Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ (Kamerstuk 29279-776)
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 810
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 juli 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 23 maart 2023 inzake Plan
van aanpak no-cure-no-pay-problematiek BPM en WOZ (Kamerstuk 29 279, nr. 776).
De vragen zijn op 20 april 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 12 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Deze leden willen vooraf stellen dat het uitgangspunt van welke aanpak dan ook, moet
zijn dat burgers in alle tijden hun recht moeten kunnen halen door bijvoorbeeld een
bezwaarprocedure te starten, eventueel met tussenkomst van een professioneel gemachtigde.
Daarnaast zien deze leden de problematiek van bezwaar maken op grote schaal geassisteerd
door bedrijven met een no-cure-no-pay (ncnp)-verdienmodel. Deze leden spreken hun
zorg uit over het verdringen van de rechterlijke macht waardoor de toegang tot het
recht voor burgers in het geding kan komen.
In die zin kunnen de leden van de VVD-fractie zich in brede zin vinden in de aanpak
van de Staatssecretaris. Echter hebben deze leden wel een aantal kanttekeningen waar
deze leden zo dadelijk op in zullen gaan. Tevens hebben deze leden schriftelijke vragen
gesteld over deze problematiek in het kader van de WOZ-bepalingen (kern daarvan is
om het probleem bij de bron aan te pakken) en kijken met veel belangstelling naar
de beantwoording.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om de vergoedingen
(in de vorm van proceskosten, dwangsommen, immateriële schade, enzovoort), direct
aan de belanghebbende uit te betalen in plaats van de ncnp-dienstverlener. Hoe kan
worden voorkomen dat in bijvoorbeeld een dienstverleningsovereenkomst wordt vastgelegd
dat de van de overheid ontvangen vergoeding aan de dienstverlener moet worden afgedragen
in de vorm van een «fee»? Hoe is de Staatssecretaris van plan dit te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de beoogde maatregel om geen proceskostenvergoeding
toe te kennen als de WOZ of BPM-waarde slechts licht wordt bijgesteld zich verhoudt
tot de uitspraak van de Hoge Raad die oordeelde dat dit in strijd is met artikel 1
van het Eerste Protocol EVRM (ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0354). De zogenaamde «Fierensmarge».
Een nieuwe wettelijke regeling zou dan niet helpen aangezien de Hoge Raad aan het
verdrag toetst.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om wetgeving
te verkennen om een informeel proces in te richten tussen burger en de gemeente. Deze
leden vragen of het mogelijk is dat dit juist leidt tot meer werklast voor de gemeenten.
Wat voor andere mogelijkheden zijn in het verleden onderzocht? Is het denkbaar dat
de WOZ bijvoorbeeld eens in de vijf jaar wordt vastgesteld? Of een ander interval?
Wat zijn de voor- en nadelen vaneen dergelijke systematiek? Welke andere vormen zijn
denkbaar?
De leden van de VVD-fractie vragen of is overwogen om de wet zo te wijzigen dat ncnp-dienstverleners
geen vergoeding krijgen indien met een resultaat-gebonden honorarium wordt gewerkt?
Is tevens overwogen of onderzocht of het mogelijk is de lengte (in de vorm van het
aantal woorden van een bezwaar- of beroepschrift te maximeren? Zo zou kunnen worden
voorkomen dat bij de bezwaar- en beroepsprocedure omvangrijke dossiers worden ingediend
die ertoe kunnen leiden, in combinatie met andere bezwaren, termijnen worden overschreven
en hiervoor dan een vergoeding moet worden betaald. Hoe kijkt de Staatssecretaris
hiernaar? Wat zijn andere mogelijkheden om dit te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat sinds 1 januari van dit jaar de taxatieregels
bij de belastingdienst zijn aangescherpt voor BPM-taxaties. Uit het werkveld hebben
deze leden begrepen dat nog onvoldoende wordt getoetst hierop. Kan de Staatssecretaris
hierop reflecteren?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Staatssecretaris uiteen kan zetten
hoe het relatieve aandeel van bezwaren zich verhouden tot de waardestijgingen en -dalingen
van de WOZ in de afgelopen tien jaar. Zit daar een correlatie in? Kan dat grafisch
worden weergeven? Deze leden vragen of het wettelijk is verplicht om een taxatierapport
van een eigen woning in te kunnen zien en eventueel de mogelijkheid om die van een
vergelijkend object in te zien. Op deze wijze krijgen burgers meer transparantie in
de taxatie van hun woning en geven de mogelijkheid om te vergelijken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek
BPM en WOZ» en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris om aan te geven waarom er
(gegeven de conclusie van het WODC dat de waardebepaling de kern van het probleem
is) ogenschijnlijk geen maatregelen worden genomen die een betere waardebepaling nastreven
om zodoende het verdienmodel c.q. de financiële prikkel om namens een belanghebbende
een bezwaarprocedure te starten te minimaliseren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake het plan van
aanpak no-cure-no-pay-problematiek in de BPM en WOZ. Deze leden vinden het goed dat
de Staatssecretaris met een aanpak komt om oneigenlijk gebruik van de proceskostenvergoeding
door advieskantoren aan te pakken. Deze leden zijn het wel met de Staatssecretaris
eens dat bij terechte gevallen, de mogelijkheid moet open staan bezwaar te maken.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er voor de bezwaarbedrijven een niche is,
omdat mensen er behoefte aan hebben. Enerzijds omdat zij het gevoel hebben dat hun
huis te hoog wordt aangeslagen, maar anderzijds ook omdat het proces van bezwaar maken
door hen als omslachtig wordt ervaren. Kijkt de Staatssecretaris hier ook naar? Wat
houdt bijvoorbeeld het informele traject beschreven onder maatregel vier in en welke
stappen moeten inwoners doorlopen in zo’n informeel proces?
Bij de eerste maatregel lezen de leden van de CDA-fractie dat de Staatssecretaris
wil regelen dat vergoedingen voortvloeiend uit het Besluit proceskosten bestuursrecht
en de vergoeding van immateriële schade zoveel mogelijk op de bankrekening van de
belanghebbende worden overgemaakt. Deze leden vragen of dit niet voor 100 procent
van de gevallen kan gebeuren. Zo niet, waarom niet? Ook vragen deze leden in hoeverre
en op basis van welke inzichten hiervan een effect wordt verwacht, omdat nog steeds
afspraken kunnen worden gemaakt over een door een ncnp-bedrijf te ontvangen percentage
van de vergoeding als het bezwaar slaagt.
De leden van de CDA-fractie lezen bij de vijfde maatregel inzake het intensiveren
van de handhavingsstrategie bij parallelimport van motorrijtuigen, dat aan de voorkant
het toezicht op de juistheid van taxatierapporten kan worden verbeterd. Deze leden
vragen de Staatssecretaris hoe dit in praktijk in zijn werk zal gaan. Deze leden krijgen
signalen dat de handhaving van de Belastingdienst op het correct uitvoeren van de
taxaties door BPM-taxateurs na aanscherping van de taxatieregels per begin van dit
jaar nog onvoldoende is. Kan de Staatssecretaris dit nagaan en aangeven hoe hij dit
kan verbeteren?
Bij de zesde maatregel van het niet meer vergoeden van immateriële schade bij de WOZ
en BPM, vragen de leden van de CDA-fractie wat gevallen zijn waarin belanghebbenden
niet op de hoogte zijn dat namens hen wordt geprocedeerd. Deze leden kennen de situatie
van meerjarige contracten die partijen met inwoners afsluiten, waarbij misschien zonder
dat inwoners het willen automatisch ook het volgende jaar bezwaar wordt gemaakt. Deze
leden vragen hoe de Staatssecretaris hiermee om wil gaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris over de aanpak van de no-cure-no-pay-problematiek bij de BPM en de
WOZ. Deze leden hebben ook de brandbrief van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant
gelezen waarin dit samenwerkingsverband opnieuw aandacht vraagt voor deze problematiek.
De leden van de SP-fractie zijn weliswaar blij dat de Staatssecretaris in actie komt
met zijn plan van aanpak, maar als de leden de brandbrief mogen geloven, is hiervoor
al veel vaker aandacht gevraagd. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom concrete
actie zo lang is uitgebleven.
Deze leden merken op dat het plan van aanpak de prikkel voor deze problematiek op
onderdelen verkleint, maar deze niet wegneemt. Erkent de Staatssecretaris dat? In
het verlengde daarvan willen deze leden graag weten in hoeverre de Staatssecretaris
verwacht dat hiermee de no-cure-no-pay-problematiek wordt beëindigd. Hoe hebben de
Belastingdienst, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gemeentelijke uitvoeringsorganisaties
en de rechtspraak gereageerd op de plan van aanpak?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het plan van aanpak
rondom de problematiek van no-cure-no-pay BPM- en WOZ-bedrijven. Deze leden moedigen
de Staatssecretaris aan voortvarend aan de slag te gaan met de aanpak van deze praktijk.
Deze leden vinden het van de zotte dat bedrijven over de rug van de samenleving geld
aan het verdienen zijn tegen minimale inspanning. Over het plan van aanpak hebben
deze leden enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben begrip voor het feit dat eigenaren kritisch kijken
naar de waardering van de woning. Zeker omdat de te betalen belasting vastgesteld
wordt op de WOZ-waarde. Waar deze leden geen begrip voor hebben is dat een aantal
bedrijven stevig adverteert om namens bewoners procedures te starten en vervolgens
bij minimale wijzigingen van de WOZ-waarde flink geld mogen innen. Dat moet stoppen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om meer informatie te verstrekken over het voorgenomen
aparte regime voor het recht op proceskosten. Hoe hoog zou deze proceskostenvergoeding
maximaal mogen zijn? Deze leden kunnen zich vinden in het niet toekennen van proceskostenvergoeding
bij kleine bijstellingen. Aan welke bandbreedtes denkt de Staatssecretaris? Voorts
zouden deze leden nog willen weten of de aangekondigde maatregelen in werking zullen
treden voor het nieuwe seizoen van bezwaarmaking tegen de WOZ-waarden aanvangt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Deze leden
hebben daarover enkele vragen.
Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken wat de proceskosten voor gemeenten zijn
die voortvloeien uit WOZ-bezwaren? Zijn hier gegevens van de afgelopen tien jaar van?
Ook vragen deze leden om cijfermatig inzicht in het aantal bezwaren, zowel via no-cure-no-pay-bedrijven
als direct via particulieren. Wat is de gemiddelde doorlooptijd van beroepen en in
hoeverre verschilt dit tussen gemeenten? Ten slotte op dit punt vragen deze leden
of inzicht gegeven kan worden in de mate waarin WOZ-waarden worden bijgesteld naar
aanleiding van beroepen en bezwaren.
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over het voornemen van de Staatssecretaris
om een apart regime te introduren voor het recht op een proceskostenvergoeding voor
de WOZ en de BPM. Bestaan er op dit moment al vergelijkbare aparte regimes? Zijn er
niet meer typen zaken waarin ook kenmerken een rol spelen (zoals een vergoeding die
niet in verhouding staat tot de werklast, massale en geautomatiseerde processen),
die de Staatssecretaris als argumenten noemt om met dit voorstel te komen? Ontstaat
hierdoor geen rechtsongelijkheid?
De Staatssecretaris gaat onderzoeken of het mogelijk is dat geen proceskostenvergoeding
kan worden toegekend ingeval van een licht bijgestelde WOZ- of BPM-waarde, zo lezen
de leden van de SGP-fractie. Aan welke grens denkt de Staatssecretaris? Waarom wordt
niet onderzocht of een lagere proceskostenvergoeding in dergelijke gevallen niet passender
is?
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat diverse gemeenten de wijze van WOZ-bepaling
al verbeterd hebben, en dat niet alle gemeenten in gelijke mate te maken hebben met
WOZ-bureaus. Kan de Staatssecretaris inzicht geven in de mate en de vormgeving van
deze verbeteringen? Worden goede ervaringen uitgewisseld tussen gemeenten en hoe wordt
dat vormgegeven?
De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat er veel verschil zit tussen de handelwijzen
van de WOZ-bureaus. Veel van hen hebben een goede rechtsbescherming op het oog, terwijl
een deel doelbewust lijkt te kiezen voor winstmaximalisatie. Is ook overwogen om gerichte
maatregelen te nemen tegen de laatstgenoemde groep? Wordt hiermee niet meer het echte
probleem aangepakt, zonder dat de goeden onder de kwaden lijden?
Een belangrijk knelpunt in de afhandeling van WOZ-bezwaren en -beroepen zijn de beslistermijnen
die vaak worden overschreden, zo menen de leden van de SGP-fractie. Deels komt dit
doordat WOZ-bureaus de procedures onnodig lang rekken. Welke mogelijkheden zijn er
nu al om dit tegen te gaan, en overweegt de Staatssecretaris extra maatregelen? Deels
komt dit ook doordat de capaciteit bij gemeenten ontbreekt om tijdig te beslissen,
zo constateren deze leden. Is hier bijvoorbeeld interbestuurlijk toezicht, in combinatie
met de keuze voor een administratief beroep bij niet tijdig beslissen een oplossing?
Welke andere maatregelen specifiek voor gemeenten overweegt de Staatssecretaris om
de doorlooptijd te verbeteren?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Staatssecretaris van Financiën van 23 maart 2023.
Bureaus die over de rug van burgers geld proberen te verdienen door onze rechtspraak
te frustreren met DDOS-aanval-achtige praktijken, moeten wat het lid van de BBB-fractie
betreft zo snel als mogelijk beperkingen worden opgelegd. Wat de opkomst van deze
bureaus wel duidelijk maakt is dat de neiging van de overheid om via modellen dit
land te besturen een doodlopende weg is. Modelmatig waarderen en individueel belasten
leidt in het ogen van dit lid tot problemen.
Het voorgestelde plan van aanpak is volgens het lid van de BBB-fractie een goede eerste
stap. Het standaard uitbetalen van de vergoedingen voor de WOZ en de BPM aan belanghebbende
is een goede keuze net als het vaststellen van reële proceskostenvergoedingen die
in lijn zijn met de daadwerkelijke kosten om zo perverse prikkels weg te halen.
Aan de andere kant vindt dit lid ook dat bij het opstellen van wetten en regels er
meer aandacht moet komen voor de uitvoerbaarheid hiervan en dat hier ook nadrukkelijk
de bezwaar- en beroepsprocedures bij betrokken moeten worden. De termijnen moeten
redelijk zijn voor de bewaarmakers maar ook uitvoerbaar voor de betrokken instanties.
De focus moet liggen op het snel verwerken van aanvragen en niet op compenserende
boetes.
Het lid van de fractie BBB kijkt met belangstelling uit naar de uitwerking van het
voorgestelde informeel traject voor de WOZ en hoort graag hoe de Staatssecretaris
de mensen op de werkvloer van de gemeenten gaat betrekken bij de totstandkoming hiervan.
II Reactie van de Staatssecretaris
De leden van de fractie van de VVD vragen naar het plan om vergoedingen verplicht
uit te keren aan belanghebbenden, in plaats van een uitkering van deze vergoeding
direct uit te keren aan de dienstverlener. Ze vragen zich af hoe we kunnen voorkomen
dat deze vergoeding alsnog terechtkomt bij de dienstverlener in de vorm van een «fee»
die de dienstverlener aan belanghebbende in rekening brengt. De leden van de fractie
van het CDA vragen tevens in hoeverre effect van deze maatregel wordt verwacht, omdat
nog steeds afspraken kunnen worden gemaakt over een door een no-cure-no-pay-bedrijf
te ontvangen percentage van de vergoeding als het bezwaar slaagt.
Op dit moment is het voor een belanghebbende niet zichtbaar om welke bedragen aan
vergoedingen het gaat, en soms ook niet welke handelingen de dienstverlener (professioneel
gemachtigde) voor hem of haar heeft verricht. Zie in dat kader ook de beantwoording
van de vraag van de leden van de fractie van het CDA. Het doel van deze maatregel
is om meer inzicht te geven in deze vergoedingen en om een belanghebbende meer bewust
te maken van de hoogte van deze vergoedingen. Een proceskostenvergoeding en een vergoeding
voor immateriële schade zijn bedoeld als vergoeding voor kosten die een belanghebbende
heeft gemaakt dan wel als compensatie voor de immateriële schade (IMS) van de belanghebbende.
In de praktijk wordt het recht op die vergoedingen in overeenkomsten op basis van
no-cure-no-pay (ncnp) overgedragen aan het ncnp-bedrijf. Het overmaken van de proceskostenvergoeding
aan de belanghebbende maakt een belanghebbende naar verwachting meer bewust van de
bezwaar- en beroepsprocedures die een ncnp-bedrijf in naam van een belanghebbende
voert. Het is niet het doel van dit voorstel om te voorkomen dat de vergoedingen uiteindelijk
terechtkomen bij een professioneel gemachtigde, waaronder een ncnp-bedrijf. Het is
namelijk logisch dat een professioneel gemachtigde een rekening stuurt voor de diensten
die de gemachtigde in naam van belanghebbende heeft verricht. Het demissionair kabinet
wil conform het met uw Kamer gedeelde plan van aanpak van de no-cure-no-pay-problematiek
BPM en WOZ1 een wetsvoorstel indienen waarmee wordt bereikt dat vergoedingen verplicht worden
uitbetaald aan een belanghebbende.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het voorstel om geen proceskostenvergoeding
toe te kennen op het moment dat de WOZ- of bpm-waarde slechts licht wordt bijgesteld
zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad waarin de zogenaamde «Fierensmarge»
in strijd is bevonden met artikel 1, Eerste Protocol Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens.
Ik neem aan dat de leden van de VVD verwijzen naar het arrest van de Hoge Raad van
22 oktober 2010.2 In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zogenaamde «Fierensmarge» in strijd
was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten
van de mens (EP EVRM). Artikel 26a Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarin
die Fierensmarge was neergelegd, bepaalde dat een vastgestelde waarde van een onroerende
zaak geacht werd juist te zijn, indien de afwijking tussen de vastgestelde waarde
en de werkelijke waarde van die zaak binnen een bepaalde marge bleef. De Fierensmarge
leidde er naar het oordeel van de Hoge Raad toe dat een belanghebbende de rechtmatigheid
van de vastgestelde WOZ-waarde niet effectief kon betwisten indien de vastgestelde
waarde van een onroerende zaak niet meer dan 5% afweek van de werkelijke waarde van
die onroerende zaak. Artikel 1 EP EVRM brengt mee dat elke maatregel die het ongestoorde
genot van eigendom aantast (waaronder de heffing van belasting) vergezeld moet gaan
van procedurele garanties die een betrokkene de mogelijkheid biedt tot effectieve
betwisting van de rechtmatigheid. De Hoge Raad oordeelde aldus dat de Fierensmarge
niet verenigbaar was met artikel 1 EP EVRM, immers een belanghebbende kon geen bezwaar
aantekenen tegen een WOZ-beschikking waarvan bekend was dat de WOZ-waarde incorrect
was.
Die situatie wijkt af van de maatregel die wordt verkend om geen proceskostenvergoeding
toe te kennen indien een bpm- of WOZ-waarde slechts licht wordt bijgesteld. Die maatregel
beperkt niet de mogelijkheden voor een belanghebbende om bezwaar aan te tekenen tegen
een WOZ-beschikking of bpm-aangifte of -naheffingsaanslag. De WOZ-waarde kan dus aangepast
worden waar deze onjuist is, ook indien het slechts een kleine aanpassing betreft.
Indien een belanghebbende echter een professioneel gemachtigde inschakelt voor rechtsbijstandsverlening,
dan zou in zo’n geval geen proceskostenvergoeding worden toegekend.
Op dit moment worden de mogelijkheden om deze maatregel in te voeren verkend. Bij
de verkenning is extra oog voor artikel 1 EP EVRM.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het mogelijk is dat een verplicht informeel
proces voorafgaand aan de bezwaarfase juist zorgt voor meer werklast bij gemeenten.
In mijn aanvullende reactie3 op het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)
«Van beroep in bezwaar – Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay» bedrijven WOZ
en BPM» is als verbeterpunt genoemd om informeel contact te bieden aan burgers bij
een (mogelijk) onjuiste WOZ-waarde. Door informeel contact aan te bieden kunnen fouten
in de waardering of onderliggende gegevens vaak eenvoudig hersteld worden, zonder
dat de formele bezwaarprocedure doorlopen hoeft te worden. De wens voor informeel
contact tussen een gemeente en een belanghebbende wordt breed gedeeld.
In de praktijk wordt door veel gemeenten al gebruikgemaakt van een vorm van een informeel
traject. Uit deze ervaringen blijkt dat een informeel traject een aanzienlijke positieve
impact kan hebben op de hoeveelheid bezwaarschriften die ingediend worden. Ook kost
een dossier in een informeel traject minder tijd voor gemeenten om af te handelen
dan een (formele) bezwaarprocedure, waardoor een belanghebbende sneller uitsluitsel
heeft. Tot slot blijkt dat informeel (direct) contact tussen de burger en de gemeente
het vertrouwen van de burger in de gemeente ten goede komt en bijdraagt aan het gevoel
gehoord en geholpen te worden, wat voor mij een zeer belangrijke overweging is ter
invoering van een dergelijk traject. Bij een eerste verkenning van een mogelijke verplichting
voor gemeenten om een informeel traject in te voeren blijkt de capaciteit van gemeenten
om informeel contact te bewerkstelligen wel een aandachtspunt.
Op dit moment wordt verkend of een wettelijke basis voor een dergelijk traject noodzakelijk
is of dat in de praktijk al optimaal gebruik wordt gemaakt van het informele traject.
Daarbij is ook al aandacht voor de gevolgen van een verplicht informeel traject voor
de gemeentelijke uitvoering. Bij de verkenning is de gemeentelijke uitvoering nauw
betrokken.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke andere mogelijkheden in het verleden
zijn onderzocht ter verlichting van de werklast van gemeenten. Ze vragen of het denkbaar
is om de WOZ-waarde bijvoorbeeld voor een langere periode dan één jaar vast te stellen,
en wat de voor- en nadelen van een dergelijke systematiek zijn.
Op dit moment wordt de WOZ-waarde jaarlijks vastgesteld. Bij het invoeren van de Wet
WOZ in 1995 was de bij beschikking vastgestelde waarde echter voor een tijdvak van
vier achtereenvolgende jaren geldig. Vanaf 2005 is dit tijdvak verkleind naar een
periode van twee achtereenvolgende jaren, en per 1 januari 2007 is het tijdvak vastgesteld
op één kalenderjaar. De waardepeildatum is ook in de loop van de tijd aangepast. Waar
de waardepeildatum bij inwerkingtreding van de Wet WOZ nog op 1 januari twee jaar
voor het tijdvak was, is dit vanaf 2008 aangepast naar 1 januari, één jaar voor het
tijdvak. In het eerste systeem kwam de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde
dus pas in het derde jaar tot uitdrukking in de belastingheffing, en werd nog gebruikt
in het belastingjaar dat zes jaar later aanving.
De verkorting van het WOZ-tijdvak waarvoor de waarde geldt, is tot stand gekomen na
vooronderzoek en een pilot, in samenwerking met onder andere de Waarderingskamer en
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Inmiddels wordt de WOZ-waarde breder
gebruikt dan alleen voor belastingheffing.4 Dit brede gebruik vraagt om een zo actueel mogelijke WOZ-waarde, waardoor het lastig
is de WOZ-waarde voor een langere periode dan één jaar vast te stellen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het mogelijk is om met een wetswijziging
te realiseren dat ncnp-bedrijven geen vergoeding krijgen indien zij werken met een
resultaat-gebonden honorarium.
De leden van de fractie van de VVD vragen in feite naar een maatregel die inhoudt
dat een belanghebbende geen aanspraak kan maken op proceskostenvergoeding indien de
belanghebbende gebruikmaakt van een professioneel gemachtigde die werkt op basis van
een ncnp-honorarium. De proceskostenvergoeding is in haar aard een vergoeding voor
een belanghebbende en een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten van door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op zichzelf is er geen bezwaar tegen
bijstand op ncnp-basis. Dit kan namelijk eraan bijdragen dat bedrijven laagdrempelige rechtshulp bieden.
Een belanghebbende uitsluiten van proceskostenvergoeding (en mogelijk IMS) op basis
van het gegeven dat een professioneel gemachtigde werkt met een ncnp-honorarium lijkt
op dit moment een disproportionele oplossing.
Daarnaast zou bovenstaand voorstel van de leden van de fractie van de VVD een onderzoeksplicht
voor het bestuursorgaan dan wel de rechter met zich meebrengen. Dat leidt tot een
extra werkbelasting, terwijl de maatregelen mede tot doel hebben de werkbelasting
te verminderen. De maatregelen uit het plan van aanpak zoals voorgesteld in de brief
van 23 maart 2023 (Kamerstuk 29 279, nr. 776) zijn daarom op dit moment een meer proportionele aanpak.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen
dat er in bezwaar- en beroepsprocedures omvangrijke dossiers worden ingediend die
ertoe leiden dat termijnen worden overschreden waardoor belanghebbenden recht krijgen
op een vergoeding van immateriële schade. Ze vragen of in dat is kader overwogen om
een maximum te stellen aan de lengte (in aantal woorden) van een bezwaar- of beroepschrift.
Met name maatregel 6 uit het plan van aanpak (het niet langer uitkeren van IMS bij
de WOZ en bpm) beoogt de financiële prikkel om bezwaar- en beroepsprocedures onnodig
te rekken weg te nemen. Er is voor gekozen om de uitkering van de vergoeding van IMS
bij WOZ en bpm-zaken niet geheel te schrappen, zodat de prikkel wordt behouden voor
het bestuursorgaan en de rechter om binnen een redelijke termijn te beslissen. In
plaats daarvan is ervoor gekozen om het bedrag van IMS-vergoeding in WOZ- en bpm-zaken
wettelijk vast te leggen en meer in lijn te brengen met de veronderstelde spanning
en frustratie die gepaard gaan met het wachten op een uitspraak in die procedures.
De precieze uitwerking van dit voorstel zal met Prinsjesdag worden bekendgemaakt indien
uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart.
Daarnaast is mij bekend dat gerechtshoven in hun procesreglementen beperkingen hebben
gesteld aan de lengte van civiele processtukken. Dit heeft de Hoge Raad bij arrest
van 3 juni 2022 toelaatbaar geacht.5 Het procesreglement voor de belastinghoven stelt geen dergelijke limiet en naar ik
heb begrepen wordt op dit moment ook niet overwogen dit in die zin aan te passen.
Om onder andere (een deel van) de discussie weg te nemen over welke gegevens ter onderbouwing
dienen van de vastgestelde waarde wordt door de Waarderingskamer en de VNG gewerkt
aan een voorstel voor een gemoderniseerd modeltaxatieverslag, die in de toekomst dan
door alle gemeenten wordt gebruikt. Om dat verplicht te stellen is het nodig dat de
specifieke elementen uit het gemoderniseerde modeltaxatieverslag in regelgeving worden
vastgelegd. Vanuit de ambtelijke werkgroep WOZ bestaande uit deelnemers vanuit Financiën,
BZK, de VNG, de Waarderingskamer, de Unie van Waterschappen en de Belastingdienst,
is inmiddels een sub-werkgroep geformeerd die belast is met het formuleren van een
concreet voorstel tot aanpassing van het gemoderniseerde modeltaxatieverslag waarbij
het door de Waarderingskamer en de VNG ontwikkelde modeltaxatieverslag als vertrekpunt
wordt genomen.
Vooruitlopend daarop staat het gemeenten vrij om eerder met dit gemoderniseerde taxatieverslag
te gaan werken.
De leden van de fracties van de VVD en van het CDA constateren dat sinds 1 januari
van dit jaar de taxatieregels bij de belastingdienst zijn aangescherpt voor BPM-taxaties,
maar dat er signalen vanuit de handhaving van de Belastingdienst opkomen dat de uitvoering
hiervan nog onvoldoende zou zijn. In het verlengde daarvan vragen de leden hoe de
vijfde maatregel uit het plan van aanpak (het intensiveren van de handhavingsstrategie
bij parallelimport van motorvoertuigen) er in de praktijk uit zou komen te zien.
In mijn brief van 20 april 20236 heb ik een doorkijk gegeven op de handhaving van de bpm bij de parallelimport de
komende tijd. Dankzij recente wetgeving zijn de mogelijkheden voor toezicht op de
bpm-aangiften verbeterd. Met name de invoering van het nieuwe belastbaar feit en de
nieuwe belastingplichtige voor de bpm draagt hieraan bij. Naast de effectievere handhavingsmogelijkheden
die door de aanpassing van het belastbaar feit zijn ontstaan, is de verwachting dat
inderdaad ook een scherpere blik op het taxatierapport bij de inschrijving in het
kentekenregister de naleving van de regels kan vergroten. De Belastingdienst is voornemens
om een pilot te starten waarbij belastinginspecteurs aan de voorkant fysiek beoordelen
of daadwerkelijk sprake is van waardeverminderende aspecten bij bpm-aangifte middels
taxatie, of dat sprake is van een zogenoemd kennelijk onjuiste aangifte. Dit zijn
bpm-aangiftes waarbij sprake is van een (zeer) sterke discrepantie tussen de opgegeven
taxatiewaarde en de werkelijke toestand van het motorrijtuig. Het accent in de pilot
zou daarbij kunnen liggen op zeer jonge motorrijtuigen, waarbij het bpm-belang doorgaans
het grootst is.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een grafische weergave van enige correlatie
tussen het relatieve aandeel van bezwaren ten opzichte van de waardestijgingen en
-dalingen van de WOZ-waarde in de afgelopen 10 jaar.
In onderstaand overzicht is per jaar de gemiddelde waardeontwikkeling van de WOZ-waarde
van woningen afgezet tegen het percentage woningen dat onder bezwaar lag.7
Waardepeildatum
Gemiddelde waarde-ontwikkeling WOZ-waarde
Percentage woningen onder bezwaar
2014
1-1-2013
–5,4%
2,7%
2015
1-1-2014
–2,5%
2,1%
2016
1-1-2015
1,4%
2,1%
2017
1-1-2016
3,3%
2,1%
2018
1-1-2017
5,9%
2,2%
2019
1-1-2018
8,3%
2,6%
2020
1-1-2019
8,6%
2,9%
2021
1-1-2020
7,3%
3,2%
2022
1-1-2021
9,5%
3,1%
Vanaf belastingjaar 2016 is gemiddeld jaarlijks een stijging waar te nemen in zowel
de gemiddelde WOZ-waardeontwikkeling als het percentage woningen onder bezwaar.
Als bij deze cijfers wordt geabstraheerd van de chronologische ontwikkeling en de
richting van de ontwikkeling van de WOZ-waarde, dan kan onderstaande grafiek worden
gemaakt. Belangrijk om hierbij op te merken is dat deze cijfers geen oorzakelijk verband
aantonen tussen de stijging van de WOZ-waarden en het aantal woningen onder bezwaar.
Het is immers mogelijk dat de toename van het aantal woningen onder bezwaar andere
oorzaken heeft dan de fluctuatie in de WOZ-waarde.
De leden van de fractie van de VVD of woningeigenaren ten behoeve van de transparantie
het wettelijke recht hebben om een taxatierapport van hun woning in te zien, evenals
het taxatierapport van een vergelijkbaar object.
Een belanghebbende kan een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan
de WOZ-waarde bij de gemeente opvragen.8 Veelal wordt deze informatie verstrekt door middel van een taxatieverslag. Op dit
taxatieverslag staan veelal ook de taxatiekenmerken vermeld van minimaal drie vergelijkbare
objecten. Het recht op deze gegevens is voorbehouden aan de beschikkingsgerechtigde.
De leden van de fractie van de PVV vragen waarom er geen maatregelen worden genomen
om een betere waardebepaling na te streven om zodoende de prikkel voor het ncnp-verdienmodel
te minimaliseren.
Vooropgesteld moet worden dat de waarde in het economisch verkeer van tweedehandsmotorrijtuigen
dan wel onroerende zaken vaak voor discussie vatbaar is. Door het gelijkheidsbeginsel
dient er bij de import van een tweedehandsvoertuig voor het vaststellen van de verschuldigde
bpm een vergelijking gemaakt te worden met een soortgelijk binnenlands product. Deze
soortgelijke binnenlandse producten zijn niet altijd te vinden. Dat betekent overigens
niet dat binnen de bpm geen inspanningen worden verricht om de waarde van een voertuig
zo goed mogelijk in beeld te kunnen brengen. Zo is met ingang van dit jaar de wettelijke
afschrijvingstabel herijkt en vindt ook periodiek overleg plaats met koerslijstproviders
om te borgen dat er goede en laagdrempelige methoden zijn voor het waarderen van een
gebruikt motorrijtuig.
In de WOZ wordt de onroerende zaak (in veel gevallen een woning) initieel gewaardeerd
aan de hand van een modelmatige waardebepaling, omdat het uitvoeringstechnisch niet
mogelijk is om voor iedere woning jaarlijks individueel een taxatie uit te voeren.
De modelmatige waardebepaling werkt als volgt. Jaarlijks worden alle verkoopprijzen
van verkochte woningen in het gebied in kaart gebracht door de gemeente. Van deze
verkochte woningen beoordelen WOZ-medewerkers of de verkoopprijzen gebruikt kunnen
worden voor het bepalen van de WOZ-waarde van andere woningen in de buurt. Daarnaast
controleren de WOZ-medewerkers of de objectkenmerken (denk o.a. aan oppervlakte, staat
van onderhoud, ligging) van de verkochte woningen overeenkomen met hun administratie.
Als deze gegevens correct geregistreerd staan, kan het computermodel (het «taxatiemodel»)
in één keer voor alle woningen in het gebied een WOZ-waarde bepalen. Taxateurs controleren
vervolgens voor alle woningen of er een reden is om af te wijken van de WOZ-waarde
die is gegenereerd door het taxatiemodel. Na een eventuele aanpassing van de taxateur
stelt de daartoe bevoegde ambtenaar de WOZ-waarde van een woning vast bij een voor
bezwaar vatbare beschikking.
Het taxatiemodel wordt dus gebruikt om voor iedere woning een WOZ-waarde te bepalen
die gelijk is aan de marktwaarde rond de waardepeildatum. Om de kwaliteit van dit
taxatiemodel te waarborgen voert de Waarderingskamer jaarlijks controles uit. Daarbij
zij opgemerkt dat gemeenten en samenwerkingsverbanden pas na een positieve beoordeling
van de juistheid van de WOZ-waarden door de Waarderingskamer over mogen gaan tot bekendmaking
van de (nieuwe) WOZ-waarden.
Daarnaast is het van groot belang dat de (primaire en secundaire) objectkenmerken
van alle woningen correct geregistreerd staan in de administratie van gemeenten. Een
reden dat gemeenten in een bezwaarprocedure soms tot een andere inschatting van de
WOZ-waarde komen, is namelijk dat de aan verandering onderhevige objectkenmerken,
zoals bijvoorbeeld het onderhoudsniveau, van een woning in de administratie van de
gemeente soms niet (meer) actueel blijken te zijn. Deze (primaire en secundaire) objectkenmerken
worden voor elke woning minimaal eens in de vijf jaar gecontroleerd door de gemeente.9 In het proces zitten dus al meerdere kwaliteitscontroles om een WOZ-waarde vast te
stellen die de marktwaarde representeert. Waar nodig wordt gewerkt om het proces te
verbeteren.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat de belanghebbenden behoefte hebben
aan het inschakelen van «bezwaarbedrijven». Ten eerste omdat belanghebbenden te hoog
worden aangeslagen, en ten tweede omdat de bezwaarprocedure als omslachtig wordt ervaren.
De leden vragen of ik hier ook naar kijk.
Aan het gevoel dat een belanghebbende te hoog worden aangeslagen ligt de waardering
van de objecten (geïmporteerde tweedehandsmotorrijtuigen voor de bpm dan wel onroerende
zaken voor de WOZ) ten grondslag. Voor mijn reactie op dit punt verwijs ik de leden
graag naar de beantwoording van de voorgaande vraag van de leden van fractie van de
PVV.
De notie dat de bezwaarprocedure als omslachtig wordt ervaren staat op mijn netvlies.
Dit is één van de redenen om de mogelijkheid tot een verplicht informeel traject voorafgaand
aan de bezwaarfase te verkennen (maatregel 4 van het plan van aanpak). Relevant om
in dit kader op te merken is dat de bezwaarfase initieel bedoeld was als een informele
procedure voorafgaand aan de beroepsprocedure. Daarnaast bieden al veel gemeenten
(vaak naast een mogelijkheid tot een informeel traject) ook mogelijkheden om zo laagdrempelig
mogelijk bezwaar te maken, bijvoorbeeld door het aanbieden van een invulformulier
op de website of het aanbod van een QR-code op het gecombineerde aanslagbiljet. Andere
mogelijkheden daartoe worden door gemeenten onderzocht. De VNG spoort gemeenten aan
om «best practices» met elkaar te delen en biedt hierin een faciliterende rol. De
«best practices» worden ook meegenomen in de verkenning van de maatregel tot een verplicht
informeel traject, waarin wordt samengewerkt met gemeentelijke uitvoerders en de VNG.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het informele traject van punt 4 van
het plan van aanpak inhoudt, en welke stappen belanghebbenden in dit traject zouden
moeten doorlopen.
Op dit moment wordt in eerste instantie verkend of een wettelijke basis noodzakelijk
is voor een verplicht informeel traject of dat in de praktijk al optimaal gebruik
wordt gemaakt van een informeel traject. Ook wordt in de verkenning aandacht besteed
aan de verschillende mogelijkheden waarop een verplicht informeel traject kan worden
vormgegeven. Het is in dit stadium nog te vroeg om aan te geven hoe een dergelijk
traject er concreet uit komt te zien of welke stappen een belanghebbende in dit kader
zal moeten doorlopen.
Bij de eerste maatregel lezen de leden van de fractie van het CDA dat de Staatssecretaris
wil regelen dat vergoedingen voortvloeiend uit het Besluit proceskosten bestuursrecht
en de vergoeding van IMS zoveel mogelijk op de bankrekening van de belanghebbende
worden overgemaakt. Deze leden vragen of dit niet voor 100 procent van de gevallen
kan gebeuren. Zo niet, waarom niet?
Het doel is om eventuele vergoedingen naar aanleiding van een bezwaar- of beroepsprocedure
die in het kader van de WOZ of de bpm wordt gevoerd, uitsluitend (en dus voor 100%
van de gevallen) worden overgemaakt naar de bankrekening van de belanghebbende. Er
kan worden gekozen om in alle gevallen te bepalen dat vergoedingen die uit procedures
voortvloeien moeten worden overgemaakt naar de bankrekening van de belanghebbende.
Voor het grootste deel van de procedures is daar echter geen aanleiding voor. De extra
controle die nodig is om vast te stellen of een bankrekening op naam staat van de
belanghebbende weegt niet altijd op tegen de bewustwording die hiermee wordt gecreëerd.
Dat ligt nadrukkelijk anders bij de procedures die in het kader van de WOZ en bpm
worden gevoerd, omdat bij deze procedures veelal gemachtigden opereren die werken
op ncnp-basis.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat gevallen zijn waarin belanghebbenden
er niet van op de hoogte zijn dat er namens hen wordt geprocedeerd.
Via de algemene voorwaarden van ncnp-bedrijven wordt vaak direct contact tussen een
belanghebbende en de gemeente of de Belastingdienst tegengehouden. Bij overtreding
hiervan worden alsnog kosten in rekening gebracht aan de belanghebbende.
De algemene voorwaarden in combinatie met de afgegeven (doorlopende) machtiging van
de ncnp-bedrijven scheppen de mogelijkheid voor deze bedrijven om proceshandelingen
te verrichten zonder dat een belanghebbende daar specifiek van op de hoogte wordt
gesteld.
Bij informatie-uitvragen door verschillende gemeenten en door de Belastingdienst aan
belanghebbenden blijkt bovendien dat niet altijd bekend is dat namens hen bezwaar
is gemaakt of wordt doorgeprocedeerd. Zo zijn er bijvoorbeeld belanghebbenden die
naar hun idee slechts een «waardecheck» hebben ingevuld op de website van een ncnp-bedrijf.
Een belanghebbende heeft dan soms niet door dat daarmee (mogelijk) ook toestemming
wordt gegeven om namens belanghebbende (doorlopend) bezwaar aan te tekenen en eventueel
door te procederen. Daardoor komt het bijvoorbeeld ook voor dat zowel belanghebbende
zelf, als een ncnp-bedrijf bezwaar aantekenen tegen dezelfde beschikking en/of aanslag.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe er wordt omgegaan met de situatie van
meerjarige contracten die partijen met inwoners afsluiten, waarbij misschien zonder
dat inwoners het willen automatisch ook het volgende jaar bezwaar wordt gemaakt.
Het doel van de voorgestelde maatregelen is om de financiële prikkel weg te nemen
om namens een belanghebbende een bezwaar- of beroepsprocedure te starten met de overwegende
reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding van IMS wegens overschrijding
van de redelijke termijn te verkrijgen. Het plan van aanpak bevat geen maatregelen
specifiek tegen de door de leden genoemde meerjarige contracten. Met bijvoorbeeld
maatregel 1 (het overmaken van eventuele vergoedingen uitsluitend op de bankrekening
van belanghebbende) en maatregel 4 (een mogelijk verplicht informeel traject) wordt
wel beoogd om een belanghebbende meer te betrekken bij de in naam van belanghebbende
verrichtte proceshandelingen. Overigens blijkt in de WOZ-praktijk dat gemeenten waar
mogelijk al voor iedere nieuwe bezwaarprocedure een nieuwe machtiging vragen, zodat
een belanghebbende wordt betrokken bij een nieuwe bezwaarprocedure namens belanghebbende.
Een gemeente mag echter enkel bij gerede twijfel over de wil van een belanghebbende
een nieuwe machtiging opvragen.10 Als er geen contact met belanghebbende gelegd kan worden, kan er niet voldaan worden
aan de toets van «gerede twijfel», waardoor dit in de praktijk slechts gering effect
heeft.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom concrete actie op de ncnp-problematiek
niet eerder heeft plaatsgevonden.
In 2020 heeft het WODC in opdracht van de Minister voor rechtsbescherming een onderzoek
verricht naar het verdienmodel en de werkwijze van ncnp-bedrijven. De conclusies van
dit onderzoek zijn in februari 2021 gepubliceerd.11 Ten aanzien van het gedeelte van het onderzoek dat zag op de WOZ, was de conclusie
dat «er niet gesproken kan worden van «een» handelwijze van ncnp-bedrijven (noch van
gemeenten), maar dat er sterke verschillen bestaan tussen de bedrijven. Er is anekdotisch
bewijs gevonden voor handelingen die gericht lijken op «profiteren» van bestaande
wet- en regelgeving, maar de algehele indruk is dat dit bij de WOZ niet kenmerkend
is voor het grootste deel van de ncnp-bedrijven.» Op verzoek van de VNG is aanvullend
onderzoek uitgevoerd door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere
Overheden (COELO). De resultaten van dit onderzoek zijn in november 2021 gepubliceerd.12 Het COELO concludeert dat de huidige regeling voor proceskostenvergoeding geen financiële
prikkel bevat om kwalitatief goede bezwaarschriften in te dienen.
Sinds de publicatie van de conclusies van het onderzoek van het WODC hebben meerdere
stakeholdersbijeenkomsten plaatsgevonden, waarbij de aandacht gericht was op verbeteringen
in het WOZ-proces zelf en zijn op basis daarvan steeds concretere verbeterplannen
ontstaan. Hierover is uw Kamer door mij geïnformeerd met de brief van 30 september
2022.13 Gezien de vele stakeholders en het grote maatschappelijke belang was het voortraject
nodig voordat de plannen meer concreet konden worden. In de tussentijd bereikten mij
de signalen vanuit de Belastingdienst, de VNG, de gemeentelijke uitvoeringsorganisaties
en de rechtspraak dat het hoge aantal procedures in WOZ- en bpm-zaken en de daarmee
gepaard gaande werkbelasting de uitvoering en rechtspraak deed vastlopen. Deze signalen
sluiten ook aan op de door de Waarderingskamer gepubliceerde cijfers over aantal WOZ-procedures
en de effecten van deze procedures.14
Op 23 maart 2023 heb ik een plan van aanpak ncnp-problematiek aangekondigd bestaande
uit zes maatregelen. Drie van deze maatregelen zijn uitgewerkt in een wetsvoorstel
die met Prinsjesdag ingediend zal worden indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel
verklaart. Twee maatregelen worden momenteel verkend. Over de maatregel met betrekking
tot de handhavingsstrategie heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief van 20 april
2023.15
De leden van de fractie van de SP vragen of het plan van aanpak zoals voorgesteld
de ncnp-problematiek beëindigt.
De maatregelen in het plan van aanpak moeten op meerdere vlakken zorgen dat de prikkel
wordt verminderd om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure te starten of door
te procederen met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding
van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te verkrijgen.
De verwachting is dat dit doel met het plan van aanpak kan worden bereikt zonder dat
dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van de burger.
Parallel hieraan blijft voor de WOZ gewerkt worden aan het verbeteren van het WOZ-proces
zelf. Als onderdeel daarvan worden de stakeholdersbijeenkomsten voortgezet en wordt
naast de aangekondigde maatregelen ook gewerkt aan het verbeterpunt «werken aan transparantie
en vertrouwen door burgers te betrekken in de totstandkoming van de WOZ-waarden van
woningen» zoals geformuleerd in mijn brief van 30 september 2022. Hieronder valt onder
andere het gemoderniseerde modeltaxatieverslag, zoals ik het benoemd in de beantwoording
van de vraag van de leden van de fractie van de VVD.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de Belastingdienst, de VNG, gemeentelijke
uitvoeringsinstanties en de rechtspraak hebben gereageerd op het plan van aanpak.
Na publicatie van het plan van aanpak zijn er verschillende mondelinge gelegenheden
geweest waarbij de VNG, enkele gemeentelijke uitvoeringsorganisaties, en de rechtspraak
hun eerste reactie hebben kunnen geven. Hoewel ik niet voor de genoemde organisaties
kan spreken, blijkt uit de reacties die tot mij zijn gekomen een overwegend positieve
houding tegenover het plan van aanpak.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe hoog de proceskostenvergoeding maximaal
zou mogen zijn in het voorstel tot verlaging van deze vergoeding bij WOZ- en BPM-zaken.
Deze maatregel (maatregel 2 uit het plan van aanpak) wordt momenteel uitgewerkt. Indien
uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart zal met Prinsjesdag een wetsvoorstel
worden ingediend waarin deze maatregel is opgenomen. Op dat moment zal ik toelichten
hoe hoog een proceskostenvergoeding naar de mening van het demissionair kabinet maximaal
zou mogen zijn voor WOZ- en bpm-zaken.
De leden van de fracties van de PvdA en SGP vragen aan welke bandbreedtes / grenzen
gedacht wordt bij het niet-toekennen van proceskostenvergoeding in geval van lichte
aanpassingen.
De effectiviteit en juridische houdbaarheid van deze maatregel (maatregel 3 uit het
plan van aanpak) wordt momenteel verkend. Concrete informatie over de bandbreedtes
waaraan gedacht kan worden, is op dit moment dus nog niet bekend.
Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA of de aangekondigde maatregelen
in werking zullen treden voor het nieuwe seizoen van bezwaarmaking tegen de WOZ-waarde
aanvangt.
Maatregel 1 (standaard uitbetalen van de vergoedingen aan belanghebbende) en maatregel
2 (een apart regime voor het recht op een proceskostenvergoeding) uit het plan van
aanpak worden uitgewerkt in een wetsvoorstel dat meeloopt in het pakket Belastingplan
2024 indien uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart. Dit betekent dat
de beoogde inwerkingtreding hiervan 1 januari 2024 is. Maatregel 6 (niet langer uitkeren
van vergoeding van immateriële schade) maakt in aangepaste vorm onderdeel uit van
dit wetsvoorstel. Maatregel 3 (geen toekenning van proceskostenvergoeding ingeval
de waarde slechts licht wordt bijgesteld) en maatregel 4 (verplicht informeel traject)
worden op dit moment verkend, waardoor nog onzeker is of deze daadwerkelijk zullen
worden ingevoerd, en als dat zo is, wat de datum van inwerkingtreding hiervan wordt.
De leden van de fractie van de SGP vragen om de proceskosten voor gemeenten die voortvloeien
uit WOZ-bezwaren van de afgelopen 10 jaar.
De proceskostenvergoedingen die gemeenten vanaf 2014 hebben moeten vergoeden in het
kader van WOZ-procedures zijn in onderstaand overzicht te vinden.16 Van de jaren vóór 2014 zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar. Door de verschillende
manieren waarop gemeenten bijhouden welke proceskosten zij vergoeden, is het niet
mogelijk om deze kosten uit te splitsen naar uitbetaalde proceskostenvergoeding in
bezwaarprocedures tegenover uitbetaalde proceskostenvergoeding in de beroepsprocedures.
Jaar
Uitbetaalde proceskostenvergoedingen (€)
2014
6,5 miljoen
2015
6,8 miljoen
2016
6,4 miljoen
2017
7,3 miljoen
2018
9,7 miljoen
2019
12,0 miljoen
2020
17,0 miljoen
2021
18,0 miljoen
2022
20,0 miljoen
De leden van de fractie van de SGP vragen om cijfermatig inzicht in het aantal bezwaren,
zowel via ncnp-bedrijven als direct via particulieren.
Ik verwijs de leden van de fractie van de SGP graag naar onderstaand overzicht met
kengetallen van de Waarderingskamer zoals jaarlijks gepresenteerd in de Staat van
de WOZ waarin gerapporteerd wordt over de stand van de uitvoering van de Wet WOZ.17
Onderwerp
2019
2020
2021
2022
Waardepeildatum
1-1-2018
1-1-2019
1-1-2020
1-1-2021
Aantal onroerende zaken (WOZ-objecten) waarvoor de waarde is bepaald
8,9 miljoen
9,0 miljoen
9,1 miljoen
9,2 miljoen
Percentage woningen onder bezwaar
2,1% (apr. 2019) 2,6% (apr. 2020)
2,4% (apr. 2020) 2,9% (apr 2021)
2,7% (apr. 2021) 3,2% (apr 2022)
2,5% (apr
2022)
3,1% (apr.
2023)
Aantal woningen onder bezwaar
160.000 (apr.2019) 209.000 (apr. 2020)
190.000 (apr. 2020) 242.00 (apr. 2021)
210.000 (apr. 2021) 260.000 (apr. 2022)
205.000 (apr. 2022)
268.00 (apr. 2023)
Aantal woningen onder bezwaar op basis van ncnp
58.000 (apr. 2019)
79.000 (apr. 2020) 99.000 (apr.2021)
100.000 (apr. 2021) 119.000 (apr. 2022)
103.000 (apr. 2022)
121.000 (apr. 2023)
Percentage ncnp
36,0% (apr. 2019)
41,3% (apr. 2020) 41,0 (apr. 2021)
48,1% (apr 2021) 45,7 (apr. 2022)
50,9% (apr 2022)
45,3% (apr. 2023)
Percentage niet-woningen onder bezwaar
3,7% (apr. 2019) 5,7% (apr. 2020)
3,8% (apr. 2020) 6,4% (apr. 2021)
4,6% (apr. 2021) 6,6% (apr. 2022)
4,4% (apr.
2022)
5,5% (apr.
2023)
Aantal niet-woningen onder bezwaar
29.600 (apr. 2019) 50.000 (apr. 2020)
30.400 (apr. 2020) 52.000 (apr. 2021)
31.300 (apr. 2021 52.000 (apr. 2022))
31.000 (apr. 2022),
44.000 (apr.
2023)
Aantal niet-woningen onder bezwaar op basis ncnp
10.900 (apr. 2019)
10.900 (apr. 2020) 17.000 (apr. 2021)
12.600 (apr. 2021) 21.000 (apr. 2022)
13.700 (apr. 2022)
18.900 (apr.
2023)
Percentage ncnp
36,8% (apr. 2019)
36,9% (apr. 2020) 32,0% (apr. 2021)
40,1% (apr. 2021 39,7% (apr. 2022)
44,0% (apr. 2022)
42,5% (apr. 2023)
De leden van de fractie van de SGP vragen naar de gemiddelde doorlooptijd van beroepen
en in hoeverre dit verschilt tussen gemeenten.
Onderstaand cijfermatig overzicht van de Raad voor de rechtspraak geeft een globaal
beeld, dit zijn echter de gemiddelde doorlooptijden van zowel door de rechtbanken
als de gerechtshoven afgedane zaken. De uitvraag naar de cijfers is niet gedaan in
het kader van deze beantwoording, waardoor uitsplitsing per gemeente niet mogelijk
is. De Waarderingskamer beschikt ook niet over dergelijke cijfers.
Jaar
Gemiddelde doorlooptijd in dagen van WOZ-zaken
Referentie – gem. doorlooptijd in dagen van alle belastingzaken
2018
212
233
2019
207
256
2020
204
264
2021
314
431
2022
286
487
In onderstaand overzicht is informatie weergegeven over de gemiddelde doorlooptijd
van WOZ-bezwaarprocedures bij gemeenten18
Belastingjaar 2020, wpd 1-1-2019
Ncnp-bezwaren
Alle bezwaren
Gemiddelde doorlooptijd woningbezwaar
203 dagen
160 dagen
Gemiddelde doorlooptijd niet-woningbezwaar
224 dagen
166 dagen
De Waarderingskamer beschikt ook over cijfers van de gemiddelde doorlooptijd per gemeente.
Daarbij is sprake van significante verschillen tussen gemeenten, wisselend van een
doorlooptijd van 21 dagen tot een doorlooptijd van 300 dagen. De grootste uitschieters
doen zich voor bij relatief kleinere gemeenten met relatief weinig bezwaren. Door
het kleine aantal bezwaren kan één bezwaarprocedure met een lange doorlooptijd immers
sterke invloed hebben op het gemiddelde.
De leden van de fractie van de SGP vragen om inzicht in de mate waarin WOZ-waarden
worden bijgesteld naar aanleiding van beroepen en bezwaren.
Onderstaand overzicht geeft inzicht in het percentage woningen waarvan de WOZ-waarde
is aangepast naar aanleiding van een bezwaar- (en mogelijk) beroepsprocedure, en het
gemiddelde percentage van de waardeverandering bij een gehonoreerd bezwaar.
2019
2020
2021
Waardepeildatum
1-1-2018
1-1-2019
1-1-2020
Percentage woningen dat door bezwaar andere waarde heeft gekregen
0,8%
1,0%
1,1%
Gemiddeld percentage waardeverandering bij gehonoreerd bezwaar
10,6%
9,4%
8,9%
De leden van de fractie van de SGP vragen naar het aparte regime dat wordt voorgesteld
voor proceskostenvergoeding voor de WOZ en de BPM, en vragen of er op dit moment al
soortgelijke aparte regimes bestaan. Deze leden vragen voorts of er niet meer typen
zaken zijn waarbij bijvoorbeeld de vergoeding niet in verhouding staat tot de werklast,
en vragen of daardoor geen rechtsongelijkheid ontstaat.
Op dit moment bestaan al «aparte regimes» voor toekenning van proceskostenvergoeding.
Denk bijvoorbeeld aan zogenaamde «Mulderzaken»19 of andere recente rechtspraak20, waarin de rechter recent heeft geoordeeld dat de forfaitaire proceskostenvergoeding
op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) om principiële redenen niet
toegekend werd. Andere vergelijkbare aparte regimes zijn te vinden in de Wet open
overheid21 en de Wet hergebruik overheidsinformatie22, maar ook in het Bpb zelf.23
In bovengenoemde gevallen is door wettelijke vastlegging of door een rechterlijke
uitspraak bepaald dat het recht op proceskostenvergoeding gelimiteerd wordt. Het is
dus niet zo dat het voorstel voor een afwijkend regime voor proceskostenvergoeding
in de WOZ en de bpm een nieuw concept is in die zin.
Het demissionair kabinet meent dat door introductie van deze maatregel geen situatie
ontstaat waarbij sprake is van een – niet te rechtvaardige – rechtsongelijkheid.
De leden van de fractie van de SGP vragen waarom niet onderzocht wordt of een lagere
proceskostenvergoeding ingeval van een lichte waarde-aanpassing niet passender is
dan het volledig onthouden van een proceskostenvergoeding.
De maatregel tot het niet-uitkeren van proceskostenvergoeding in geval van een geringe
waarde-aanpassing (maatregel 3 uit het plan van aanpak) wordt op dit moment verkend.
Die verkenning kan er ook toe leiden dat enkel een verlaging van de proceskostenvergoeding
passender wordt geacht.
De leden van de fractie van de SGP vragen om inzicht in de mate en de vormgeving van
verbeteringen die gemeenten al hebben doorgevoerd in de wijze van WOZ-bepaling.
Gemeenten werken continu aan verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van de
Wet WOZ, onder andere met hulp van de VNG. De VNG heeft bijvoorbeeld een handreiking
opgesteld voor gemeenten ter verbetering van communicatie in de bezwaarfase. Daarnaast
valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van nieuwe, informele communicatiemiddelen
zoals Whatsapp en QR-codes, of onderzoek naar de mogelijkheden van het gebruik van
kunstmatige intelligentie. Per gemeente verschilt (logischerwijs) waar de focus van
verbetering op gelegd wordt. De Waarderingskamer houdt toezicht op de uitvoerings-
en verbeteringstrajecten van de Wet WOZ door gemeenten, waarbij zij als onderdeel
van de kwaliteitseisen bij haar toezicht ook eisen aan de tijdigheid, transparantie
en zorgvuldigheid van de communicatie met belanghebbenden hanteert en informeert gemeenten
ook hoe zij aan deze kwaliteitseisen kunnen voldoen.
Daarnaast werken de Waarderingskamer en de VNG aan een voorstel voor een gemoderniseerd
modeltaxatieverslag, dat in de toekomst dan door alle gemeenten wordt gebruikt.
De leden van de fractie van de SGP vragen of goede ervaringen tussen gemeenten worden
uitgewisseld, en hoe deze uitwisseling wordt vormgegeven.
Gemeenten wisselen «best practices» uit, waarbij de VNG als belangenorganisatie faciliterend
optreedt. De VNG heeft bijvoorbeeld een specifiek deel van haar website ingericht
voor het uitwisselen van praktijkvoorbeelden, en een aparte website, namelijk het
WOZ-datacenter24, om gemeenten te ondersteunen bij WOZ-waarderingen. Ook organiseert de VNG jaarlijks
een landelijk congres, en tweemaal per jaar regionale bijeenkomsten voor belasting-
en WOZ-medewerkers.
Daarnaast heeft een deel van de gemeentelijke ambtenaren zich verenigd in de Landelijke
Vereniging Lokale Belastingen (LVLB), waarin ook «best practices» met elkaar worden
uitgewisseld.
De leden van de fractie van de SGP wijzen op de verschillende handelwijzen van WOZ-bureaus.
De leden stellen dat veel van deze bedrijven goede rechtsbescherming op het oog hebben,
terwijl andere kantoren doelbewust lijken te kiezen voor winstmaximalisatie. De leden
vragen of er gerichte maatregelen tegen deze laatste groep worden overwogen, zodat
de goeden niet onder de kwaden lijden.
Met de voorgestelde beperkingen van de proceskostenvergoeding in de WOZ en bpm wordt
de financiële prikkel weggenomen om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure
te starten of door te procederen met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding
of een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
te verkrijgen en ook de discrepantie tussen de forfaitaire proceskostenvergoeding
en de werklast voor ncnp-bedrijven. Dit raakt niet het recht van belanghebbende om
bezwaar in te stellen en tast evenmin de toegang tot de rechter aan. Een belanghebbende
kan daarnaast nog steeds een professioneel gemachtigde inschakelen voor rechtsbijstand
en bij een (gedeeltelijk) gegrond bezwaar in aanmerking komen voor een proceskostenvergoeding
(een tegemoetkoming in de gemaakte kosten tot rechtsbijstand). Indien de voorgestelde
maatregelen het ncnp-verdienmodel van kantoren niet meer houdbaar maakt, zullen deze
kantoren een andere bron van inkomsten moeten vinden.
De leden van de fractie van de SGP vragen welke mogelijkheden er op dit moment al
zijn om onnodig rekken van bezwaar- en beroepsprocedures tegen te gaan, en of er aanvullende
maatregelen overwogen worden.
De huidige wetgeving is geënt op de veronderstelling dat de belanghebbende op korte
termijn zekerheid wil over de rechtmatigheid van een bestreden besluit. Voorkomen
dat bezwaarprocedures onnodig worden gerekt vraagt vooral doortastend optreden van
het betrokken bestuursorgaan. Dat doortastende optreden kan echter niet in alle gevallen
voorkomen dat een procedure langer duurt als daarbij een gemachtigde is betrokken
die de procedure wil vertragen. Zo kan bijvoorbeeld het vinden van een geschikt moment
voor een hoorzitting of een discussie over op de zaak betrekking hebbende stukken
in die situatie meer tijd en inspanning vragen. Thans kunnen meerdere zaken wel als
samenhangende zaken worden aangemerkt, waarvoor slechts éénmaal recht bestaat op proceskostenvergoeding.25 De achterliggende reden hiervoor is dat het voor de hoeveelheid werk van een professioneel
gemachtigde niet of nauwelijks uitmaakt of de gemachtigde procedeert over één of méér
gelijksoortige zaken. De administratieve inspanning die nodig is om een groot aantal
zaken te kunnen bundelen en het gegeven dat een efficiënte behandeling van de zaken
haaks staat op het verdienmodel, voorkomt echter dat hier op grote schaal gebruik
van kan worden gemaakt. Daarnaast speelt mee dat voor samenhangende zaken in de WOZ
de objecten waarover geprocedeerd wordt vrijwel identiek moeten zijn.26 De onderlinge verschillen moeten dan verwaarloosbaar zijn, zoals het geval kan zijn
bij appartementen in eenzelfde complex of bij objecten uit eenzelfde bouwstroom. Gezien
dit relatief strenge vereiste kan er vrijwel nooit sprake zijn van samenhang in WOZ-procedures,
ook in het geval de werkzaamheden van de professioneel gemachtigde nagenoeg identiek
zijn. Het procesgedrag van een verzoeker of gemachtigde dat gericht is op vertragen
van de besluitvorming kan misbruik van recht opleveren.27
Zoals ik ook heb genoemd in de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie
van de VVD is er voor gekozen om de uitkering van de vergoeding van IMS bij WOZ en
bpm-zaken niet geheel te schrappen, maar om in plaats van om het bedrag van IMS-vergoeding
in WOZ- en bpm-zaken wettelijk vast te leggen en meer in lijn te brengen met de veronderstelde
spanning en frustratie die gepaard gaan met het wachten op een uitspraak in die procedures.
De precieze uitwerking van dit voorstel zal met Prinsjesdag worden bekendgemaakt indien
uw Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaart.
De leden van de fractie van de SGP vragen naar de capaciteit van gemeenten om tijdig
beslissingen te nemen. Ze vragen of bijvoorbeeld interbestuurlijk toezicht een oplossing
is, in combinatie met de keuze voor een administratief beroep bij niet tijdig beslissen.
Daarnaast vragen deze leden welke andere maatregelen specifiek voor gemeenten worden
overwogen om de doorlooptijd te verbeteren.
De Waarderingskamer houdt toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de Wet WOZ.
Ook het (tijdig) afhandelen van de WOZ-bezwaren valt onder dit toezicht. Als onderdeel
van dit toezicht wordt sinds 2019 jaarlijks het landelijke onderzoek naar tijdigheid
van het bekend maken van de WOZ-waarden en de afhandelingen van bezwaren gepubliceerd.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat circa 90% van de WOZ-bezwaren binnen de wettelijke
termijn wordt afgehandeld en dat gemeenten in 2022 op dit aspect van de WOZ-uitvoering
beter hebben gepresteerd dan in de voorgaande jaren. Uit het aanpalende onderzoek28 dat de Waarderingskamer in 2021 heeft gedaan naar de afhandeling van (ncnp-)bezwaren,
komt naar voren dat de doorlooptijd voor de afhandeling van bezwaren op basis van
no-cure-no-pay significant langer is en dat dus ook de meeste bezwaren die niet binnen
de wettelijke termijn worden afgehandeld, zijn ingediend op basis van no-cure-no-pay.
Dit hangt vooral samen met de formele procedures die soms zonder directe noodzaak
daartoe worden ingezet bij no-cure-no-pay-bezwaren (met name hoorzittingen).
Overigens is het gemoderniseerde taxatieverslag na invoering naar verwachting ook
een grote stap vooruit in de doorlooptijd van bezwaar- en beroepsprocedures. Hiermee
wordt het benodigde (inhoudelijke) dossier namelijk op voorhand al beschikbaar voor
alle partijen, waardoor er geen tijd verloren gaat aan discussie over de aanlevering
van informatie of gegevens.
Het lid van de fractie van de BBB vraagt hoe de mensen op de werkvloer van de gemeenten
betrokken worden bij de totstandkoming van het informele traject.
Een mogelijk verplicht informeel traject wordt op dit moment verkend. Onderdeel van
deze verkenning is een reeks aan overleggen direct met de mensen die zorgdragen voor
de uitvoering van de Wet WOZ. Dit zijn onder andere gemeenteambtenaren en medewerkers
van belastingsamenwerkingsverbanden met uiteenlopende functies (o.m. heffingsambtenaar,
medewerker bewaar en beroep, juridisch adviseur) waardoor geborgd wordt dat over de
hele linie en vanuit meerdere invalshoeken input wordt verkregen. Tezamen met hen
worden verschillende mogelijkheden van vormgeving in kaart gebracht, evenals de mogelijke
impact op de werkvloer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier