alle banen
0–15 jaar (x1000)
2,1
4,7
7,5
12,1
18,2
15–20 jaar (x1000)
80,2
161,9
244,4
340,6
648,3
20–25 jaar (x1000)
154,7
315,0
442,3
546,3
897,4
25–30 jaar (x1000)
54,5
120,0
189,5
262,2
942,4
30–35 jaar (x1000)
28,0
68,2
112,4
161,0
909,2
35–40 jaar (x1000)
20,9
53,6
89,9
129,0
822,4
40–45 jaar (x1000)
18,4
48,5
81,6
118,5
794,6
45–50 jaar (x1000)
18,9
50,5
85,6
126,6
836,5
50–55 jaar (x1000)
19,1
53,1
91,7
139,1
946,7
55–60 jaar (x1000)
15,9
45,8
80,6
125,6
874,6
60–65 jaar (x1000)
11,8
33,2
58,2
92,1
649,6
65–70 jaar (x1000)
11,5
22,8
34,6
47,8
204,3
75+ jaar (x1000)
2,7
4,2
5,6
6,9
16,7
63
Hoeveel ouderen verdienen het Wml?
Zie het antwoord op vraag 62.
64
Wat is de verdeling over opleidingsniveaus van mensen op 100, 110, 120, 130% Wml?
De verdeling naar opleidingsniveau is onbekend.
65
Welke effecten zijn er op werkgelegenheid van het verhogen van het Wml met 5, 10,
20, 40%? Wat zijn deze effecten uitgesplitst op leeftijdscategorieën, sectoren, man/vrouw,
opleidingsniveau, regio in Nederland?
Naar verwachting zal een stijging van het loon zorgen voor een afname in de vraag
naar arbeid. Het CPB maakt de schatting dat het verder verhogen van het minimumloon
met 10% ervoor zou zorgen dat de ontwikkeling van het aantal gewerkte uren met 0,1 procentpunt
zou afnemen in 2025.35 In de structurele situatie neemt de werkgelegenheid af met ordegrootte 1%.36 Dat komt overeen met ordegrootte 100 duizend banen.37
Voor verhogingen met meer dan 10% nemen de effecten op de werkgelegenheid volgens
het CPB meer dan proportioneel toe. Met andere woorden: het effect van een 20% verhoging
is meer dan twee keer zo groot als het effect van een 10% verhoging.
Onbekend is hoe deze effecten uitgesplitst zijn op leeftijdscategorieën, sectoren,
man/vrouw, opleidingsniveau en regio in Nederland. Het is de verwachting dat de groepen
waar relatief veel mensen voor minimumloon werken het grootste effect ervaren. In
dit geval zou dit dan om vrouwen en jongeren gaan, zie de antwoorden op vragen 60
en 62.
66
Wat is het effect op de internationale concurrentiepositie van een verhoging van het
Wml met 5, 10, 20, 40%?
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in 2020 een onderzoek gepubliceerd naar de effecten
van een verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) in Nederland.38 Dit onderzoek doet ook een kwantitatieve schatting voor de effecten van een verhoging
van het WML met 10 procent. De effecten van stijgingen van 5, 20 en 40 procent zijn
in deze studie niet onderzocht. Het ligt echter in de rede dat de hierna beschreven
effecten soortgelijk zijn bij een stijging van het WML met 5 procent (maar dan geringer)
en 20 of 40 procent (maar dan sterker).
Het effect van een verhoging van het WML op de internationale concurrentiepositie
hangt mede af van de vraag of uitkeringen navenant meestijgen (de zogeheten koppeling).
In de situatie met koppeling van uitkeringen schat het CPB dat een verhoging van het
WML met 10 procent leidt tot hogere lonen, wat leidt tot hogere prijzen en een verslechterde
concurrentiepositie. De uitvoer daalt als gevolg hiervan naar verwachting licht (structureel
0,1 procent).
Een verhoging van het WML met koppeling zorgt daarnaast voor een verslechtering van
de overheidsfinanciën. Om de maatregel budgetneutraal te maken, zouden belastingverhogingen
of bezuinigingen nodig zijn; beide kunnen de concurrentiepositie van Nederland verslechteren.
Het effect van een verhoging van het WML zonder koppeling zijn volgens het CPB aanzienlijk
geringer. Het CPB voorziet bij deze maatregel geen effect op de uitvoer of de overheidsfinanciën,
al kan dit voor een grotere verhoging (zoals 20 of 40 procent) anders liggen.
Op langere termijn is daarnaast een positief effect mogelijk van een hoger WML op
de productiviteitsontwikkeling, aldus het CPB. Dit kan de internationale concurrentiepositie
van Nederland verbeteren.
