Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de analyse en opvolging uitspraak Hof van Justitie EU over het UBO-register (Kamerstuk 31477-85)
31 477 Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering
Nr. 89
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 april 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de analyse en opvolging uitspraak Hof van Justitie
EU over het UBO-register (Kamerstuk 31 477, nr. 85).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 februari 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 19 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG OVER DE ANALYSE EN OPVOLGING UITSPRAAK HOF VAN
JUSTITIE EU OVER HET UBO-REGISTER
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en de
daarbij bijgevoegde analyse. Deze leden ondersteunen het voorstel van het kabinet
om, in lijn met de aangenomen (Handelingen II 2021/22, nr. 68, item 22) gewijzigde motie van de leden Heinen en Inge van Dijk (Kamerstuk 31 477, nr. 74), de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EUHvJ) op te volgen.
Deze leden vragen het kabinet wel in algemene zin op welke termijn het kabinet de
aangekondigde wetswijziging naar de Kamer toe stuurt. Daarnaast hebben deze leden
nog een aantal specifieke vragen aan het kabinet.
Allereerst vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet om nader toe te lichten
waarom de Kamer van Koophandel (KvK) niet kan terugvallen op de werkwijze en systemen
zoals die tot de implementatie van de vijfde anti-witwasrichtlijn van toepassing waren.
De facto is immers nu weer sprake van de situatie zoals onder de vierde anti-witwasrichtlijn,
die eerder zowel in ICT-systemen, uitvoeringsprocessen als wetgeving is geïmplementeerd.
Deze leden vragen het kabinet om duidelijk te maken wat aan het herstel van toegang
voor opsporingsdiensten zoals de Financial Intelligence Unit (FIU) en meldingsplichtige
instellingen in de weg staat en eveneens wanneer deze toegang uiterlijk wordt hersteld.
Op 27 september 2020 is het UBO-register voor juridische entiteiten in werking getreden
op basis van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere
juridische entiteiten. Deze wet implementeerde de vijfde anti-witwasrichtlijn (AMLD5)1, zoals die luidde voor de uitspraak van het Hof, en niet de vierde (AMLD4).2 Bij de bouw van het register is daarom uitgegaan van openbare informatie. Door de
uitspraak van het Europees Hof is deze informatie niet meer openbaar. Dit betekent
dat er zwaardere eisen aan de toegang tot informatie uit het register gesteld moeten
worden. Telkens zal moeten worden geverifieerd dat de raadpleger recht op toegang
tot de informatie in het register heeft en voorkomen moet worden dat de informatie
beschikbaar komt buiten deze partijen. Het kabinet verwacht rond de zomer de spoedwet
in te kunnen dienen bij uw Kamer, waarin dit geregeld zal worden.
Bevoegde autoriteiten, zoals opsporingsdiensten, hadden voor de uitspraak al toegang
via een aparte autorisatie, omdat deze instellingen toegang hebben tot meer informatie
dan andere partijen. Daarom werden bevoegde autoriteiten reeds afzonderlijk geïdentificeerd
en dit is de reden dat het relatief eenvoudig was om deze partijen weer toegang te
geven tot UBO-informatie. Voor Wwft-instellingen ligt dit gecompliceerder. Het gaat
hierbij om een grote groep uiteenlopende instellingen, die op verschillende manieren
toegang hadden tot informatie uit het UBO-register. In veel gevallen was er sprake
van betrokkenheid van private tussenpersonen of softwareleveranciers. De vraag is
of en wanneer deze partijen na de uitspraak van het Hof nog een rol kunnen spelen
bij de toegang tot UBO-informatie voor Wwft-instellingen.
Ten aanzien van de toegang voor personen en organisaties met een legitiem belang,
hebben de leden van de VVD-fractie een aantal aanvullende vragen. Allereerst vragen
deze leden het kabinet om toe te lichten welke partij de beoordeling hiervan moet
gaan verrichten. Wordt dit bij de KvK belegd of bij een derde partij?
Het kabinet onderzoekt op welke manier het begrip legitiem belang vorm kan krijgen.
Een van de redenen van de Europese Commissie om een openbaar register voor te stellen
was het feit dat het complex is personen en organisaties met een legitiem belang te
identificeren. Desondanks beziet het kabinet op basis van de uitspraak van het Hof
hoe een werkwijze vormgegeven kan worden. Op dit moment is nog niet besloten op welke
manier en door wie het begrip legitiem belang zal worden beoordeeld. Wel is het idee
om dit zoveel mogelijk in te kaderen door alleen toegang te verlenen in het kader
van activiteiten die raken aan het voorkomen en bestrijden van witwassen en financieren
van terrorisme, of de daarmee verband houdende gronddelicten.
Ook vragen deze leden een toelichting van het kabinet welke financiële instellingen
en autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering
niet onder de a- of b-categorie vallen en waarom het niet logischer zou zijn die organisaties
in die gronden onder te brengen.
In beginsel zijn er geen financiële instellingen of autoriteiten die in het kader
van de uitvoering van hun taken op grond van de Wwft geen toegang tot informatie uit
het UBO-register zouden hebben op basis van de categorieën a en b (a. bevoegde autoriteiten
en Financial Intelligence Units (FIUs), zonder enige beperking en b. meldingsplichtige
instellingen, in het kader van het cliëntenonderzoek dat zij moeten verrichten). Tegelijk
identificeert het kabinet wel partijen die vanwege de naleving van de Sanctiewet een
belang hebben bij raadpleging van het UBO-register. Daarom is het kabinet voornemens
om instellingen en autoriteiten die een taak hebben op grond van de Sanctiewet ter
uitvoering van die taak toegang te geven tot informatie uit het UBO-register.
Ten aanzien van de pers en maatschappelijke organisaties gericht op bestrijding van
witwassen en terrorisme, delen deze leden dat het toekennen van een legitiem belang
gewenst is. De leden vragen het kabinet wel aan wat voor objectieve criteria het kabinet
denkt om onderscheid te maken met personen of organisaties die geen legitiem belang
hebben en op welke manier het kabinet waarborgen voor misbruik door kwaadwillende
personen, zoals criminelen, wil aanbrengen.
Een belangrijk element van het begrip legitiem belang is dat er sprake moet zijn van
een doelbinding met de doelstellingen uit de anti-witwasrichtlijn. De verzoeker zal
moeten aantonen dat activiteiten worden ontplooid in het kader van de doelstellingen
van de richtlijn, dus met het voorkomen of bestrijden van witwassen en het financieren
van terrorisme, of daarmee verband houdende gronddelicten. Op dit moment werkt het
kabinet aan kaders waarbinnen deze beoordeling gemaakt kan worden.
Ten aanzien van personen die mogelijk een transactie met de UBO willen doen, vragen
deze leden eveneens hoe het kabinet dit in een objectief criterium wil onderbrengen
en welke waarborgen voor misbruik het kabinet hierbij voorziet. Tevens vragen deze
leden of het kabinet ook overweegt om bij de aangekondigde wetswijziging het regime
voor afscherming van gegevens wegens bijvoorbeeld persoonlijke dreiging te herzien,
om de proportionaliteit van een ruimere openstelling van gegevens te verbeteren.
Het kabinet onderzoekt of het mogelijk is dat juridische entiteiten zelf een uittreksel
kunnen gaan opvragen van hun eigen gegevens. Dit uittreksel kan men op basis van vrijwilligheid
gebruiken bij zakelijke transacties. Er zou dan geen grondslag nodig zijn om partijen
die een transactie willen aangaan toegang tot het register te geven. In dat geval
is er geen reden om het regime omtrent afscherming van gegevens te herzien, omdat
er geen sprake is van een ruimere openstelling van het register.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele overige vragen aan het kabinet.
Deze leden vragen het kabinet om toe te lichten hoeveel Ultimate Beneficial Owners
(UBO) zich nu hebben ingeschreven, hoe partijen die het aangaat in de afgelopen periode
zijn geïnformeerd over de inschrijfplicht en de opvolging van de Hof van Justitie
van de Europese Unie (EUHvJ)-uitspraak waar grote zorgen over waren bij ondernemers.
Per 1 april 2023 zijn er 1.007.689 organisaties met minimaal één UBO-inschrijving
als onderdeel van de initiële vulling. Het gaat om vennootschappen die reeds bestonden
toen het UBO-register van start ging. Er zijn 400.345 organisaties met minimaal één
UBO-inschrijving die zijn opgericht na de start van het UBO-register. Het daadwerkelijke
aantal actieve UBO-registraties zal iets lager liggen, omdat in de tussentijd organisaties
zijn opgeheven of zijn gemuteerd.
Partijen zijn niet alleen via verschillende aanschrijfbrieven vanuit de KVK geïnformeerd
over de inschrijfplicht, maar ook via sociale media en brancheverenigingen. Daarnaast
worden de ontwikkelingen ten aanzien van het UBO-register besproken in de Commissie
Meldplicht, waarin een groot deel van de Wwft-instellingen zitting heeft.
Ook vragen deze leden het kabinet of het kabinet de mediaberichtgeving over praktische
problemen bij de werking van het UBO-register voor kleine fondsbeheerders herkent
en welke stappen het kabinet voornemens is hierin te nemen.
Het kabinet is van deze signalen op de hoogte. Samen met onder andere branchevereniging
DUFAS is gezocht naar praktische mogelijkheden om registratie te vergemakkelijken.
Zo is de mogelijkheid geïntroduceerd om via machtiging te registreren, omdat hier
grote behoefte aan bleek te zijn binnen de sector. Ook is de registratiedeadline verlengd
om alle partijen voldoende tijd te geven om te registreren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Volgens de leden van de D66-fractie kan het Ultimate Beneficiary Owner (UBO)-register
een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van witwassen en het financieren
van terrorisme, aan de naleving van sancties en aan een reductie van administratieve
lasten. Deze leden hebben daarom met interesse kennisgenomen van de analyse en opvolging
door het kabinet van de uitspraak van het EUHvJ van de Europese Unie over het UBO-register.
Deze leden hebben nog een aantal vragen en een aantal opmerkingen bij deze analyse
en het vervolgproces.
Uit de review van het EUHvJ begrijpen de leden van de D66-fractie dat zowel de pers
als non-gouvernementele organisaties (Ngo’s) die verbonden zijn met het voorkomen
en bestrijden van witwassen en het financieren van terrorisme, een legitiem belang
hebben om informatie over eigenaarschap in te zien middels het UBO-register. Daarom
verbaast het deze leden dat zij in de analyse van het kabinet lezen dat het complex
is om personen en organisaties met een legitiem belang te identificeren.
Deze leden zien dat journalisten en Ngo’s in ieder geval een legitiem belang hebben
volgens het EUHvJ en vragen wanneer deze groepen toegang hebben tot een volledig en
betrouwbaar UBO-register. Wat verstaat het kabinet onder «zo snel als mogelijk» en
kan het kabinet toezeggen dat de toegang voor deze afgebakende groep is hersteld vóór
het zomerreces?
Dat het afbakenen van het begrip legitiem belang een complexe aangelegenheid is, blijkt
wel uit het feit dat de Europese Commissie jarenlang heeft getracht hiervoor een werkwijze
te ontwikkelen in het kader van de AMLD 4, helaas zonder resultaat. Van een legitiem
belang op grond van de richtlijn is alleen sprake als de betrokkene kan aantonen dat
deze zich bezighoudt met activiteiten in het kader van de doelstellingen van de richtlijn,
dus met het voorkomen of bestrijden van witwassen en het financieren van terrorisme,
of daarmee verband houdende gronddelicten. Dit is dus niet bij voorbaat elke non-gouvernementele
organisatie of journalist, hetgeen ook nog eens categorieën zijn die op verschillende
manieren afgebakend kunnen worden.
Niet alleen moet helder zijn wie een legitiem belang heeft, ook spelen hier verschillende
uitvoeringskwesties een rol. Zo is het de vraag of aan de hand van objectieve criteria
een legitiem belang kan worden vastgesteld, of dat dit op basis van een individuele
beoordeling dient plaats te vinden. Als dat laatste het geval is, rijst de vraag wie
deze beoordeling moet maken. Op dit moment wordt het begrip legitiem belang nader
uitgewerkt, waarbij niet uitgesloten is dat de uitwerking in lagere regelgeving zal
plaatsvinden, gezien het detailniveau. Omdat deze groep uitwerking in regelgeving
vereist, zal toegang voor de pers en maatschappelijke organisaties naar alle waarschijnlijkheid
niet voor de zomer gereed zijn.
Voorts begrijpen de leden van de D66-fractie dat ook personen die een transactie willen
aangaan met een bedrijf, toegang moeten hebben tot het UBO-register. Kan het kabinet
toelichten hoe iemand kan aantonen een transactie aan te willen gaan met een onderneming
en daarom inzage wil in het UBO-register? Is het kabinet het met de leden van de D66-fractie
eens dat deze groep toegang zou kunnen krijgen door bijvoorbeeld gebruik te maken
van een aanknopingspunt uit de Wet open overheid (WOO)?
Het Hof heeft in de uitspraak van 22 november 2022 een aantal groepen genoemd die
aangemerkt kunnen worden als personen of organisaties met een legitiem belang en noemt
in dit kader ook personen die de identiteit van een UBO willen kennen omdat zij daar
mogelijk transacties mee aangaan. Het kabinet is, in samenspraak met de Kamer van
Koophandel, nog nader aan het bekijken hoe hiervoor een proces vormgegeven kan worden.
De WOO biedt daarbij geen aanknopingspunt om inzage te krijgen in het UBO-register.
Via de WOO is overheidsinformatie vrij opvraagbaar, terwijl toegang tot persoonsgegevens
uit het UBO-register juist beperkt wordt tot een aantal categorieën.
Het kabinet onderzoekt of het mogelijk is dat juridische entiteiten op eigen initiatief
inzicht krijgen in de eigen gegevens door het opvragen van een uittreksel. Dit uittreksel
kan men op basis van vrijwilligheid gebruiken bij zakelijke transacties. Er zou dan
geen grondslag nodig zijn om partijen die een transactie willen aangaan toegang tot
het register te geven.
Vanwege transparantie en openheid in algemene zin kunnen er lidstaten zijn die de
UBO-informatie toegankelijk houden voor het brede publiek, zo lezen de leden van de
D66-fractie in de analyse van het kabinet. Deze leden vragen of ondernemingen er bij
de aanmelding (of later) voor kunnen kiezen om deze registratie in het register openbaar
te maken omdat de onderneming transparantie nastreeft.
Op dit moment wordt voorrang gegeven aan de heraansluiting van Wwft-instellingen en
het uitwerken van het begrip legitiem belang. Dit neemt niet weg dat dit een interessant
voorstel is. Het kabinet zal op termijn onderzoeken of een dergelijke functie technisch
is in te regelen. Dit laat overigens onverlet dat bedrijven deze informatie op elk
moment via hun eigen kanalen beschikbaar kunnen stellen, mochten zij dit belangrijk
vinden.
Omdat ook instellingen als bedoeld in de Wwft een belangrijke groep gebruikers van
het UBO-register zijn, vragen deze leden naar de mogelijkheid om informatie van deze
poortwachters te gebruiken om het UBO-register verder aan te vullen. Ziet het kabinet
dat als een mogelijkheid, naast de terugmeldplicht?
De registratieplicht rust op de juridische entiteit. Wwft-instellingen dragen bij
aan de kwaliteit van het register door het melden van discrepanties tussen informatie
die uit hun eigen onderzoek naar voren komt en gegevens uit het UBO-register. Het
proces van terugmelden moet sluitend zijn en is daarom nog in ontwikkeling. Het kabinet
wijst in dit verband op de bepalingen die recent zijn toegevoegd aan artikel 38a van
de Handelsregisterwet.3 Deze bepalingen bevatten een grondslag voor Wwft-instellingen om naast de discrepantiemelding
zelf ook bijbehorende informatie en documentatie te delen, waarop de melding betrekking
heeft.
Voorts begrijpen de leden van de D66-fractie dat de toegang tot het UBO-register van
grootbanken snel kan worden hersteld. Dat steunen deze leden, maar deze leden vragen
naar mogelijke oneerlijke concurrentie als grootbanken wel met een druk op de knop
kunnen zien wie de uiteindelijk belanghebbende is, in het kader van een anti-witwascontrole,
maar kleinere banken dat niet kunnen. Heeft het kabinet hierover gesproken met kleinere
banken?
Het is uiteraard de bedoeling dat alle banken zo snel mogelijk weer toegang krijgen
tot UBO-informatie. De banken zijn echter op verschillende manieren aangesloten op
het register. Daarom is het waarschijnlijk dat niet elke bank op hetzelfde moment
weer aangesloten zal zijn.
De grootte van de bank is overigens niet van doorslaggevende betekenis wanneer toegang
tot het register weer hersteld kan zijn.
Aangezien er eerder onduidelijkheid was over het UBO-register, begrijpen deze leden
dat de steekproefsgewijze handhaving was opgeschort in afwachting van een uitspraak
van het EUHvJ. Uit de analyse van het kabinet begrijpen deze leden dat er ook nu niet
echt wordt gehandhaafd, want deze leden lezen dat bij een vastgestelde overtreding
altijd «eerst een brief wordt verzonden, waarbij de entiteit alsnog in de gelegenheid
wordt gesteld de UBO-registratie te doen.» Deze leden vragen daarom of het kabinet
heeft overwogen om alle entiteiten nu nogmaals te informeren over de verplichting
om UBO’s te registreren en een datum aan te kondigen vanaf wanneer er echt gehandhaafd
gaat worden (en overtredingen dan te beboeten), om ondernemers daadwerkelijk te stimuleren
om UBO’s snel te registreren. Daarnaast vragen deze leden naar het verschil tussen
de vulling van het Nederlandse UBO-register ten opzichte van de vulling van het register
in andere lidstaten in relatie tot de handhaving op niet-registratie.
De uitspraak van het Hof ziet op de toegang van het UBO-register, maar doet niets
af aan de registratieplicht voor juridische entiteiten. Het kabinet heeft desondanks
besloten om tot en met 1 februari 2023 geen sancties op te leggen, om ook de partijen
die gewacht hebben tot de uitspraak van het Hof de tijd te geven alsnog te registreren
in het UBO-register voor juridische entiteiten.
Het Nederlandse UBO-register is voor bijna 70% gevuld. Hiermee zit Nederland aan de
hogere kant van de middenmoot Europees breed. Wij beschikken niet over cijfers met
betrekking tot handhaving van andere lidstaten.
Het kabinet heeft afgezien van de mogelijkheid om alle entiteiten nogmaals te informeren
over de inschrijfplicht. Dit omdat alle entiteiten al verschillende malen brieven
hebben ontvangen. Gebleken is dat deze algemene communicatie beperkt effectief is.
Daarom wordt waar nodig en mogelijk ingezet op specifieke communicatie, bijvoorbeeld
ten aanzien van branches waar de vulgraad aanzienlijk lager ligt dan het gemiddelde.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de analyse en opvolging van de
uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het UBO-register.
Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de PVV-fractie nog enkele vragen.
Allereerst willen de leden van de PVV-fractie weten welke lessen het kabinet kan trekken
naar aanleiding van de uitspraak van het EUHvJ in de prejudiciële zaak over het Luxemburgse
UBO-register in samenhang met hoe het Nederlandse UBO-register tot nu toe geregeld
was. Welke zaken hadden anders, dan wel beter geregeld kunnen worden?
Het Nederlandse UBO-register was gebaseerd op de verplichtingen uit AMLD5, waarbij
destijds al in het bijzonder rekening is gehouden met privacyaspecten. Nederland heeft
in dat kader gebruik gemaakt van alle lidstaatopties om de privacy te beschermen.
De onderhavige zaak van het Hof richt zich tegen de verplichting in de richtlijn tot
openbaarheid van het register.
Nederland heeft de zaak uiteraard gevolgd. De uitspraak van het Hof was verrassend
in die zin dat het verder ging dan bijvoorbeeld de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Het was daarom nagenoeg ondoenlijk om met alle scenario’s van de mogelijke uitspraak
rekening te houden. Zoals gezegd, is het UBO-register gebouwd op de op dat moment
geldende uitgangspunten uit het Europese en nationale recht. Als daarin iets verandert,
zoals met deze uitspraak, is het zaak om naar bevind van zaken te handelen.
Voorts ontvangen de leden van de PVV-fractie graag een compleet overzicht van de instanties
die toegang krijgen tot informatie uit het Nederlandse UBO-register. Wie vallen er
allemaal onder de bevoegde autoriteiten en de FIU, meldingsplichtige instellingen
en personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen? Krijgen andere
lidstaten ook toegang tot informatie uit het Nederlandse UBO-register?
De volgende partijen hebben toegang tot het UBO-register in Nederland.
Onder bevoegde autoriteiten vallen de volgende categorieën4:
Wwft-toezichthouders
De Nederlandsche Bank
Autoriteit Financiële Markten
Bureau Financieel Toezicht
Bureau Toezicht Wwft
Kansspelautoriteit
Dekens van de Orde van Advocaten
Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU)
Belastingdienst
Opsporingsinstanties
Douane
Dienst Justis
Bureau Bibob
Nationale Politie
Openbaar Ministerie
Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst
Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst
Koninklijke Marechaussee
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
Inspecties
Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW-DO)
Inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA-IOD)
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT/IOD)
de Rijksrecherche
Bureau Economische Handhaving
Onder meldingsplichtige instellingen wordt verstaan de in artikel 1a van de Wwft genoemde
instellingen. Deze worden in drie hoofdcategorieën onderscheiden, te weten (i) banken,
(ii) andere financiële ondernemingen en (iii) aangewezen natuurlijke personen, rechtspersonen
of vennootschappen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten.
De groep personen of organisaties met een legitiem belang wordt op dit moment nader
uitgewerkt. De in de uitspraak genoemde groepen zullen hierbij worden meegenomen.
Dit betreft onderzoeksjournalisten en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden
met voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering, of daarmee verband
houdende gronddelicten. Van een legitiem belang op grond van de richtlijn is alleen
sprake als de betrokkene kan aantonen dat deze zich bezighoudt met activiteiten in
het kader van de doelstellingen van de richtlijn, dus met het voorkomen of bestrijden
van witwassen en het financieren van terrorisme, of daarmee verband houdende gronddelicten.
Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt over het delen van informatie uit het UBO-register,
bijvoorbeeld tussen bevoegde autoriteiten. De uitspraak zal ook gevolgen hebben ten
aanzien van de uitwisseling van informatie tussen Europese lidstaten. Wat deze precies
zijn is nu nog niet bekend. De Europese Commissie is verantwoordelijk voor de standaarden
voor het verbinden van de UBO-registers in de lidstaten.
In het verlengde hiervan willen de leden van de PVV-fractie weten op welke wijze beoordeeld
zal worden of personen en organisaties een legitiem belang hebben bij het verkrijgen
van informatie uit het UBO-register. Kan het kabinet nader verduidelijken wat er wordt
verstaan onder «legitiem belang»?
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten of er een situatie denkbaar is
waarbij bijvoorbeeld klimaat- en milieuactivisten of andere actiegroepen toegang kunnen
krijgen tot informatie uit het UBO-register. Zo ja, kan het kabinet dit nader omschrijven?
Kan het kabinet tevens nader motiveren waarom pers toegang kan krijgen tot informatie
uit het UBO-register en geldt dit voor alle pers?
Het Hof noemt een aantal voorbeelden van personen en organisaties die mogelijk een
legitiem belang hebben zoals onderzoeksjournalisten en maatschappelijke organisaties
die zich bezighouden met het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering,
of daarmee verband houdende gronddelicten. Op dit moment wordt het begrip legitiem
belang nader uitgewerkt. Van een legitiem belang op grond van de richtlijn is alleen
sprake als de betrokkene kan aantonen dat deze zich bezighoudt met activiteiten in
het kader van de doelstellingen van de richtlijn, dus met het voorkomen of bestrijden
van witwassen en het financieren van terrorisme, of daarmee verband houdende gronddelicten.
Dit is dus niet bij voorbaat elke non-gouvernementele organisatie of journalist, hetgeen
ook nog eens categorieën zijn die op verschillende manieren afgebakend kunnen worden.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie naar een overzicht van de lidstaten die
vergaande regels hebben met betrekking tot transparantie en in bepaalde gevallen al
vóór AMLD5 beschikten over openbaar toegankelijke UBO-informatie. Welke lidstaten
hadden tot op heden geen openbaar toegankelijke UBO-informatie?
Een overzicht van landen met vergaande regels is niet beschikbaar. Ten aanzien van
de situatie vóór AMLD5 is relevant dat het voorstel relatief kort na AMLD4 werd gepubliceerd.
Dat betekent dat veel lidstaten nog bezig waren met de implementatie van AMLD4, waaronder
het UBO-register, toen er reeds over AMLD5 werd onderhandeld. AMLD5 is uiteindelijk
in 2018 in werking getreden en hierin werd de implementatietermijn voor het UBO-register
verlengd naar 10 januari 2020. Met de inwerkingtreding van de AMLD5 werd openbaarheid
van het register een verplichting en moesten alle lidstaten dus uiterlijk 10 januari
2020 een openbaar UBO-register hebben. Dit maakt dat veel lidstaten langere tijd bezig
waren met de (technische) implementatie van het UBO-register en de openbaarheid ervan.
Via de Belgische Federale overheid is een overzicht te verkrijgen van de implementatie
van het UBO-register in andere EU-lidstaten.5 Een ander overzicht omtrent de openbaarheid van UBO-register is de eind 2021 gepubliceerde
UBO Atlas van de Open State Foundation.6 Wel wordt gewezen op het feit dat deze mogelijk deels achterhaald is gelet op de
uitspraak van het Hof.
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie naar een reactie van het kabinet op
het gegeven dat kleine beleggingsfondsen de huidige opzet van het UBO-register trusts
onwerkbaar noemen en aan de bel trekken als het gaat om de hoge administratieve lasten.
Welke maatregelen is het kabinet eventueel bereid te treffen ten aanzien hiervan?
Samen met onder andere de branchevereniging DUFAS is gezocht naar praktische mogelijkheden
om registratie te vergemakkelijken. Zo is de mogelijkheid geïntroduceerd om via machtiging
te registreren, omdat hier grote behoefte aan bleek te zijn. Ook is de registratiedeadline
verlengd om alle partijen voldoende tijd te geven om te registreren. Partijen hadden
tot 1 april 2023 om zich in te schrijven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 20 januari 2023
over de gevolgen van de uitspraak van het EUHvJ in een prejudiciële zaak over het
Luxemburgse UBO-register van 22 november 2022. Deze uitspraak blijkt ook gevolgen
te hebben voor Nederland.
De leden van de CDA-fractie lezen dat spoedig een wetsvoorstel wordt opgesteld om
de toegang tot het UBO-register te beperken tot bevoegde autoriteiten en de FIU, meldingsplichtige
instellingen en personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen.
Kan het kabinet een nadere toelichting geven over het verwachte tijdpad van deze nieuwe
wetgeving en wie er tot invoering van de wet wel en geen toegang hebben tot het register?
Op dit moment rondt het kabinet het wetsvoorstel af. Daarna wordt een uitvoeringstoets
uitgevoerd, advies van de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd en zal tot slot de
Raad van State om advies worden gevraagd. Het kabinet verwacht rond de zomer de spoedwet
bij de Tweede Kamer in te dienen. Momenteel hebben bevoegde autoriteiten en de FIU
weer toegang tot het UBO-register.
Tegelijkertijd worden de mogelijkheden onderzocht hoe Wwft-instellingen zo snel mogelijk
weer toegang kunnen krijgen tot informatie uit het UBO-register. Complicerende factor
hierbij is dat het hier een grote groep uiteenlopende instellingen betreft, die op
verschillende manieren toegang hadden tot informatie uit het UBO-register.
Ten aanzien van de categorie legitiem belang zal mogelijk ook lagere regelgeving nodig
zijn voordat partijen aangesloten kunnen worden. Een gedetailleerde uitwerking is
waarschijnlijk nodig om deze groep af te bakenen en te kunnen beslissen of een partij
op grond van dit criterium toegang kan krijgen.
De leden van de CDA-fractie lezen ook dat het kabinet gedurende wetswijziging de informatieverstrekking
aan bevoegde autoriteiten en de FIU «zo snel als mogelijk wil herstellen». Deze leden
zouden graag wat preciezer willen weten wat «zo snel als mogelijk» inhoudt. Is dat
nog dit kwartaal? Moet daarbij worden gedacht aan «voor het eind van het jaar»? Kan
het kabinet deze term wat preciseren?
Op dit moment hebben alle bevoegde autoriteiten weer toegang tot UBO-informatie.
Daarnaast leven bij de leden van de CDA-fractie vragen over de toegang voor meldingsplichtige
instellingen, in het kader van het cliëntenonderzoek dat zij moeten verrichten. In
de tekst wordt hierbij de term Wwft-instellingen gebruikt. Klopt het dat de door het
EUHvJ gebezigde term «meldingsplichtige instellingen» en «Wwft-instellingen» dezelfde
instellingen zijn, of zijn er nog verschillen? Hier is het doel «de toegang zo snel
als praktisch en uitvoeringstechnisch mogelijk» te herstellen, constateren deze leden.
Kan het kabinet ook hier de term «zo snel als mogelijk» preciseren in de tijd? Deze
leden begrijpen overigens dat in een aantal andere EU-landen de toegang voor meldingsplichtige
instellingen wel kon worden behouden en vragen waarom dat in Nederland niet kan.
Het klopt dat met de term «meldingsplichtige instellingen» en «Wwft-instellingen»
dezelfde instellingen worden bedoeld. Nu informatie uit het UBO-register niet meer
openbaar is, zal ten aanzien van de toegang tot deze informatie strenger moeten worden
toegezien in het kader van identificatie en autorisatie van de raadpleger. Voor Wwft-instellingen
geldt dat zij alleen in het kader van hun taak uit hoofde van de Wwft toegang zullen
hebben. Nu is het zo dat verschillende instellingen op verschillende manieren toegang
hadden tot informatie uit het UBO-register en werd niet vastgesteld of sprake was
van een Wwft-instelling, omdat een ieder toegang had. In sommige gevallen verliep
toegang via private tussenpersonen of softwareleveranciers. Uitgezocht wordt of dit
in het kader van informatiebeveiliging mogelijk blijft, omdat deze tussenpersonen
op dit moment geen legitiem belang lijken te hebben in het kader van de richtlijn.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de administratieve lasten voor deze instellingen
van de tijdelijke opschorting zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. Geldt voor financiële
instellingen tijdens de periode van opschorting ook ontheffing van de verplichtingen
ten aanzien van het UBO-register die zij nu niet kunnen nakomen? En worden zij geacht
die verplichtingen als het register weer toegankelijk is alsnog te voldoen, ook als
dat tot hoge administratieve lasten leidt voor zowel de instellingen als hun klanten?
Wordt hier met de instellingen over gesproken?
Zo lang het UBO-register gesloten is voor informatieverstrekkingen aan Wwft-instellingen,
is ook het doen van terugmeldingen niet mogelijk. Ten aanzien van het laatste punt
zal samen met sectorpartijen worden bezien hoe wordt omgegaan met discrepanties die
zijn ontstaan in de periode dat het register gesloten was. Daarbij wordt uiteraard
rekening gehouden met beperking van administratieve lasten.
Begrijpen deze leden het overigens goed dat doordat een deel van de Wwft-instellingen
gebruik maakt van ICT-leveranciers er een verschil over de toegang kan ontstaan tussen
het moment waarop de toegang hersteld is? Met andere woorden zullen sommige Wwft instellingen
weer eerder toegang hebben dan andere of kiest het kabinet ervoor om alle Wwft-instellingen
op hetzelfde moment weer toegang te geven?
Het is de bedoeling dat alle Wwft-instellingen zo snel mogelijk weer toegang krijgen
tot UBO-informatie. Wanneer een Wwft-instelling weer toegang zal hebben, heeft te
maken met onder andere de verschillende manieren van aansluiting op het register.
Ook door het grote aantal Wwft-instellingen en de wijze waarop zij geïdentificeerd
kunnen worden, zullen Wwft-instellingen op verschillende momenten weer toegang hebben
tot UBO-informatie. Het kabinet streeft ernaar om alle Wwft-instellingen zo snel mogelijk
weer toegang te geven, maar gezien de verschillen in aansluiting en type instellingen
zal dit vermoedelijk in fases gaan.
Overigens zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd of het voor meldingsplichtige
partijen in doorsnee gevallen voldoende kan zijn hun informatie over UBO’s uit het
register te halen, in plaats van dezelfde informatie ook bij de klant op te moeten
vragen. Kan het kabinet reflecteren op de kwaliteit van de informatie in het UBO-register
en de mogelijkheden voor financiële instellingen administratieve lasten voor henzelf
en klanten te beperken?
Het raadplegen van UBO-informatie uit het register is een belangrijk hulpmiddel bij
het verrichten van cliëntenonderzoek en het vaststellen van de UBO’s van de cliënten.
Op grond van AMLD5 en de Wwft mogen instellingen zich niet enkel verlaten op de informatie
uit het register en moeten zij daarnaast ook op andere wijze nog een check op de informatie
doen. Dit kan op verschillende manieren en hoeft niet te betekenen dat informatie
bij de cliënt opgevraagd moet worden. Op dit moment is DNB samen met de banken aan
het kijken naar een meer risicogebaseerde manier om de Wwft toe te passen. Dit mede
naar aanleiding van het onderzoek van DNB «Van herstel naar balans». Een van de zaken
die daar wordt bekeken is het meer risicogebaseerd invullen van de verplichting om
de UBO’s van de cliënt vast te stellen, waarbij de uittreksels uit het register de
basis zouden kunnen vormen.
Voorts hebben de leden van de CDA-fractie enkele vragen over de derde groep, de groep
die een legitiem belang kunnen aantonen. Ten eerste willen deze leden weten of elke
EU-lidstaat komt met een eigen lijst of zoeken de EU-lidstaten samen naar eenzelfde
definitie. Hoe kijkt het kabinet er tegenaan om in ieder geval met onze buurlanden
te komen tot harmonisering van de groepen die vallen onder de definitie met een legitiem
belang? Denkt het kabinet aan het maken van een onderscheid tussen de pers in zijn
algemeenheid en onderzoeksjournalistiek in het bijzonder? In hoeverre is pers een
afgebakende groep? Is het zo meteen niet mogelijk dat iedereen een website gaat oprichten
en zich vanuit die hoofde journalist noemt? Eenzelfde type vragen bestaan bij de leden
van de CDA-fractie wanneer het gaat om «maatschappelijke organisaties die zich bezighouden
met het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering». Het zou
deze leden verbazen wanneer er een lijst van maatschappelijke organisaties bestaat
die dit oogmerk heeft. Met andere woorden: hoe voorkomt het kabinet dat er willekeur
gaat ontstaan? Ook zijn deze leden benieuwd of de Kamer van Koophandel de aanvragen
tot toegang tot het register zal gaan beoordelen en hierop toezicht gaat houden.
Vanuit de Europese Commissie wordt aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van
een lidstaat is vorm te geven aan het legitiem belang. Op dit moment wordt het begrip
legitiem belang nader uitgewerkt. Belangrijk uitgangspunt zal zijn dat er sprake is
van een duidelijke doelbinding met de doelstellingen uit de anti-witwasrichtlijn zoals
in eerdere antwoorden aangegeven. Het Hof van Justitie van de EU heeft in de uitspraak
van 22 november 2022 een aantal groepen genoemd die aangemerkt kunnen worden als personen
of organisaties met een legitiem belang. Dit betreft in ieder geval onderzoeksjournalisten
en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met voorkomen en bestrijden
van witwassen en terrorismefinanciering. Aangetoond zal moeten worden dat activiteiten
worden ontplooid in het kader van de doelstellingen van de richtlijn, dus met het
voorkomen of bestrijden van witwassen, financieren van terrorisme, of daarmee verband
houdende gronddelicten. Op dit moment is nog niet besloten op welke manier en door
wie het begrip legitiem belang zal worden beoordeeld. Ten aanzien van de afbakening
van de verschillende groepen die een legitiem belang hebben wordt verwezen naar de
antwoorden hierboven op vergelijkbare vragen.
Verder hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de financiering van het UBO-register.
Dit register wordt gefinancierd uit vergoedingen voor raadplegingen. Deze leden zouden
graag weten of deze financieringsconstructie ook in andere EU-lidstaten voorkomt?
Zo ja, in welke andere EU-lidstaten? Zijn er EU-lidstaten die het UBO-register op
een heel andere wijze financieren? De leden van de CDA-fractie willen ook graag weten
wat het betekent wanneer er in de toekomst hierdoor te weinig middelen binnenkomen
om het register op een goede manier te onderhouden. Moet de rijksoverheid dan financieel
bijspringen? Maar wat gebeurt er indien het UBO-register zodanig wordt geraadpleegd
of dat de kosten voor onderhoud sterk terugvallen en er meer inkomsten zijn. Wat gebeurt
er dan met die meer inkomsten?
Het vragen van een vergoeding voor uittreksels is expliciet een lidstaatoptie uit
de AMLD. De richtlijn biedt de lidstaatoptie om de informatie in het register beschikbaar
te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst een vergoeding betaalt. Deze
vergoeding mag op grond van de richtlijn niet meer bedragen dan nodig om kostendekkend
te zijn. Dat betekent dat de opbrengsten niet hoger mogen zijn dan de administratieve
kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten
voor het bijhouden en ontwikkelen van het register. Nederland heeft van deze lidstaatoptie
gebruik gemaakt. Via de Belgische Federale overheid is een overzicht te zien van UBO-
registers in andere EU lidstaten waarin ook aangegeven staat of deze een vergoeding
vragen voor de raadpleging.7 Ook uit de UBO Atlas van de Open State Foundation8, komt het beeld naar voren dat een deel van de lidstaten van deze lidstaatoptie gebruik
heeft gemaakt. Kanttekening daarbij is wel dat de situatie na de uitspraak van het
Hof van Justitie hier niet in lijkt te zijn meegenomen. Ten aanzien van de lidstaten
die geen gebruik hebben gemaakt van deze lidstaatoptie is het niet duidelijk wat de
financieringsbron is, maar het is denkbaar dat in die gevallen in hogere mate gebruik
wordt gemaakt van directe overheidsfinanciering.
Het kabinet merkt in dit verband op dat in algemene zin gekeken zal worden naar de
financiering van het UBO-register in het licht van de uitspraak van het Hof. In de
regel ligt aanpassing van de prijs van het uittreksel voor de hand indien er sprake
is van hogere opbrengsten. Zoals gezegd, mag het register immers niet meer opbrengen
dan hetgeen het register kost aan doorontwikkeling en onderhoud.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie
van de Europese Unie en de verschillende Kamerbrieven over dit onderwerp. Deze leden
hebben hierover enkele vragen.
De leden van de SP-fractie willen graag weten of in alle lidstaten is gestopt met
informatieverstrekkingen uit het register. Kan het kabinet aangeven hoe, voor zover
bekend, andere lidstaten omgaan met de uitspraak van het EUHvJ? Kan het kabinet daarnaast
toelichten waarom de uitspraak ertoe heeft geleid dat er momenteel helemaal geen informatieverstrekkingen
uit het register meer plaatsvinden?
In verschillende lidstaten, zoals België, Duitsland en Luxemburg, is gestopt met informatieverstrekkingen
uit het UBO-register. Andere lidstaten hebben ervoor gekozen om hun registers niet
te sluiten, bijvoorbeeld omdat het register in het kader van een open overheid een
breder doel dient dan alleen anti-witwassen. Voorbeelden hiervan zijn Zweden en Slovenië.
In de brief van 22 november 2022 is toegelicht waarom de informatieverstrekkingen
uit het register tijdelijk zijn stopgezet.9 Kern van de brief was dat, hoewel de Nederlandse situatie niet een op een hetzelfde
is als de Luxemburgse situatie, waarover prejudiciële vragen zijn gesteld, de uitspraak
aanleiding gaf om naar de verstrekking van informatie over UBO’s te kijken. Het tijdelijk
stopzetten van informatieverstrekkingen uit het register gaf het kabinet de tijd om
met alle betrokkenen de uitspraak nader te analyseren en in overleg te treden om te
bezien welke informatieverstrekkingen wel mogelijk zijn, mede in het licht van toezicht.
De leden van de SP-fractie willen ook weten hoe andere lidstaten omgaan met het feit
dat de Anti-Money Laundry Directive (AMLD) minimumharmonisatie betreft en dat zij
dus verder mogen gaan dan de richtlijn vereist. Kan het kabinet aangeven welke landen
openbaarheid voor eenieder toch handhaven, ongeacht de uitspraak van het EUHvJ? Gaat
het om een grote groep landen?
Het beeld is dat lidstaten overwegend gevolg geven aan de uitspraak van het Hof van
Justitie van de EU, maar dat verschillen kunnen zitten in interpretatie en de wijze
van toegang. Relevant in dat kader is dat op het niveau van de Raad met name is gekeken
naar de categorieën gebruikers die in het licht van de uitspraak toegang mogen hebben,
maar dat de implementatie hiervan door lidstaten individueel wordt gedaan. Met name
bij de categorie «legitiem belang» kan de wijze waarop dit (technisch) ingevuld wordt
verschillen, en daarmee van invloed zijn op de mate van openbaarheid. Bijvoorbeeld,
een systeem van individuele toetsing vooraf op een legitiem belang zal mogelijk vertalen
naar een beperktere mate van openbaarheid dan een systeem waarbij meer wordt vertrouwd
op een eigen opgave van redenen door de raadpleger. Dit laatste systeem lijkt bijvoorbeeld
in Zweden aan de orde te zijn.
Kan het kabinet een inschatting geven van wanneer de wetgeving gereed is die toegang
realiseert voor bevoegde autoriteiten en de FIU, meldingsplichtige instellingen en
personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen?
Kan het kabinet voor de groep van personen en organisaties die een legitiem belang
kunnen aantonen, voor Wwft-instellingen, alsmede voor bevoegde autoriteiten en de
FIU aangeven hoe lang het zal duren voordat zij weer informatie uit het UBO-register
kunnen opvragen?
Het kabinet verwacht het wetsvoorstel rond de zomer naar uw Kamer te sturen. Bevoegde
autoriteiten hebben weer toegang tot het UBO-register. Op dit moment zijn we bezig
de mogelijkheden te onderzoeken dat meldingsplichtige instellingen aangesloten worden.
Complicerende factor hierbij is dat het hier een grote groep uiteenlopende instellingen
betreft, die op verschillende manieren toegang hadden tot informatie uit het UBO-register.
Zwaardere toegangseisen tot informatie uit het register zijn noodzakelijk naar aanleiding
van de uitspraak. Ten aanzien van de categorie legitiem belang zal mogelijk ook lagere
regelgeving nodig zijn voordat partijen aangesloten kunnen worden.
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om aan te geven of het kabinet inmiddels
al is overtuigd van de noodzaak van een centraal aandeelhoudersregister, gezien de
ontwikkelingen met betrekking tot het register van uiteindelijk belanghebbenden.
In het uitgebreide kabinetsstandpunt met betrekking tot het initiatiefwetsvoorstel
van de Tweede Kamerleden Nijboer (PvdA) en Alkaya (SP) (Kamerstuk 34 661) heeft het kabinet aangegeven dat een centraal aandeelhoudersregister van toegevoegde
waarde kan zijn in het kader van de bestrijding van financieel-economische criminaliteit
alsmede bij de ondersteuning van de notariële taken.10 Het kabinet heeft daarin geadviseerd om de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel
aan te houden totdat meer kennis en ervaring is opgedaan met de ontwikkeling van het
UBO- register en de invloed van de nieuwe ontwikkelingen op de wenselijke vormgeving
en gebruiksmogelijkheden. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie
over het UBO-register geeft geen aanleiding tot wijziging van het kabinetsstandpunt.
Beide registers verschillen en bovendien betreft het initiatiefwetsvoorstel beoogde
centraal aandeelhoudersregister geen openbaar register. Het initiatiefwetsvoorstel
is in behandeling bij uw Kamer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet. Deze
leden hebben naar aanleiding van deze brief enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie vragen naar een stand-van-zaken over de vulling van het
UBO-register. Daarnaast vragen deze leden hoe vaak er UBO-informatie is opgevraagd.
Ten slotte constateren de leden van de SGP-fractie op dit punt dat het Bureau Economische
Handhaving (BEH) tot 1 februari 2023 geen sancties oplegde voor niet-naleving van
de registratieplicht. Hoe ziet deze handhaving er op dit moment uit? Zijn er reeds
sancties opgelegd?
Per peildatum 1 april 2023 is de totale vulgraad 70,61%.
Als alleen gekeken wordt naar de initiële vulling, dus naar registraties van entiteiten
die reeds bestonden toen het UBO-register van kracht werd, dan is het vullingspercentage
63,29%. Bij de eerder genoemde 70,61% wordt ook de reguliere vulling met nieuwe inschrijvingen
van rechtspersonen meegenomen. Dit percentage is per definitie 100%, omdat rechtspersonen
verplicht zijn om bij inschrijving in het handelsregister hun UBO’s op te geven.
UBO-informatie is ongeveer 1,4 miljoen keer geraadpleegd sinds de start van het UBO-register
op 27 september 2020. Sinds de sluiting van het register op 22 november 2022 is het
aantal bevragingen uiteraard sterk afgenomen. Bureau Economische Handhaving (BEH)
heeft de handhaving hervat per 1 februari 2023. Handhavingsinterventies door BEH leidden
tot op heden in achttien gevallen tot het aanzeggen van een bestuurlijke boete. Een
aantal voor bestuurlijke handhaving geselecteerde entiteiten bleek voor het opleggen
van een boete alsnog hun UBO's te hebben geregistreerd.
De leden van de SGP-fractie lezen dat informatie opgevraagd kon worden door entiteiten
op basis van artikel 30, vijfde lid, van de AMLD5. Kan het kabinet inzicht geven in
de mate waarin door opvragende entiteiten een beroep is gedaan op de verschillende
categorieën (sub a, b of c)? Is daar inzicht in?
Hier is geen informatie over beschikbaar, omdat dit niet per categorie wordt bijgehouden.
Het enige onderscheid dat tot 22 november 2022 werd gemaakt, hield verband met autorisaties.
Dit had ermee te maken dat bevoegde autoriteiten alle informatie konden inzien. Banken
en notarissen hadden een aparte autorisatie om afgeschermde gegevens in te zien. Voor
de overige instellingen en natuurlijke personen was er geen verschil in autorisatie
en daarom is er geen exact inzicht te bieden via welke categorie opvragingen zijn
gedaan.
De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet verwacht dat er vanuit de Europese
Unie aanvullende wetgeving of aanvullende onderbouwing komt, naar aanleiding van de
uitspraak van het EUHvJ?
Het Hof van Justitie heeft zijn uitspraak kort na publicatie verduidelijkt aan de
hand van een persbericht. Verder is relevant dat momenteel de onderhandelingen lopen
over het in 2021 gepubliceerde anti-witwaspakket, bestaande uit onder meer een nieuwe
verordening en richtlijn. Ook de UBO-registers maken onderdeel uit van dit pakket.
De Raad heeft op 7 december 2022 haar algemene oriëntatie vastgesteld voor de onderhandelingen
met het Europees Parlement over de richtlijn. Hierin zijn de bepalingen over de toegang
gewijzigd vergelijkbaar met de AMLD4. Dit betekent dat de UBO-registers enkel toegankelijk
zijn voor bevoegde autoriteiten, Wwft-instellingen en personen en organisaties die
een legitiem belang kunnen aantonen.
Deze leden wijzen erop dat de AMLD minimumharmonisatie betreft. Kan het kabinet inzichtelijk
maken waar en in welke mate Nederland verder gaat dan de richtlijn voorschrijft als
het gaat om het UBO-register?
Op basis waarvan wordt bepaald of sprake is van een legitiem belang? Welke ruimte
biedt de richtlijn daarvoor? In hoeverre is dit een nationale aangelegenheid?
Is het kabinet voornemens aanvullende aanpassingen te doen in de wetgeving met betrekking
tot het UBO-register, of wordt alleen artikel 21 van de Handelregisterwet 2007 aangepast?
Vanuit de Europese Commissie wordt aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van
de lidstaten is om legitiem belang verder uit te werken. Op dit moment is het kabinet
daarmee bezig. Een belangrijk element van het begrip legitiem belang is dat er sprake
moet zijn van een doelbinding met de doelstellingen uit de anti-witwasrichtlijn. De
verzoeker zal moeten aantonen dat activiteiten worden ontplooid in het kader van de
doelstellingen van de richtlijn, dus met het voorkomen of bestrijden van witwassen
en het financieren van terrorisme, of daarmee verband houdende gronddelicten. Op dit
moment werkt het kabinet aan kaders waarbinnen deze beoordeling gemaakt kan worden.
In het wetsvoorstel zal artikel 21 van de Handelsregisterwet 2007 worden aangepast
om toegang tot het register te beperken. Ten aanzien van onder andere de categorie
legitiem belang zal mogelijk ook lagere regelgeving nodig zijn voordat partijen aangesloten
kunnen worden.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Financien van 20 januari 2023.
Het lid van de BBB-fractie is uiteraard van mening dat fraude, witwassen en financiering
van terrorisme stevig bestreden moeten worden. Het lid van de BBB-fractie vindt het
ontoelaatbaar dat nationaal verdergaande regels worden gesteld dan Europeesrechtelijk
vereist is. Niet alleen op dit terrein maar als algemeen uitgangspunt. Alleen zo blijft
in de ogen van dit lid het speelveld op dit gebied gelijk voor ondernemingen.
Dit betekent naar de mening van dit lid dat artikel 21 van de Handelsregisterwet 2007
aanpassing behoeft en dat de toegang tot het UBO-register beperkt moet worden tot
de bevoegde autoriteiten en de FIU, meldingsplichtige instellingen en personen en
organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Hiervoor zal spoedig een wetsvoorstel
worden opgesteld. Daarbij vindt volgens het kabinet overleg plaats met de Kamer van
Koophandel gezien alle praktische consequenties, gevolgen voor ICT en de nauwe verwevenheid
met het handelsregister. Het lid van de BBB-fractie vindt dit een goed uitgangspunt
en hoopt op een snelle aanpassing van de wet. Kan het kabinet aangeven hoe het tijdspad
naar deze wetswijziging eruitziet?
Het kabinet verwacht het wetsvoorstel rond de zomer bij uw Kamer in te dienen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier