Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs (Kamerstuk 31293-655)
2023D01215 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 21 november 2022 inzake de voortgang van
het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 655).
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de PVV-fractie
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming de brief «Voortgang Masterplan basisvaardigheden»
gelezen en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er concrete beheersingsniveaus voor
basisvaardigheden vastgesteld gaan worden en dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
inspectie) daar toezicht op gaat houden. Zij lezen dat de kerndoelen in 2023 vastgesteld
worden en vragen wanneer in 2023 dit gaat plaatsvinden. Zijn daarnaast de benodigde
pilotscholen al gevonden? Zo ja, hoe zijn deze geselecteerd? Ook vragen zij of dit
een representatieve groep is of dat juist zwakke scholen zijn gekozen om straks snel
met het nieuwe curriculum aan de slag te gaan.
De voornoemde leden zijn het eens met de Minister dat meer specifiek inzicht in de
beheersing van basisvaardigheden noodzakelijk is. Zij vragen of het mogelijk is om
de indicatoren van de implementatiemonitor straks weer te geven in een online publiekelijk
toegankelijk dashboard. De leden lezen dat er 20 miljoen euro wordt uitgetrokken voor
verplichte deelname aan peilingonderzoeken. Kan de Minister uitsplitsen waar dit geld
precies aan besteed wordt? De leden lezen eveneens dat het voor middelbare scholen
verplicht wordt om een leerlingvolgsysteem te gebruiken. Hoeveel middelbare scholen
gebruiken nu geen leerlingvolgsysteem? Wat voor scholen betreft dit? De leden vragen
daarnaast of het monitoren van basisvaardigheden voldoende mogelijk is, nu eerder
geconstateerd is dat bijvoorbeeld de doorstroomtoetsen niet voldoende vergelijkbaar
zijn. Ook vragen zij of de slechte vergelijkbaarheid van doorstroomtoetsen nog steeds
een probleem is.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een doorlopende inzet op basisvaardigheden
essentieel is, maar alleen duurzaam is indien deze focus onderdeel wordt gemaakt van
de schoolcultuur. Welke stappen neemt de Minister om die schoolcultuur te faciliteren
of te organiseren en gaat de Minister aan de slag met het verankeren van de basisvaardigheden
in de curricula van alle vakken, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de VVD-fractie concluderen dat verbetering van basisvaardigheden begint
bij het goed uitrusten van leraren. Leraren staan immers aan de basis van goed onderwijs.
De leden vragen of de Minister al inzicht heeft hoe de extra beschikbare uren voor
professionalisering van leraren besteed worden en hoe het effect van deze extra beschikbare
uren wordt gemeten? De leden zijn bezorgd over de conclusie van de Onderwijsraad dat
veel leraren niet startbekwaam zijn na afronding van de lerarenopleiding voor het
aanleren van de basisvaardigheden. Deelt de Minister die zorgen? Hoe kijkt de Minister
naar de aanbeveling van de Onderwijsraad om een centrale eindtoets op de lerarenopleiding
in te voeren? De leden vragen hoe landelijk vastgestelde carrièrepaden onderdeel gaan
worden van het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de financiering van het Masterplan basisvaardigheden
aansluit op het Nationaal Programma Onderwijs, zodat interventies kunnen doorlopen.
De leden zien het risico dat brede en meer ongerichte interventies om achterstanden
weg te werken nu eveneens worden ingezet om een specifieker probleem, namelijk afnemende
beheersing van basisvaardigheden, op te lossen. Ziet de Minister dit risico ook? Zo
ja, hoe wil de Minister dit gaan voorkomen? De leden constateren dat structurele financiering
pas in 2025 of 2026 kan worden ingevoerd, omdat de benodigde data voor de indicator
drie jaar lang verzameld moet worden. De leden zijn van mening dat een overbruggingsperiode
van drie jaar lang is. Is het niet mogelijk om data van de afgelopen drie jaar te
verzamelen? Of, indien het corona-effect dit verhindert, data van de jaren voorafgaand
aan de coronapandemie? Zij vragen of de Minister een financiële paragraaf kan toevoegen
waarin hij uiteenzet hoe hij de 1 miljard euro die structureel beschikbaar komt voor
het Masterplan wil gaan inzetten.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de basisteams van start zijn gegaan en
vinden dat goed nieuws, maar hebben tegelijkertijd nog enkele vragen. Hoe wordt het
effect en de doelmatigheid van de inzet van basisteams gemeten? Hoe ziet zo'n basisteam
er concreet uit? Kan de Minister enkele voorbeelden geven van de samenstelling van
zo'n basisteam? Hoeveel mensen zijn aangenomen voor de basisteams? Daarnaast lezen
de leden dat ondersteuningstrajecten samengevoegd gaan worden. Welke trajecten en
programma's betreft dit? De Minister wil stappen zetten om de ondersteuningsstructuur
voor alle scholen beschikbaar te maken. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over deze
stappen?
De leden vragen ten slotte waarom er voor het periodieke advies van de Onderwijsraad
over het curriculumonderhoud een termijn van tien jaar is gekozen? Tot slot vragen
zij wat het gevolg zou zijn van een kortere termijn.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerstukken ten behoeve van
het schriftelijk overleg Voortgang Masterplan basisvaardigheden voor het funderend
onderwijs. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij de Minister willen
voorleggen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat elk kind
goed leert lezen, rekenen en schrijven, zodat elk kind die gelijke kansen heeft op
een mooie toekomst en goed kan meekomen in de samenleving. Deze leden zijn positief
over de beloftes en toezeggingen van de Minister om tot duurzame verbetering te komen
in het kader van basisvaardigheden. Echter zij hebben ook een aantal vragen over de
inzet van de Minister. Zo lezen deze leden dat de huidige kerndoelen voor de Nederlandse
taal en rekenen/wiskunde concreter worden gemaakt en in 2023 worden opgeleverd. Klopt
het dat dit betekent dat de kerndoelen taal en rekenen/wiskunde inclusief referentieniveaus
worden herzien, waarbij de referentieniveaus als beheersingsdoelen voor taal en rekenen
fungeren? Gaat dit over zowel het primair onderwijs als de onderbouw van het voortgezet
onderwijs? Deze leden lezen daarnaast dat de Minister stelt dat vanaf schooljaar 2023/2024
door pilotscholen wordt gewerkt met de herziening, waarna het formele curriculum voor
basisvaardigheden wordt vastgelegd in wet- en regelgeving voor alle scholen. Om deze
toezegging waar te maken zal de genoemde oplevering van concretere kerndoelen (aanbods-en
beheersingsdoelen) voor aanvang schooljaar 2023/2024 moeten plaatsvinden. Is de Minister
van mening dat die opleveringstermijn haalbaar is? Zij vernemen daarnaast dat in eerste
instantie een tussenbalans in januari 2023 was aangekondigd door de Minister, maar
dat deze inmiddels is verschoven naar voorjaar 2023. Is er op dit moment vertraging
in het bijstellingsproces kerndoelen taal en rekenen? Kan de Minister bevestigen dat
geen start wordt gemaakt met verdere herzieningen van andere vakken tot de herziening
van de kerndoelen taal en rekenen voldoende en significante voortgang heeft geboekt?
Zij constateren dat vanaf schooljaar 2023/2024 de eindtoets in het po1 een doorstroomtoets wordt. In de voortgangsbrief van 21 november 2022 wordt zowel
over de doorstroomtoets als de eindtoets gesproken. De resultaten van de doorstroomtoetsen
worden gebruikt om te zien of scholen in aanmerking komen voor extra middelen als
instrument bij de advisering, maar niet als meetinstrument voor de beheersing van
het curriculum. De eindtoets werd door de inspectie wel voor dit doel gebruikt. Betekent
dit dat de inspectie in de toekomst niet meer over een centrale toetsing eind po als
meetinstrument beschikt? Deze leden merken daarnaast op dat de Minister stelt dat
de motie van het lid Bisschop2 over schrijfvaardigheid in de eindtoets en het eindexamen Nederlands is uitgevoerd
wat betreft het voortgezet onderwijs. Zo stelt hij dat schrijfvaardigheid immers deel
uitmaakt van het schoolexamen. Deze leden constateren echter dat de motie doelt op
schrijfvaardigheid in het centraal examen en dat de motie dus niet is uitgevoerd.
Zij vragen of de Minister hierop kan reflecteren.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister het voornemen heeft om binnenkort
met een voorstel te komen voor periodiek curriculumonderhoud. Het voorstel houdt in
dat de Onderwijsraad en een nieuwe onafhankelijke commissie de Minister gaan adviseren
over het curriculumonderhoud.
Deze leden vragen wat de noodzaak is van het instellen van een nieuwe commissie. Immers,
de problemen die opgelost moeten worden zijn in de ogen van deze leden niet op te
lossen door het instellen van een nieuwe commissie. Zo zijn op dit moment bijvoorbeeld
de eindtoets en de centraal examens niet voldoende afgestemd op het curriculum en
kan de inspectie deze niet gebruiken om de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen.
Daarnaast moet meer bewustwording komen over de inhoud van het curriculum in het veld
in plaats van sturing op de doorstroomtoets. Het oplossen van deze knelpunten heeft
voor deze leden een hogere prioriteit dan het instellen van een nieuwe commissie voor
periodiek curriculumonderhoud. Zij vragen of de Minister het met deze opvatting eens
is.
De leden van de D66-fractie lezen dat «in 2025 alle scholen in het primair en voortgezet
onderwijs werken met erkende leerlingvolgsystemen om de prestaties van hun leerlingen
te monitoren; hiertoe zal ik net als in het primair onderwijs het gebruik van leerlingvolgsystemen
in het voortgezet onderwijs verplicht stellen.» Heeft de Minister het onderzoek van
Karen Heij gelezen («Van de Kat en de Bel») dat kritiek uit op het leerlingvolgsysteem?
Hoe beoordeelt de Minister zijn voornemen in het kader van dit onderzoek, zo vragen
de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
het Masterplan basisvaardigheden.
Allereerst hebben de leden van de PVV-fractie vragen over de ingezette interventies.
Op basis van welke analyse de Minister weet dat interventies die ingezet worden de
beste zijn om het probleem op te lossen? Hoe verhoudt deze zich tot de motie van het
lid Beertema3 waarmee onderwijsinterventies worden uitgesloten waarvan de effectiviteit niet bewezen
is of niet zeer aannemelijk is, zo vragen deze leden.
Tevens vragen de leden van deze fractie of de meeste van de 144 scholen die gebruik
maken van een basisteam al bezocht zijn door het team, of er sprake is van voldoende
capaciteit om deze bezoeken tijdig af te ronden, hoeveel basisteams er beschikbaar
zijn en uit hoeveel fte deze teams bestaan.
Tenslotte hebben de leden van de PVV-fractie vragen over het masterplan dat groots
werd aangekondigd in het regeerakkoord. Uit de brief van de Minister aan de Kamer
lijkt van een allesomvattend en daadkrachtig plan geen sprake te zijn. Het is een
verzameling van allerlei randvoorwaarden zonder dat het helder is waartoe dit moet
leiden en waar de Minister de 1 miljard euro structureel aan wil gaan besteden. Het
is niet duidelijk in hoeverre dit plan iets wezenlijks anders beoogt en doet dan de
interventies die de afgelopen twintig jaar al zijn geprobeerd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief Voortgang
Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs. Zij onderschrijven de noodzaak
dat de basisvaardigheden, met name op het gebied van taal en rekenen, beduidend moeten
verbeteren. Zij hebben nog wel enkele vragen, onder andere over hoe het opleggen van
allerlei rapportages gaat helpen om de basisvaardigheden te verbeteren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat dat de Minister frequenter inzicht wil krijgen
in de ontwikkeling van taal en rekenen en stelt daarvoor een aantal verplichtingen
voor, bijvoorbeeld als het gaat om een leerlingvolgsysteem in het voortgezet onderwijs
of deelname aan peilingsonderzoeken. De voorgenoemde leden willen graag weten in welke
situaties er nog geen gegevens uit centrale toetsing of uit het leerlingvolgsysteem
voorhanden zijn. Wat is de reden dat het primair onderwijs al wel een verplichting
heeft voor een leerlingvolgsysteem en het voortgezet onderwijs nog niet? Hoeveel scholen
in het voortgezet onderwijs hebben nu nog geen leerlingvolgsysteem? Waar kijkt de
inspectie naar bij schoolbezoeken indien er geen leerlingvolgsysteem aanwezig is?
In hoeverre heeft dit gevolgen voor de beoordeling van een school? Op welke wijze
draagt het verplichten van deelname aan peilingsonderzoeken en het gebruik van een
leerlingvolgsysteem daadwerkelijk bij aan het verbeteren van basisvaardigheden? Zou
het monitoren van voortgang niet moeten gaan over de basisvaardigheden zelf in plaats
van de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden?
Is de Minister van mening dat er ook zaken/activiteiten/onderwerpen et cetera zijn
die scholen, directies en leraren niet meer zouden moeten doen gezien de focus op
de basisvaardigheden en de extra verplichtingen die gaan ontstaan vanuit het Masterplan
basisvaardigheden? Zo ja welke, zo vragen de voornoemde leden.
Wat is de noodzaak om aan te geven dat de inspectie sneller ingrijpt waar het niet
goed gaat als juist de afgelopen jaren het aantal scholen met een onvoldoende is afgenomen?
Hoe specifiek is de Minister voornemens om de wet aan te passen, zodat er meer concreet
beschreven wordt welke aanpakken effectief zijn en de inspectie beter toezicht kan
houden? Ook vragen zij of er een limitatieve lijst komt met aanpakken die goedgekeurd
worden.
Is de Minister voornemens om de huidige bekostiging te herverdelen? Of gaat het alleen
om de middelen die beschikbaar zijn gekomen vanuit het coalitieakkoord om de basisvaardigheden
te verbeteren? Is het de bedoeling dat scholen die minder presteren op de basisvaardigheden
structureel extra bekostiging krijgen of is het incidenteel om het niveau omhoog te
helpen? Indien het om structurele financiering zou gaan, is dit niet juist een prikkel
om slecht te scoren? Zorgt de prestatie-indicator basisvaardigheden, die gebaseerd
is op gegevens uit doorstroomtoetsen en gegevens uit de centrale examens, en die gebruikt
wordt om te bepalen welke scholen aanvullende middelen ontvangen niet voor een toename
van druk op toetsen? Wat zou de Minister van deze ontwikkeling vinden?
De leden van de CDA-fractie willen graag weten op welke wijze scholen de middelen
die ze met een meerjarige subsidieregeling ontvangen kunnen besteden. Komen de middelen
voor een dusdanige periode beschikbaar dat ze er personeel voor aan kunnen stellen?
Wat zijn de eerste ervaringen van de scholen met de basisteams? Hoeveel uitbreiding
van de basisteams is nodig, zodat uiteindelijk alle scholen die dat nodig hebben aanspraak
kunnen maken op deze ondersteuning, zo vragen de leden.
Op welke termijn verwacht de Minister dat gebruikers van methodes gemakkelijk kunnen
opzoeken wat de wetenschappelijke onderbouwing en gebruikerservaringen zijn? Hoe worden
leerkrachten betrokken bij het inrichten van zo’n voorziening?
Worden de kerndoelen met betrekking tot digitale geletterdheid zo vorm gegevens dat
docenten hiervoor geen mobiele telefoons in de les nodig hebben?
De voornoemde leden vragen wat de reden is dat de Minister kwantitatieve en kwalitatieve
indicatoren gaat opstellen en concrete doelen hieraan gaat hangen. Zijn deze indicatoren
en doelen niet al bekend aangezien er internationale vergelijkingen plaatsvinden?
Tot slot vragen zij of het wel van toegevoegde waarde is om dan eigen indicatoren
op te stellen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs. Zij hebben daar nog
vragen en opmerkingen over.
Visie op duurzame verbetering basisvaardigheden
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan concretiseren wat het Masterplan
basisvaardigheden nu daadwerkelijk inhoudt. Zij vinden het nog altijd een opsomming
van randvoorwaarden in plaats van wat nu concreet het plan is. Waar gaat de structurele
1 miljard euro uit het regeerakkoord concreet naartoe? Is dit allemaal gereserveerd
voor het Masterplan of worden daar ook andere maatregelen van bekostigd? Welke doelen
streeft de Minister na en hoe worden deze verantwoord? Ook vragen zij wat er gebeurt
als blijkt dat geld niet doelmatig is besteed.
De leden van de SP-fractie merken op dat structurele financiering voor het versterken
van de basisvaardigheden nog niet geregeld kan worden vanwege de techniek. Pas vanaf
2025 kan er extra bekostiging boven de lumpsum komen. Wat bedoelt de Minister hier
precies mee? Waar gaat het mis in «de techniek»? Zij vragen waarom er niet nu al een
extra bedrag bovenop de lumpsum gegeven kan worden aan scholen in plaats van via subsidieregelingen.
Tevens vragen de leden van de SP-fractie een nadere toelichting over de basisteams.
Wie zitten er in die basisteams? Hoe worden deze mensen benaderd en welke eisen worden
er aan hen gesteld? Kan de Minister toelichten wat precies hun taken worden? Zij vragen
of hij hier ook voorbeelden van kan geven.
Basisagenda voor het funderend onderwijs
A) Extra tijd en ruimte voor kwalitatief goede leraren
De leden van de SP-fractie ontvangen signalen dat steeds vaker leraren de overstap
maken naar projecten vanuit het Ministerie van OCW en dus niet langer voor de klas
staan. De leden vinden dit een zeer onwenselijke ontwikkeling en vinden het onacceptabel
dat het ministerie met haar projecten concurrent is geworden van het onderwijs als
het gaat om personeel. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Acht hij het wenselijk dat
goede leraren het onderwijs verlaten en aan de slag gaan op zijn ministerie? Ook vragen
zij waarom er niet meer gebruik wordt gemaakt van de al bestaande partners die de
expertise ook in huis hebben in plaats van leraren aan het onderwijs onttrekken en
daarmee het lerarentekort juist in de hand te werken.
B) Breder gebruik bewezen aanpakken
Ten aan zien van «Kennis over basisvaardigheden en praktische tips»: Hoe ziet de Minister
de vindbaarheid van informatie voor zich? De leden vragen waar scholen deze informatie
kunnen vinden en wie dit gaat beheren.
Ten aanzien van «Opzet en uitrol ondersteuningsstructuur digitale geletterdheid»:
Scholen kunnen de subsidie voor basisvaardigheden inzetten voor digitale geletterdheid.
Kan de Minister nader toelichten wat scholen precies met dit geld doen? Hoe wordt
inhoudelijk vormgegeven aan digitale geletterdheid op school? Ook vragen zij hoe wordt
voorkomen dat subsidiegelden gebruikt worden voor lessen over bijvoorbeeld programmeren.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. Zij vinden dat alle kinderen hebben recht op een goede start, het recht om
mee te doen, het recht op een goede school, een goede leraar en een tweede of zelfs
derde of vierde kans. Ons land kan zich niet veroorloven dat talent onbenut blijft,
want kinderen zijn de toekomst. School dient hen allemaal een plek te bieden om zich
optimaal te ontwikkelen. Dat is niet alleen in het belang van onze kinderen, maar
in het belang van ons allemaal. Tegelijkertijd constateren zij dat het helaas niet
goed gaat het met het onderwijs in Nederland. De kwaliteit van ons onderwijs is de
laatste jaren schrikbarend afgenomen. Een kwart van de Nederlandse leerlingen heeft
te weinig leesvaardigheid om goed mee te kunnen doen in de samenleving. Vooral het
basisniveau bij de vaardigheden diep en kritisch lezen, schiet te kort. Volgens een
schatting van de Algemene Rekenkamer zijn er in Nederland 1,3 miljoen mensen tussen
de 16 en 65 jaar die moeite hebben met de Nederlandse taal. Het gaat om een grotere
groep van 2,5 miljoen mensen als ook mensen ouder dan 65 jaar worden meegeteld en
mensen die moeite hebben met andere basisvaardigheden als rekenen en digitale vaardigheden.
De leden van de PvdA-fractie zien dus genoeg reden voor alle hens aan dek. Zij vragen
of de Minister al hun overwegingen deelt.
In december 2022 verscheen de publicatie «Een blik op de Nederlandse positie in internationale
onderwijsrankings» van het Centraal Planbureau waarvan de strekking was dat veranderingen
in de afnamemodus, zoals van papieren naar digitale toetsing, en in statistische methoden
waarmee de resultaten worden berekend, vergelijking met eerdere peiljaren lastig maken.
Welke consequenties verbindt de Minister aan dit bericht? Deelt de Minister de mening
van de leden dat er niettemin geen enkele reden bestaat om de Nederlandse leesramp
te relativeren, omdat ook recent onderzoek van de inspectie uitwijst dat de helft
van de achtstegroepers niet het minimale leesniveau haalt dat nodig is om maatschappelijk
te functioneren en juist Nederlandse leerlingen falen bij het «kritisch evalueren»
van wat zij lezen, dat tegenwoordig wèl wordt meegenomen in het PISA-onderzoek?
De leden van de eerdergenoemde fractie juichen toe dat de Minister met zijn Masterplan
basisvaardigheden de ambitie toont om daadwerkelijk de dalende trend van onderwijsresultaten
in de basisvaardigheden te keren. Terecht wil hij dat de overheid heldere doelen stelt
ten aanzien van de verwachte kwaliteit op basisvaardigheden in het funderend onderwijs,
maar hij beperkt zich tot concretisering van de kerndoelen, verbeterde examenprogramma’s
en vastlegging van het formele curriculum. Nu kunnen dat zeker zinvolle instrumenten
zijn, maar bij voorbaat staat dit niet vast, bijvoorbeeld als een eenzijdige nadruk
op begrijpend lezen averechts werkt. Kan de Minister, naar analogie met het beleid
om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, ook afrekenbare doelen formuleren in termen
van het (lagere) percentage onvoldoende leesvaardige leerlingen, waartoe het Masterplan
basisvaardigheden moet leiden, zodat niet alleen de inzet van instrumenten, maar ook
de beoogde opbrengsten in termen van een betere beheersing van de basisvaardigheden
valt te wegen?
Maar liefst 5.247 aanvragen hebben scholen ingediend voor de subsidieregeling basisvaardigheden,
maar via loting werd slechts een beperkt deel gehonoreerd. De Minister schrijft nu
dat ook de scholen die in de komende jaren nog niet in aanmerking komen voor subsidie,
aanspraak kunnen maken op inhoudelijke ondersteuning. Verwacht de Minister dat hij
hiermee het risico van een grotere kansenongelijkheid tussen scholen helemaal kan
wegnemen? Zo neen, welke mate van kansenongelijkheid tussen scholen vindt hij dan
aanvaardbaar, zo vragen de voornoemde leden.
De Minister verwijst naar de motie van de leden De Hoop en Segers4 die verzocht lerarenopleidingen te ondersteunen om aankomend leraren te ondersteunen
bij vaardigheden om lastige gesprekken te voeren en stelt dat deze oproep past in
de voorbereiding van aankomende leraren op het burgerschapsonderwijs. Nu zal het burgerschapsonderwijs
vooral gericht zijn op de leerlingen, maar zullen lastige gesprekken ook vaak moeten
plaatsvinden met ouders of verzorgers. Zal de manier waarop de voorbereiding op lastige
gesprekken een plek krijgt in het curriculum van de lerarenopleidingen ook aan dit
gegeven voldoende recht doen? De voornoemde leden vragen hoe dit dan gestalte zal
krijgen.
De Minister wil dat men beter gebruik maakt van bewezen (evidence informed) aanpakken
en besteedt daarbij vooral aandacht aan leermiddelen en methodes. In hoeverre houdt
hij hierbij tevens in het vizier of de (centrale) examinering en de leerplannen van
SLO voldoende evidence informed zijn? Is hij bereid om ook hier kritisch naar te laten
kijken?
Per 1 juli 2022 werd het Expertisepunt Burgerschap in het leven geroepen, dat docenten,
schoolleiders en lerarenopleiders ondersteuning moet bieden bij de burgerschapsopdracht.
Nu bleek onlangs uit onderzoek bij het Adolescentenpanel Democratische Kernwaarden
en Schoolloopbanen (ADKS) dat vmbo5-scholieren de democratie structureel minder belangrijk vinden dan leeftijdsgenootjes
van de havo6 of het vwo7 en zeker een derde van de vmbo’ers denkt of vindt dus dat Nederland geen democratie
is, of weet het niet. Ziet de Minister hierin ook reden om bij de burgerschapsopdracht
een zwaarder accent te leggen op vmbo, dan op havo en vwo? Zo neen, waarom niet?
Voor Friese scholieren is niet alleen de leesvaardigheid in het Nederlands, maar ook
die in het Fries van belang. Heeft de Minister in dit verband ook kennisgenomen van
het Friestalige leesbevorderingsproject LêsNo? Hoe waardeert hij dit? Gaat ook hij
bij de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden nog specifieke aandacht schenken
aan de leesvaardigheid in de Friese taal? Hoe gaat deze aandacht dan gestalte krijgen,
zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de brief gelezen over de voortgang
van het masterplan basisvaardigheden. De leden prijzen de ambitie van de Minister
om de achteruitgang in basisvaardigheden bij leerlingen aan te pakken. Tegelijk maken
de leden zich ook zorgen of de Minister niet te veel, te snel wil. De Minister wil
op korte termijn én de basisvaardigheden verbeteren door basisteams naar scholen te
sturen én de kerndoelen concreter maken en opleveren én meer toezicht houden op scholen
door middel van verplichte peilingen en leerlingvolgsystemen én leraren meer tijd
en ruimte geven voor professionaliseren én een nieuw financieringsinstrument ontwikkelen
én scholen stimuleren meer kennis te delen én een systeem van periodiek curriculumonderhoud
inrichten. Het merendeel van deze agenda moet al in 2023 en 2024 worden uitgevoerd.
De leden begrijpen dat het verbeteren van de basisvaardigheden een brede aanpak vereist,
maar willen toch vragen waarom er niet gekozen is voor meer focus op hetgeen dat echt
aan de grondslag van dit probleem ligt: namelijk het tekort aan leraren.
De voornoemde leden zijn bang dat het onderwijsveld overspoeld wordt door al deze
nieuwe plannen en dat dit allemaal tijd, coördinatie, administratie en aandacht wegneemt
van de primaire taak van het onderwijs namelijk lesgeven. Een voorbeeld hiervan zijn
de basisteams. In de antwoorden op onze eerdere vragen hierover stelt de Minister
dat de mensen die hiervoor in dienst zijn van het Ministerie van OCW wel allemaal
een achtergrond hebben in het onderwijs, maar niet meer werkzaam zijn in het primair
of voortgezet onderwijs. Zijn dit niet juist de mensen die je weer terug voor de klas
zou willen hebben, zo vragen de leden. De voornoemde leden lezen ook dat de Minister
snel de capaciteit van de basisteams wil uitbreiden, waar haalt hij deze mensen vandaan,
zo vragen zij.
De Minister wil leraren ook extra tijd en ruimte geven voor onderwijsontwikkeling
en professionalisering. De leden van de GroenLinks-fractie zijn hier natuurlijk ook
voorstander van, maar vragen ook hoe realistisch dit in de praktijk is met het huidige
lerarentekort. Gaan leraren hier echt tijd voor krijgen op het moment dat klassen
naar huis worden gestuurd vanwege een tekort aan leraren? Scholen moeten hemel en
aarde bewegen op dit moment om de roosters rond te krijgen. Hoe zorgt de Minister
ervoor dat deze afspraken uiteindelijk geen dode mus zijn?
De leden zijn blij dat de Minister afstapt van het systeem van loting voor de subsidieregeling.
De voornoemde leden waren hier eerder zeer kritisch over omdat zij bang waren dat
het geld niet bij de scholen terecht komt die het echt nodig hebben. Het ontwikkelen
van een CBS8-indicator lijkt hiervoor een betere methode. Wel vragen zij of nog wel blijvend gecheckt
wordt of ook bij deze indicator niet scholen tussen wal en schip vallen. Hoe blijft
de Minister controleren dat het geld ook echt bij de scholen terecht komt die dit
het hardste nodig hebben?
De leden van de GroenLinks-fractie blijven ook zorgen houden over de wens van de Minister
om veel meer te peilen, en dit ook te verplichten voor scholen. De leden onderschrijven
het belang om een landelijk beeld te krijgen van de basisvaardigheden van leerlingen,
maar willen benadrukken dat ook toetsen, peilingen en cijfers niet alles zeggen. Op
welke manier wil de Minister andersoortige indicatoren betrekken bij het in beeld
brengen van hoe scholen en leerlingen presteren? Hoe bewaakt de Minister dat deze
verplichte peilingen en toetsen niet opnieuw tijd, aandacht en extra administratie
van leraren vereist, waardoor zij dit niet aan het onderwijs zelf kunnen besteden,
zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsbrief
en het schriftelijk overleg.
Visie op duurzame verbetering
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het onderzoek naar verduidelijking en verbetering
van de deugdelijkheidseisen zich verhoudt tot de conclusie van het kabinet en de inspectie
in februari 2021 dat het huidige wettelijke kader naar tevredenheid functioneert,
behalve voor zover het de schoolgids en de fusietoets betreft. Welke reden is er om
nu toch te (veronder)stellen dat wettelijke bepalingen onduidelijk zouden zijn? Worden
de onderwerpen schoolgids en fusietoets in ieder geval meegenomen in de uitwerking?
Wil de Minister ook reageren op de kritiek van de Onderwijsraad9 op open normen en vage zorgplichten, zo vragen zij. Gaat de Minister ook werken aan
meer houvast voor scholen bij deze wettelijke normen? De leden hebben met verwondering
de suggestie gelezen dat in de wet geregeld zou moeten worden dat scholen met bepaalde
effectieve aanpakken zouden moeten werken. Onderkent de Minister dat het feit dat
inmiddels veel kennis bestaat over bewezen effectieve methoden nog niet betekent dat
eenvoudig is vast te stellen welke aanpak in een specifieke situatie het beste werkt
en hoe een specifieke aanpak in een specifieke situatie toegepast moet worden, zo
vragen zij. Is hij bekend met het heersende gevoelen in de literatuur dat het erg
lastig is om eenduidige, objectieve conclusies te trekken, terwijl die vereisten juist
voor de handhaving van groot belang zijn? Eveneens vragen deze leden hoe de Minister
zijn wens tot het verankeren van effectieve aanpakken verbindt met de conclusies van
de commissie-Dijsselbloem.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister in de toekomst wil gaan werken met
een CBS-indicator voor de bekostiging. Deze leden vragen of de Minister onderkent
dat het erg lastig is om met een indicator vast te stellen welke scholen een bepaald
bedrag verdienen, aangezien de sociale context die van invloed is op de resultaten
vaak bijzonder complex is. Ziet de Minister het risico dat in de bekostiging steeds
meer eenzijdigheid kan ontstaan doordat bepaalde scholen ongelukkig genoeg niet goed
scoren op deze indicatoren, bijvoorbeeld de bestaande indicator onderwijsachterstanden
en straks ook de nieuwe CBS-indicator. Deze leden zouden graag vernemen of de Minister
er oog voor heeft dat bijvoorbeeld een situatie met veel echtscheidingen, ook bij
sociaaleconomisch hogere klassen, van belang is. Hoe komt dit tot uitdrukking in de
indicator, zo vragen zij.
De voornoemde leden vinden het nog steeds onvoldoende duidelijk wat de precieze functie
van de basisteams is. Deze leden wijzen erop dat de Minister in het schriftelijk overleg
aangaf dat de basisteams vooral een verbindingsofficier zijn, terwijl in de voortgangsrapportage
als uitgangspunt wordt genoemd dat de basisteams vooral handen op de scholen moeten
bieden. Wat is nu precies de bedoeling, zo vragen zij. Voor zover er inderdaad handen
in de school komen, zou het onderwijs er met het huidige personeelstekort dan niet
veel meer mee geholpen zijn dat die mensen daadwerkelijk als personeel in de scholen
aan de slag gaan, bijvoorbeeld als leraar of schoolleider, zo vragen de eerdergenoemde
leden.
Basisagenda voor het funderend onderwijs
B) Breder gebruik bewezen aanpakken
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister wil aangeven hoe hij de lessen uit
het rapport van Kennisnet over adaptieve systemen10 betrekt bij de verdere plannen. Deze leden constateren dat op veel punten een school
overstijgende of zelfs sector brede aanpak nodig is, bijvoorbeeld als het gaat om
het doorzien van algoritmen, om met nut van adaptieve systemen gebruik te kunnen maken.
Zij wijzen erop dat er bijvoorbeeld scholen blijken te zijn waar de zwakste leerlingen
door het gebruik van adaptieve systemen nog zwakker zijn geworden, terwijl de sterke
leerlingen sterker werden. Is de Minister alert op zulke effecten en hoe ziet hij
zijn rol op dit punt, zo vragen zij.
C) Aansluiting school en omgeving
De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de constatering van de Vereniging
van Openbare Bibliotheken dat het beschikbare budget voor de bibliotheken en in de
kinderopvang niet toereikend is om aan de aanvragen te voldoen. Deze leden vragen
hoe de Minister ervoor zorgt dat het beschikbare geld in ieder geval terechtkomt op
plekken waar het het meeste nodig is.
De leden van de SGP-fractie lezen slechts in heel algemene zin dat gemeld wordt dat
de Minister kijkt naar het bevorderen van ouderbetrokkenheid en dat daarover onder
meer contact is met Ouders & Onderwijs. Deze leden constateren dat het ontbreken van
specifieke doelstellingen ertoe leidt dat slechts beperkt ingezet wordt op het verbeteren
van de ouderbetrokkenheid, bijvoorbeeld in het kader van het NPO11. Welke concrete doelstellingen wil de Minister formuleren? Tevens vragen zij welke
specifieke prikkels er zijn voor scholen om daadwerkelijk de samenwerking met de ouders
thuis te zoeken en waarom een deel van het beschikbare budget hier niet voor wordt
ingezet.
D) Basisblik
De leden van de SGP-fractie hebben met enige verontrusting gelezen dat de motie over
schrijfvaardigheid12 al zou zijn uitgevoerd voor het voortgezet onderwijs, omdat het onderdeel al in het
schoolexamen zit. Deze leden veronderstellen dat het de Minister niet onbekend zal
zijn dat de kritiek op het centraal examen Nederlands zich al jaren richt op de eenzijdige
uitwerking die dit examen heeft, niet alleen wat betreft de aard van de leesvaardigheid,
maar ook wat betreft de uiteenlopende de vaardigheden. Daarom kan de bedoeling van
de motie moeilijk anders verstaan worden dan dat deze zich richt op de afsluitende
examinering in zowel het basisonderwijs, als het funderend onderwijs, namelijk de
doorstroomtoets en het centraal examen. Deze leden vragen of de Minister nog eens
met die blik ook naar de invulling van het centraal examen Nederlands wil kijken.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Minister deelname aan internationale
onderzoeken wil verplichten tegen de achtergrond van wat het CPB recent in een studie
over de waarde van internationale peilingen heeft beschreven (december 2022). Door
de jaren heen zijn er zoveel kanttekeningen te plaatsen bij de vergelijkbaarheid van
resultaten van internationale peilingen dat het nut ervan ernstig betwijfeld kan worden,
terwijl het voor scholen wel extra belasting oplevert. Graag vernemen zij een nadere
reflectie.
E) Duidelijke opdracht
De leden van de SGP-fractie vinden het aan de magere kant dat de Minister slechts
als doelstelling formuleert dat hij voor het einde van deze kabinetsperiode een wetsvoorstel
over periodiek onderhoud van het curriculum aanbiedt. Op andere punten kan soms met
gezwinde spoed een wetsvoorstel worden behandeld. Zij vragen waarom het bij dit onderwerp
niet mogelijk zou zijn.
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.