67
Wat is de gemiddelde stijging van de lonen in de afgelopen veertig jaar per jaar?
De cao-lonen zijn de afgelopen 40 jaar met gemiddeld 2,3% per jaar gestegen. In diezelfde
periode zijn de loonkosten van bedrijven met gemiddeld 2,7% per jaar gestegen.39
68
Wat is de gemiddelde stijging van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao-) lonen
in de afgelopen veertig jaar per jaar?
De cao-lonen zijn de afgelopen 40 jaar met gemiddeld 2,3% per jaar gestegen.40
69
Wat zijn de kosten voor de private sector van het verhogen van het Wml met 5, 10,
20, 40, 50%?
Het Centraal Planbureau schat dat een 10% verhoging van het WML de groei van de loonkosten
(loonvoet) van bedrijven in de eerste vier jaar na invoering met cumulatief 1 procentpunt
extra doet toenemen.41 Voor de interpretatie van dit effect is het van belang dat het wettelijk minimumloon
per 1 januari 2023 reeds beleidsmatig met 8,05% is verhoogd. Met een additionele beleidsmatige
verhoging van 1,95%-punt zouden de door het CPB geschatte effecten dus verwacht mogen
worden. Effecten voor de overige gevraagde niveaus heeft het CPB niet gerapporteerd.
70
Wat zijn de kosten voor het bedrijfsleven van het verhogen van het Wml naar 14, 16,
17, 18, of 20 euro per uur?
Verhoging van het WML naar 14 euro per uur in 2024 komt neer op een verhoging van
ordegrootte tien procent bovenop de reguliere indexatie en de gedeeltelijke verhoging
die gepaard gaat met de overgang naar een wettelijk minimumuurloon. Voor zo’n verhoging
van tien procent schat het Centraal Planbureau dat de reële loonkosten voor bedrijven
in het eerste jaar na invoering met 0,5 procentpunt meer toenemen dan zonder verhoging
naar 14 euro per uur.42 Voor het tweede jaar na invoering schat het CPB een neerwaarts effect op de reële
loonkosten van 0,1 procentpunt.
Voor WML-niveaus van 16 euro per uur en hoger zijn de effecten op de kosten voor het
bedrijfsleven niet bekend. Een uitsplitsing naar bedrijfsomvang is niet voorhanden.
71
Wat zijn de kosten voor het bedrijfsleven van het verhogen van het Wml naar 14, 16,
17, 18, of 20 euro per uur? Kunnen deze kosten uitgesplitst worden voor bedrijven
tot 50 medewerkers, bedrijven tot 100 medewerkers, bedrijven tot 250 medewerkers,
bedrijven boven de 250 medewerkers?
Zie het antwoord op vraag 70.
72
Hoeveel bedrijven zijn er in Nederland? Hoeveel hiervan zijn tot 50, 100, 250, >250
medewerkers?
Volgens de voorlopige cijfers van het CBS zijn er in Nederland in het derde kwartaal
van 2023: 2 241 350 bedrijven43. 2 225 605 hebben 0 tot 50 werkzame personen, 7 340 hebben 50 tot 100 werkzame personen,
8 405 hebben 100 of meer werkzame personen.
73
Wat is de totale winst van bedrijven per jaar van de afgelopen tien jaar?
Onderstaande figuur geeft het netto exploitatieoverschot weer van niet-financiële
vennootschappen in miljarden euro’s per jaar. De bovenste lijn geeft nominale waardes
(in werkelijke prijzen).44 De onderste lijn geeft waarden in prijzen van 2015. Hiertoe zijn de nominale waarden
gedefleerd met de jaarlijkse mutatie van de prijs van de toegevoegde waarde van bedrijven.45 Cijfers voor de jaren 2022 en 2023 zijn nog niet beschikbaar.
74
Welke mogelijke regelingen, flankerend beleid, etc. zijn mogelijk om de kosten van
de verhoging van het Wml in de eerste een, twee, drie, vier, vijf jaar te verzachten
voor bedrijven tot 50, 100, 250 medewerkers? Kan hiervan een lijst met mogelijke alternatieven
gegeven worden en wat hiervan de geschatte budgettaire consequenties zijn?
Welke mogelijke regelingen, flankerend beleid, etc. zijn mogelijk om de kosten van
de verhoging van het WML in de eerste 1, 2, 3, 4, 5 jaar te verzachten voor bedrijven
tot 50, 100, 250 medewerkers? Kan hiervan een lijst met mogelijke alternatieven gegeven
worden en wat hiervan de geschatte budgettaire consequenties zijn?
Mogelijke maatregelen om de stijging van loonkosten voor werkgevers en daarmee het
werkgelegenheidsverlies van een minimumloonverhoging te reduceren grijpen aan op de
loonkosten voor werkgevers. Die loonkosten voor werkgevers zijn voornamelijk opgebouwd
uit:
• Het nettoloon
• Pensioenpremie
• Loonbelasting
• Premies voor volksverzekeringen (AOW, Anw en Wlz)
• Bijdragen voor de Zorgverzekeringswet
• Bijdragen aan een opleidingsfonds
• Vergoedingen, bijvoorbeeld voor woon-werkverkeer of thuiswerken
• Eventuele loonkostensubsidie
Eventuele regelingen of flankerend beleid grijpen aan op één of meer van bovenstaande
componenten. De budgettaire effecten en uitvoerbaarheid – o.a. van een eventuele wens
om onderscheid te maken naar omvang van het personeelsbestand – hangen af van de vormgeving
van de beoogde maatregel.
75
Welke bijkomende kosten treden op voor de overheid en welke voor de private sector
als gevolg van de verhoging van het Wml? Regeldruk, administratieve lasten etc.?
De bijzondere verhoging van het minimumloon die het kabinet per 1 januari 2023 heeft
doorgevoerd werkte door op gekoppelde regelingen en is tegelijkertijd doorgevoerd
met de reguliere halfjaarlijkse indexatie van het minimumloon. De systematiek is voor
werkgevers en uitvoerders niet gewijzigd. De bijzondere verhoging heeft derhalve geen
extra inhoudelijke nalevingskosten of administratieve lasten opgeleverd.
76
Wat voor effect heeft het afschaffen van het jeugdloon vanaf 18 op armoede onder studenten?
Het afschaffen van het minimumjeugdloon vanaf 18 jaar komt overeen met het verlagen
van de minimumloongrens naar 18 jaar. Het Centraal Planbureau heeft in 2020 bekeken
wat de gevolgen van zo’n maatregel zouden zijn. De gevolgen voor armoede schat het
CPB in als beperkt.46
Het CPB merkte hierbij op dat het CBS studentenhuishoudens buiten beschouwing laat
bij de bepaling van armoedecijfers. Verder geldt dat voor thuiswonende jongeren die
werkloos worden kan gelden dat het huishoudensinkomen door inkomsten van de ouders
al boven het armoedepeil ligt. Beide factoren maken dat de effecten van de maatregel
slechts deels tot uiting komen in de armoedecijfers.
77
Wat zijn de kosten van het afschaffen van het jeugdloon vanaf 18?
Het afschaffen van het jeugdloon vanaf 18 jaar betekent dat het minimumloon voor 18
tot en met 20-jarigen gelijk wordt aan het volwassen minimumloon. Dit kost structureel
ca. € 200 miljoen per jaar. Dit betreft een grove raming van de doorwerking op de
SZW-begroting. Hierbij zijn alleen de kosten van de Rijksoverheid als wetgever meegenomen
en niet de kosten van de Rijksoverheid als werkgever.
78
Hoe heeft de commissie armoede onder studenten onderzocht?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
79
Welk effect op armoede heeft het afschaffen van de btw op voedsel?
De tabel hieronder zet uiteen hoeveel procent van de bestedingen van huishoudens naar
voeding en dranken gaat, totaal en uitgesplitst naar decielen. Hier is te zien dat
de verschillen in percentage niet heel erg uiteen lopen.
Dialogic heeft de mate van prijsdoorberekening bij voedingsmiddelen onderzocht aan
de hand van de btw-verhoging van 6% naar 9% in 2019. Daaruit komt een doorberekening
van tussen de 70% en 80%.47
Als wordt aangenomen dat het afschaffen van btw op voedsel voor ca. 75% door werkt
in prijzen, leidt dat tot daling van kosten voor voedsel van (75%*9%) = 6,75%. Wat
vervolgens de effecten zijn op armoede is moeilijk te bepalen, maar het effect zal
beperkt zijn omdat het een beperkte reductie is en huishoudens veel andere uitgaven
hebben.
Het verlaagde btw-tarief ligt echter – gelet op zowel het Advies van de Raad van State
op het Wetsvoorstel betaalbare boodschappen als de evaluatie vanuit het verlaagde
btw-tarief – niet voor de hand om de armoede te bestrijden. Er zijn aanzienlijk doelmatigere
beleidsinstrumenten.
Het kabinet heeft in het verleden dan ook andere maatregelen genomen, zoals het verhogen
van het wettelijk minimumloon, het gericht verhogen van toeslagen, en het gericht
steunen van voedselinitiatieven (bijvoorbeeld de ESF+ subsidie voor Voedselvangnet
of de 100 miljoen voor Schoolontbijt). Op Prinsjesdag zal het kabinet haar plannen
voor 2024 naar buiten brengen, ook op het gebied van armoedebestrijding.
Tabel: aandeel van bestedingen aan voeding in totale bestedingen huishoudens, per
inkomensdeciel (in procenten)
Voeding en dranken
Excl. Horeca
2015
2020
2015
2020
Alle huishoudens
15,4
15,9
11,1
12,7
1e deciel
15,2
15,5
11,1
12,7
2e deciel
15,1
15,1
11,7
13,1
3e deciel
15,3
15,5
12,2
13,1
4e deciel
14,8
15,2
11
12,5
5e deciel
15,4
15,5
11,7
12,4
6e deciel
15,1
16,2
11,1
13,1
7e deciel
15,7
15,7
11,3
12,7
8e deciel
15,7
16,3
11,1
12,8
9e deciel
15,6
16,6
10,9
12,8
10e deciel
15
15,8
9,8
12
Bron: Bestedingen; huishoudenskenmerken, bestedingscategorieën: 2015, 2020 (cbs.nl) en eigen berekeningen FIN.
80
Zijn er gerichtere maatregelen onderzocht om huishoudens tegemoet te komen in gestegen
prijzen van voedsel?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
81
Welk effect heeft het gratis maken van het openbaar vervoer op het voorkomen van armoede?
Het effect van gratis openbaar vervoer op armoede is niet als zodanig onderzocht.
Mobiliteit is van belang voor mensen met een laag inkomen, bereikbaarheid van voorzieningen
en banen dragen bij aan bestaanszekerheid. Naast openbaar en eigen vervoer worden
Reizen met een motief van zorg, werk of scholing soms ook vanuit de landelijke of
regionale kaders gedekt. Bijvoorbeeld via de minimaregelingen, het aanvullend openbaar
vervoer of regelingen vanuit de Wlz, Participatiewet, etc. Daarbij is openbaar vervoer
een van de mogelijke vervoersmodaliteiten, maar niet de enige. Het kabinet werkt aan
een nieuwe visie op bereikbaarheid (de Mobiliteitsvisie), waaronder ook het thema
«Bereikbaarheid voor iedereen» valt.
82
Is er onderzocht hoeveel minder geld gemeenten beschikbaar hebben voor schuldhulpverlening?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
83
Is er onderzocht hoeveel minder geld gemeenten beschikbaar hebben voor de bestrijding
van armoede?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
84
Is er onderzocht hoeveel minder geld gemeenten beschikbaar hebben voor het actief
opzoeken van personen met armoedeproblematiek?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
85
Stelt de commissie vast dat armoede een uit te bannen probleem is en komt zij hiervoor
ook met concrete oplossingen? Zo nee, wat is dan de opdracht geweest van de commissie?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
86
In het rapport worden voorstellen genoemd die op korte termijn de meest kosteneffectieve
maatregelen zijn om armoede en specifiek kinderarmoede naar beneden te brengen, zijn
er ook al een aantal maatregelen te noemen voor de lange termijn die specifiek de
groeiende kinderarmoede tegen kunnen gaan?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
87
De commissie adviseert om de kinderbijslag of het kindgebonden budget te verhogen
en dan in het bijzonder de bedragen voor oudere kinderen, waar moet aan precies aan
worden gedacht en om welke leeftijdsgroep gaat dit precies?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
88
Is er een indicatie van kosten te geven wanneer het minimumloon omhoog gaat, en daaraan
gekoppeld alle bovenminimale uitkeringen, dus zonder AOW?
De maatregel uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) om het minimumloon met 7,5% te verhogen en de koppeling met de uitkeringen (behoudens
de AOW) in stand te houden werd begroot op structureel 1,4 miljard euro per jaar.
Anno nu zou zo’n verhoging met 7,5% een groter budgettair effect hebben. Dat komt
omdat zo een nieuwe verhoging bovenop de verhoging van januari 2023 zou komen. Het
beleidsmatige deel van die verhoging bedroeg 8,05%.
89
Op basis waarvan acht de commissie het realistisch dat een koppel met een bijstandsuitkering
slechts enige tientallen euro’s per maand kwijt is aan vervoerskosten?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
90
In een aantal gemeenten wordt gratis openbaar vervoer aangeboden voor ouderen, kunt
u een indicatie geven wat dit gemiddeld kan schelen per maand voor ouderen met AOW?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
91
Is de commissie tijdens het onderzoek ook tegengekomen in hoeverre er verschillen
zijn in reiskostenvergoeding bij banen met een laag inkomen en hogere inkomens en
wat het effect hiervan is?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
92
De commissie geeft aan dat voorspelbaarheid van belang is, is er nu al iets te zeggen
over het mogelijke effect van het niet ontvangen van (1.300 euro) energietoeslag komend
jaar?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
93
De commissie geeft aan dat gemeenten veel spreiding vertonen in het minimabeleid,
waar ziet de commissie die spreiding voornamelijk in terug, geografisch en waar de
grootste knelpunten zitten?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
94
Soms zijn er onuitlegbare verschillen tussen gemeenten, bijvoorbeeld als het gaat
om statushouders (vergoeding reiskosten, inrichtingskrediet en inkomensgrens), kan
de commissie iets zeggen over de financiële positie van deze doelgroep? Kan de commissie
ook toelichten welke doelgroepen voornamelijk mogelijk nog meer last hebben van verschillen
tussen gemeenten?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
95
Deeltijdwerken is onaantrekkelijk, ingewikkeld en loont vaak niet voor sociale minima,
bijvoorbeeld jongeren met een beperking en een betaalde baan, wat zou helpen om deeltijdwerken
onder meer voor deze groep aantrekkelijker te maken?
De uitdaging is enerzijds om het te laten lonen voor mensen om een stap naar werk
te maken, ook als dat in deeltijd is, en anderzijds om te zorgen dat mensen die voltijds
kunnen werken ook die stap zetten en volledig een eigen inkomen gaan verdienen.
Als elementen die het verrichten van betaald werk minder aantrekkelijk maken voor
sociale minima worden regelmatig genoemd het tijdelijke karakter van de mogelijkheden
om bij te verdienen in de Participatiewet, de inkomstenverrekening in de Wajong, en
het mogelijke verlies en/of terugvordering van toeslagen, inclusief de onzekerheid
die ontvangers ervaren over behoud of verlies van toeslagen. Mensen ervaren het vaak
als onzeker of meer werken meer oplevert.
Voor de meeste werkenden geldt dat meer werken zeker meer oplevert. Voor driekwart
van de werkenden ligt de marginale druk tussen de 40 en 70%. Zij houden dus 60 tot
30 cent over van elke extra verdiende euro brutoinkomen.48
Conform het coalitieakkoord is binnen spoor 1 van het programma Participatiewet in
balans een verruiming en harmonisatie van de bijverdienmogelijkheden in de Participatiewet
uitgewerkt. De gedachte achter die verruiming is om het aanvaarden van (deeltijd)werk
binnen de bijstand lonender te maken, waardoor uitstroom wordt gestimuleerd. Het kabinet
wil dat mensen die werken en daarmee een eigen inkomen verdienen, ervaren dat dit
loont ten opzichte van het ontvangen van een bijstandsuitkering. Ook het project «Simpel
Switchen in de Participatieketen» beoogt het gemakkelijker te maken om vanuit de uitkering
te gaan werken en weer terug te kunnen als werken toch (even) niet lukt. Verder helpt
een integrale herziening van de participatiewet om deze minder complex te maken. Dit
is onder meer onderdeel van de visie op de Participatiewet die ik op 9 juni jl. aan
uw Kamer heb gezonden.49
96
Gerichte maatregelen zijn meer kosteneffectief, maar gaan vaak gepaard met meer complexiteit,
een hoger niet-gebruik en hogere uitvoeringskosten, kunt u hier voorbeelden van geven?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
97
De commissie adviseert in te zetten op een verlaging van niet-gebruik van voorzieningen,
is er gedurende het onderzoek meer helderheid gekomen over specifieke doelgroepen
die nu niet goed worden bereikt?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
98
Kunt u meer inzicht geven in de specifieke armoedesituatie in Caribisch Nederland?
Het is duidelijk dat er in Caribisch Nederland (CN) nog veel armoede is. Recente cijfers
over de precieze omvang van de problematiek zijn er echter niet.50 De Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland onderzoekt wat huishoudens op Bonaire,
Sint Eustatius en Saba minimaal nodig hebben om rond te komen en mee te doen in de
samenleving. Dit doet ze met behulp van minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nibud
en beschikbare cijfers over het inkomen in CN. Ook de context van armoede in CN zal
in het rapport van de Commissie geschetst worden. Het rapport van de Commissie wordt
begin oktober verwacht.
99
Kunt u aangeven hoeveel geld een alleenstaande in de bijstand ontvangt aan kindgebonden
budget en kinderbijslag per jaar wanneer zij moeder wordt?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
100
Kunt u aangeven hoeveel geld een echtpaar (zonder kinderen) in de bijstand ontvangt
wanneer zij een kind krijgen aan kindgebonden budget en kinderbijslag per jaar?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
101
Wat zijn de kosten van een kind (0–2 jaar) volgens de Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
(Nibud-) normen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
102
Heeft de commissie ook onderzocht hoeveel mensen door hardheden een inkomen hebben
onder het huidige bijstandsniveau? Hoeveel mensen zijn dat ongeveer?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
103
De commissie gaat er bij alle berekeningen vanuit dat mensen op of rond het sociaal
minimum in een huurwoning wonen, kan zij aangeven in hoeverre dat strookt met de werkelijkheid
(bijvoorbeeld voor mensen met een uitkering onder de toeslagenwet)?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
104
In de motie van het lid Omtzigt (Kamerstuk 35 845, nr. 17) wordt een aantal specifieke groepen genoemd (o.a. jongeren en mensen in een Wet
langdurige zorg (Wlz)-instelling), kan de commissie voor die groepen berekeningen
laten zien over al dan niet toereikendheid van het huidige minimum?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
105
De commissie adviseert het ophogen van bijstand en Wml, voorziet de commissie en/of
u ook risico’s in het implementeren van deze maatregelen omdat de concurrentiepositie
van werkgevers met duurder personeel negatief wordt beïnvloed?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
106
Bij wie komt het flexbudget in beheer? Is dat bij werkgever, instantie of bij de burger
zelf?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
107
Kan de commissie de zin «Betaalbaarheid vergt dat overheidsgeld zo veel mogelijk terecht
moet komen bij mensen die dat nodig hebben» nader uitleggen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
108
De commissie geeft aan dat alle huishoudtypen met kinderen geld tekort komen voor
noodzakelijke uitgaven, met uitzondering van de alleenstaande ouder met één kind,
wat verstaat de commissie precies onder noodzakelijke uitgaven?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
109
Wat bedoelt de commissie met «incidentieel beleid» in tabel 1 op pagina 20?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
110
In tabel 3 op pagina 23 rekent de commissie met het huishoudsaldo zonder maatregelen
in een ondergemiddelde gemeente, hoe ziet de berekening eruit in een bovengemiddelde
gemeente?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
111
Hoe verhoudt de passage dat de commissie stelt dat de overheid aan de hand van de
Grondwet verplicht is om Nederlanders te helpen als men niet in hun bestaan kan voorzien
zich tot mensen die in de bijstand zitten maar die wel zouden kunnen werken?
De Participatiewet geeft invulling aan de Grondwettelijke opdracht om aan degenen
die niet zelf in het bestaan kunnen voorzien, een bij wet te regelen recht op bijstand
te geven. Het gaat hierbij om het bieden van een (tijdelijk) vangnet aan mensen die
zelf niet in staat zijn in hun levensonderhoud te voorzien. Het vangnetkarakter van
de bijstand maakt dat er niet langer dan strikt noodzakelijk gebruik van kan worden
gemaakt. Dit houdt in dat voor bijstandsgerechtigden (zonder dringende reden voor
ontheffing) de arbeidsverplichting geldt. Zij zullen zich moeten inspannen om aan
het werk te komen om met de inkomsten daaruit geheel of gedeeltelijk in hun bestaan
te voorzien. Gemeenten kunnen hen daarbij, al dan niet tijdelijke, ondersteuning bieden.
112
Kan de commissie uiteenzetten wat zij bedoelt met het kernbegrip «een zinvol leven»
op pagina 33?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
113
Kan de commissie de zin «De Commissie ziet arbeidsparticipatie gedeeltelijk in het
verlengde van inkomensbescherming» op pagina 36 nader uiteenzetten?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
114
Wat zijn de lessen uit het SEO Economisch Onderzoek met betrekking tot de situatie
aangaande het sociaal minimum in België, Denemarken, Duitsland, Engeland en Frankrijk?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
115
De commissie spreekt van het feit dat afgelopen decennia fors gesneden is in re-integratiebudgetten,
met hoeveel euro is afgelopen decennia gesneden? Hoeveel procent van de Nederlanders
is naar schatting door deze benoemde forse devaluatie van de re-integratiebudgetten
onnodig in de bijstand blijven hangen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
116
Kan de commissie toelichten hoe het «sterker en realistischer beleid» eruit moet zien?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
117
Hoeveel Nederlanders en hoeveel huishoudens geven aan moeite en zeer veel moeite te
hebben met rondkomen, over de periode 2012–2023, in absolute aantallen totaal en uitgesplitst
per jaar?
De gegevens over absolute aantallen huishoudens dat aangeeft (zeer) moeilijk rond
te kunnen komen houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek niet op reguliere basis
bij. Op basis van de percentages huishoudens en het totaal aantal huishoudens kan
wel een absoluut aantal huishoudens worden bepaald. Uitgaand van 9% * 8,14 miljoen
particuliere huishoudens vonden in 2022 circa 730 duizend huishoudens het (zeer) moeilijk
om rond te komen. Cijfers over 2023 zijn nog niet beschikbaar.
118
Wat is het percentage huishoudens dat aangeeft moeite en zeer veel moeite te hebben
met rondkomen, over de periode 2012–2023, totaal en uitgesplitst per jaar?
In onderstaande tabel zijn de gevraagde cijfers voor de jaren 2012–2022 weergegeven.
Cijfers over 2023 zijn nog niet beschikbaar.
Jaar
% huishoudens dat aangeeft (zeer) moeilijk rond te komen1
2012
14%
2013
17%
2014
16%
2015
15%
2016
15%
2017
14%
2018
12%
2019
12%
2020
9%
2021
7%
2022
9%
X Noot
1
Bron: StatLine – Inkomensbeoordeling en financiële problemen; huishoudens (cbs.nl).
119
Hoeveel Nederlanders en hoeveel huishoudens hebben te maken met problematische schulden,
over de periode 2012–2023, in absolute aantallen totaal en uitgesplitst per jaar?
Cijfers over het aantal huishoudens met problematische schulden zijn beschikbaar voor
de jaren 2015–2021.
Jaar
Aantal huishoudens met problematische schulden
2015
661.730
2016
661.860
2017
604.670
2018
650.700
2019
625.280
2020
630.120
2021
599.160
120
Hoeveel Nederlanders en hoeveel gezinnen (inclusief percentages) geven aan moeite
en zeer veel moeite te hebben met het betalen van de huur, de boodschappen, de zorgkosten
en de energierekening, uitgesplitst per onderwerp? Totaal en uitgesplitst per jaar
over de periode 2013–2023?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar voor de gevraagde periode.
Wel heeft het Nibud in beeld gebracht dat het aandeel Nederlanders dat moeite heeft
met rondkomen door hoge vaste lasten in 2015 35% is, in 2018 38% en in 2022 46%.51
Daarnaast geeft het Nibud inzicht in percentages huishoudens dat op verschillende
vaste lasten moeite heeft om deze te betalen.52 In 2012 gaf 11% aan de rekening van de huur of hypotheek te laat te betalen. In 2015
was dit 10%, in 2018 was dit 9% en in 2022 was dat 7%.
Vanaf 2022 zijn ook gegevens uitgevraagd over moeite met het betalen van boodschappen.
In 2022 gaf 13% aan niet te kunnen betalen bij het boodschappen doen. Het percentage
mensen dat te laat hun zorgverzekering heeft betaald was in 2015 27%, in 2018 29%
en in 2022 28%.53
121
Hoeveel Nederlanders en hoeveel gezinnen (inclusief percentages) geven aan moeite
en zeer veel moeite te hebben met rondkomen en niet meer alles te kunnen doen wat
ze vijf jaar geleden nog wel konden doen, graag over de periode 2012–2023?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
122
Hoeveel Nederlanders en hoeveel huishoudens geven aan te moeten bezuinigen op de uitgaven
om financieel het einde van de maand te halen? Op welke zaken wordt er binnen het
huishouden bezuinigd?
In onderstaande tabel zijn de cijfers van het CBS weergegeven over de vraag waarop
consumenten zouden bezuinigen als hun inkomen een flink stuk achteruit zou gaan:55
Categorie
Percentage in 2022
Boodschappen, alcohol, tabak
7%
Kleding en schoenen
7%
Auto en vervoer
3%
Vakanties, meerdaagse stedentrips
21%
Horeca, sport, cultuur
7%
Woning, energie, internet, telefoon
6%
Op alles, op niets, niets bijzonders
45%
Weet niet
4%
123
Wat is het percentage huishoudens dat aangeeft in ieder geval niet genoeg geld te
hebben voor de volgende zaken: om de dag een warme maaltijd, regelmatig nieuwe kleren
kopen, verwarmen van het huis, vervangen van kapotte meubels, uit eten gaan met vrienden
of familie, onverwachte noodzakelijke uitgaven?
In onderstaande tabel worden deze cijfers weergegeven. De gegevens uit 2022 zijn nog
niet definitief. Daarom zijn de gegevens uit 2021 ook opgenomen.56
Onderwerp
2021
2022
Onvoldoende geld voor een warme maaltijd om de andere dag
2%
3%
Onvoldoende geld voor het regelmatig kopen van nieuwe kleding
14%
15%
Onvoldoende geld voor het verwarmen van het huis
3%
7%
Onvoldoende geld voor het vervangen van versleten meubels
20%
21%
Onvoldoende geld voor het te eten vragen van familie/kennissen
11%
12%
Onvoldoende geld voor onverwachte noodzakelijke uitgaven
19%
18%
124
Wat zijn de huidige kosten voor de maatschappij aangaande individuen met schulden?
In 2014 heeft Nibud een onderzoek uitgevoerd naar de maatschappelijke kosten van schuldenproblematiek
en concludeert dat deze kosten uitkomen op € 11 miljard per jaar.
Uit onderzoek van de NVVK uit 2022 blijkt dat de totale kosten van schuldhulpverlening
per inwoner € 8,121 bedragen. Dit komt in 2020 neer op een totaal van € 140 miljoen
per jaar. Dit bedrag omvat alle kosten van intake tot en met nazorg.
125
Hoe weegt de commissie het gestelde feit dat de kans om in armoede te verkeren het
grootst is voor bijstandsgerechtigden af ten opzichte van haar advies om juist de
bijstandsuitkering te verhogen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
126
Van alle arme personen in 2021 had ongeveer de helft een migratieachtergrond (53%),
hoeveel procent van deze groep had op dit meetmoment werk en hoeveel procent zat in
de bijstand?
De gegevens zijn niet beschikbaar voor 2021, wel voor 2020.
In 2020 had uit de groep risicohuishoudens met een westerse migratieachtergrond 40.5%
een bijstandsuitkering en 32% inkomen uit werk.
Voor de risicohuishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond had in 2020 62.6%
een bijstandsuitkering en 16.7% inkomen uit werk.57
127
Wat verstaat de commissie onder «recreatie»?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
128
Met welk verbruik zijn de bedragen vastgesteld voor «energie» in tabel 3.1 onder uitgaven
aangeduid per huishoudsamenstelling?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
129
In tabel 3.1 staat «telefoon, televisie en internet» onder het kopje uitgaven, welke
berekening heeft de commissie uiteengezet om tot deze bedragen per huishoudsamenstelling
te komen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
130
Wat verstaat de commissie onder «kleine tegenslagen of misrekeningen»? Zijn deze incidenteel
of kan dit ook structureel zijn?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
131
Hoe komt de commissie tot de indicatieve percentages van drie, zes en negen met betrekking
tot het flexbudget?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
132
Heerst er angst bij de commissie dat het uitvoeren van haar advies de onoverzichtelijkheid
bij burgers niet doet verminderen?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
133
Is de huidige krapte op de arbeidsmarkt meegenomen in de afweging van de commissie?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
134
Voorziet de commissie problemen wanneer het minimumloon en de bijstandsuitkering gelijkwaardig
aan elkaar stijgen in het kader van de hoge marginale druk/armoedeval?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
135
Het rapport noemt de verhoging van de bijstand door aanpassing van de verhouding 100:70
tussen netto referentieminimumloon en netto bijstand; welke wet moet hiervoor worden
gewijzigd en wat zou de doorlooptijd zijn? Welke effecten heeft dit voorstel?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
136
Hoe duidt de commissie de tekst in het rapport: «een nadeel van een verhoging van
de bijstand zonder minimumloonsverhoging is dat de stap van uitkering naar werk financieel
minder aantrekkelijk wordt (grotere armoedeval)»?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
137
Kan de commissie een reactie geven op het feit dat het CPB ervan uitgaat dat bij een
verhoging van de bijstand ongeveer zestig procent van het extra budget opgaat aan
mensen die instromen in de bijstand als gevolg van een verminderde prikkel tot werken?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
138
De commissie heeft voorkeur voor zeker inkomen boven onzeker inkomen, hoe ziet de
commissie dit in het kader van de krappe arbeidsmarkt?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
139
Wat zijn voorbeelden van onverwachte uitgaven, onvermijdelijke uitgaven en kleine
misrekeningen waardoor een flexbudget de oplossing kan zijn? Zijn dit incidentele
of structurele omstandigheden?
Deze vraag is doorgeleid naar de Commissie sociaal minimum.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier