Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36360-XV-2)
36 360 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 juni 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen over de brief van 17 mei 2023 van de Algemene Rekenkamer inzake het
rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 bij het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 2)
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2023. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Vraag 1
Het aantal ambtenaren bij het ministerie is met 10% gestegen, kan dit nader beargumenteerd
worden? Kan hier een uitsplitsing gemaakt worden in vaste en tijdelijke contracten
en een sub-uitsplitsing op tijdelijk en tijdelijk met uitzicht op een vast contract?
Antwoord 1
De toename van het aantal ambtenaren is noodzakelijk geweest om capaciteit in te kunnen
zetten voor intensivering op dossiers. Deze intensivering houdt onder andere verband
met de aanpak van armoede en schulden zoals opgenomen in het coalitieakkoord (bijlage
bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en de inzet van extra middelen in het kader van het programma Werken aan Uitvoering
en de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. De daarvoor benodigde
inzet was niet binnen de aanvankelijk bestaande formatie op te vangen. Daarnaast is
er een toename geweest bij de Nederlandse Arbeidsinspectie om de capaciteit toereikend
te maken voor de uitvoering van haar taken en het versterken van de handhavingsketen
in het licht van het Inspectie Control Framework. Tot slot is er een toename bij de
Rijksschoonmaakorganisatie geweest voor de toename van dienstverlening aan zowel bestaande
als nieuwe opdrachtgevers.
De uitsplitsing naar vaste en tijdelijke contracten, met een sub-uitsplitsing van
de tijdelijke contracten, is als volgt:
2021 (Fte's)
Stijging 2022 (Fte's)
2022 (Fte's)
Vast
3.595
297
3.892
Tijdelijk, waarvan:
466
67
533
– Tijdelijk
152
50
202
– Tijdelijk met uitzicht op vast
314
17
331
Overig (waaronder contracten in verband met het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd,
en voor de duur van een opleiding of traineeprogramma)
34
31
65
TOTAAL
4.095
395
4.490
Vraag 2
Waarom is de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds afgenomen (met 2.9 miljard euro)?
Antwoord 2
De rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds is voor 2022 vastgesteld op € 17,612 miljard.
In 2021 was de rijksbijdrage € 20,561 miljard. De rijksbijdrage was in 2022 dus € 2,949 miljard
lager dan in het jaar ervoor. Voor deze lagere rijksbijdrage zijn twee belangrijke
oorzaken.
Ten eerste stegen de voor 2022 geraamde inkomsten van het ouderdomsfonds harder dan
de geraamde uitgaven van het ouderdomsfonds, Vanwege de aantrekkende economie, en
de groeiende werkgelegenheid namen de premie-inkomsten harder toe dan de uitgaven
aan AOW-uitkeringen en de uitgaven aan de inkomensondersteuning AOW. Als gevolg hiervan
kon de rijksbijdrage in het voorjaar van 2022 ongeveer € 0,3 miljard lager worden
vastgesteld.
De tweede oorzaak is dat met de rijksbijdrage niet alleen het geraamde tekort of overschot
van het ouderdomsfonds wordt gecompenseerd, maar ook het gerealiseerde tekort of overschot
in het jaar ervoor. De hoogte van de rijksbijdrage voor 2021 is in het voorjaar van
2021, op basis van de CEP raming van het CPB, vastgesteld. Gedurende de rest van 2.021
jaar zijn de premie-inkomsten meer gestegen dan werd geraamd, door dezelfde positieve
economische ontwikkelingen. Het ouderdomsfonds heeft daardoor 2021 afgesloten met
een vermogensoverschot van ongeveer € 1,7 miljard. Eind 2020 had het ouderdomsfonds
nog een tekort van € 0,9 miljard, dat is aangevuld via de rijksbijdrage in 2021. Bekeken
van jaar op jaar, dus van 2021 naar 2022, betekent dit dat de rijksbijdrage in 2022
hierdoor € 2,6 miljard lager kon worden vastgesteld dan in 2021.
Beide oorzaken samen zorgen dus voor een rijksbijdrage van 2022 die € 2,9 miljard
lager is dan de rijksbijdrage in 2021.
Vraag 3
Het bedrag aan verplichtingen dat in het Jaarverslag 2022 van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is opgenomen omvat 40,7 miljoen euro aan overschrijdingen
op de begrotingsartikelen 3, 6, 7, 8, 9 en 10. Het bedrag aan uitgaven omvat 38,0 miljoen
euro aan overschrijdingen op de begrotingsartikelen 3, 6, 7, 8, 9 en 10. Kan dit nader
geduid worden?
Antwoord 3
De Slotwet bevat een nadere toelichting op de in omvang grootste overschrijdingen.
Het gaat in het kort om:
– Artikel 10 Wet Kindgebonden Budget (€ 23 miljoen). De voorschotten voor het jaar 2022 kwamen beperkt lager uit. Daarentegen vielen de
nabetalingen over 2020 en 2021 hoger uit dan verwacht. Een mogelijke verklaring is
dat meer huishoudens over de voorgaande toeslagjaren gebruik hebben gemaakt van de
mogelijkheid om na afloop van het jaar in één keer het juiste toeslagbedrag te ontvangen.
– Artikel 7 Tegemoetkoming eigen bijdrage Kinderopvang (€ 11 miljoen). Dit houdt verband met een correctie van een terugontvangst van eerder betaalde tegemoetkomingen.
Deze ontvangst was bij Najaarsnota per abuis in mindering op de uitgaven geboekt.
Dit is gecorrigeerd en alsnog verwerkt als hogere ontvangsten wat leidt tot zowel
hogere uitgaven als ontvangsten.
– Artikel 6 Ziekteverzekering Caribisch Nederland (€ 4 miljoen). Een deel van de toename wordt verklaard doordat nu 100% van de uitkeringsaanspraak
wordt uitbetaald in plaats van de eerder door de RCN-unit SZW gehanteerde aanpak waarbij
door de arts beoordeelde gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid abusievelijk tot een
uitkering naar rato leidde. Daarnaast is er sprake van hogere uitkeringslasten door
een piek aan coronapatiënten en mogelijke fouten in het IT-systeem.
Ten slotte gaat het om kleinere overschrijdingen bij:
– Artikel 8 Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland (€ 1 miljoen). Dit is voornamelijk het gevolg van een tegenvallende euro-dollarkoers.
– Artikel 3 Ongevallenverzekering Caribisch Nederland (€ 0,3 miljoen). Dit is voornamelijk het gevolg van het verstrekken van meer en hogere uitkeringen.
– Artikel 9 AWW Caribisch Nederland (€ 0,1 miljoen). Dit is voornamelijk het gevolg van een hoger dan verwacht aantal uitkeringen.
Vraag 4
De tekortkomingen in de verantwoording van de regionale mobiliteitsteams (RMT's) werken
mogelijk ook door op de financiering van deze regeling uit het Europese Herstel- en
Veerkrachtplan, kan dit nader uitgelegd worden? Welke gevolgen kan dit met zich meebrengen?
Vraag 5
Waarom is er bij de regeling RMT's niet uitgewerkt hoe verantwoording afgelegd moet
worden over de besteding van het budget en de resultaten? Hoe worden de resultaten
nu gemeten? Hoe moet de Kamer de controlerende taak uitvoeren als dit niet bekend
is?
Antwoord 4 en 5
In de bedrijfsvoeringsparagraaf bij het jaarverslag over 2022 wordt gerapporteerd
over een onzekerheid op budgetten voor de RMT’s. Bij het uitbreken van de coronacrisis
en de daarbij samenhangende veranderingen op de arbeidsmarkt was de verwachting dat
de reguliere dienstverlening aan werkzoekenden onvoldoende kon inspelen om de verwachte
werkloosheidsgolf te dempen. Om deze verwachte werkloosheidsgolf te dempen en maatwerk
te bieden door professionals is in zeer korte tijd de tijdelijke regeling voor de
RMT’s ontwikkeld.
De tijdelijke regeling heeft als doelstelling intensieve samenwerking en ontschotte
dienstverlening mogelijk te maken. Uitgangspunt is dat de samenwerkende partijen in
de RMT’s die dienstverlening kunnen bieden die nodig is op basis van de behoeften
en de arbeidsmarktpositie van het individu.
Via de tijdelijke regeling is aanvullend budget beschikbaar gesteld voor de inzet
van aanvullende dienstverlening. De doelstelling en beoogde aanpak zijn vertaald naar
de voorwaarden voor financiering. Deze voorwaarden borgen het aanvullend karakter
én geven de gewenste ruimte voor maatwerk voor de professionals in de uitvoering.
Om het beoogde maatwerk mogelijk te maken is er veel bestedingsvrijheid voor de professional.
De voorwaarden zijn daarmee onvoldoende richtinggevend voor gerichte controle en verantwoording
op rechtmatigheid. Over het verantwoordingsvraagstuk wordt u na de zomer geïnformeerd.
Om de resultaten en de kwalitatieve outcome van de aanpak te meten wordt de aanpak
zowel gemonitord als geëvalueerd. De monitor (www.monitorrmt.nl) geeft inzicht in de inzet van instrumenten en de uitstroom. De lerende evaluatie
geeft inzicht in de werkende elementen van de aanpak en de effecten van de samenwerking
en aanvullende dienstverlening binnen de RMT’s. De uitkomsten van de lerende evaluatie
worden begin 2024 met uw Kamer gedeeld.
De RMT regeling wordt deels gefinancierd via Europese middelen uit het Herstel- en
Veerkrachtplan (HVP). Met betrekking tot het HVP zal er ook verantwoording over de
RMT’s moeten worden afgelegd. Het genoemde proces naar aanleiding van de geconstateerde
onzekerheden zal daarin worden meegenomen. Het is nog te vroeg om iets te zeggen over
de gevolgen van gerapporteerde onzekerheid voor de financiering uit het HVP.
Vraag 6
Volgens de planning zou over 2021 een review bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) uitgevoerd moeten zijn,
dit is echter niet gebeurd waardoor u niet voldoet aan de eisen van uw eigen toezichtbeleid.
Waarom is dit niet gebeurd?
Antwoord 6
Een review is een instrument om te toetsen of de Minister zich terecht kan baseren
op de ontvangen verantwoordingsinformatie van het zbo. Het reviewinstrument vormt
daarmee het sluitstuk van goed toezicht, in aanvulling op de controlemechanismen bij
het zbo.
In het Toezichtbeleid voor UWV en de SVB (Kamerstukken 2020/21, 26 448, nr. 652) is opgenomen dat elke drie jaar een review wordt uitgevoerd op de Auditdienst (AD)
SVB en de Accountantsdienst (AD) UWV. In samenspraak met de Auditdienst Rijk (ADR)
werken we sinds eind 2021 aan het opnieuw vormgeven van de reviews. Wegens deze doorontwikkeling
van de review in combinatie met personele schaarste in de benodigde expertise voor
de uitvoering van de review is de review vorig jaar niet uitgevoerd. Inmiddels is
SZW in de fase van de opdrachtverstrekking voor de uitvoering van de review aan de
ADR. De verwachting is dat de uitvoering van de review op korte termijn zal plaatsvinden.
Vraag 7
Wat zijn de mogelijke gevolgen van de onvolkomenheid wat betreft het financieel beheer
van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN)-unit SZW voor de inwoners van de eilanden?
Antwoord 7
De onvolkomenheid betreft het financieel beheer van de RCN-unit SZW in de bedrijfsvoering
en de ICT. De ADR signaleert dat bij het toekennen van uitkeringsrechten en het bepalen
van de hoogte van deze rechten fouten kunnen optreden. Voor de uitkering bij ziekte
en ongevallen raken eventuele onvolkomenheden de compensatie naar werkgevers. Bij
de onderstand en pensioenen is sprake van een mogelijk direct effect naar burgers,
omdat de bevolkingsadministratie niet actuele informatie kan bevatten. Er zijn geen
signalen dat de onvolkomenheid leidt tot (negatieve) gevolgen voor de inwoners van
Caribisch Nederland.
Vraag 8
Het UWV heeft verzoeken tot kwijtschelding in het kader van de Noodmaatregel Overbrugging
Werkgelegenheid (NOW-regeling) ontvangen, deze zijn niet gehonoreerd. Om hoeveel verzoeken
gaat het en wat is de reden dat deze niet zijn gehonoreerd? Heeft het UWV de bevoegdheid
om hierop beslissingen van kwijtscheldingen te nemen?
Antwoord 8
UWV hanteert een ruimhartig terugbetalingsbeleid met betrekking tot NOW-vorderingen.
Met verzoeken tot kwijtschelding gaat UWV echter zeer voorzichtig om. UWV heeft tot
op heden 365 schuldverminderingsverzoeken (waarvan 133 kwijtscheldingsverzoeken) ontvangen.
Tot op heden heeft UWV slechts één verzoek ingewilligd.
In beginsel acht de Minister van SZW het onwenselijk om een NOW-vordering kwijt te
schelden. Vaak is de vordering immers ontstaan omdat het omzetverlies lager was dan
verwacht of er was zelfs helemaal geen sprake van omzetverlies. In die gevallen is
er meer NOW-subsidie verstrekt dan waar recht op bestond en is terugvordering een
logisch gevolg. Daarnaast kan kwijtschelding potentieel leiden tot oneerlijke situaties
dan wel concurrentieverstoring ten opzichte van werkgevers die wél hebben terugbetaald.
UWV is als gemandateerd uitvoerder wel bevoegd om over kwijtscheldingsverzoeken te
beslissen en zal kwijtscheldingsverzoeken ook altijd toetsen aan bestaande wet- en
regelgeving. Zo kan UWV onder specifieke omstandigheden meewerken aan saneringsverzoeken,
bijvoorbeeld WHOA-verzoeken (Wet homologatie onderhands akkoord) of minnelijke schuldtrajecten
bij natuurlijke personen, zolang deze binnen het wettelijk kader vallen. Daarnaast
kan UWV op basis van artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (het evenredigheidsbeginsel)
mogelijk een vordering kwijtschelden. UWV dient dan af te wegen of het belang van
de werkgever zwaarder weegt dan het belang van de overheid, die zorgvuldig moet omgaan
met publiek geld. Dit belang van de overheid weegt zwaar, omdat het hier een subsidie
betreft waaraan voorwaarden zijn verbonden. Bij natuurlijke personen kan UWV in bepaalde
zwaarwegende gevallen meewerken aan een verzoek tot kwijtschelding, bijvoorbeeld wanneer
de natuurlijk persoon het bedrijf inmiddels heeft verkocht of heeft beëindigd en wanneer
deze over een periode van vijf jaar lang een bepaald deel van de vordering heeft afgelost.
Vraag 9
U heeft in de Kamerbrief van 21 oktober 2022 geïnformeerd over de effecten faillissementen
en bedrijfsbeëindigingen met betrekking tot de NOW-regeling, dit is nog niet inzichtelijk.
Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten over het aantal bedrijfsbeëindigingen
en faillissementen, en de financiële afhandeling daarvan?
Antwoord 9
In de Kamerbrief van 21 oktober 2022 (Kamerstuk 35 420 nr. 512) heeft de Minister van SZW aangegeven dat het voor UWV niet mogelijk is om de bedragen
te kwantificeren die zijn gemoeid met het niet meer kunnen terugvorderen of nabetalen
bij faillissementen en bedrijfsbeëindigingen. Dat komt omdat een deel van deze bedrijven
of de curator geen vaststellingsaanvraag heeft ingediend, of nóg geen vaststellingsaanvraag
heeft ingediend want enkele vaststellingsloketten staan nog open. Veel van de faillissementen
sinds maart 2020 (van bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de NOW) lopen ook nog.
UWV weet in deze gevallen dan ook niet hoeveel zij nog zal ontvangen. Daarbij merkt
de Minister van SZW graag op dat het bedrag dat is uitgekeerd aan failliete bedrijven
niet noodzakelijkerwijs onterecht is uitgekeerd. Er kunnen immers lonen van zijn betaald
gedurende de subsidieperiode. Wanneer er dan een vaststelling was aangevraagd, zou
er geen terugvordering plaats hebben gevonden. Daarnaast komt het voor dat een beëindigd
loonheffingennummer een rechtsopvolger heeft. In dat geval kan een bedrijf zijn overgegaan
op een nieuwe rechtspersoon inclusief de verplichting tot na- of terugbetalen. Bij
werkgevers zonder rechtspersoonlijkheid geldt dat de betalingsverplichting na faillissement
of bedrijfsbeëindiging doorloopt bij de natuurlijk persoon.
Na verwerking van alle vaststellingsaanvragen, inclusief de terugbetaling van te veel
betaalde voorschotten door werkgevers, zal er wel een (definitief) beeld ontstaan
over het totaal uitgekeerde bedrag en ook over het aantal werkgevers dat failliet
is gegaan of de bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd. Dit beeld ontstaat pas op zijn
vroegst in 2028. Mede omdat de vaststellingsloketten van de NOW-5 en NOW-6 (zevende
en achtste tranche) op dit moment nog zijn geopend, maar met name omdat de betalingsregelingen
die mogelijk zijn (met een maximum van vijf jaar) nog zeker doorlopen tot in 2028.
Hierbij moet worden opgemerkt dat ook dan de effecten van faillissementen en bedrijfsbeëindigingen,
vanwege bovengenoemde redenen, niet te kwantificeren zullen zijn.
Vraag 10
De Algemene Rekenkamer (ARK) is van mening dat u maatwerk toe moet passen om schrijnende
situaties bij terugvorderingen NOW et cetera te voorkomen, bent u dat ook daadwerkelijk
van plan?
Antwoord 10
De NOW is een noodmaatregel en is in korte tijd tot stand gebracht, zodat aan werkgevers
in onzekere tijden snel duidelijkheid gegeven kon worden en snel een voorschot kon
worden uitgekeerd. Met behulp van deze snelle voorschotten werden werkgevers in staat
gesteld om van veel werknemers de lonen door te betalen. Als gevolg van de snelle
totstandkoming en omwille van de uitvoerbaarheid is de regeling grofmazig van opzet
met beperkte ruimte voor maatwerk. De Minister van SZW deelt echter wel de zorgen
van de Rekenkamer over ondernemers die moeite hebben met het terugbetalen van de NOW.
Vooralsnog geeft UWV aan dat de ruime terugbetalingsmogelijkheden (zijnde 5 jaar betalingsregeling
met mogelijkheid tot 1 jaar betaalpauze binnen deze 5 jaar, geen renteberekening)
voldoen voor het overgrote deel van de werkgevers die moeten terugbetalen.
Hoewel het terugbetalen van de NOW-vorderingen dus voor het overgrote deel goed gaat,
ruim 90% van de werkgevers betaalt zonder problemen terug, ontvangt UWV desondanks
signalen van werkgevers waar de betalingsmogelijkheden niet toereikend voor zijn.
Dit aantal signalen groeit ook. Deze signalen neemt UWV serieus en daarom heeft UWV
een speciaal team ingesteld: het team Schulddienstverlening, onderdeel van het Klantcontactcentrum
van UWV. Dit team gaat nadat een werkgever contact heeft gezocht met UWV in gesprek
met deze werkgever om te kijken of er een gepaste oplossing geboden kan worden. Soms
biedt een luisterend oor al uitkomst, maar UWV kan in uitzonderlijke situaties de
betalingspauze een paar weken of maanden verlengen of de maximale betalingstermijn
van 5 jaar oprekken. Desgewenst kan de werkgever worden doorverwezen naar andere instanties,
bijvoorbeeld de gemeentelijke schuldhulpverlening of het Ondernemersplein van de Kamer
van Koophandel. Desgewenst kan een casus ook worden ingebracht ter bespreking bij
de casuïstiektafel met de RVO en Belastingdienst. Op deze manieren tracht UWV de werkgevers
de hulp te bieden die gewenst is. Vanzelfsprekend blijft de Minister van SZW samen
met UWV aandacht houden voor deze zorgen.
Vraag 11
Wat is de reden dat twaalf gemeenten over 2021 niet hebben gerapporteerd over het
misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)-beleid Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige
ondernemers (Tozo)?
Antwoord 11
Bij twaalf procent van de gemeenten is er (door de accountant) in de primaire verantwoording
over 2021 niet gerapporteerd over het M&O-beleid Tozo. De (accountants van deze) gemeenten
dachten dat er alleen over het M&O-beleid moest worden gerapporteerd als het beleid
van de gemeente in opzet en uitvoering ontoereikend was. De Nota verwachting accountantscontrole
schrijft echter voor dat gemeenten altijd over het M&O-beleid Tozo moeten rapporteren,
ook als het toereikend is. De ontbrekende rapportage is door de betreffende gemeenten
alsnog verstrekt.
Vraag 12
Op basis van gesprekken met u en het UWV en overlegverslagen stelt de ARK vast dat
u lang heeft gewacht met de voorbereiding en invoering van beleidswijzigingen, wat
is hiervan de reden?
Antwoord 12
Terugkijkend stelt de Algemene Rekenkamer dat SZW sinds de achterstanden in 2015 bekend
werden, hierover is geïnformeerd door UWV. Ook constateert de Algemene Rekenkamer
dat SZW maatregelen heeft genomen, zoals extra budget voor het aannemen en opleiden
van verzekeringsartsen. De Algemene Rekenkamer is kritisch op het feit dat het, nadat
UWV in 2018 aangaf dat er aanvullend ook beleidswijzigingen nodig waren om de achterstanden
in te kunnen lopen, lang duurde voordat SZW overging tot het doorvoeren van beleidswijzigingen.
De Algemene Rekenkamer benoemt in haar analyse een aantal factoren dat destijds remmend
gewerkt heeft. Belangrijke remmende factoren waren dat verzekeringsartsen niet direct
betrokken waren bij de oplossingen, dat de informatievoorziening door UWV niet volledig
was en dat er onvoldoende capaciteit was op het ministerie. Deze factoren worden deels
herkend en er zijn sinds 2020 stappen gezet, waardoor dit inmiddels is verbeterd.
Zo hebben SZW als opdrachtgever en het UWV-bestuur vanaf medio 2020 het initiatief
genomen om taakdelegatie te bevorderen en de betrokkenheid bij de oplossingen van
verzekeringsartsen (verenigd in de NVVG) vergroot. UWV werkt op dit moment hard aan
interne procesoptimalisatie. Ook is er vanaf medio 2020 meer capaciteit specifiek
voor het dossier «sociaal-medisch beoordelen» beschikbaar gemaakt. Medio 2022 nam
SZW twee buitenwettelijke maatregelen in aanvulling op maatregelen van UWV. Zoals
de Algemene Rekenkamer ook stelt, is mede door de inschakeling van een extern onderzoeksbureau
vanaf 2020 het cijfermatig inzicht sterk verbeterd. Er zijn op dit moment heldere
afspraken met UWV over de informatievoorziening. De informatievoorziening blijft een
aandachtspunt en samen met UWV is er blijvend aandacht voor het structureren van de
informatievoorziening.
Vraag 13
Hoe denkt u meer verzekeringsartsen aan te trekken de komende jaren?
Antwoord 13
Er is binnen de gehele sociale geneeskunde sprake van een artsentekort. Het zal de
komende jaren een uitdaging blijven om voldoende artsen te werven en te behouden.
UWV blijft desalniettemin volop inzetten op het werven en opleiden van nieuwe verzekeringsartsen
en heeft een apart strategisch personeelsplan voor verzekeringsartsen opgesteld. Positief
is dat in de praktijk wordt gezien dat het werken in een Sociaal-Medisch Centrum (SMC),
het vak van verzekeringsarts als Specialist Arbeid & Gezondheid, aantrekkelijker en
uitdagender maakt.
Vraag 14
Hoe gaat u zorgen voor volledige en samenhangende informatie over de toenemende vraag
naar beoordelingen ten opzichte van de artsencapaciteit en de ontwikkelingen hierin?
Antwoord 14
De Algemene Rekenkamer constateert in het rapport dat er een gebrek was aan volledige
en samenhangende informatie over de toenemende vraag naar beoordelingen ten opzichte
van de artsencapaciteit en de ontwikkelingen hierin. De Algemene Rekenkamer constateert
ook dat dit cijfermatige inzicht sinds 2020 sterk is verbeterd, maar nog steeds niet
volledig tijdig beschikbaar komt.
Het beeld dat de Algemene Rekenkamer heeft geschetst wordt door de Minister van SZW
herkend. Daarom is er de afgelopen periode geïnvesteerd in verbeteringen van de informatievoorziening.
Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met UWV over welke cijfers nodig zijn om ingezette
maatregelen te monitoren. Ook zijn er met UWV maandelijkse monitorgesprekken, waarin
de stand van zaken aan de hand van actuele cijfers wordt besproken. Dit is een blijvend
aandachtspunt waar regelmatig op wordt gereflecteerd.
De Kamer wordt over de aanpak van de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van
sociaal-medische beoordelingen regelmatig geïnformeerd middels aparte voortgangsbrieven.
De eerstvolgende voortgangsbrief is door de Minister van SZW toegezegd voor het derde
kwartaal van 2023.
Vraag 15
Constaterende dat de resultaten van maatregelen om de achterstanden in te lopen nog
onduidelijk zijn, wanneer kan er wel duidelijkheid gegeven worden of de maatregelen
effect hebben?
Antwoord 15
In het derde kwartaal van 2023 zal de Minister van SZW een nieuwe stand van zaken
met uw Kamer delen. Hierin wordt kwantitatieve en kwalitatieve informatie opgenomen
over de effecten van de reeds ingezette maatregelen en prognoses van de achterstanden
voor de komende jaren.
Vraag 16
Er staat dat het moratorium op de handhaving van kracht blijft tot 1 januari 2025,
moet dat niet zijn tot uiterlijk 1 januari 2025? Kunt u toelichten hoe het proces
richting handhaving eruit gaat zien?
Antwoord 16
Het kabinet heeft inderdaad de ambitie het handhavingsmoratorium uiterlijk per 1 januari
2025 volledig op te heffen. In de voortgangsbrief (Kamerstuk 31 311, nr. 246) is geschetst welke stappen de Belastingdienst neemt richting de afschaffing van
het handhavingsmoratorium en om op korte termijn de handhaving te versterken en verbeteren.
Vraag 17
Hoe reflecteert u op de claim dat volgens arbeidsrechtdeskundigen en de Vereniging
Zelfstandigen Nederland de regels duidelijk zijn, en het dus mogelijk is om schijnzelfstandigen
van echte ondernemers te scheiden?
Antwoord 17
Het kabinet is het gedeeltelijk met bovenstaande claim eens. In de meeste gevallen
zal duidelijk zijn of werkzaamheden wel of niet buiten een arbeidsovereenkomst kunnen
worden uitgevoerd en kunnen schijnzelfstandigen van echte ondernemers worden gescheiden.
Daar moet dan vervolgens ook naar gehandeld worden in de praktijk. In die gevallen
dat de beoordeling van de arbeidsrelatie duidelijk is en leidt tot een arbeidsovereenkomst
moeten werkgevende en werkende of op basis van een arbeidsovereenkomst werken of als
ze dat niet willen de arbeidsrelatie anders vormgeven.
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat de regels niet in alle gevallen duidelijk zijn.
Er bestaat een grijs gebied van situaties waarin niet 100% vooraf duidelijk is hoe
een arbeidsrelatie moet worden gekwalificeerd en de toetsingscriteria zijn niet altijd
inzichtelijk. Het nut om het grijze gebied te verkleinen, wordt bevestigd door experts
met wie meermaals is gesproken bij de uitwerking van de maatregel. Doel van de voorgenomen
verduidelijking is dat het grijze gebied wordt verkleind en dat het onderscheid tussen
werken binnen of buiten een arbeidsovereenkomst hanteerbaarder en inzichtelijker wordt.
Vraag 18
Constaterende dat u onvoldoende zicht heeft op schijnzelfstandigheid en de handhaving
niet langer kan wachten: wat staat er nu in de steigers, wat gaat u doen om op kortere
termijn te handhaven?
Antwoord 18
In de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van 16 december 2022 (Kamerstuk
31 311, nr. 246) is de aanpak van het kabinet langs drie lijnen toegelicht: een gelijker speelveld
tussen contractvormen, meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als
werknemer dan wel als zelfstandige en verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid.
Op korte termijn wordt de handhaving door de Belastingdienst al verbeterd en versterkt.
Zo zal de toegekende capaciteit volledig worden ingezet, de regie op het brede dossier
binnen de Belastingdienst worden versterkt, het inzicht in de populatie en het gedrag
worden vergroot door middel van de steekproefposten (Grote) Ondernemingen, de handhavingscommunicatie
gericht op nalevingsgedrag worden versterkt, en het instrument van de aanwijzingen
worden doorontwikkeld.
Vraag 19
Wat bent u van plan om te doen met de aanbevelingen van de ARK ten aanzien van het
aanpakken van schijnzelfstandigheid?
Antwoord 19
De Minister van SZW herkent zich in de aanbevelingen en ziet deze als ondersteuning
van het ingezette beleid door dit kabinet. Zoals in de voortgangsbrief werken met
en als zelfstandige(n) van 16 december 2022 (Kamerstuk 31 311, nr. 246) vermeld, vindt het kabinet de aanpak van schijnzelfstandigheid van groot belang
en wordt de noodzaak voor het creëren van een gelijker speelveld erkend. De Minister
van SZW werkt daarom een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen
uit en maakt vaart om hiertoe in het voorjaar van 2024 een wetsvoorstel aan de Tweede
Kamer aan te bieden. Ook wordt de zelfstandigenaftrek versneld afgebouwd en de fiscale
oudedagsreserve afgeschaft. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van handhaving
door de Belastingdienst en zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt, wordt daarbij
nauw samengewerkt tussen de Minister van SZW en de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst. Hierbij wordt ook gekeken naar wat de Belastingdienst
nodig heeft voor het beoordelen van arbeidsrelaties. Het moet voor opdrachtgevers,
opdrachtnemers en uitvoeringsorganisaties makkelijker worden de kwalificatie van de
arbeidsrelatie zelf vast te stellen door verduidelijking van de wetgeving over de
vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige.
Vraag 20
Waarom is niet bekend voor hoeveel burgers de nieuwe berekening een foutieve beslagvrije
voet oplevert? Is er op dit moment enige vorm van monitoring hierop? Zo nee, waarom
niet? Zo nee, hoe krijgt dit dan een plek in de tussenevaluatie?
Antwoord 20
Voor de invoering van de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet was de berekening van
de beslagvrije voet in alle gevallen afhankelijk van de aanlevering van tot wel tien
verschillende gegevens door de schuldenaar. Met de vereenvoudiging van de beslagvrije
voet wordt gebruik gemaakt van beschikbare, zoveel mogelijk authentieke informatiebronnen
waardoor voor het overgrote merendeel van de berekeningen van de beslagvrije voet,
zonder tussenkomst van de schuldenaar, correct kan worden vastgesteld. De schuldenaar
hoeft de beslagvrije voet en de hiervoor gebruikte informatie alleen nog maar te controleren
via de modelmededeling.
Bij een minderheid van de berekeningen, in geval van complexere persoonlijke situaties,
zijn beschikbare informatiebronnen onvoldoende toereikend. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij wisselende inkomsten. Omdat de beslagvrije voet wordt berekend op basis
van inkomensgegevens over de laatste vier maanden in de polisadministratie, kan het
voorkomen dat het huidige inkomen hoger of lager uitvalt dan het inkomen op basis
waarvan de beslagvrije voet is vastgesteld. In dat geval dient de schuldenaar alsnog
zelf recente informatie aan te leveren bij de beslagleggende partij, zodat er een
herberekening van de beslagvrije voet kan plaatsvinden.
Herberekeningen worden niet centraal geregistreerd. Wel heeft het Ministerie van SZW
regelmatig contact met de beslagleggende partijen over signalen uit de uitvoeringspraktijk.
Zo wordt er naar aanleiding van signalen vanuit de keten gekeken of en hoe de werkwijze
rondom wisselende inkomsten verbeterd kan worden. In de tussentijdse evaluatie zal
hier ook aandacht aan worden besteed. De planning is dat het onderzoek aan het einde
van het jaar wordt afgerond.
Vraag 21
Wanneer wordt de tussenevaluatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, waarbij
zicht op de groep burgers waarvoor de nieuwe berekening de beslagvrije voet niet leidt
tot het bedrag waarop zij recht hebben wordt meegenomen, gepubliceerd?
Antwoord 21
Afgelopen april is bureau Andersson Elffers Felix (AEF) is gestart met de tussentijdse
evaluatie. De planning is dat het onderzoek eind van het jaar wordt afgerond. Vervolgens
zal het rapport met een kabinetsreactie uiterlijk in het tweede kwartaal 2024 aan
de Tweede Kamer worden gestuurd.
Vraag 22
Hoe reflecteert u op de bevindingen van de ARK ten aanzien van het Stimulering Arbeidsmarktpositie
(STAP)-budget?
Antwoord 22
In de beleidsreactie op het Algemene Rekenkamer rapport heeft de Minister van SZW
aangegeven het te waarderen dat de Algemene Rekenkamer de vervanging van de fiscale
aftrek van scholingsuitgaven door het STAP-budget positief vindt. En dat de Algemene
Rekenkamer concludeert dat de regeling daardoor toegankelijker, beter controleerbaar
en beheersbaar is. Tegelijkertijd waren we er zeker nog niet.
STAP is een jonge en lerende regeling. De afgelopen tijd heeft de Minister van SZW
samen met de uitvoering een fors aantal maatregelen genomen om de regeling strenger
en strakker te maken, om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Zo herkent
de Minister van SZW de zorgen van de Algemene Rekenkamer over de arbeidsmarktgerichtheid
van de opleidingen en onderschrijft diens aanbeveling deze stringenter te waarborgen.
Met recente aanscherpingen van de regeling zijn acties ondernomen om hier strenger
op te zijn. Daarnaast was de Minister van SZW op verzoek van uw Kamer bezig de regeling
meer te richten naar doelgroep en type scholing.
Het kabinet heeft tijdens de voorjaarsbesluitvorming besloten om het STAP-budget te
beëindigen. Leven lang ontwikkelen is en blijft een prioriteit van dit kabinet, waarop
we langs vele wegen blijven inzetten. Daarom blijft de Minister van SZW dit de komende
periode monitoren, en zal daarbij de lessen van de STAP-regeling in beeld houden.
Het STAP-budget zou doelgroepen moeten bereiken die anders niet zo gemakkelijk de
weg naar scholing vinden. De schatting van de Algemene Rekenkamer dat de STAP-regeling
bij minder dan de helft van de gebruikers leidt tot extra scholing, leggen wij naast
de aanstaande monitoring en evaluatie; de inzichten zullen wij benutten voor het LLO-beleid.
Tegelijkertijd bleek uit de evaluatie van de fiscale aftrek dat deze een relatief
lage additionaliteit en een relatief hoge marginale deadweight loss kende: het deel
van een extra euro scholingsaftrek dat niet leidt tot extra scholing – bedroeg tussen
de 73 en 100%, afhankelijk van de groep en het belastingtarief. De huidige schatting
voor STAP is daarin al een verbetering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier