Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 132 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet voortgezet onderwijs 2020 houdende de verankering van het experiment educatieve module en enkele andere aangelegen wijzigingen op het gebied van de lerarenopleiding
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 februari 2023
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt gegeven mede namens de Minister voor
Primair en Voortgezet Onderwijs.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
4
2.1
De educatieve module
4
2.1.1
Experiment en evaluatie
4
2.1.2
Voorstel educatieve module
10
2.2
Verwantschapstabel educatieve module
11
3.
Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)
12
3.1
Gevolgen voor het doenvermogen
12
3.2
Gevolgen voor de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen voor leraren
12
4.
Uitvoering
13
4.1
Educatieve module
13
4.2
Verwantschapstabel
14
4.3
Verbreding recht op studiefinanciering hbo-lerarenopleidingen
14
5.
Consultatie
15
5.1
Internetconsultatie
15
5.2
Uitvoeringstoetsen (DUO, Inspectie)
16
6.
Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding
18
II.
Artikelsgewijs
19
I. Algemeen
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een verslag uitgebracht
over het bovengenoemde wetsvoorstel. De regering heeft vragen en opmerkingen ontvangen
van de fracties van de VVD, D66, het CDA, de SP, PvdA, GroenLinks en de SGP. De regering
is de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkentelijk voor de gestelde
vragen en de gemaakte opmerkingen en zal daarop reageren in de hiernavolgende tekst.
Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het voortgezet onderwijs voor het jaar
2025 een onvervulde vraag wordt verwacht van rond de 2500 fte. Deze leden vragen wat
het verwachte effect is van de wijziging van de hierboven genoemde wet op het lerarentekort
in het voortgezet onderwijs, uitgedrukt in fte’s. Wordt een verdere toename van het
aantal studenten in de educatieve module verwacht, zo vragen zij.
De universiteiten hebben aan de regering aangegeven dat zij, mede door de extra mogelijkheden
die dit wetsvoorstel biedt om individuele opleidingspaden te wegen bij de afgifte
van een bevoegdheid, een toename van de instroom bij de educatieve module van tussen
de 30 en 50% verwachten in de komende jaren. Dit is in het licht van het lerarentekort
zeer wenselijk. Ook omdat relatief veel studenten in de educatieve module opgeleid
worden voor de zogenaamde tekortvakken.
Helaas is het niet mogelijk om de aantallen studenten die de module volgen direct
te vertalen naar fte's. Het uiteindelijke aantal studenten dat na het volgen van de
educatieve module in het onderwijs gaat werken is namelijk afhankelijk van verschillende
factoren, zoals de arbeidsmarkt en individuele keuzes. Dit maakt dat het aantal fte’s
als gevolg van dit wetsvoorstel op voorhand niet te zeggen is. Ook is het niet mogelijk
om te putten uit personeelsgegevens, omdat de meeste van deze studenten uiteindelijk
ook een eerstegraads bevoegdheid halen en vanaf dat moment niet meer apart zichtbaar
zijn in de IPTO-gegevens.1
De leden van de SP-fractie ondersteunen het doel van voorliggend wetsvoorstel, namelijk
om mensen te laten kennismaken met het leraarschap en zo het lerarentekort op te lossen.
Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van het onderwijs. Deze leden
zijn bang dat met deze wetswijziging de kwaliteit in het geding komt. Het mag volgens
hen namelijk niet zo zijn dat afronding van een minor of module leidt tot een permanente
deelbevoegdheid, maar het moet de opmaat zijn naar een volwaardige bevoegdheid. Zij
vragen zich af of de regering dit ook zo ziet en of de regering het met de AOb eens
is dat een educatieve minor of module een opmaat kan zijn naar een zij-instroomtraject.
Op deze manier zijn de minor en module een toegang tot het beroep, zijn de mensen
direct inzetbaar en is de kwaliteit gewaarborgd.
De regering is eveneens van mening dat de invoering van de educatieve module niet
ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs. De regering deelt echter niet
de vrees dat dit voorstel negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het
onderwijs. De educatieve module leidt – evenals de educatieve minor – op tot een volwaardige
bevoegdheid. Een leraar met een vakbachelor op academisch niveau en een educatieve
module voldoet namelijk aan alle bekwaamheidseisen uit het Besluit bekwaamheidseisen
onderwijspersoneel die gelden voor tweedegraads docenten in het algemeen onderwijs.
Om die reden zijn zij volledig bevoegd om les te geven in het mavo en in de onderbouw
van het havo en vwo. Deze volwaardige bevoegdheid wordt een beperkte tweedegraads
bevoegdheid genoemd. Deze leraren mogen echter geen lesgeven in de andere drie leerwegen
in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, de bovenbouw van het havo en vwo,
het praktijkonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
De praktijk van de afgelopen tien jaar laat zien dat afgestudeerden van de educatieve
minor en educatieve module over het algemeen ook daadwerkelijk doorstuderen voor een
eerstegraads of een volledige tweedegraads bevoegdheid en dat werkgevers hier ook
op sturen.2
Leraren met een educatieve module kunnen verschillende wegen bewandelen om ook voor
overige delen van het onderwijs bevoegd te worden. Ten eerste uiteraard door het afronden
van de educatieve masteropleiding. Daarmee wordt de leraar bevoegd om ook onderwijs
te verzorgen in het voorbereidend hoger onderwijs. Deze «eerstegraads» bevoegdheid
is een inclusieve bevoegdheid op grond waarvan hij ook benoembaar is in het gehele
«tweedegraadsgebied». Er zijn educatieve masters van 1 jaar die na afronding van een
vakinhoudelijke master, kunnen worden gevolgd. Daarnaast bestaan er educatieve masters
van 2 jaar waarin ook het vakinhoudelijke deel is opgenomen. Een leraar die de educatieve
minor of module succesvol heeft afgerond, heeft 30 studiepunten van de educatieve
master reeds behaald en krijgt hiervoor dan ook een vrijstelling. Zodoende kan hij
een educatieve master sneller afronden.
Een tweede mogelijkheid is dat de leraar aan een hogeschool een opleiding tot tweedegraads
leraar afrondt. Dat is een opleiding van 240 studiepunten (nominaal vier studiejaren)
die hij op grond van zijn vakbachelor in het wetenschappelijk onderwijs in de vorm
van een «kopopleiding» kan afronden. In het algemeen krijgt deze student dan een vrijstelling
van 180 van de 240 studiepunten. Dit betekent dat hij in één jaar een volledige tweedegraads
bevoegdheid kan behalen. De student kan hiervoor in de meeste gevallen een extra jaar
prestatiebeurs krijgen.3
Ten slotte kan de leraar in een zij-instroomtraject zijn eerste- of (volledig) tweedegraads
bevoegdheid behalen. Hij krijgt een tijdelijke aanstelling of benoeming van maximaal
twee jaren. In die tijd moet hij zijn bevoegdheid in een maatwerktraject behalen.
De wet bepaalt dat het bevoegd gezag in bijzondere gevallen die tijdelijke aanstelling
of benoeming met nog eens twee jaren mag verlengen.
Een educatieve module zal derhalve veelal een opmaat zijn naar een eerstegraads bevoegdheid.
Het afronden van de tweede helft van de educatieve master gecombineerd met een vakinhoudelijke
master is immers de kortste route naar een volledige eerstegraads bevoegdheid voor
leraren met een educatieve module. De student kan in de meeste gevallen een extra
jaar prestatiebeurs ontvangen voor de educatieve master.4
Gelet hierop vindt de regering het niet nodig om nu de route van de educatieve module
te veranderen in een route die leidt tot een geschiktheidsverklaring voor een zij-instroomtraject.
Het koppelen van de educatieve minor en module aan een daaropvolgend zijinstroomtraject,
zoals de AOb voorstelt, heeft verregaande gevolgen voor de vormgeving van de educatieve
module en minor en de studenten die de module volgen. De zijinstroomtrajecten zijn
private activiteiten van hogeronderwijsinstellingen en een koppeling zou er toe kunnen
leiden dat de minor en module losgekoppeld moeten worden van de reguliere opleidingen
in het hoger onderwijs en alle voorzieningen die daarbij horen, zoals kwaliteitsbewaking
door de NVAO en studiefinanciering. De regering is daarom van mening dat de zijinstroom
in het beroep nu niet het juiste instrument is. Een mogelijke wijziging van de beperkte
tweedegraads bevoegdheid zal worden onderzocht in samenhang met de bredere opgaves
rond bekwaamheidseisen en bevoegdheden in het kader van de Werkagenda «Samen voor
het beste onderwijs», die verder is uitgewerkt in het daaropvolgende Werkplan op hoofdlijnen.5
De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering om te reageren op het voorstel
van de AOb om de minor of educatieve module te laten leiden tot een geschiktheidsverklaring
als zij-instromer, hetgeen hen direct inzetbaar maakt, maar om verdere scholing vraagt.
Ook de leden van de Groen-Linksfractie vragen hiernaar.
Voor het antwoord op deze vraag wordt naar het bovenstaande antwoord op de vragen
van de leden van de SP-fractie verwezen.
De Raad van State oppert bovendien om de beperkte tweedegraads bevoegdheid van een
wettelijke limitering van de termijn te voorzien. Staat de regering positief tegenover
dit voorstel dat afbreuk van de onderwijskwaliteit voorkomt, zo vragen deze leden.
De regering onderstreept het belang dat afgestudeerden van een educatieve minor of
module uiteindelijk een volledige eerstegraads of tweedegraads bevoegdheid halen.
De regering wil dan ook nogmaals benadrukken dat dit in de praktijk ook gebeurt. Studenten
die dat willen worden ook gestimuleerd om door te studeren doordat zij in de meeste
gevallen aanspraak kunnen maken op een extra jaar prestatiebeurs.
De regering is het er mee eens dat de suggestie van de Raad van State een extra stok
achter de deur zou kunnen zijn om het doorstuderen nog meer te bevorderen. Een tijdelijke
bevoegdheid is echter ook een nieuw construct in het bevoegdhedenstelsel. Het heeft
daarnaast arbeidsrechtelijke consequenties en vereist ook dat in de bekwaamheidseisen
een onderscheid gemaakt wordt tussen de eisen voor een tijdelijke en een definitieve
bevoegdheid. Gezien deze bredere consequenties voor het stelsel heeft de regering
ervoor gekozen om deze suggestie van de Raad van State verder te verkennen in relatie
met de Werkagenda, waarbinnen ook de herijking en verbetering van de bekwaamheidseisen
een plek heeft.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 De educatieve module
2.1.1 Experiment en evaluatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen en lerarenopleiders aangeven dat het
wenselijk is dat leraren uiteindelijk een eerstegraads lerarenopleiding afronden.
Deze leden vragen zich af welke stappen de regering neemt of gaat nemen om te stimuleren
dat studenten deze eerstegraads lerarenopleiding gaan volgen.
Universiteiten hebben de minor en module inmiddels zo ingericht dat deze inhoudelijk
overeenkomen met onderwijseenheden van in totaal 30 studiepunten uit de universitaire
educatieve master. De student die de module heeft afgerond, ontvangt daarom in beginsel
vrijstellingen voor dat deel van de lerarenopleiding. Deze studenten kunnen hierdoor
over het algemeen na afronding van hun vakinhoudelijke master, de educatieve master
voor een eerstegraads bevoegdheid in een half jaar afronden. De regering is van mening
dat het soepel kunnen doorstuderen naar een eerstegraads bevoegdheid hiermee voldoende
is geborgd. Ook wordt doorstuderen gestimuleerd doordat studenten in de meeste gevallen
in aanmerking komen voor een extra jaar prestatiebeurs voor het volgen van een educatieve
master of lerarenkopopleiding.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat 55% van de studenten die de module hebben
gevolgd, aangeeft een baan in het onderwijs te hebben. Kan de regering aangeven in
welke andere sectoren het overige deel werkzaam is? Kan de regering tevens aangeven
of de 55% die werkzaam is in het onderwijs, voldoende is voor de regering of dat hij
een hoger percentage zou willen realiseren? Zo ja, hoe, zo vragen deze leden.
De afgestudeerden die geen baan in het onderwijs hebben, zijn volgens het onderzoek
van Wageningen University & Research (WUR) óf werkzaam in het bedrijfsleven óf doen
een vervolgopleiding. Er zijn echter geen specifieke gegevens beschikbaar in welke
sectoren van het bedrijfsleven deze afgestudeerden werkzaam zijn.
De regering wil benadrukken dat het uiteraard de bedoeling is dat de module zoveel
mogelijk studenten weet te interesseren voor het onderwijs. Desalniettemin is de module
ook van waarde als studenten na het volgen van de module er bewust voor kiezen om
niet in het onderwijs aan de slag te gaan. Zij komen er op deze wijze eerder achter
dat het onderwijs misschien niets voor hen is. De studenten die uiteindelijk niet
kiezen voor het onderwijs, doen tegelijkertijd wel kennis en ervaring op die ook voor
henzelf en hun toekomstige functie in andere sectoren nuttig kan zijn. Ten slotte
zal een aantal van hen misschien op latere leeftijd alsnog kiezen voor het onderwijs.
Gezien het feit dat de module ook bedoeld is ter oriëntatie en dat gelet op de problematiek
omtrent het lerarentekort iedere extra bekwame leraar meer dan welkom is, vindt de
regering 55% een mooi percentage. Uiteraard is het streven van de regering om dit
percentage zoveel mogelijk te verhogen. De universiteiten geven aan dat zij verwachten
dat het percentage kan worden verhoogd als wordt ingezet op het verbeteren van de
arbeidsomstandigheden en carrièremogelijkheden van leraren, intensievere begeleiding
in de startfase, deelname van leraren in leergemeenschappen en versterking van de
werving onder alumni. De investeringen in het regeerakkoord richten zich op het versterken
van de arbeidsomstandigheden en professionaliseringsmogelijkheden van leraren. In
de Werkagenda «Samen voor het beste onderwijs» zijn hier concrete acties en doelstellingen
aan gekoppeld.
Kwalitatieve waardering van de educatieve minor en module
De leden van de VVD-fractie lezen dat betrokkenen in scholen aangeven dat leraren
met een beperkte tweedegraadsbevoegdheid een lagere startvaardigheid hebben op het
gebied van pedagogisch en didactische vaardigheden. De leden vragen of deze leraren
in hun eerste jaren voor de klas extra begeleid worden en of de regering inzichtelijk
heeft of het niveau van deze leraren op lange termijn hetzelfde is als van leraren
met een tweedegraadsbevoegdheid uit het hbo.
De mate van begeleiding van startende leraren wordt periodiek in kaart gebracht, maar
de ontwikkeling van leraren die hun bevoegdheid hebben behaald via een educatieve
minor/module is voor deze specifieke doelgroep niet te volgen. Daarom is ook niet
zichtbaar in welke mate deze groep leraren extra begeleid wordt. Dit komt omdat een
beperkte tweedegraads bevoegdheid niet in de landelijke registers is opgenomen, omdat
het in verhouding gaat om een heel beperkte groep en deze leraren over het algemeen
niet werkzaam blijven in het onderwijs met alleen een beperkte tweedegraads bevoegdheid.
Veelal behalen ze een eerstegraads bevoegdheid en staan vanaf dat moment als eerstegraads
docent geregistreerd. Uit de evaluatie van de WUR blijkt wel dat studenten aangeven
dat zij tevreden zijn over de begeleiding tijdens de opleiding en in het eerste jaar
na hun opleiding.6
Zij lezen daarnaast dat scholen aangeven dat startende leraren, die alleen een minor
of module hebben gedaan, vakinhoudelijk sterker zijn dan startende leraren met een
hbo-lerarenopleiding met volledige tweedegraads bevoegdheid. Ook lezen de leden dat
het uitgangspunt van de regering bij deze minor/ module is dat dit een opstap is naar
een volledige bevoegdheid. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe kan worden geborgd
dat studenten na deze minor of module een zo licht mogelijk traject hoeven te volgen
voor een volledige eerste of tweedegraads bevoegdheid.
Universiteiten hebben de minor en module inmiddels zo ingericht dat deze inhoudelijk
overeenkomen met onderwijseenheden van in totaal 30 studiepunten uit de universitaire
educatieve master. De student die de module heeft afgerond, ontvangt daarom in beginsel
vrijstellingen voor dat deel van de educatieve master. Deze studenten kunnen daarom,
na afronding van hun vakinhoudelijke master, over het algemeen de educatieve master
in een half jaar afronden. De regering is van mening dat het soepel kunnen doorstuderen
naar een eerstegraads bevoegdheid hiermee voldoende is geborgd.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat de educatieve module én minor
alleen opleidt voor de theoretische mavo (wetstechnisch «het mavo»), de eerste drie
leerjaren van de havo en het vwo en niet voor het vmbo, terwijl afgestudeerden met
een eerstegraads bevoegdheid wel in het gehele voortgezet onderwijs les mogen geven.
Waarom is er niet voor gekozen om de educatieve module en minor ook alvast te laten
opleiden voor onderwijs in de leerjaren van het vmbo-basis en vmbo-kader, zo vragen
deze leden.
De educatieve module is inhoudelijk gelijk aan de educatieve minor die tijdens de
bachelor kan worden gevolgd. De bevoegdheid die eraan is verbonden is daarom ook gelijk.
Bij de invoering van de educatieve minor is er destijds voor gekozen om de bevoegdheid
te beperken, omdat daarmee het opleidingstraject kort kon blijven. Toevoeging van
het hele vmbo zou extra pedagogische en didactische kennis en vaardigheden vereisen
gericht op de doelgroepen in de overige leerwegen in het vmbo. Dit zou betekenen dat
het de studielast van het opleidingstraject meer dan 30 studiepunten zou bedragen.
Het programma zou dan niet meer in de minorruimte (30 studiepunten) passen en dus
minder makkelijk in bachelorprogramma's kunnen worden ingepast.
De leden van de PvdA-fractie nemen kennis van het feit dat ondanks dat de aanwas van
extra studenten via de educatieve module niet groot was, deze aanwas gezien de urgentie
van het lerarentekort positief is en de doelstelling behaald is. Echter, deze leden
zien zich toch genoodzaakt deze beperkte toename van studenten op de lerarenopleiding
te voorzien van een kritische kanttekening. Leraren die in feite het curriculum van
een halve master hebben doorlopen zijn logischerwijs ook minder goed voorbereid op
het uitoefenen van het vak. Het argument dat elke leraar die van een opleiding komt
nog veel te leren heeft, doet daar niets aan af. Zij delen de kritiek vanuit het werkveld
dat de regering te summier ingaat op deze bezwaren rondom de startbekwaamheid. Ziet
de regering manieren om de educatieve module in te zetten als een kennismaking met
het vak en opstap naar behalen van een volwaardige bevoegdheid?
De regering verwijst de leden van de PvdA-fractie voor een antwoord op deze vraag
naar de reactie van de regering in paragraaf 1 op eenzelfde vraag van de leden van
de SP-fractie.
Deelt de regering de mening dat de educatieve module zou moeten dienen als een tijdelijke,
maar geen permanente, deelbevoegdheid, zodat de kwaliteit van onderwijs niet lijdt
onder het aantrekken van meer studenten?
Uit evaluaties blijkt dat schoolleiders vinden dat studenten die een minor of module
hebben afgerond over minder pedagogisch-didactische vaardigheden beschikken dan leraren
die een opleiding tot docent met een tweedegraads bevoegdheid hebben gevolgd.7 Dit is niet verwonderlijk; studenten die een opleiding tot docent met een tweedegraads
bevoegdheid hebben gevolgd, hebben in de vier jaar van hun opleiding meer stagegelopen
en ook meer pedagogische en didactische kennis en vaardigheden opgedaan. In de volledige
eerstegraads lerarenopleiding is in vergelijking met de tweedegraads opleiding echter
extra aandacht voor de theoretische onderbouwing en onderzoeksvaardigheden. Daarnaast
hebben eerstegraads docenten ook nog een vakinhoudelijke master gevolgd. Afgestudeerden
van een volledige universitaire eerstegraads lerarenopleiding geven in onderzoeken
als de loopbaanmonitor of de Nationale Studenten Enquete (NSE) over het algemeen ook
aan dat zij zich minder goed voorbereid voelen op het beroep van leraar dan studenten
die een tweedegraads lerarenopleiding hebben gevolgd. Belangrijk om te noemen is dat
er de afgelopen jaren wel een stijgende trend te zien is in de tevredenheid van afgestudeerden
van de universitaire lerarenopleidingen.8
Hoewel de programma’s van universitaire lerarenopleidingen dus op het aspect van praktische
beroepsvoorbereiding minder hoog worden beoordeeld, voldoen ze volgens de accreditatiepanels
wel aan de geldende bekwaamheidseisen. In de meeste gevallen is een educatieve minor
of module gelijk aan het programma dat studenten van een volledige universitaire lerarenopleiding
volgen. De regering is dan ook niet van mening dat de kwaliteit van het onderwijs
lijdt onder het aantrekken van studenten via een educatieve module of minor. Daarnaast
wil de regering benadrukken dat deze studenten talentvolle academisch opgeleide mensen
zijn met een stevige vakinhoudelijke basis, veelal ook nog in de tekortvakken. Deze
studenten hebben dan ook een directe meerwaarde voor de kwaliteit van het onderwijs.
De regering deelt wel de mening van deze leden, zoals ook eerder aangegeven, dat het
wenselijk is dat studenten die een educatieve module of minor hebben afgerond uiteindelijk
een eerste of tweedegraads bevoegdheid halen. De regering wijst de leden van de PvdA-fractie
in dit kader graag op de in paragraaf 1 opgenomen reactie van de regering op een vergelijkbare
vraag van de SP-fractie.
De leden vrezen bovendien dat wanneer studenten van de educatieve module met minder
startvaardigheid dan startende leraren die een hbo-bachelor voor tweedegraads leraar
hebben gevolgd, in het diepe worden gegooid, zij eerder afhaken en uitstromen, omdat
zij niet goed zijn voorbereid op wat hen te wachten staat. Tevens is er voor startende
leraren, vanwege de hoge werkdruk als gevolg van het lerarentekort, vaak te weinig
begeleiding op school, hetgeen verder bijdraagt aan uitval. Hoe gaat de regering om
met deze risico’s, zo vragen zij.
De regering wil graag benadrukken dat er tot nu toe geen indicaties zijn dat het uitvalspercentage
van deze leraren hoger is dan leraren die geen educatieve module of minor hebben gevolgd.
De eerste indidacties uit de enquête die de Wageningen University & Research (WUR)
heeft uitgevoerd onder afgestudeerden van de educatieve minor en educatieve module
zijn zelfs dat er onder de groep tot nu toe sprake is van een relatief geringe uitval
(respectievelijk 7 en 8% t.o.v. 15% uitval in het eerste jaar bij alle leraren in
het voortgezet onderwijs in 2020).9
De leden van genoemde fractie hebben daarnaast groot begrip voor het verbeteren van
de toegang tot het leraarsvak dat met dit wetsvoorstel wordt beoogd. Ook staan zij
niet negatief tegenover het vinden van nieuwe (tijdelijke) tussenvormen om studenten
voor het vak te enthousiasmeren en hen kennis te laten maken met het leraar-zijn.
Wel vragen zij de regering nogmaals met kritische blik te kijken naar het wetsvoorstel,
opdat de onderwijskwaliteit niet de dupe wordt van de werving van nieuwe leerkrachten.
De educatieve minor en module leveren een belangrijke bijdrage aan het interesseren
van studenten met een universitaire opleiding voor het leraarschap. Deze studenten
hebben qua praktische beroepsvoorbereiding over het algemeen hetzelfde prgramma gevolgd
als studenten van een eerstegraads lerarenopleiding. Daarnaast volgen afgestudeerden
van de minor en module over het algemeen ook de rest van de eerstegraads lerarenopleiding
en bereiken daarmee uiteindelijk hetzelfde niveau als leraren die deze opleiding in
een keer volgen. De regering ziet daarom geen gevaar voor de onderwijskwaliteit en
acht het belang van voldoende goede leerkrachten groot genoeg om deze opleidingsroute
nu blijvend mogelijk te maken. Wel is het van belang dat de betreffende leraren ook
daadwerkelijk de vervolgopleiding gaan doen. Dit geldt voor de module, maar ook voor
de al langer bestaande educatieve minor. De evaluaties laten zien dat dit goed gaat,
maar wellicht kan dit nog beter. Daarom onderzoekt de regering in overleg met de beroepsgroep,
werkgevers en lerarenopleiders in het kader van de Werkagenda de wenselijkheid van
het aanpassen van de beperkte tweedegraads bevoegdheid in samenhang met de aanstaande
herijking van de bekwaamheidseisen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat scholen zorgen hebben geuit over de pedagogische
en didactische bekwaamheid van leraren met een beperkt tweedegraads bevoegdheid die
wordt verkregen bij de afronding van een educatieve module. Voor deze leden is het
belangrijk dat dergelijke zorgen over de afname van het onderwijskwaliteit door de
flexibilisering van de lerarenopleidingen voldoende worden weggenomen alvorens er
wordt overgegaan tot een structurele verankering. Goed onderwijs staat of valt namelijk
met de kwaliteit van de docent. Zij lezen dat dit signaal wordt meegenomen bij een
bredere heroriëntatie op het bevoegdhedenstelsel in het voortgezet onderwijs. Waarom
heeft de regering er niet voor gekozen om de zorgen van de scholen ook mee te nemen
in dit wetsvoorstel? Hoe kan de regering dat alsnog doen, zo vragen zij.
De regering is eveneens van mening dat de invoering van de educatieve module niet
ten koste mag gaan van de kwaliteit van het onderwijs. De regering deelt echter niet
de vrees dat dit voorstel negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van het
onderwijs. De educatieve module leidt – evenals de educatieve minor – op tot een volwaardige
bevoegdheid. Een leraar met een vakbachelor op academisch niveau en een educatieve
module voldoet namelijk aan alle bekwaamheidseisen uit het Besluit bekwaamheidseisen
onderwijspersoneel die gelden voor tweedegraads docenten in het algemeen onderwijs.
Om die reden zijn zij volledig bevoegd om les te geven in het mavo en in de onderbouw
van het havo en vwo. Deze leraren mogen echter geen lesgeven in de andere drie leerwegen
in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, bovenbouw van het havo en vwo, het
praktijkonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Deze volwaardige bevoegdheid
wordt een beperkte tweedegraads bevoegdheid genoemd. De huidige beperkte tweedegraads
bevoegdheid heeft de afgelopen tien jaar niet geleid tot een gevaar voor de onderwijskwaliteit
en er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit (op korte of lange termijn) wel het
geval zal zijn. Wel ziet de regering ruimte voor verbetering en daarom is een verkenning
gestart naar mogelijkheden voor verbetering van de beperkte tweedegraads bevoegdheid
in samenhang met de aanstaande herijking van de bekwaamheidseisen.
Het afwachten van de bredere heroriëntatie zou ertoe geleid hebben dat er vanwege
het aflopen van het experiment geen studenten meer konden worden toegelaten tot de
educatieve module. Gezien het grote tekort aan leraren en de bijdrage die de module
levert aan het opleiden van meer docenten voor het voortgezet onderwijs, in het bijzonder
voor de tekortvakken, heeft de regering ervoor gekozen het aanbieden van de educatieve
module blijvend mogelijk te maken en het experiment te verlengen. Verlenging was alleen
mogelijk indien vóór het aflopen van het experiment een wetsvoorstel was ingediend
bij de Tweede Kamer waarin het experiment wordt omgezet in een wettelijke regeling.
De leden van genoemde fractie vragen daarnaast of de regering kan aangeven op welke
wijze leraren met een beperkte tweedegraads bevoegdheid door hun onderwijsinstelling
worden aangemoedigd om een volledige onderwijsbevoegdheid te halen. Gaat dit ook om
financiële ondersteuning?
In het eindrapport van de evaluatie van het experiment concludeert ResearchNed dat
stimuleren van opscholing niet nodig lijkt, omdat de leraren zelf al voldoende gemotiveerd
zijn om door te studeren. Ondersteuning is volgens de onderzoekers wel gewenst. In
de enquête gaven scholen aan dat ze docenten stimuleren en ondersteunen, maar de onderzoekers
hebben niet verder in kaart gebracht op welke wijze dit gebeurt.10
De universiteiten geven aan dat vakdidactici, mentoren en de scholen tijdens het programma
van de minor en module studenten actief aanmoedigen om door te studeren en aandacht
besteden aan het belang van een eerstegraads bevoegdheid, waarbij ze benadrukken dat
dit studenten extra (theoretische) input en bredere inzetbaarheid oplevert. Hogeronderwijsinstellingen
geven zelf geen financiële ondersteuning. Wel kunnen studenten aanspraak maken op
studiefinanciering of de lerarenbeurs.
Zij vragen hoe de Minister wil monitoren of (voldoende) leraren uiteindelijk toch
een volledige onderwijsbevoegdheid halen en dat het niet blijft bij een vrijblijvende
ambitie.
Deze monitoring vindt in eerste instantie plaats door middel van de reguliere periodieke
monitoring. In het kader van de Integrale Personeelstelling Onderwijs (IPTO) wordt
periodiek eveneens in kaart gebracht hoeveel lesuren verzorgd worden door leraren
met een beperkte tweedegraads bevoegdheid. Tot nu toe is dit aantal zeer beperkt (0,1%).11 Dit geeft geen precies beeld van de doorstroom naar een volledige bevoegdheid, maar
geeft wel voldoende inzicht in de mate waarin leraren met alleen een beperkte tweedegraads
bevoegdheid in het onderwijs werkzaam blijven. De regering zal dit de komende jaren
blijven monitoren en als deze cijfers hier aanleiding toe geven, ook aanvullend onderzoek
doen.
Daarnaast onderzoekt de regering of het op langere termijn mogelijk is om de educatieve
module en educatieve minor op te nemen in landelijke registraties zodat de onderwijscarrière
van deze doelgroep en het rendement van deze opleidingsroute preciezer kunnen worden
gevolgd.
Kwaliteitsborging
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVAO geen zelfstandig oordeel heeft gegeven
over de kwaliteit van de educatieve minoren. Er wordt vanuit gegaan dat de rapporten
uit de vorige visitatierondes genoeg aanleiding geven om niet de twijfelen of de minor
van voldoende kwaliteit is. Deze leden begrijpen niet goed hoe de regering zicht heeft
op de kwaliteit als die niet zelfstandig beoordeeld is. Kan dat toegelicht worden,
zo vragen zij.
De visitatiepanels hebben parallel aan de opleidingsbeoordeling en volgens dezelfde
systematiek ook een oordeel geveld over het eindniveau van de educatieve module en
minor en de mate waarin deze routes de student in staat stellen om te voldoen aan
de bekwaamheidseisen. In hun visitatierapporten schrijven de panels dat de afgestudeerden
voldoen aan de bekwaamheidseisen.12 Dit oordeel over de minor en module en het proces om tot dit oordeel te komen zijn
niet door de NVAO gevalideerd, omdat dit geen onderdeel is van de wettelijke taak
van de NVAO.
2.1.2 Voorstel educatieve module
De leden van de CDA-fractie constateren dat door de route, waarbij universiteiten
meer ruimte kunnen bieden om individuele kennis en vaardigheden van studenten te wegen
bij de afgifte van een verklaring dat voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor leraar
na afronding van de educatieve minor of module, de situatie kan ontstaan dat studenten
meer vakken hebben gevolgd (en succesvol afgerond) dan volgens de verwantschapstabel
beschreven staat, aangezien een student ook deficiënties weg moet werken. Deze leden
willen graag weten hoe de opgedane kennis en vaardigheden, die leiden tot een bevoegdheid,
op dat moment vastgelegd wordt en hoe ervoor gezorgd wordt dat dit over bijvoorbeeld
30 jaar nog herkenbaar is. Moeten bijvoorbeeld op getuigschriften alle gevolgde vakken
worden opgenomen of een specifieke vermelding naar een bevoegdheid? Kan hierbij tevens
aangegeven worden hoe bevoegdheden op getuigschriften vermeld worden bij andere trajecten
die opleiden voor het leraarschap, zo vragen zij.
De universiteit dient op het bachelordiploma dan wel het certificaat voor de module
te vermelden aan welke set van bekwaamheidseisen is voldaan en welke vakken dit betreft.
De (onafhankelijke) examencommissie van de lerarenopleiding is hiervoor verantwoordelijk.
Voor de vakinhoudelijke aspecten gebeurt dat in samenwerking met de examencommissie
van de betreffende vakinhoudelijke opleidingen. Deze systematiek is gelijk aan de
systematiek bij de reguliere eerstegraads en tweedegraads opleidingen.
2.2 Verwantschapstabel educatieve module
Het valt de leden van de SGP-fractie op dat in de verwantschapstabel grote opleidingen
als rechtsgeleerdheid niet voorkomen, terwijl het curriculum van die opleidingen veel
onderdelen bevat die de vraag rechtvaardigen of deze opleiding bijvoorbeeld voldoende
is om leraar maatschappijleer in de onderbouw te worden. Ook specifieke afstudeerrichtingen
als rechtsfilosofie worden in de tabel kennelijk niet als toereikend beschouwd om
in de onderbouw vakken als filosofie te geven. Ten aanzien van de studie geschiedenis
valt op dat deze enkel kwalificeert voor leraar geschiedenis, terwijl ook hier de
vraag gesteld kan worden of niet meer domeinen in beeld kunnen komen, zoals maatschappijleer.
Deze leden vragen een reactie op de genoemde voorbeelden.
In de huidige systematiek is het alleen mogelijk om een minor of module te volgen
als de opleiding altijd volledig aansluit op een schoolvak. Studenten van vooropleidingen
die bijvoorbeeld 80% of 95% aansluiten kunnen geen bevoegdheid verkrijgen via een
educatieve minor of module. Het voorliggende wetsvoorstel verruimt wel de mogelijkheden
voor universiteiten om deze studenten op individuele basis toe te laten als zij bijvoorbeeld
aanvullende vakken hebben gedaan waarmee ze de ontbrekende onderdelen alsnog dekken.
Opleidingen worden opgenomen in de verwantschapstabel op voordracht van de universiteiten.
Aan deze voordracht gaat een onderzoek door de universiteiten vooraf, waarbij ook
de relevante vakverenigingen worden geconsulteerd. Met betrekking tot het specifieke
voorbeeld dat de leden van de SGP benoemen, geven de universiteiten aan dat met de
komst van het examenvak Maatschappijwetenschappen de eisen voor de vakkennis ook aangescherpt
zijn (o.a. sociaalwetenschappelijke onderzoeksvaardigheden zijn nu verplicht). Mede
hierdoor is er geen volledige aansluiting tussen het schoolvak en de genoemde opleidingen.
Verruiming van de toelatingsmogelijkheden geeft wel ruimte om ook op individuele basis
andere vooropleidingen, zoals rechten en geschiedenis, met daarin voldoende sociaalwetenschappelijke
onderdelen toe te kunnen laten. Tegelijkertijd is Maatschappijleer/Maatschappijwetenschappen
geen tekortvak en is het vooral een vak dat in de bovenbouw wordt gegeven. De regering
ziet daarom geen knelpunt rondom toelating tot de educatieve module bij dit specifieke
schoolvak en dus ook geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen, zoals een
specifiek schakelprogramma.
Eveneens vragen zij of het voorgestelde artikel 7.24a, eerste lid, onderdeel b, erop
ziet studenten uit deze opleidingen alsnog op basis van maatwerk toe te laten.
Het voorgestelde artikel 7.24a, eerste lid, onderdeel b, van de WHW, geeft de universiteit
de mogelijkheid studenten toe te laten die op een andere wijze aantonen te beschikken
over een bachelorniveau, bijvoorbeeld op basis van een oud of buitenlands diploma.
Zij vragen of niet een meer generieke regeling mogelijk is die op voorhand houvast
biedt voor degenen die zich oriënteren op een baan in het onderwijs en die daarvoor
een educatieve module in gedachten hebben.
De verwantschapstabel biedt een generieke regeling voor de meest voorkomende gevallen.
Omdat deze generieke regeling geen rekening kan houden met individuele opleidingspaden
van studenten, krijgt de universiteit met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om in die
gevallen de individuele opleidingsroute van een student te wegen bij de beoordeling
van de vakbekwaamheid.
3. Gevolgen (met uitzondering van financiële gevolgen)
3.1 Gevolgen voor het doenvermogen
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten welke financiële
mogelijkheden er zijn voor werkenden die een baan in het onderwijs overwegen en die
daarvoor een educatieve module overwegen.
Studenten van de educatieve module staan ingeschreven bij een reguliere bacheloropleiding
en kunnen, indien zij voldoen aan de voorwaarden, aanspraak maken op studiefinanciering.
Studenten die niet (meer) in aanmerking komen voor reguliere studiefinanciering –
bijvoorbeeld deeltijdstudenten of studenten van 30 jaar of ouder – kunnen het levenlanglerenkrediet
aanvragen. Dit is een lening ter hoogte van het te betalen collegegeld, met een maximum
van vijf keer het wettelijk collegegeld. Studenten die de educatieve module volgen,
betalen een vergoeding die gelijk is aan de helft van het wettelijk collegegeld. Bij
sommige instellingen is het mogelijk de module in deeltijd te volgen naast een betaalde
baan.
Voor mensen die een baan in het onderwijs overwegen, en zich daarvoor moeten omscholen,
zijn verschillende regelingen en subsidies beschikbaar. Zo kan de subsidie korte scholingstrajecten
voor het voorgezet onderwijs ook voor de educatieve module worden ingezet.
In hoeverre kan het nuttig zijn om zoveel mogelijk doelgroepen effectief te bereiken
en om een specifieke subsidie beschikbaar te stellen voor het volgen van een educatieve
module? Immers, de werkgever van deze werknemers zal doorgaans onvoldoende prikkel
hebben om deze werknemer (financieel) te ondersteunen om een overgang naar het onderwijs
te maken of de zelfstandige zal gedurende een half jaar een aanmerkelijk verlies aan
inkomsten hebben. Op welke wijze kan dit halfjaar adequaat worden overbrugd, zo vragen
deze leden.
Bij sommige instellingen is het mogelijk de module in deeltijd te volgen. Hierdoor
kunnen studenten educatieve module (in deeltijd) blijven werken. Deeltijdstudenten
kunnen in aanmerking komen voor het levenlanglerenkrediet, waarmee in een deel van
de (studie)kosten kan worden voorzien.
De regering onderzoekt momenteel, mede naar aanleiding van de motie Maatoug/ Kathmann
de mogelijkheid om werkenden die zich willen omscholen naar cruciale tekortsectoren
verder te ondersteunen.13
3.2 Gevolgen voor de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen voor leraren
De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over hoe de bekwaamheid van studenten met
een minor of educatieve module zich verhoudt tot de eisen zoals deze zijn vastgesteld
in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel. Aangezien deze vorm van deelbevoegdheid
een nieuwe is, vragen zij de regering hier nogmaals en in groter detail op te reflecteren.
De regering wil benadrukken dat de beperkte tweedegraads bevoegdheid geen nieuwe bevoegdheid
is. De bevoegdheid bestaat al ruim tien jaar, sinds de wettelijke verankering van
de educatieve minor (een educatieve module die tijdens de bacheloropleiding kan worden
gevolgd). In het nader rapport bij het advies van de Raad van State bij die wet, heeft
de regering reeds aangegeven dat voor een tweedegraads bevoegdheid voldaan moet worden
aan alle bekwaamheidseisen van het tweedegraadsgebied, maar toegesneden op het geven
van het onderwijs in de onderbouw van havo en vwo en de theoretische leerweg in het
vmbo (mavo).14
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat zowel de Raad van State als de
AOb kritiek heeft op de beperkte onderbouwing inzake het voldoen aan de bekwaamheidseisen
die geformuleerd zijn in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel. Ook voor
deze leden is onvoldoende onderbouwd hoe leraren met een beperkte tweedegraads bevoegdheid
voldoen aan bekwaamheidseisen die geformuleerd zijn in voornoemd besluit. Zij vragen
of de regering dit nader kan toelichten.
De regering verwijst deze leden naar haar reactie op de vorige vraag.
4. Uitvoering
4.1 Educatieve module
Vooropleidingseisen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het instellingsbestuur naast het bezit
van de graad bachelor of master aanvullende eisen kan stellen bij het volgen van een
educatieve module. Kan de regering toelichten wat voor soort aanvullende eisen dit
kunnen zijn, zo vragen deze leden.
Met deze bepaling wordt aangesloten bij de systematiek van de eerstegraads lerarenopleiding.
Net als bij deze masteropleiding heeft de universiteit de mogelijkheid om bijvoorbeeld
studenten te weigeren die niet voldoen aan de vakinhoudelijke verwantschapseisen en
daardoor de module nooit met een bevoegdheid zullen kunnen afronden.
Inschrijving en vergoeding
De leden van de SGP-fractie vragen hoe wordt bepaald in welke reguliere bacheloropleiding
de student moet worden ingeschreven. Verschilt de inhoud van de educatieve module,
die gericht is op het werven van algemene pedagogisch-didactische vaardigheden, dermate
dat inschrijving in afzonderlijke opleidingen nodig is?
Hoewel de inhoud van de educatieve module per vak een andere inkleuring kan krijgen,
is de inschrijving bij de verwante bachelor met name van belang voor de uiteindelijke
bevoegdheid. De bevoegdheid wordt afgegeven op basis van het totaal van de educatieve
minor of module én de gevolgde vakbachelor.15 Om zo goed mogelijke aansluiting te hebben op het gevolgde programma door de student
en de expertise van de betreffende examencommissie die de bevoegdheid moet afgeven,
is ervoor gekozen de inschrijving te koppelen aan de bachelor die de student eerder
heeft gevolgd of vakinhoudelijk het meest daaraan verwant is.
De leden vragen bovendien of de regering kan toelichten waarom het logisch is om de
student voor een reguliere opleiding in te schrijven, terwijl op voorhand duidelijk
is dat het onderwijs slechts een zeer beperkt en specifiek gedeelte betreft.
Door de inschrijving voor een bacheloropleiding is automatisch het regime van de WHW
en de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) van toepassing, waardoor de vakinhoudelijke
toets door de examencommissie eenvoudiger is geborgd en de student recht heeft op
studiefinanciering. Het creëren van een aparte extra opleiding, en de bijkomende rechten
en plichten in de WHW, maakt de regelgeving onnodig complex.
4.2 Verwantschapstabel
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat op allerlei plaatsen
wordt gezocht naar individueel maatwerk ten aanzien van vergelijkbare vooropleidingen,
terwijl meer generiek scenario’s en schema’s gehanteerd zouden kunnen worden die voor
groepen studenten gelden en die de rechtszekerheid dienen.
De generieke regels in de verwantschapstabel zijn in principe leidend voor de afgifte
van bevoegdheden. Deze verwantschapstabel kan zo nodig twee keer per jaar worden aangepast.
Alleen in individuele gevallen die niet kunnen worden ondervangen in de verwantschapstabel,
krijgt de instelling de mogelijkheid om de vakinhoudelijke verwantschap ook individueel
te toetsen. Dit gaat bijvoorbeeld om studenten die op basis van hun vooropleiding
een paar vakinhoudelijke aspecten missen, maar door extra keuzevakken alsnog voldoen
aan de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen.
Is het met het oog op de overzichtelijkheid verstandig om de landelijke afspraken
die instellingen maken als afzonderlijk kader te hanteren in plaats van ze zoveel
mogelijk te integreren in de verwantschapstabel?
De landelijke afspraken over welke vooropleiding aansluit op welke bevoegdheid zijn
vervat in de verwantschapstabel. Voor de individuele toetsing worden vooral meer procesmatige
afspraken gemaakt. In de uitwerking van de bijbehorende ministeriële regeling wordt
ook gekeken welke regels hierover in de regeling moeten worden opgenomen om de rechtszekerheid
voor studenten te borgen.
Wordt na aanvaarding van het wetsvoorstel ook een integrale heroverweging van de verwantschapstabel
uitgevoerd, waarbij de afspraken van de instellingen kunnen worden betrokken, zo vragen
deze leden.
Op dit moment is er nog geen structurele, periodieke evaluatie van het werken met
de verwantschapstabel. De gezamenlijke universitaire lerarenopleidingen zijn voornemens
dit mee te nemen bij het verder uitwerken van de procedureafspraken voor de toetsing
van individuele opleidingspaden in aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Zij zullen vervolgens zo nodig voorstellen doen voor aanpassing van de verwantschapstabel,
die twee keer per jaar kan worden herzien. Ook de vakverenigingen worden daarbij geconsulteerd.
4.3 Verbreding recht op studiefinanciering hbo-lerarenopleidingen
De leden van de D66-fractie constateren dat de wetswijziging het recht op studiefinanciering
voor hbo-lerarenopleidingen verbreedt. Deze leden moedigen deze ontwikkeling aan en
denken dat dit meer studenten zal aantrekken. Welke mogelijkheden ziet de regering
om deelname aan de educatieve module voor studenten nog aantrekkelijker te maken?
Voor studenten is de educatieve module zo ingericht dat zij een voordeel genieten
als zij ervoor kiezen om – na afronding – ook een educatieve master te volgen. Zij
krijgen in dat geval namelijk een vrijstelling van dertig studiepunten. Ook kunnen
studenten eventueel worden gestimuleerd om een bijbaan in het onderwijs te nemen,
bijvoorbeeld via het PAL initiatief (persoonlijk assistent van de leraar). Zo kan
gelijk relevante werkervaring worden opgedaan.
Hoe kijkt de regering aan tegen het bekostigen van de module?
Het huidige stelsel voor bekostigd hoger onderwijs kent geen modules, alleen diplomagerichte
opleidingen. Modules kunnen in het huidige stelsel dan ook niet los worden bekostigd.
Dit hoeft voor de instellingen echter geen probleem te zijn. Studenten die de educatieve
module met succes hebben afgerond en zich – al of niet na enige tijd als leraar te
hebben gewerkt – inschrijven voor een eenjarige of tweejarige universitaire educatieve
master krijgen 30 studiepunten vrijstelling. De instelling ontvangt voor deze student
evenwel voor een heel jaar bekostiging, zodat de module indirect toch wordt bekostigd.
Hiermee bestaat er een extra prikkel voor universiteiten om studenten te stimuleren
om door te studeren.
Hoe kijkt de regering aan tegen het verbreden van studiefinanciering voor de module?
Studenten van de educatieve module staan ingeschreven bij een reguliere bacheloropleiding.
Daarmee kunnen zij aanspraak maken op studiefinanciering, indien zij aan de voorwaarden
voor studiefinanciering voldoen. Voor studenten die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering,
is er het levenlanglerenkrediet. Dit is een lening ter hoogte van het te betalen collegegeld,
met een maximum van vijf keer het wettelijk collegegeld. De regering ziet dan ook
geen reden om voor studenten van de educatieve module een verbreding van de studiefinanciering
te regelen.
Is het mogelijk om de module en de kopopleiding voor studenten vrijgesteld van collegegeld
aan te bieden, zo vragen zij.
Inschrijving voor een educatieve module is per definitie een inschrijving waarbij
de student reeds in het bezit is van een graad, waardoor – indien de collegegeldsystematiek
gevolgd zou worden – instellingscollegegeld verschuldigd zou zijn. Er is voor gekozen
– in lijn met het experiment – om in dit geval, net als bij de premaster, een vergoeding te vragen voor de deelname aan de educatieve module. In artikel 7.49b WHW wordt de
hoogte daarvan gereguleerd. Voorgesteld wordt om de vergoeding die universiteiten
kunnen vragen voor de module te maximeren op een tarief dat gelijk is aan het wettelijk
collegegeld. Voor het programma van 30 studiepunten kan een universiteit dan maximaal
een vergoeding vragen ter hoogte van de helft van het wettelijk collegegeld.
Het gratis aanbieden van de educatieve module en de kopopleidingen vindt het kabinet
niet wenselijk en zou een precedentwerking kunnen hebben richting andere tekortsectoren.
5. Consultatie
5.1 Internetconsultatie
Beperkte duur van de educatieve module
De leden van de D66-fractie constateren dat de AOb en verschillende lerarenopleiders
en leraren in de internetconsultatie aangeven dat de bestaande minor te kort is om
goed les te kunnen geven. Deze leden begrijpen die zorg. Tegelijkertijd geloven zij
dat deze wetswijziging kan bijdragen aan het oplossen van het lerarentekort. Welke
mogelijkheden ziet de regering om de kwaliteit van de leraren die de kopopleiding,
minor en onderwijsmodule hebben gevolgd aanvullend te waarborgen of te monitoren?
De norm voor de toegang tot het beroep van leraar wordt geformuleerd in de bekwaamheidseisen.
In de accreditatie wordt beoordeeld of de opleiding de student voldoende in staat
stelt om aan de geldende beroepsvereisten, zoals de bekwaamheidseisen, te voldoen.
Als er scherpere eisen gesteld moeten worden aan het startniveau van leraren, zou
dat zijn neerslag moeten vinden in de bekwaamheidseisen. De beroepsgroep formuleert
een voorstel voor deze bekwaamheidseisen en heeft daarmee de mogelijkheid om hiertoe
het initiatief te nemen. In het kader van de Werkagenda voert de regering het gesprek
met de beroepsgroep, werkgevers en opleidingen over de wenselijkheid van een aanpassing
van de beperkte tweedegraads bevoegdheid in samenhang met de aanstaande herijking
van de bekwaamheidseisen.
Is de regering voornemens de effecten van de wetswijziging te evalueren, zo vragen
zij.
De effecten van deze wetswijziging worden meegenomen in de reguliere onderzoeken en
evaluaties die worden uitgevoerd in het kader van het lerarenbeleid en het lerarentekort.
Uitval
De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitval van leraren die middels een educatieve
minor of module zijn opgeleid tot nu toe relatief gering is. Deze leden vragen of
de regering van plan is om deze uitval te blijven monitoren om zo een goed beeld van
de uitval op lange termijn te krijgen op basis van een groter aantal afstudeerders.
De effecten van deze wetswijziging worden meegenomen in de reguliere onderzoeken en
evaluaties die worden uitgevoerd in het kader van het lerarenbeleid en het lerarentekort.
Is de regering ook van plan te monitoren hoeveel van deze leraren uiteindelijk een
eerstegraads bevoegdheid behalen, zo vragen zij.
De regering verwijst de leden van de VVD-fractie voor een antwoord op deze vraag naar
de reactie van de regering in paragraaf 2.1.1 op eenzelfde vraag van de leden van
de GroenLinks-fractie.
5.2 Uitvoeringstoetsen (DUO, Inspectie)
DUO
De leden van de VVD-fractie lezen dat DUO heeft gewezen op een uitvoeringsprobleem,
waarbij de module niet past in de bestaande systematiek van het levenlanglerenkrediet
en het collegegeldkrediet. Hierbij verwacht de regering dat dit in de praktijk niet
tot problemen hoeft te leiden, gelet op de aard van de doelgroep. Wanneer dit in een
individueel geval wel tot problemen leidt, acht de regering het opportuun om dit via
een hardheidsclausule op te lossen. De Raad van State is echter van mening dat de
hardheidsclausule is bedoeld voor onvoorziene omstandigheden. Deze leden vragen hoe
de regering omgaat met deze constatering. Ook lijkt het niet dat op korte termijn
een oplossing kan worden gevonden die zowel doelmatig als effectief is. Gaat de regering
de hardheidsclausule als oplossing blijven hanteren? Op welke termijn denkt de regering
met een andere oplossing te komen, zo vragen zij.
De regering onderschrijft de constatering van de Raad van State. In de afgelopen periode
is daarom gezocht naar een andere, passende oplossing. DUO onderzoekt momenteel of
het uitvoeringstechnisch mogelijk is om een aparte voorziening in de WSF 2000 op te
nemen. De betreffende studenten hoeven dan geen beroep meer te doen op de hardheidsclausule.
De uitvoerbaarheidstoets op een daartoe strekkende nota van wijziging is naar verwachting
binnen enkele weken gereed. De voorgestelde oplossing maakt het op wetsniveau kenbaar
dat studenten een aanvraag kunnen indienen wanneer
het levenlanglerenkrediet of collegegeldkrediet dat zij zullen, of hebben ontvangen,
minder hoog is dan de vergoeding die zij voor het volgen van de educatieve module
dienen te betalen zodat het resterende bedrag alsnog (handmatig) kan worden uitbetaald,
en dient daarmee de rechtszekerheid.
Gelet op de bijdrage die het wetsvoorstel educatieve module beoogt te leveren aan
het bestrijden van het lerarentekort, wil de regering tijdige inwerkingtreding van
het wetsvoorstel niet in gevaar brengen. Als het tijdpad van de wetsbehandeling dit
toelaat zonder risico’s voor de inwerkingtredingsdatum, zal de regering daarom, zodra
is gebleken dat de voorgedragen wijziging uitvoerbaar is, een nota van wijziging op
het voorliggende wetsvoorstel indienen. In het onverhoopte geval dat dit niet mogelijk
is zal de bovengenoemde oplossing zo spoedig mogelijk in een ander wetstraject worden
meegenomen. Naast voorgenoemde oplossing wordt ook gezocht naar een oplossing voor
de lange termijn zodat studenten zelf geen melding meer hoeven te maken. Daarvoor
moeten zowel het juridisch kader als de consequenties voor de uitvoering worden bezien.
Vanwege de (mogelijke) wetswijziging, en de huidige optelsom van beleidsmatige wensen
die uitgevoerd dienen te worden door DUO, verwacht de regering deze oplossing niet
voor 2026.
De leden van de D66-fractie lezen dat de educatieve module niet past in de systematiek
van het levenlangleren- en het collegegeldkrediet, omdat bij berekening en uitbetaling
daarvan wordt uitgegaan van een verdeling over twaalf maanden. DUO moet daaraan in
individuele gevallen door de toepassing van de hardheidsclausule op aanvraag tegemoetkomen.
Deze leden zien hierin een risico. Hoe waarborgt de regering de rechtszekerheid voor
studenten? Hoe zorgt de regering ervoor dat studenten weten dat ze hier recht op hebben,
zo vragen zij.
De regering erkent dit risico. Daarom wordt momenteel onderzocht hoe dit spoedig kan
worden opgelost, zoals hierboven in reactie op de vraag van de VVD-fractie aangegeven.
In het onverhoopte geval dat het niet mogelijk is om de geconstateerde problematiek
binnen dit wetstraject op te lossen, zal de hardheidsclausule worden toegepast zodat
studenten die te weinig aangevraagd krediet hebben ontvangen, alsnog het bedrag waar
zij recht op hebben ontvangen indien zij dit aangeven bij DUO. Studenten die een educatieve
module volgen zullen hierover actief worden geïnformeerd.
Inspectie van het Onderwijs
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het komt dat de Inspectie van het Onderwijs
de geruststellende constateringen, die de regering vermeldt als het gaat om de kwaliteit
van de educatieve minor en module, niet direct overneemt en waarom de inspectie de
gegevens die de regering aanvoert als het gaat om doorstroom naar eerstegraads bevoegdheden
kennelijk anders weegt.
De Inspectie geeft in de uitvoeringstoets aan dat ze risico's ziet bij de constructie
waarmee in 2010 de bevoegdheid voor de educatieve minor is geregeld. De Inspectie
uit daarbij met name zorgen over de in haar ogen onduidelijke koppeling met de bekwaamheidseisen
waardoor het niet mogelijk is om de kwaliteit van de minor (en dus ook van de module)
goed te bewaken. De regering heeft echter, mede op basis van de evaluaties van de
educatieve module en minor, geen signalen dat de onderwijskwaliteit onder druk staat.
Toch zijn de signalen van de Inspectie en de signalen uit de internetconsultatie voldoende
aanleiding om te kijken hoe het nog beter kan. De regering onderzoekt in overleg met
de beroepsgroep, werkgevers en lerarenopleiders in het kader van de Werkagenda «Samen
voor het beste onderwijs» de wenselijkheid van het verbeteren van de beperkte tweedegraads
bevoegdheid in samenhang met de aanstaande herijking van de bekwaamheidseisen. In
het najaar van 2023 wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
6. Overgangsrecht en beoogde inwerkingtreding
De leden van de CDA-fractie geven aan dat al langere tijd bekend was dat het experiment
educatieve module op 1 juli 2022 afliep. De leden vragen wat de reden is dat het wetsvoorstel
om de educatieve module te verankeren pas in juni 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd,
zodat de wet pas per 1 september 2023 in werking kan treden.
Naar aanleiding van het advies «Ruim Baan voor Leraren» van de Onderwijsraad, is de
Commissie Zevenbergen gevraagd een voorstel te doen voor een nieuwe structuur van
bevoegdheden en lerarenopleidingen. Omdat dit ook grote gevolgen zou kunnen hebben
voor de inrichting van de educatieve minor en module, heeft de regering de commissie
gevraagd ook de wenselijkheid van aanpassing van de bevoegdheid voor de educatieve
minor en module mee te nemen in haar advies en daarbij het evaluatierapport mee te
nemen dat begin 2021 is opgeleverd. De Commissie Zevenbergen heeft begin 2021 voortijdig
haar werkzaamheden beëindigd. Hierdoor ontstond een nieuwe situatie en moest opnieuw
bezien worden hoe een oplossing gevonden kon worden voor de meest urgente vraagstukken
in het bevoegdhedenstelsel die zich vooral afspelen rond het tweedegraads gebied.
Nog steeds was hierbij de vraag welke gevolgen eventuele oplossingen voor deze knelpunten
zouden hebben op de educatieve minor en module.
In april 2022 is vervolgens het onderwijsakkoord «Samen voor het beste onderwijs»
afgesloten. Hierbij is ook afgesproken dat de partijen in het onderwijs via een Werkagenda
gezamenlijk werken aan een aantal urgente knelpunten in het bevoegdhedenstelsel. Met
deze werkagenda wordt ingezet op het versterken van de doorgaande ontwikkeling van
leraren. Het onderzoek naar de wenselijkheid van een verbetering van de bevoegdheid
voor de educatieve module en minor heeft een sterke inhoudelijke samenhang met en
afhankelijkheid van de vraagstukken die in het kader van de Werkagenda worden opgepakt.
In het kader van de werkagenda «Samen voor het beste onderwijs» wordt ook gekeken
naar de herijking van de bekwaamheidseisen waarvoor de lerarenorganisaties gezamenlijk
een advies uitbrengen. Hierbij wordt ook bezien of de indeling van het tweedegraads
bekwaamheidsgebied aanpassing behoeft en of er in de bekwaamheidseisen een sterker
onderscheid gemaakt moet worden tussen de bekwaamheid van startende en ervaren docenten.
De ontwikkelingen rondom de herijking van de bekwaamheidseisen zijn bepalend voor
de vraag of en welke aanpassingen er wenselijk zijn voor de specifieke bevoegdheid
van de minor en module. Gezien deze afhankelijkheid is er in overleg met de betrokken
onderwijspartners voor gekozen om eventuele verbeteringen aan de bevoegdheid van de
educatieve minor en module te verkennen in samenhang met de herijking van de bekwaamheidseisen
en de bredere optimalisering van het bevoegdhedenstelsel zoals ook vastgelegd in de
eerdergenoemde werkagenda. Ongeacht de uitkomst van dit traject wil de regering het
in ieder geval mogelijk maken voor universiteiten om de educatieve module aan te bieden
aan studenten. In beginsel zou het de voorkeur hebben van de regering om de inbedding
van het opleidingstraject in één wetsvoorstel te regelen met andere aanpassingen die
nodig zijn op het gebied van bevoegdheden en lerarenopleidingen in het kader van de
Werkagenda. Het experiment met de educatieve module liep echter al af per juli 2022.
Om te voorkomen dat de module na juli 2022 niet meer aangeboden kon worden en daardoor
minder studenten zouden kunnen worden opgeleid voor het leraarschap, heeft de regering
er in het najaar van 2021 voor gekozen om de bredere discussie over de verbetering
van de bevoegdheid niet af te wachten en een wetsvoorstel in te dienen waarmee het
aanbieden van de opleidingsmodule na de bachelor blijvend mogelijk gemaakt wordt.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 1.1 WHW)
Op de leden van de SGP-fractie komt het wat gekunsteld over om de educatieve module
te definiëren als het deel van een reguliere bacheloropleiding, terwijl duidelijk is dat het juist gaat om een zeer beperkt opleidingstraject
dat na afronding van een reguliere bacheloropleiding wordt gevolgd. Noopt de inhoudelijke
samenhang en kwaliteitsborging in de praktijk werkelijk tot het positioneren van de
module als onderdeel van een reguliere opleiding of is het juridisch ook mogelijk
om de module een eigenstandige positionering te geven, zo vragen deze leden.
Door de inschrijving voor een bacheloropleiding is automatisch het regime van de WHW
en de WSF 2000 van toepassing, waardoor de vakinhoudelijke toets door de examencommissie
eenvoudiger is geborgd en de student recht heeft op studiefinanciering. Het creëren
van een aparte extra opleiding, en de bijkomende rechten en plichten in de WHW, maakt
de regelgeving onnodig complex.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, In overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Vergissing |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Tegen | |
SP | 9 | Tegen | |
GroenLinks | 8 | Tegen | |
PvdD | 6 | Voor | Vergissing |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | Vergissing |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Tegen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.