Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de resultaten onderzoek hardvochtigheden in wet- en regelgeving OCW
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 214
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 april 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 22 december 2022 over Resultaten onderzoek hardvochtigheden in wet-
en regelgeving OCW (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 181).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2023 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 11 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
5
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
II
Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en
de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
7
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de «resultaten onderzoek hardvochtigheden
in wet- en regelgeving OCW1. Deze leden onderschrijven het belang van het onderzoek en hebben enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er op het ministerie een groot aantal
casussen bekend is waar knelpunten zijn ontstaan. Is, in algemene zin, bij deze casussen
destijds maatwerk geboden?
De leden lezen dat een van de hardvochtigheden gaat over situaties waarin kwijtschelding
van een studieschuld gewenst is. Wat voor situaties betreft dit? Wat voor kwijtscheldingsmogelijkheden
zijn er op dit moment?
De leden ontvangen signalen van studenten in tekortsectoren, bijvoorbeeld in de geneeskunde,
waarbij studenten door hun jaren studiefinanciering heen zijn, maar door coschappen
of een andere soortgelijke studie gerelateerde verplichting geen bijbaan kunnen hebben,
waardoor zij financieel in de problemen komen. Is de Minister op de hoogte van soortgelijke
signalen?
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er specifiek aandacht is voor passend
onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen en zijn blij dat er in de brief over hoogbegaafdheidsonderwijs
ook nieuwe maatregelen aangekondigd worden. Deze leden vragen nog of de verwachting
van het kabinet is dat door deze maatregelen voor deze groep geen verdere hardvochtigheden
meer gaan bestaan. En gaat dat op een later moment opnieuw geïnventariseerd worden?
De leden onderschrijven ook het belang van het experiment onderwijszorgarrangementen.
Zij vragen nog of, gezien de looptijd van vijf jaar van het experiment, er tussentijdse
evaluaties van het experiment zullen plaatsvinden en er dus eerder dan over vijf jaar
aangevangen kan worden met nieuwe wetgeving. Zij zijn van mening dat dit mogelijkerwijs
kan leiden tot het eerder wegnemen van hardvochtigheden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de resultaten van
het onderzoek hardvochtigheden in wet- en regelgeving. Deze leden schrikken van de
bevindingen. Zij hebben een aantal vragen.
Passend onderwijs
De leden van de D66-fractie lezen dat de meeste problematiek bij het primair en voortgezet
onderwijs ontstaat bij de combinatie van onderwijs en zorg, dit bevestigt het beeld
dat deze leden al hadden. Thuiszittende kinderen zonder onderwijs, het gebrek aan
onderwijs binnen zorginstellingen en achterblijvend onderwijs aan nieuwkomers voldoet
bij de leden van de D66-fractie zeker aan het zogenoemde «buikpijncriterium». Hardvochtigheden
uit wetgeving die ertoe leiden dat minderjarigen geen onderwijs ontvangen is een nog
grotere misstand. Als overheid hebben wij een speciale verantwoordelijkheid in het
borgen van rechten van kinderen. Ook in het licht van onze verplichtingen vanuit internationale
verdragen, zoals het Kinderrechtenverdrag en het VN2-verdrag handicap. Deze leden vragen de Minister of in het licht van deze verdragen
de beoordeling hardvochtig niet vaker moet worden gesteld. Zou de Minister deze vraag
specifiek willen beantwoorden op het vlak van inclusief onderwijs, de thuiszittersproblematiek
en de kinderen die onderwijs willen ontvangen op een zorginstelling.
De leden van de D66-fractie constateren dat de enige concrete vervolgactie op deze
hardvochtigheden het uitbreiden van een experimenteerartikel is. Zij vinden dit een
magere inzet. Is het mogelijk het experimenteerartikel dusdanig op te rekken dat alle
kinderen die het nodig hebben, er ook gebruik van kunnen maken? Voorts wachten deze
leden de beloofde nadere informatie die volgt in het voorjaar af.
Studiefinanciering
De leden van de D66-fractie lezen dat er een groot aantal knelpunten zijn geconstateerd
op het gebied van studiefinanciering. Deze leden vinden dat er serieuze stappen zijn
gezet om deze hardvochtigheden rondom studiefinanciering op te lossen. Zij lezen ook
dat de Minister bezig is om de laatste twee knelpunten op te lossen. Dat gaat over
de draagkrachtberekening en het beleid rondom kwijtschelding van studieschuld. Zij
vinden dit belangrijke onderwerpen die een wezenlijk verschil in iemands leven kunnen
maken. De leden vinden het belangrijk om de voortgang op dit thema nauw te monitoren.
De leden vragen daarom of de Minister de Kamer voor juni 2023 kan informeren over
de voortgang van de stappen op deze onderwerpen.
Voorkomen van hardvochtigheden
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de overheid hardvochtigheid
in wet- en regelgeving voorkomt en wanneer gesignaleerd zo snel mogelijk oplost. Zij
lezen dat er zowel departementaal als interdepartementaal procedures in gang zijn
gezet die ervoor moeten zorgen dat departementen onbedoelde negatieve gevolgen van
wet- of regelgeving aanpakken. Daarover hebben deze leden enkele vragen.
Welke beleidswijzigingen voert DUO3door om hardvochtigheden te voorkomen, signaleren en oplossen? Op welke manier zorgen
de ministers ervoor dat zij mogelijke hardvochtigheden signaleren en op een juiste
manier beoordelen? Bijvoorbeeld, gaat het analysekader dat gebruikt is in het onderzoek
breder worden toegepast bij het opstellen en/of beoordelen van meldingen of gaat de
Minister vaker een uitvraag doen onder eigen medewerkers?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief «resultaten
onderzoek hardvochtigheden in wet- en regelgeving OCW». Zij steunen dit onderzoek
en de oplossingen die voorgedragen worden met betrekking tot de gevonden hardvochtigheden.
Zij hebben tevens nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zien dat er grote verschillen zijn in welke mensen (welke
achtergrond) welke tegemoetkoming kunnen krijgen indien ze ervoor willen kiezen om
op latere leeftijd leraar te worden. Dit heeft grote impact op de vraag of mensen
voor het beroep van leraar kiezen en wordt veelal ook als onrechtvaardig beschouwd
door de mensen waar het betrekking op heeft. Zij vragen wat de reden is dat deze situatie
niet is meegenomen bij de eerste inventarisatie/ buikpijncriterium.
Welke punten worden in het programma OCW Open onderzocht? Zijn de bewindspersonen
bereid om de uitkomsten hiervan naar de Kamer te sturen? Zo ja op welke termijn kunnen
we dit verwachten?
Tevens vragen zij wat de reden is dat uitbreiding van de kwijtscheldingsmogelijkheden
niet is meegenomen in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs.
Er heerst niet alleen enige onduidelijkheid over de taakverdeling tussen de Belastingdienst
en DUO bij de vaststelling van de omvang van het buitenlands inkomen, er is ook onduidelijkheid
tussen betrokken ministeries en de uitvoerende diensten, waaronder Belastingdienst,
UWV4 en Sociale Verzekeringsbank over beurspromovendi met een top-upbeurs waardoor deze
mensen geen basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag aan mogen
vragen. De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de stand van zaken is met betrekking
tot de motie van de leden Van der Molen en Inge van Dijk over initiatief nemen om
landelijke afspraken te maken over hoe om te gaan met top-upbeurzen5.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek
naar hardvochtigheden in wet- en regelgeving OCW. Zij hebben daar nog enkele vragen
en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor het gebrek
aan maatwerk bij DUO. Ze zijn daarom ook blij gestemd dat hardvochtigheden zijn onderzocht,
geconstateerd en ook zijn aangepakt. Wat deze leden betreft wordt dit structureel
gedaan en zij vragen of het kabinet dit ook voornemens is.
DUO
Met de invoering van de nieuwe basisbeurs krijgt DUO er weer een enorme taak bij.
Buiten dat de leden graag zien dat hardvochtigheden in OCW-wetgeving structureel wordt
onderzocht, zouden de leden ook graag zien dat na de herinvoering van de basisbeurs
deze structureel wordt gecontroleerd op hardvochtigheden. Dit is noodzakelijk, om
zo veel mogelijke ellende bij toekomstige studenten te voorkomen.
Passend onderwijs
Wat betreft knelpunt 26 vragen de leden van de SP-fractie waarom de motie van het
lid Kwint6 over het beleggen van doorzettingsmacht bij de Onderwijsinspectie nog altijd niet
uitgevoerd wordt zoals bedoeld. Deze motie is bijna vier jaar geleden aangenomen in
de Kamer en nog altijd sluiten er initiatieven waar leerlingen juist (tijdelijk) op
hun plek zitten en toch onderwijs kunnen krijgen. Wat vindt de Minister daarvan en
is hij bereid alsnog uitvoering te geven aan de motie, aangezien het hierbij gaat
om een knelpunt dat in individuele gevallen een hardvochtige uitwerking kan hebben?
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. De strekking is dat de inventarisatie vijftien hardvochtigheden heeft opgeleverd,
vier hardvochtigheden reeds zijn opgelost, één hardvochtigheid wordt opgelost met
het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs, bij één hardvochtigheid onderzoek plaatsvindt
naar de oplossing, één hardvochtigheid interdepartementale afstemming vergt en bij
de acht overige hardvochtigheden wordt gezocht naar verbeteringen in het aanbod van
passend onderwijs of dagbesteding. Dit zou dan betekenen dat alles al is of wordt
opgelost. Deze leden constateren dat inmiddels twee jaar zijn verstreken sinds de
Kamer op 26 januari 2021 de motie van de leden Ploumen en Jetten7 Kamerbreed heeft aangenomen, zij zijn niet helemaal gerustgesteld en zij wachten
de nadere informatie die de Kamer in het voorjaar van 2023 zou ontvangen kritisch
af. Nu betekent in de Kamer «in het voorjaar» nogal eens: net vóór het zomerreces.
Zullen de leden ook in dit geval weer zoveel geduld moeten opbrengen bij de beloofde
nadere informatie?
Hoe verklaren de bewindspersonen dat bij het overzicht van hardvochtigheden de jongeren
van 18 jaar en ouder die een vavo8-traject volgen, jongeren van boven de 18 die de Nederlandse taal nog onvoldoende
beheersen en vooral ook de jongeren in het praktijkonderwijs buiten beeld zijn gebleven?
De vavo’ers van 18 jaar en ouder hebben – in tegenstelling tot mbo9 of hbo10-studenten – geen recht op een OV-kaart en zij moeten dus zelf hun reiskosten betalen.
Voor sommigen vormt dit een belemmering om voor een vavo-traject te kiezen. Er is
een verkenning gedaan naar dit vraagstuk11, maar nog altijd is er geen oplossing.
Het Nederlands onderwijssysteem kent geen publieke voorziening voor jongeren die boven
de 18 zijn en de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen. Binnen de context van
inburgering wordt nu gewerkt aan een onderwijsroute, maar dit is een privaat traject.
Voor andere nieuwkomers, waaronder de Oekraïense ontheemden bestaat helemaal geen
voorziening. Zij zijn volledig afhankelijk van gemeentelijk beleid. Vanuit het perspectief
van kansengelijkheid zou er in Nederland een publiek toegankelijke voorziening moeten
bestaan, waarin jongeren die de Nederlandse taal nog niet of onvoldoende beheersen
deze kunnen leren, zodat ze kunnen instromen in een opleiding die past bij hun capaciteiten.
Te denken valt aan een ISK12 voor doelgroep 18+.
De jongeren in het praktijkonderwijs lopen een sterk risico om als eerste uit de boot
te vallen bij de arbeidsmarkt doordat het onderwijs en toeleiding naar de arbeidsmarkt
zo complex zijn georganiseerd. Scholieren van het praktijkonderwijs zijn ook in te
veel gevallen klaar met school, maar nog niet klaar voor de arbeidsmarkt en dan zouden
zij via het onderwijs een verlengd traject nodig hebben om meer arbeidservaring te
kunnen opdoen. Praktijkscholen die leerlingen nazorg willen bieden voor de toeleiding
naar de arbeidsmarkt, kunnen dat wel organiseren, maar ontvangen daarvoor geen bekostiging,
zodat niet de betrokken schoolverlaters te vaak ook verstoken moeten blijven van noodzakelijke
nazorg. Scholieren van het praktijkonderwijs worden ook te vaak medisch geframed als
kwetsbare jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, terwijl het potentiële werknemers
betreft die vaak genoeg na enkele jaren arbeidservaring nauwelijks zijn te onderscheiden
van andere werknemers.
Wat wil de Minister doen om deze hardvochtigheden te verhelpen?
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks- fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van
de resultaten naar het onderzoek naar de hardvochtigheden in wet- en regelgeving.
Deze leden ontvangen regelmatig berichten van studenten en ouders van studenten die
te maken krijgen met een van de hardvochtigheden. Derhalve hebben deze leden enkele
vragen over de brief.
De Minister stelt in zijn brief dat voor de inventarisatie is gesproken met mensen
die zich dagelijks bezighouden met OCW-wet- en regelgeving. Tevens heeft hij diegenen
waar deze regelgeving uiteindelijk op van toepassing is (burgers, scholen, (culturele)
instellingen) gevraagd voorbeelden van wetten, regels of situaties door te geven waardoor
zij volgens hen buitensporig in de knel komen. Heeft het kabinet ook gekeken naar
rechtszaken van de afgelopen tijd waarbij DUO de aanklager is geweest en de rechtszaak
heeft verloren, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn tevens benieuwd of de inventarisatie ook
is uitgevoerd op andere ministeries die te maken hebben met wet- en regelgeving die
raakt aan (oud)studenten. Hierbij verwijzen deze leden naar het feit dat het Ministerie
van Buitenlandse Zaken gehoor geeft aan het verzoek van DUO om de verlenging van een
paspoortaanvraag stop te zetten van oud-studenten bij het achterstallige studieschuld
innen13. Klopt het dat deze werkwijze niet is opgenomen in de lijst met hardvochtigheden?
Kan de Minister toelichting geven waarom dat zo is, ondanks het feit dat de Nationale
ombudsman al in 2020 aangaf dat er meer maatwerk toegepast moet worden bij paspoortsignalering14? Is hij het met deze leden eens dat door deze werkwijze schrijnende situaties ontstaan?
Zo nee, waarom niet?
Wanneer kunnen deze leden de resultaten van het onderzoek naar de uitbreiding van
de kwijtscheldingsmogelijkheden en de mogelijkheden om meer maatwerk te verlenen in
het algemeen verwachten? Welke mogelijkheden heeft DUO om in de tussentijd meer maatwerk
te leveren aan studenten? Kan de Minister toezeggen dat hij in gesprek gaat met DUO
hierover?
Tenslotte zijn deze leden benieuwd naar wat de Minister concreet gaat doen om in de
praktijk te zorgen voor de menselijke maat en oog voor proportionaliteit, zodat de
ruimte voor meer maatwerk niet enkel in wet – en regelgeving wordt opgenomen.
De leden van de GroenLinks- fractie verwijzen in dit kader naar eerdere schriftelijke
vragen over een ernstig zieke student die te maken kreeg met een aanzienlijke terugvordering
van een beurs, ondanks de bestaande wettelijke mogelijkheid om studieschulden en boetes
kwijt te schelden.15 Zij vragen of de Minister hierover in gesprek is met DUO. Hoe ziet het vervolgtraject
eruit?
Passend onderwijs en funderend onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat veel hardvochtigheden binnen het
funderend onderwijs te maken hebben met passend onderwijs en leerlingen met een zorgbehoefte.
De voornoemde leden zijn hier niet verbaasd over, omdat zij al jaren aan de bel trekken
over de problemen rondom het onderwijs voor deze groep leerlingen. Zij vinden het
teleurstellend dat ondanks dat zij dit al jaren aankaarten in debatten en via moties,
deze problemen nog steeds niet zijn opgelost. Te veel leerlingen met een zorgvraag
zitten onterecht thuis omdat er geen passend onderwijs voor hen is of omdat er onenigheid
is tussen onderwijs en zorg over het betalen van onderwijs. Dit terwijl elk kind recht
heeft op onderwijs. Deze leden lezen dat er binnenkort een brief komt waarin veel
van deze hardvochtigheden worden besproken. Zij hopen en verwachten echte oplossingen
in deze brief in plaats van alleen maar woorden en zullen scherp op de voortgang toezien.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben overigens nog wel vragen over de knelpunten
die niet als «hardvochtig» worden aangemerkt. Want ook onder die punten zitten wat
de voornoemde leden betreft punten die wel degelijk «hardvochtig» en ontwrichtend
kunnen zijn voor leerlingen en waarvoor wel degelijk een oplossing voor gevonden moet
worden. Zoals bijvoorbeeld de TLV16-problematiek, leerlingen met een ondersteuningsbehoefte in Caribisch Nederland, leerlingen
in gesloten instellingen en het lerarentekort. Kan de Minister uitgebreider uitleggen
waarom deze zaken niet als hardvochtig worden gezien? En waarom er geen actie aan
deze problematiek wordt gekoppeld.
II Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
In dit schriftelijk overleg heeft uw vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
vragen gesteld naar aanleiding van onze brief van 22 december 2022 inzake de resultaten
van het onderzoek naar hardvochtigheden in de wet- en regelgeving van OCW (Kamerstuk
36 200 VIII, nr. 181). Wij danken de leden voor de door hen gestelde vragen, waarop wij hierna ingaan.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de «resultaten onderzoek hardvochtigheden
in wet- en regelgeving OCW». Deze leden onderschrijven het belang van het onderzoek
en hebben enkele vragen. De leden van de VVD-fractie constateren dat er op het ministerie
een groot aantal casussen bekend is waar knelpunten zijn ontstaan. Is, in algemene
zin, bij deze casussen destijds maatwerk geboden?
Bij de gemelde knelpunten is in een aantal gevallen maatwerk toegepast, bijvoorbeeld
door gebruikmaking van een hardheidsclausule in de betrokken wet- en regelgeving.
Niet bij alle gemelde knelpunten is maatwerk geboden. Bij een deel van de aangedragen
knelpunten ging het, bij nadere beschouwing, niet om een onwenselijke situatie17 of ging het om een situatie waaraan geen individuele casuïstiek ten grondslag lag18, zodat het bieden van maatwerk niet aan de orde was. Het kwam ook voor dat de betrokken
wet- en regelgeving geen ruimte bood om maatwerk te leveren.
De leden lezen dat een van de hardvochtigheden gaat over situaties waarin kwijtschelding
van een studieschuld gewenst is. Wat voor situaties betreft dit? Wat voor kwijtscheldingsmogelijkheden
zijn er op dit moment?
Kwijtschelding van de studieschuld kan wenselijk zijn als oud-studenten zich in medisch
uitzichtloze situaties bevinden waarbij op humanitaire gronden niet verlangd kan worden
dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Het kwijtscheldingsbeleid heeft
betrekking op het beleid dat DUO heeft geformuleerd op grond van de hardheidsclausule
in de WSF 2000 (artikel 11.5). Kwijtschelding onder het huidige beleid is mogelijk
bij:
1. Mensen met een ernstig verstandelijke beperking; geestelijke gehandicapten, op verklaring
van de inrichting;
2. Psychiatrische patiënten voor wie de situatie uitzichtloos is;
3. Terminale ziekte, indien wordt verwacht dat de oud-student binnen een jaar komt te
overlijden;
4. Coma voor een langere periode.
Voor elk verzoek tot kwijtschelding op medische gronden wordt een medische verklaring
gevraagd, die wordt beoordeeld door de medisch adviseur van DUO. Op het advies van
de medisch adviseur kan DUO overgaan tot kwijtschelding. Ook moet zijn vastgesteld
dat het gaat om situaties waarin kan worden vastgesteld dat de studieschuld in de
toekomst niet kan worden terugbetaald. Daarnaast wordt in individuele gevallen getoetst
of er sprake is van een situatie die medisch gezien gelijk te stellen is met een situatie
zoals hierboven genoemd.
De leden ontvangen signalen van studenten in tekortsectoren, bijvoorbeeld in de geneeskunde,
waarbij studenten door hun jaren studiefinanciering heen zijn, maar door coschappen
of een andere soortgelijke studie gerelateerde verplichting geen bijbaan kunnen hebben,
waardoor zij financieel in de problemen komen. Is de Minister op de hoogte van soortgelijke
signalen?
In het hoger onderwijs hebben studenten normaliter recht op vier jaar studiefinanciering
in de vorm van een prestatiebeurs (reisvoorziening, eventuele aanvullende beurs en
naar verwachting vanaf studiejaar 2023–2024 weer een basisbeurs). Als de nominale
duur van de master langer is dan één jaar dan wordt het recht op studiefinanciering
verlengd, zoals bij geneeskunde. Een geneeskundestudent heeft voor een driejarige
bachelor en een driejarige wo-master, de duur van een geneeskunde opleiding, in totaal
zes jaar recht op studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Aansluitend
bestaat nog één jaar recht op het reisproduct en nog drie jaar recht om te lenen.
Het kan voorkomen dat studenten langer studeren dan dat zij studiefinancieringsgerechtigd
zijn. Deze signalen zijn bekend. Bijvoorbeeld omdat zij eerst een (deel van) andere
opleiding hebben gevolgd waarvoor zij studiefinanciering ontvingen of omdat zij studievertraging
hebben opgelopen. In sommige gevallen – bijvoorbeeld bij vertraging door ziekte of
andere bijzondere omstandigheden – kan een student beroep doen op de Voorziening prestatiebeurs
voor verlenging van de prestatiebeurs of op het profileringsfonds van zijn of haar
instelling voor financiële ondersteuning.19 Studenten die volledig uit hun studiefinancieringsrecht zijn gelopen kunnen in aanmerking
komen voor het levenlanglerenkrediet.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er specifiek aandacht is voor passend
onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen en zijn blij dat er in de brief over hoogbegaafdheidsonderwijs
ook nieuwe maatregelen aangekondigd worden. Deze leden vragen nog of de verwachting
van het kabinet is dat door deze maatregelen voor deze groep geen verdere hardvochtigheden
meer gaan bestaan. En gaat dat op een later moment opnieuw geïnventariseerd worden?
De ambitie van het beleid is inderdaad dat er geen verdere hardvochtige situaties
kunnen bestaan. De maatregelen in de Kamerbrief zijn er immers op gericht dat er voor
het gehele begaafdheidsspectrum een passend en dekkend aanbod beschikbaar is binnen
het samenwerkingsverband, dus ook voor de groep zeer hoogbegaafde leerlingen en dubbel
bijzondere leerlingen. Dit vraagt om maatwerk. Daarnaast is het van belang dat door
vroegsignalering ook de minder zichtbare, ondervertegenwoordigde groepen beter worden
herkend en begeleid (bijvoorbeeld kinderen met een migratieachtergrond, of met een
lagere sociaaleconomische status). Door vroegsignalering en de juiste acties om een
passend onderwijsaanbod te krijgen, kan de groep begaafden beter worden bediend. Hierbij
hebben zowel het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid als de samenwerkingsverbanden een belangrijke
rol. Bij de aanvraag van de nieuwe subsidieregeling voor hoogbegaafdheid brengen samenwerkingsverbanden
door middel van een analyse het huidige aanbod binnen de regio in kaart om zo het
aanbod verder te kunnen verbeteren. De inspectie houdt toezicht op het dekkende netwerk
van onderwijs binnen de regio, ook voor hoogbegaafden. De verschillende acties en
de aandacht van de inspectie zullen er zo toe leiden dat het beleid niet tot hardvochtigheden
leidt.
Ten aanzien van de vraag of in de toekomst is voorzien in een inventarisatie als de
onderhavige: dat is niet het geval. Wij ondernemen wel andere acties om bestaande
hardvochtigheden te kunnen blijven signaleren en om toekomstige hardvochtigheden te
voorkomen. Voor een beschrijving van deze acties zij verwezen naar het antwoord op
de vragen daarover van de leden van de D66-fractie hieronder.
De leden onderschrijven ook het belang van het experiment onderwijszorgarrangementen.
Zij vragen nog of, gezien de looptijd van vijf jaar van het experiment, er tussentijdse
evaluaties van het experiment zullen plaatsvinden en er dus eerder dan over vijf jaar
aangevangen kan worden met nieuwe wetgeving. Zij zijn van mening dat dit mogelijkerwijs
kan leiden tot het eerder wegnemen van hardvochtigheden.
Vanaf april 2023 neemt het monitor- en impactonderzoek naar het Experiment Onderwijszorgarrangementen
een aanvang. Dit onderzoek heeft als doel om inzicht te krijgen in hoeverre de onderwijszorgarrangementen
en afwijkingsmogelijkheden bijdragen aan een toename van het aantal leerlingen dat
een vorm van onderwijs volgt, een afname van het aantal leerlingen dat uitvalt en
het verbeteren van de aansluiting van zorg en onderwijs. Voor het monitoronderzoek
wordt ten minste een jaarlijkse tussenrapportage in november opgeleverd. Voor het
impactonderzoek wordt ten minste een tussenrapport opgeleverd in 2025 en een eindrapport
in 2028.
Parallel aan het Experiment Onderwijszorgarrangementen zal binnen maximaal één jaar
worden gestart met het traject voor de wettelijke verankering. Hierin zullen de bevindingen
van het onderzoek worden meegenomen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Passend onderwijs
De leden van de D66-fractie lezen dat de meeste problematiek bij het primair en voortgezet
onderwijs ontstaat bij de combinatie van onderwijs en zorg, dit bevestigt het beeld
dat deze leden al hadden. Thuiszittende kinderen zonder onderwijs, het gebrek aan
onderwijs binnen zorginstellingen en achterblijvend onderwijs aan nieuwkomers voldoet
bij de leden van de D66-fractie zeker aan het zogenoemde «buikpijncriterium». Hardvochtigheden
uit wetgeving die ertoe leiden dat minderjarigen geen onderwijs ontvangen is een nog
grotere misstand. Als overheid hebben wij een speciale verantwoordelijkheid in het
borgen van rechten van kinderen. Ook in het licht van onze verplichtingen vanuit internationale
verdragen, zoals het Kinderrechtenverdrag en het VN -verdrag handicap. Deze leden
vragen de Minister of in het licht van deze verdragen de beoordeling hardvochtig niet
vaker moet worden gesteld. Zou de Minister deze vraag specifiek willen beantwoorden
op het vlak van inclusief onderwijs, de thuiszittersproblematiek en de kinderen die
onderwijs willen ontvangen op een zorginstelling?
Wij delen met de leden van de fractie van D66 dat elk kind het recht heeft om zich
te kunnen ontwikkelen en om daarom deel te kunnen nemen aan onderwijs. Dat is ook
waar we ons als Nederland aan hebben verbonden met de ratificatie van de genoemde
verdragen. Toch zijn er nog te veel leerlingen die niet het onderwijs krijgen dat
nodig is. Om te bepalen of die (onwenselijke) situatie ook een hardvochtigheid oplevert
moet worden beoordeeld of sprake is van een zodanig ernstige situatie dat sprake is
van ontwrichting van het leven van het betreffende kind. Vervolgens moet worden bekeken
of de ontwrichting ook toe te rekenen is aan handelen van de overheid en of voor het
overheidshandelen afdoende rechtvaardiging bestaat. Aan deze eisen zal sneller zijn
voldaan in het geval de overheid rechtstreeks de ontwrichting teweeg heeft gebracht
(bijvoorbeeld door het nemen van een sanctiebesluit met grote consequenties voor de
burger) dan wanneer de overheid er onvoldoende in slaagt een nadelige positie waarin
de burger verkeert, op te heffen.
Op basis van deze criteria hebben wij bekeken of onze regelgeving, waaronder die ten
aanzien van de door de leden van de D66-fractie genoemde onderwerpen, hardvochtigheden
bevat. Daarbij is uiteraard acht geslagen op de door deze leden genoemde verdragen
en de daaruit voortvloeiende overheidsverantwoordelijkheid voor de verwezenlijking
van het recht op onderwijs. Wij hebben dan ook erkend dat de betreffende wet- en regelgeving
over passend onderwijs in individuele gevallen hardvochtig kan uitpakken. Het betreft
dan gevallen waarin regels onnodig rigide zijn, zonder dat daar afdoende rechtvaardiging
voor te geven is. Bijvoorbeeld wanneer bekostigingssystematiek ertoe leidt dat leerlingen
geen passende onderwijsplek kunnen krijgen.
Ook het coalitieakkoord heeft oog voor deze problematiek: daarin is immers afgesproken
dat we ons inzetten om het aantal onnodige thuiszitters naar nul te brengen. Hier
werken we onder andere aan door de verzuimaanpak die voor de zomer vorig jaar is aangekondigd.
Juist om kinderen die zich bevinden op het snijvlak tussen het onderwijs en de zorg,
bijvoorbeeld kinderen in een zorginstelling, meer mogelijkheden op onderwijs te kunnen
bieden is het experiment voor de onderwijszorgarrangementen gestart per dit jaar.
Dit biedt onder andere de mogelijkheden om ook onderwijs te kunnen volgen op een andere
locatie dan een school. Zij kunnen zo onderwijs volgen terwijl ze ook de benodigde
zorg krijgen. Overigens blijven wij, zoals in het coalitieakkoord is afgesproken,
streven naar inclusief onderwijs. De brief met de contouren van een werkagenda hiervoor
is op 17 maart jl. naar uw Kamer gezonden.20 Hiermee kunnen we nog beter invulling geven aan de afspraken uit de genoemde verdragen
en vergroten we de mogelijkheden voor alle kinderen verder om zich goed te kunnen
ontwikkelen, zoveel mogelijk in de buurt van hun eigen huis.
De leden van de D66-fractie constateren dat de enige concrete vervolgactie op deze
hardvochtigheden het uitbreiden van een experimenteerartikel is. Zij vinden dit een
magere inzet. Is het mogelijk het experimenteerartikel dusdanig op te rekken dat alle
kinderen die het nodig hebben, er ook gebruik van kunnen maken?
Op 1 januari 2023 is het Experiment Onderwijszorgarrangementen van start gegaan. Parallel
aan het experiment wordt binnen maximaal één jaar na de start van het experiment gestart
met de ontwikkeling van de wetgeving. Bij het Experiment Onderwijszorgarrangementen
is de doelgroep met opzet beperkt tot leerlingen met een complexe ondersteuningsbehoefte.
Middels het monitor- en impactonderzoek kan worden bezien of de doelgroep op deze
manier voldoende wordt bediend. In het wetstraject zijn wij voornemens om een aangepaste
beschrijving van de doelgroep op te nemen, zodat voor alle leerlingen die dat nodig
hebben de maatwerkmogelijkheden kunnen worden benut.
Studiefinanciering
De leden van de D66-fractie lezen dat er een groot aantal knelpunten zijn geconstateerd
op het gebied van studiefinanciering. Deze leden vinden dat er serieuze stappen zijn
gezet om deze hardvochtigheden rondom studiefinanciering op te lossen. Zij lezen ook
dat de Minister bezig is om de laatste twee knelpunten op te lossen. Dat gaat over
de draagkrachtberekening en het beleid rondom kwijtschelding van studieschuld. Zij
vinden dit belangrijke onderwerpen die een wezenlijk verschil in iemands leven kunnen
maken. De leden vinden het belangrijk om de voortgang op dit thema nauw te monitoren.
De leden vragen daarom of de Minister de Kamer voor juni 2023 kan informeren over
de voortgang van de stappen op deze onderwerpen.
Beide hardvochtigheden zijn in beeld en behoeven nader onderzoek om tot een passende
oplossing te komen. Voor het vaststellen van het buitenlands inkomen is nadere afstemming
met de Belastingdienst nodig. Over de voortgang zullen wij uw Kamer uiterlijk 15 juni
a.s. informeren.
Voorkomen van hardvochtigheden
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de overheid hardvochtigheid
in wet- en regelgeving voorkomt en wanneer gesignaleerd zo snel mogelijk oplost. Zij
lezen dat er zowel departementaal als interdepartementaal procedures in gang zijn
gezet die ervoor moeten zorgen dat departementen onbedoelde negatieve gevolgen van
wet- of regelgeving aanpakken. Daarover hebben deze leden enkele vragen. Welke beleidswijzigingen
voert DUO door om hardvochtigheden te voorkomen, signaleren en oplossen?
Soms kan de wet- en regelgeving die DUO uitvoert ongewenste uitwerking hebben.
Om dergelijke ongewenste uitwerking tegen te gaan (en dus ook eventuele hardvochtigheden
te voorkomen, signaleren en oplossen) zijn de volgende stappen ondernomen.
Het Arbitrair Beraad is ingevoerd om ongewenste uitwerking van beleid in casuïstiek
multidisciplinair te signaleren en te bespreken, teneinde maatwerk te kunnen bieden.
Ruimte in de wet- en regelgeving wordt indien mogelijk benut om in casuïstiek naar
de bedoeling van de wet te handelen. Ook de Algemene wet bestuursrecht en de Grondwet
kunnen motivering zijn voor de afhandeling van een casus. Uit het Arbitrair Beraad
voortkomende signalen over knellende regelgeving worden besproken met het bestuursdepartement.
Ook in de stand van DUO is hier aandacht voor. Op basis van al deze signalen ondernemen
wij waar nodig actie en zorgen wij voor het oplossen van knelpunten.
In de procedure van het afhandelen van bezwaarschriften wordt ook extra aandacht geschonken
aan de menselijke maat.
Op welke manier zorgen de ministers ervoor dat zij mogelijke hardvochtigheden signaleren
en op een juiste manier beoordelen? Bijvoorbeeld, gaat het analysekader dat gebruikt
is in het onderzoek breder worden toegepast bij het opstellen en/of beoordelen van
meldingen of gaat de Minister vaker een uitvraag doen onder eigen medewerkers?
Op dit moment kunnen onze ambtenaren zich te allen tijde tot het programma OCW Open
wenden met «buikpijngevallen» die zij tegenkomen. Daar worden ze verzameld, verder
uitgezocht en waar mogelijk ondersteund bij het vinden van een oplossing. Het is de
ambitie om algemene oproepen hiertoe vaker te doen, en om op den duur ook buiten OCW
op te roepen tot het delen van mogelijke hardvochtigheden. Ook door middel van de
jaarlijkse «Stand van de uitvoering» worden knelpunten in de wet- en regelgeving gesignaleerd.
Tegelijk wordt er ook gewerkt aan het voorkomen van mogelijke hardvochtigheden door
instrumenten als het Beleidskompas en de doenvermogentoets. Door oog te hebben voor
het doenvermogen van de doelgroep en vroegtijdige betrokkenheid van de uitvoering.
Vanaf het begin van het Beleidskompas wordt onder meer aandacht gevraagd voor de menselijke
maat, doelmatigheid en doeltreffendheid, de uitvoering en het toezicht. Hiermee wordt
beleid dat mogelijk hardvochtig uit kan pakken aan de voorkant ondervangen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zien dat er grote verschillen zijn in welke mensen (welke
achtergrond) welke tegemoetkoming kunnen krijgen indien ze ervoor willen kiezen om
op latere leeftijd leraar te worden. Dit heeft grote impact op de vraag of mensen
voor het beroep van leraar kiezen en wordt veelal ook als onrechtvaardig beschouwd
door de mensen waar het betrekking op heeft. Zij vragen wat de reden is dat deze situatie
niet is meegenomen bij de eerste inventarisatie/ buikpijncriterium.
Naar ons oordeel kan hier niet worden gesproken van een hardvochtigheid, omdat de
betreffende voorzieningen voor degenen die op latere leeftijd leraar willen worden,
geen ontwrichting van hun leven opleveren, aangezien de overheid hiermee juist extra
mogelijkheden creëert om leraar te worden. Wij gaan hieronder volledigheidshalve in
op deze voorzieningen.
Voor zowel leraren als voor scholen en mbo-instellingen zijn er diverse mogelijkheden
voor subsidies en tegemoetkomingen in de opleidingskosten voor potentiële overstappers
naar het onderwijs om leraar te worden en voor leraren die zich willen omscholen naar
een andere onderwijssector. De regelingen zijn afgestemd op de achtergrond van de
doelgroep. In de bijlage «Overzicht (effect) maatregelen aanpak tekorten»21 bij de Kamerbrief Lerarenstrategie22 is per maatregel een toelichting en het effect van de maatregel beschreven. De financieringsmogelijkheden
zijn: subsidie zij-instroom, subsidie tweede lerarenopleiding, tegemoetkoming leraren,
lerarenbeurs, subsidie onderwijsassistenten opleiding tot leraar, subsidie korte scholingstrajecten
vo en subsidie instructeursbeurs mbo. Een overzicht hiervan is te vinden op de website
van DUO.23 Daarnaast kunnen leraren ook gebruik maken van het STAP-budget en is er voor de G5
de subsidie zij-instroom PO G5. Potentiële overstappers kunnen ook contact opnemen
met het Onderwijsloket.24 Op de website van het Onderwijsloket zijn de verschillende subsidies en tegemoetkomingen
voor leraren toegelicht. Ook kan een potentiële overstapper in gesprek gaan met een
adviseur van het Onderwijsloket om de mogelijkheden te bespreken.
Tot slot zij vermeld dat in de inventarisatie dit punt ook niet naar boven is gekomen,
noch bij onze medewerkers noch in de internetconsultatie.
Welke punten worden in het programma OCW Open onderzocht? Zijn de bewindspersonen
bereid om de uitkomsten hiervan naar de Kamer te sturen? Zo ja op welke termijn kunnen
we dit verwachten?
De aan de Kamer toegezonden lijst bevat 73 (potentiële) knelpunten die als niet hardvochtig
zijn beoordeeld. OCW Open zal deze punten onderzoeken. Deze knelpunten gaan over een
breed scala aan OCW-onderwerpen, van studiefinanciering tot erfgoedsubsidie. Elke casus wordt uitgezocht en
opgepakt op een wijze die passend is bij de aard van de onderliggende vraag.
Wij zeggen toe uw Kamer voor het einde van dit jaar te informeren over de voortgang
bij het aanpakken van deze casussen.
Tevens vragen zij wat de reden is dat uitbreiding van de kwijtscheldingsmogelijkheden
niet is meegenomen in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs.
De openstaande hardvochtigheden – het kwijtscheldingsbeleid en de vaststelling van
het buitenlands inkomen bij de draagkrachtberekening – behoeven een grondige analyse.
De gewenste oplossingen zijn nog niet in beeld. Daardoor was het niet mogelijk om
deze mee te nemen in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs, aangezien dat wetstraject
voor studiejaar 2023–2024 afgerond moet zijn.
Er heerst niet alleen enige onduidelijkheid over de taakverdeling tussen de Belastingdienst
en DUO bij de vaststelling van de omvang van het buitenlands inkomen, er is ook onduidelijkheid
tussen betrokken ministeries en de uitvoerende diensten, waaronder Belastingdienst,
UWV en Sociale Verzekeringsbank over beurspromovendi met een top-upbeurs waardoor
deze mensen geen basiszorgverzekering en toeslagen zoals kinderopvangtoeslag aan mogen
vragen. De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de stand van zaken is met betrekking
tot de motie van de leden Van der Molen en Inge van Dijk over initiatief nemen om
landelijke afspraken te maken over hoe om te gaan met top-upbeurzen.
Het maken van landelijke afspraken tussen de betrokken ministeries en de uitvoerende
diensten, waaronder Belastingdienst, UWV en Sociale Verzekeringsbank, ten behoeve
van duidelijkheid over de omgang met top-up beurzen staat interdepartementaal op de
agenda en uw Kamer wordt voor het zomerreces van 2023 over de oplossingsrichtingen
geïnformeerd.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor het gebrek
aan maatwerk bij DUO. Ze zijn daarom ook blij gestemd dat hardvochtigheden zijn onderzocht,
geconstateerd en ook zijn aangepakt. Wat deze leden betreft wordt dit structureel
gedaan en zij vragen of het kabinet dit ook voornemens is.
Wij kijken naar hoe er meer maatwerk verleend kan worden in situaties waar wet- en
regelgeving onevenredig nadelig uitpakt voor de burger. Over deze maatwerkaanpak –
en de lessen die we daaruit trekken – zullen wij uw Kamer op korte termijn informeren.
Ook zullen wij de Kamer in het voorjaar informeren over de voortgang van de aanpak
van alle hardvochtigheden. Voor het antwoord op de vraag van deze leden over het structureel
onderzoeken van hardvochtigheden, verwijzen wij naar het bovenstaande antwoord op
de vraag van de leden van de D66-fractie hierover.
Passend onderwijs
Wat betreft knelpunt 26 vragen de leden van de SP-fractie waarom de motie van het
lid Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht bij de Onderwijsinspectie nog altijd
niet uitgevoerd wordt zoals bedoeld. Deze motie is bijna vier jaar geleden aangenomen
in de Kamer en nog altijd sluiten er initiatieven waar leerlingen juist (tijdelijk)
op hun plek zitten en toch onderwijs kunnen krijgen. Wat vindt de Minister daarvan
en is hij bereid alsnog uitvoering te geven aan de motie, aangezien het hierbij gaat
om een knelpunt dat in individuele gevallen een hardvochtige uitwerking kan hebben?
Zoals aangegeven in de brief van juli 202225 onderschrijven wij de strekking van de motie dat er ook voor leerlingen die een grote
zorgvraag hebben, onderwijs is waarmee zij zich kunnen ontwikkelen. Om daar beter
aan tegemoet te komen is onder andere het experiment voor onderwijszorgarrangementen
dat dit jaar is gestart, en het wettelijk vastleggen daarvan.
De motie roept het kabinet op doorzettingsmacht bij de inspectie te beleggen zodat
zij schoolbesturen een aanwijzing kunnen geven om samenwerking met zorginitiatieven
te verplichten. Zoals al eerder aangegeven aan uw Kamer, is dit geen passende oplossing.26 De inspectie heeft een toezichthoudende rol. Daarbij past het niet om ook een sturende
rol te hebben in het verplichten van samenwerking.
Tegelijkertijd is een vorm van doorzettingsmacht beleggen in het stelsel belangrijk,
om er zo voor te zorgen dat er iemand is die de knoop door kan hakken als partijen
er onderling niet uitkomen. Daarom is eerder aangekondigd dat bij het wetsvoorstel
rondom de onderwijszorgarrangementen ook het voorstel wordt meegenomen om doorzettingsmacht
te beleggen in de regio.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. De strekking is dat de inventarisatie vijftien hardvochtigheden heeft opgeleverd,
vier hardvochtigheden reeds zijn opgelost, één hardvochtigheid wordt opgelost met
het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs, bij één hardvochtigheid onderzoek plaatsvindt
naar de oplossing, één hardvochtigheid interdepartementale afstemming vergt en bij
de acht overige hardvochtigheden wordt gezocht naar verbeteringen in het aanbod van
passend onderwijs of dagbesteding. Dit zou dan betekenen dat alles al is of wordt
opgelost. Deze leden constateren dat inmiddels twee jaar zijn verstreken sinds de
Kamer op 26 januari 2021 de motie van de leden Ploumen en Jetten kamerbreed heeft
aangenomen, zij zijn niet helemaal gerustgesteld en zij wachten de nadere informatie
die de Kamer in het voorjaar van 2023 zou ontvangen kritisch af. Nu betekent in de
Kamer «in het voorjaar» nogal eens: net vóór het zomerreces. Zullen de leden ook in
dit geval weer zoveel geduld moeten opbrengen bij de beloofde nadere informatie?
In de brief van 22 december jl. hebben wij aangegeven dat wij uw Kamer in het voorjaar
nader zullen informeren over de aanpak van een aantal (in de brief beschreven) knelpunten.
Wij begrijpen de behoefte van deze leden aan een tijdige informatievoorziening. Daar
staat tegenover dat een goede analyse van de knelpunten tijd vraagt. Wij zullen de
nadere informatie uiterlijk 15 juni a.s. toesturen aan uw Kamer.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de bewindspersonen verklaren dat bij het overzicht
van hardvochtigheden de jongeren van 18 jaar en ouder die een vavo-traject volgen,
jongeren van boven de 18 die de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen en vooral
ook de jongeren in het praktijkonderwijs buiten beeld zijn gebleven. Als toelichting
op deze vraag brengen zij het volgende naar voren.
De vavo’ers van 18 jaar en ouder hebben – in tegenstelling tot mbo of hbo -studenten
– geen recht op een OV-kaart en zij moeten dus zelf hun reiskosten betalen. Voor sommigen
vormt dit een belemmering om voor een vavo-traject te kiezen. Er is een verkenning
gedaan naar dit vraagstuk, maar nog altijd is er geen oplossing, aldus deze leden.
In 2021 is een verkenning gedaan naar de mogelijkheden voor een reiskostenvergoeding
voor scholieren in het praktijkonderwijs en vavo. Wij delen de mening dat reiskosten
geen belemmering mogen vormen voor leerlingen in het praktijkonderwijs die een entreeopleiding
volgen of voor jongeren in een vavo-traject. Wij bekijken daarom nu op welke wijze
een reiskostenvergoeding via instellingen kan worden verstrekt aan scholieren in het
praktijkonderwijs en vavo die dat nodig hebben. We zullen uw Kamer later dit jaar
informeren over de stand van zaken.
Het Nederlands onderwijssysteem kent geen publieke voorziening voor jongeren die boven
de 18 zijn en de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen. Binnen de context van
inburgering wordt nu gewerkt aan een onderwijsroute, maar dit is een privaat traject.
Voor andere nieuwkomers, waaronder de Oekraïense ontheemden bestaat helemaal geen
voorziening. Zij zijn volledig afhankelijk van gemeentelijk beleid. Vanuit het perspectief
van kansengelijkheid zou er in Nederland een publiek toegankelijke voorziening moeten
bestaan, waarin jongeren die de Nederlandse taal nog niet of onvoldoende beheersen
deze kunnen leren, zodat ze kunnen instromen in een opleiding die past bij hun capaciteiten.
Te denken valt aan een ISK voor doelgroep 18+, zo stellen de leden van de PvdA-fractie.
Het kabinet vindt het belangrijk dat volwassen nieuwkomers die de Nederlandse taal
nog onvoldoende beheersen, kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. De beschikbaarheid
van taalonderwijs is daarbij van groot belang. Het taalonderwijs is niet vormgegeven
in één taalvoorziening voor alle meerderjarige nieuwkomers, omdat de doelgroep zeer
divers is: bijvoorbeeld vluchtelingen, statushouders, inburgeraars. Ook het doel is
divers: voor sommige nieuwkomers is het doel onderwijs, en voor anderen is dat deelname
aan de arbeidsmarkt of zelfredzaamheid in de samenleving. Het Rijk organiseert en
financiert het taalonderwijs aan meerderjarigen op verschillende manieren, zodat een
divers aanbod tot stand kan worden gebracht dat zoveel mogelijk recht doet aan de
specifieke behoeften van nieuwkomers.
Meerderjarige nieuwkomers die hun opleiding aan een publiek gefinancierde onderwijsinstelling
zijn begonnen toen zij minderjarig en leer- en kwalificatieplichtig waren, kunnen
die opleiding afmaken. Voor jongeren die willen studeren op het middelbaar beroepsonderwijs
of het hoger onderwijs, wordt de taal vaak geleerd in een entreeopleiding voor anderstaligen,
die bij diverse roc’s wordt aangeboden en die daarvoor vaak samenwerken met internationale
schakelklassen. In het hoger onderwijs kan men via verschillende schakeltrajecten
instromen.
Onderwijsinstellingen werken hierbij vaak samen met gemeenten. Vanuit de gemeente
staan voor volwassen nieuwkomers voorzieningen open, die gefinancierd worden vanuit
de Wet educatie en beroepsonderwijs. Het aanbod wordt met publiek geld ingekocht bij
private onderwijsinstellingen of de private tak van publieke instellingen. Gemeenten
en onderwijspartijen kunnen samenwerken om de beste route voor de doelgroep uit te
stippelen. Daarbij is een taaltraject voor sommigen een opstapje naar regulier onderwijs
en is het doel voor anderen veeleer gelegen in de doorstroom naar werk of het zelfredzaam
zijn in de samenleving. Gemeenten kunnen hiermee invulling geven aan het maatwerk
dat het beste past bij de doelgroep. Het kabinet realiseert zich dat maatwerk betekent
dat het aanbod per gemeente en per regio kan verschillen. Het kabinet realiseert zich
ook dat het leveren van maatwerk een stevige opgave is voor gemeenten, zeker vanwege
de toegenomen instroom van nieuwkomers door onder andere de oorlog in Oekraïne. Gemeenten
moeten in staat worden gesteld om deze opgave zo goed mogelijk uit te voeren. Daarom
heeft het kabinet recent voor gemeenten € 15 miljoen extra beschikbaar gesteld voor
taalonderwijs aan Oekraïense ontheemden.
Het kabinet kan zich voorstellen dat het voor onderwijs, gemeenten en ook voor nieuwkomers
zelf, lastig is om uit te vinden welke route het beste past, welke regeling daarop
van toepassing is en welke instantie daarvoor aan zet is. Daarom zullen we bekijken
op welke punten de informatievoorziening hierover kan en moet worden verbeterd. Het
kabinet blijft met gemeenten en onderwijs in gesprek over de uitdagingen die zij bij
de uitvoering ondervinden, daar waar ze soms ook tegen de grenzen van het stelsel
aanlopen.
De jongeren in het praktijkonderwijs lopen een sterk risico om als eerste uit de boot
te vallen bij de arbeidsmarkt doordat het onderwijs en toeleiding naar de arbeidsmarkt
zo complex zijn georganiseerd. Scholieren van het praktijkonderwijs zijn ook in te
veel gevallen klaar met school, maar nog niet klaar voor de arbeidsmarkt en dan zouden
zij via het onderwijs een verlengd traject nodig hebben om meer arbeidservaring te
kunnen opdoen. Praktijkscholen die leerlingen nazorg willen bieden voor de toeleiding
naar de arbeidsmarkt, kunnen dat wel organiseren, maar ontvangen daarvoor geen bekostiging,
zodat niet de betrokken schoolverlaters te vaak ook verstoken moeten blijven van noodzakelijke
nazorg. Scholieren van het praktijkonderwijs worden ook te vaak medisch geframed als
kwetsbare jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, terwijl het potentiële werknemers
betreft die vaak genoeg na enkele jaren arbeidservaring nauwelijks zijn te onderscheiden
van andere werknemers, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden vragen
tevens wat de Minister wil doen om deze hardvochtigheden te verhelpen.
Leerlingen kunnen tot en met hun achttiende praktijkonderwijs volgen. Maar op verzoek
van het schoolbestuur kan de inspectie toestaan dat de leerling die in het huidige
schooljaar achttien is geworden ook het daaropvolgende schooljaar nog praktijkonderwijs
mag blijven volgen. Deze bevoegdheid wordt vaak gebruikt als de leerling nog niet
voldoende is voorbereid op een passende functie binnen de regionale arbeidsmarkt.
Als een jaar extra nodig kan er nogmaals gebruik worden gemaakt van deze bevoegdheid.
Daarnaast heeft dit kabinet 2 miljoen beschikbaar gesteld voor 2023 via het amendement
van de leden De Hoop en Westerveld om netwerkcoördinatoren aan te stellen.27 Deze coördinatoren bevorderen de samenwerking van de scholen met gemeenten/werkgeversservicepunten,
RMC, mbo en SBB, en ook de samenwerking tussen pro- en vso-scholen onderling. Ten
slotte wordt er momenteel door OCW en SZW gezamenlijk gewerkt aan een wetsvoorstel
om de overgang van school naar werk voor jongeren te bevorderen. Dit is aangekondigd
in de Werkagenda MBO.28 Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in internetconsultatie te laten
gaan.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De Minister stelt in zijn brief dat voor de inventarisatie is gesproken met mensen
die zich dagelijks bezighouden met OCW-wet- en regelgeving. Tevens heeft hij diegenen
waar deze regelgeving uiteindelijk op van toepassing is (burgers, scholen, (culturele)
instellingen) gevraagd voorbeelden van wetten, regels of situaties door te geven waardoor
zij volgens hen buitensporig in de knel komen. Heeft het kabinet ook gekeken naar
rechtszaken van de afgelopen tijd waarbij DUO de aanklager is geweest en de rechtszaak
heeft verloren, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
De interne uitvraag is gedaan bij alle geledingen van het ministerie, waaronder DUO.
Mogelijke knelpunten zijn aangeleverd op basis van het «buikpijncriterium». Aangezien
bij DUO kennis over bezwaar- en beroepsprocedures en de onderliggende casus aanwezig
is, zijn ook deze casus langs de meetlat van dit criterium gelegd en waar nodig aangeleverd.
Zie bijvoorbeeld knelpunt 11 op de lijst, dat ook als hardvochtig is aangemerkt.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn tevens benieuwd of de inventarisatie ook
is uitgevoerd op andere ministeries die te maken hebben met wet- en regelgeving die
raakt aan (oud)studenten. Hierbij verwijzen deze leden naar het feit dat het Ministerie
van Buitenlandse Zaken gehoor geeft aan het verzoek van DUO om de verlenging van een
paspoortaanvraag stop te zetten van oud-studenten bij het achterstallige studieschuld
innen. Klopt het dat deze werkwijze niet is opgenomen in de lijst met hardvochtigheden?
Kan de Minister toelichting geven waarom dat zo is, ondanks het feit dat de Nationale
ombudsman al in 2020 aangaf dat er meer maatwerk toegepast moet worden bij paspoortsignalering?
Is hij het met deze leden eens dat door deze werkwijze schrijnende situaties ontstaan?
Zo nee, waarom niet?
Paspoortsignalering wordt door DUO enkel ingezet als laatste middel. Op het moment
dat dat wordt ingezet is er al lange tijd geprobeerd contact te krijgen met de debiteur,
maar zonder resultaat. De inzet van het instrument moet dan ook in dat perspectief
worden gezien – de debiteur heeft op dat moment ook zelf verzuimd om de juiste contactgegevens
door te geven en voldoet niet aan zijn of haar betalingsverplichting. Hoewel het in
de individuele situatie lastig kan zijn als een paspoort (in eerste instantie) wordt
geweigerd, staat het instrument wel in verhouding tot de dan ontstane situatie. Bovendien
geldt dat DUO in principe altijd toestemming geeft voor de afgifte van een paspoort
met een beperkte geldigheidsduur. Het is dus niet zo dat mensen niet meer kunnen reizen.
De Nationale ombudsman heeft in 2020 onderzoek gedaan naar paspoortsignalering. In
dat onderzoek wordt gesteld dat de ombudsman begrip heeft dat DUO dit middel toepast,
maar dat het van belang is dat er duidelijke informatie wordt verstrekt. DUO heeft
deze aanbeveling ter harte genomen en de website aangepast. Daarnaast zegt de ombudsman
dat DUO rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van de student. Dat
is al onderdeel van de huidige praktijk, bij het afsluiten van een betalingsregeling
wordt gekeken naar de afloscapaciteit van de debiteur en er wordt in principe ook
altijd toestemming gegeven voor de afgifte van een paspoort. Het doel is namelijk
niet om mensen hun paspoort af te nemen, maar om weer in contact te komen en blijven
met deze debiteuren.
Bij het Ministerie van BZK loopt momenteel een traject over het paspoortregister,
waarin breed wordt gekeken naar de weigeringsgronden.29
Wanneer kunnen deze leden de resultaten van het onderzoek naar de uitbreiding van
de kwijtscheldingsmogelijkheden en de mogelijkheden om meer maatwerk te verlenen in
het algemeen verwachten? Welke mogelijkheden heeft DUO om in de tussentijd meer maatwerk
te leveren aan studenten? Kan de Minister toezeggen dat hij in gesprek gaat met DUO
hierover?
Ik stuur u op korte termijn een brief over de toepassing van de menselijke maat in
de uitvoering van studiefinanciering. Hierin zal ik ingaan op de maatwerkaanpak die
in samenwerking met DUO tot stand is gekomen en licht in enkele geleerde lessen toe.
Daarnaast is er een wetswijziging in gang gezet voor het schrappen van de uitzonderingen
van de hardheidsclausule, waardoor meer maatwerk juridisch mogelijk gemaakt kan worden.
De nota naar aanleiding van het verslag is op 22 februari jl. aan uw Kamer aangeboden.30 DUO kan anticiperend gaan handelen wanneer uw Kamer hierover is geïnformeerd en uw
Kamer in de gelegenheid is geweest om hierop te reageren. Dit zal geschieden middels
de hiervoor genoemde Kamerbrief.
In het voorjaar wordt u geïnformeerd over de stand van zaken omtrent de openstaande
hardvochtigheden, waaronder het kwijtscheldingsbeleid.
Tenslotte zijn deze leden benieuwd naar wat de Minister concreet gaat doen om in de
praktijk te zorgen voor de menselijke maat en oog voor proportionaliteit, zodat de
ruimte voor meer maatwerk niet enkel in wet – en regelgeving wordt opgenomen. De leden
van de GroenLinks- fractie verwijzen in dit kader naar eerdere schriftelijke vragen
over een ernstig zieke student die te maken kreeg met een aanzienlijke terugvordering
van een beurs, ondanks de bestaande wettelijke mogelijkheid om studieschulden en boetes
kwijt te schelden. Zij vragen of de Minister hierover in gesprek is met DUO. Hoe ziet
het vervolgtraject eruit?
DUO heeft grote stappen gezet om meer de menselijke maat en maatwerk toe te passen
in de uitvoering van studiefinanciering. De voorgestelde wijziging van de hardheidsclausule
maakt daar onderdeel van uit. Daarnaast is de capaciteit van DUO om de dienstverlening
te verbeteren uitgebreid en wordt intensief gewerkt aan het trekken van lessen uit
maatwerkcasuïsitiek. Ik stuur op korte termijn een brief aan uw Kamer over de menselijke
maat in de uitvoering van studiefinanciering waarin ik deze nieuwe aanpak verder beschrijf
en de eerste lessen die we samen met DUO hebben getrokken met u deel.
Passend onderwijs en funderend onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie hebben overigens nog wel vragen over de knelpunten
die niet als «hardvochtig» worden aangemerkt. Want ook onder die punten zitten wat
de voornoemde leden betreft punten die wel degelijk «hardvochtig» en ontwrichtend
kunnen zijn voor leerlingen en waarvoor wel degelijk een oplossing voor gevonden moet
worden. Zoals bijvoorbeeld de TLV -problematiek, leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
in Caribisch Nederland, leerlingen in gesloten instellingen en het lerarentekort.
Kan de Minister uitgebreider uitleggen waarom deze zaken niet als hardvochtig worden
gezien? En waarom er geen actie aan deze problematiek wordt gekoppeld?
Het kader voor de beoordeling van de aangedragen (mogelijke) knelpunten is beschreven
in de inleiding van de lijst hardvochtigheden, die op 22 december 2022 aan uw Kamer
is toegezonden.31 Daaruit vloeit, voor zover relevant voor de beantwoording van de vraag van de leden
van de fractie van GroenLinks, het volgende voort.
Om te bepalen of sprake is van een hardvochtigheid moet worden beoordeeld of sprake
is van een zodanig ernstige situatie dat sprake is van ontwrichting van het leven
van een burger. Vervolgens moet worden bekeken of de ontwrichting ook toe te rekenen
is aan handelen van de overheid en of voor het overheidshandelen afdoende rechtvaardiging
bestaat. Aan deze eisen zal sneller zijn voldaan in het geval de overheid rechtstreeks
de ontwrichting teweeg heeft gebracht (bijvoorbeeld door het nemen van een sanctiebesluit
met grote consequenties voor de burger) dan wanneer de overheid er onvoldoende in
slaagt een nadelige positie waarin de burger verkeert, op te heffen.
Ten aanzien van de door de leden van de GroenLinks-fractie genoemde voorbeelden, geldt
dat het steeds gaat om problematiek waar leerlingen in meerdere of mindere mate last
kunnen ondervinden van overheidsregelgeving. Wij menen dat niet (categorisch) kan
worden gesproken van een hardvochtigheid in de zin van de hierboven beschreven definitie.
Ten aanzien van de leerlingen in gesloten instellingen betrof het in de inventarisatie
aangedragen knelpunt bekostigingsvoorschriften, waardoor scholen mogelijk minder bekostiging
zouden ontvangen dan waar zij anders recht op zouden hebben. Hoewel dit onwenselijk
kan zijn, betekent dit nog niet dat het leven van leerlingen daardoor ontwricht wordt.
Ten aanzien van het lerarentekort geldt hetzelfde. Bovendien doen we er alles aan
om het lerarentekort aan te pakken.
Wat de toelaatbaarheidsverklaringen in Europees Nederland en leerlingen met een ondersteuningsbehoefte
op Caribisch Nederland betreft, is voorstelbaar dat het leerlingen betreft die in
een moeilijke positie verkeren, bijvoorbeeld omdat er geen goed passende onderwijsplek
voorhanden is. Ten aanzien van het passend onderwijs hebben wij over deze problematiek
aangegeven dat regelgeving in individuele gevallen hardvochtig kan uitpakken. Namelijk
wanneer het gaat om voorschriften die in de weg staan aan het vinden van een passende
onderwijsplek, zonder dat voor die voorschriften een afdoende rechtvaardiging te vinden
is (men denke aan administratieve voorschriften). Het gaat echter te ver om het systeem
van toelaatbaarheidsverklaringen in zijn algemeenheid als hardvochtig te bestempelen.
Met betrekking tot Caribisch Nederland geldt dat het door de schaalgrootte niet altijd
haalbaar is om het systeem van Europees Nederland te volgen. Er kan daarom niet worden
gesproken van een aan de overheid toe te rekenen ontwrichting van het leven van de
betrokken leerlingen. Wel zetten alle betrokkenen zich om zo goed mogelijk onderwijs
en ondersteuning te bieden die past bij de situatie (zie ook hierna).
Zoals meermaals is aangegeven, wil het feit dat geen sprake is van een hardvochtigheid,
niet zeggen dat er geen actie wordt ondernomen om eventuele knelpunten te verhelpen.
Hieronder wordt, ten aanzien van de door de leden van de GroenLinks-fractie aangedragen
knelpunten, ingegaan op de stappen die daartoe zijn en zullen worden gezet.
Met betrekking tot de tlv-problematiek geldt dat we nu in kaart brengen, samen met
andere partijen, wat de precieze knelpunten zijn, om daarna te bezien hoe we deze
op kunnen oplossen. Ondertussen zijn wij ook bezig met het komen tot een landelijk
format voor de tlv’s dat in alle regio’s kan worden gebruikt.
Hoewel het in Caribisch Nederland, zoals aangegeven, door schaalgrootte niet altijd
haalbaar is om het systeem van Europees Nederland te volgen, zetten alle betrokkenen
zich in om zo goed mogelijk onderwijs en ondersteuning aan leerlingen te bieden die
past bij de lokale situatie Dat betekent onder andere dat extra begeleiding van leerlingen
zoveel mogelijk in het reguliere onderwijs wordt gerealiseerd en dat er geen speciale
scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs zijn ingericht
zoals die bestaan in Europees Nederland.
Voor de extra begeleiding van leerlingen met een lichte ondersteuningsbehoefte is
het reguliere onderwijs, net als in Europees Nederland, verantwoordelijk. Hiervoor
ontvangt het bekostiging via de lumpsum. Leerlingen die extra ondersteuning nodig
hebben, kunnen deze ondersteuning krijgen vanuit het Expertisecentrum Onderwijszorg
(EOZ) op hun eiland. Het EOZ krijgt rechtstreeks subsidie voor de uitvoering van zijn
taken. Voor een deel van de leerlingen bleek het desondanks toch moeilijk om onderwijs
te kunnen volgen. Daarom zijn op alle drie de eilanden de specialistische onderwijsvoorzieningen
onder verantwoordelijkheid van de Expertisecentra Onderwijszorg van start gegaan.
Binnen deze voorzieningen wordt ondersteuning en onderwijs geboden aan leerlingen
die niet binnen de reguliere scholen geholpen kunnen worden. Leerlingen kunnen hier,
naar behoefte voor de hele lesweek, of voor één of meerdere dagdelen per week aanwezig
zijn. In de periodieke bespreking van deze voorzieningen met de Expertisecentra Onderwijszorg
wordt ook de vraag meegenomen: voor welke doelgroep mist nog een passende plaats in
het onderwijs en op welke manier is hier redelijkerwijs in te voorzien? Deze laatste
vraag wordt in samenwerking met de partijen op de eilanden en de ministeries van VWS
en SZW opgepakt.
Samen met de sector en het Ministerie van VWS hebben wij gewerkt aan een herbezinning
op het residentieel onderwijs. Over de uitkomst van deze herbezinning en de maatregelen
die wij nemen ter verbetering van dit onderwijs, is uw Kamer bij brief van 31 maart
jl. geïnformeerd.32
Ten aanzien van het lerarentekort verwijzen wij naar de Kamerbrief Lerarenstrategie,
die beschrijft welke maatregelen wij nemen om het lerarentekort aan te pakken.33
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier