Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. verbeteringen herstelproces na herijking aanpak hersteloperatie kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31066-1026)
31 066 Belastingdienst
Nr. 1091
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 juli 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 3 juni 2022 over verbeteringen
herstelproces na herijking aanpak hersteloperatie kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 1026)
De vragen en opmerkingen zijn op 20 juni 2022 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 5 juli 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Kling
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van VVD, D66, CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie en lid Omtzigt over de brief
inzake verbeteringen herstelproces na herijking aanpak hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
Onderstaand treft u de reactie van het kabinet op deze vragen en opmerkingen per partij.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de fractie van de VVD hebben met interesse kennisgenomen van de brieven
van de Staatssecretaris over de «Herijking aanpak hersteloperatie kinderopvangtoeslag».
Deze leden danken de Staatssecretaris, de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
(UHT), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Ouderpanel, en alle andere betrokken
organisatie voor al hun bijdrages bij de totstandkoming van de herijking. Deze leden
hebben nog een aantal opmerkingen en vragen. De leden van de fractie van de VVD zijn
verder blij dat de suggestie van het ouderpanel, om Persoonlijk Zaakbehandelaars (PZB’ers)
meer ruimte te geven, wordt meegenomen door het kabinet. Deze leden willen daarbij
wel aangeven dat zij het van belang vinden dat het «vier ogen principe» dan ook nog
steeds wordt toegepast. Om zo te verzekeren dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.
Het kabinet onderschrijft de opmerking van de leden van de fractie van de VVD dat
het van belang blijft om het «vier ogen principe» toe te passen. Dit kan wellicht
in een andere vorm dan nu het geval is. Dat wordt onderzocht bij de andere rol van
de PZB’er.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar het langer inzetten van PZB’ers in
het herstel van ouders. De herijking ging over verbeteringen in het herstelproces
om het voor ouders beter of sneller te maken. De behoefte van ouders om contact te
blijven houden met hun PZB’er is een van de behoeftes waar we rekening mee houden.
Het is echter voor de uitvoering niet haalbaar om PZB’ers langer aan een ouder te
koppelen, zij kunnen dan namelijk in mindere mate andere ouders gaan helpen die nog
wachten op een beoordeling. Om aan de wens van ouders tegemoet te komen zal UHT aan
het einde van de integrale beoordeling actief aan de ouder vragen of zij/hij behoefte
heeft aan nazorg. De PZB’er die de integrale beoordeling van de ouder uitgevoerd heeft,
draagt daarbij over aan een specifiek team nazorg. UHT begrijpt dat ouders het waarderen
om met dezelfde persoon contact te hebben, en we zien dat veel ouders tevreden zijn
met hun PZB’er. Tegelijkertijd wil het kabinet die ondersteuning van de PZB’er ook
beschikbaar maken voor andere ouders, en heeft het kabinet daarom gekozen voor deze
oplossing.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar het mandaat van de VNG in het aanspreken
van individuele gemeenten als het niet goed gaat in de ondersteuning van ouders. Deze
rol vervult de VNG al en dat werkt naar tevredenheid. Meldingen van ouders kunnen
via bijvoorbeeld het ouderpanel en UHT bij de VNG worden aangeleverd bij een speciaal
loket voor de toeslagenaffaire. De VNG contacteert betreffende gemeente om te kijken
welke afwegingen de gemeente heeft gemaakt bij de ondersteuning aan de ouder, overlegt
of die aansluiten bij brede ondersteuning en kijkt samen met de gemeente of er verbeteringen
of aanpassingen in het lokale ondersteuningsproces doorgevoerd kunnen worden als dat
ten goede komt aan de ouders en past binnen de mogelijkheden. De VNG komt ook meldingen
tegen waar de gemeente correct en ruimhartig heeft gehandeld binnen de afgesproken
reikwijdte van de ondersteuning, maar dat de verwachtingen van ouders over de brede
ondersteuning de reikwijdte daarvan overstijgen.
De leden van de fractie van de VVD vragen om de Kamer zo snel mogelijk te informeren
over de resultaten van de VSO-praktijktest (vaststellingsovereenkomsten). De praktijktest
start in de zomer van 2022 met een groep van maximaal 15 deelnemende ouders, op 29 juni
jl. heeft een eerste informatieavond plaatsgevonden. In de 11e Voortgangsrapportage verwacht het kabinet een update te geven over een stand van
zaken, al zal die nog weinig inzichten bevatten omdat de praktijktest dan net van
start is. In de 12e Voortgangsrapportages zal het kabinet de Kamer over de resultaten informeren.
De leden van de fractie van de VVD geven verder aan dat als de proef positief wordt
bevonden deze snel mag worden uitgebreid naar andere ouders. De leden vragen of het
praktisch mogelijk is om de proef op korte termijn snel uit te breiden. Tijdens en
na afloop van de proef zal het kabinet zorgvuldig evalueren of de proef naar wens
is verlopen en onder welke voorwaarden de proef uitgebreid kan worden naar een grotere
doelgroep. Na afloop van de praktijktest kan het kabinet met meer zekerheid zeggen
of een substantiële opschaling mogelijk is. Het zal van de uitvoeringsorganisatie
overigens het nodige vragen indien er naast het bestaande proces ook nog een ander
proces moet worden gerealiseerd
De leden van de fractie van de VVD geven aan waarde te hechten aan rechtsgelijkheid
tussen ouders die de VSO-route volgen en ouders die het reguliere proces volgen. Het
kabinet hecht hier ook veel waarde aan en neemt de nodige maatregelen om deze vorm
van rechtsgelijkheid te borgen en te evalueren gedurende de uitvoering van de praktijktest.
De leden van de fractie van de VVD wijzen op het toenemend aantal ingebrekestellingen
en spreken hun zorg uit over het hierdoor mogelijk vastlopen van de hersteloperatie.
In de 10e Voortgangsrapportage is gerapporteerd over overschrijden van de wettelijke termijnen
hetgeen leidt tot een toenemend aantal ingebrekestellingen en een sterk groeiend aantal
beroepen wegens niet tijdig beslissen.1 Daarbij is aangegeven dat UHT voorziet tegen de grenzen van de capaciteit aan te
lopen als het aantal beroepen wegens niet tijdig beslissen verder toeneemt. Die stijgende
lijn in het aantal beroepen wegens niet tijdig beslissen heeft zich in de afgelopen
periode doorgezet. 88 in maart, 165 in april en 280 in mei. De verwachting is dat
de stijging de komende maanden door blijft zetten. In totaal heeft UHT (peildatum
24 juni 2022) 711 beroepen wegens niet tijdig beslissen ontvangen. Op basis van de
huidige voorspellingen betekent dit dat in augustus een omslagmoment wordt bereikt
waarna de capaciteit van UHT voor het oppakken van integrale beoordelingen, met uitzondering
van urgente zaken, geheel aangewend moet worden om uitvoering te geven aan rechtelijke
vonnissen in beroepen wegens niet tijdig beslissen. Snel daarna zullen vervolgens
ook door de rechter opgelegde termijnen niet altijd meer gehaald kunnen worden. Dat
betekent dat er dwangsommen worden verbeurd. De mate waarin dat gebeurt, neemt toe
als de aantallen beroepen niet tijdig zich doorzetten. Aan urgente zaken zal ook dan
voorrang worden gegeven, zo nodig boven het geven van uitvoering aan rechterlijke
uitspraken. Dit kan leiden tot het verbeuren van meer dwangsommen. Het bereiken van
het omslagpunt betekent dat keuzes in de volgorde waarin ouders worden behandeld maar
zeer beperkt mogelijk zijn. Ook vergt het afhandelen van een toenemend aantal beroepszaken
steeds meer capaciteit, die niet voor reguliere taken kan worden aangewend. UHT blijft
zich inspannen om ervoor te zorgen dat ouders zo snel als mogelijk een integrale beoordeling
of beslissing op bezwaar ontvangen. Daarbij onderneemt UHT diverse acties om het besluitvormingsproces
te versnellen, in de 10e Voortgangsrapportage is daar ook op ingegaan. Succesvolle invoering van verbetermaatregelen,
waarnaar continue gezocht blijft worden, betekent dat de benodigde termijnen om tot
besluiten te komen weliswaar worden verkort, maar het ligt niet in de rede dat die
maatregelen ertoe zullen leiden dat binnen de geldende termijnen beslist kan worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen het kabinet tenslotte om toe te zeggen dat
het geen beleidswijzigingen zal voorstellen of steunen die de hersteloperatie op welke
manier dan ook gaan vertragen. Het kabinet steunt deze wens. Indien beleidswijzigingen
nog noodzakelijk zijn weegt het kabinet de snelheid van de huidige operatie en andere
gevolgen zwaar mee. Het is voor gedupeerden van groot belang om verder te kunnen met
herstel. Daarvoor is een spoedige behandeling van de wet noodzakelijk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de uitkomsten van de uitvoerbaarheid
van de herijkingsvoorstellen en hebben begrip voor de complexiteit hiervan maar zijn
kritisch over het tijdpad. Het kabinet is het met de leden van de fractie van D66
eens dat het van groot belang voor de hersteloperatie is als gedupeerden zich gehoord
en gezien voelen in hun behoeften om een nieuwe start te kunnen maken.
De leden van de fractie van D66 ondersteunen de voorstellen om meer en eerder persoonlijk
contact te hebben met de ouders. En vragen hoe het op weg helpen van burgers naar
het juiste overheidsloket overheidsbreed uitgewerkt en uitgevoerd wordt. De Doorbraakmethode
wordt overheidsbreed gebruikt in complexe situaties van inwoners door de meeste (middel)grote
gemeenten en enkele tientallen kleinere (totaal ongeveer 80), een aantal grote zorgverzekeraars,
enkele woningcorporaties, landelijke Rijksuitvoeringsinstellingen en enkele maatschappelijke
organisaties (jeugdzorg, welzijn).
De leden van de fractie van D66 vragen op basis van welke criteria UHT vaststelt dat
compensatie zeer waarschijnlijk niet hoger dan € 30.000 zal uitvallen, om vervolgens
contact op te nemen met deze ouders. Bij die analyse wordt gebruik gemaakt van de
beschikbare gegevens over de teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Er wordt een inschatting
gemaakt van de mogelijke hoogte van het compensatiebedrag onder de veronderstelling
dat alle terugvorderingen onterecht waren en daarmee compensabel zijn. Op basis daarvan
wordt het maximale compensatiebedrag geschat. Als dat bedrag (ruim) onder de € 30.000
blijft, dan valt de ouder binnen de potentiële doelgroep om proactief contact mee
op te nemen. Het cijfermatig verloop van de uitstroom van niet-gedupeerden vindt u
in de 11e Voortgangsrapportage.
De leden van de fractie van D66 vragen nader toe te lichten hoe het Brede Hulpteam
en Acute nood van UHT zich verhouden tot de brede ondersteuning bij gemeenten. Deze
drie vormen van ondersteuning werken nauw samen en zijn in aanvulling op elkaar. Het
Brede Hulpteam ondersteunt ouders met begeleiding en advies. Het Brede hulpteam helpt
verder met problemen, zoals uithuiszettingen of een dreigende afsluiting van gas of
elektra en bij het contact met gemeenten. Het Brede hulpteam onderhoudt goede banden
met gemeenten en begeleidt de ouder in het contact met de gemeente op een laagdrempelige
manier. Het team Acute nood helpt ouders bij het oplossen van acute financiële problemen,
zoals een kapotte koelkast. Als de acute problemen zijn opgelost, maar er toch nog
sprake is van een structureel probleem dan zorgt het Brede hulpteam voor een warme
overdracht naar de betreffende gemeente.
De leden van de fractie van D66 vragen of urgentie leidt tot een langere wachtrij
onder de urgente gevallen, en of de niet-urgente gevallen mogelijk worden verdrongen.
Het kabinet stelt vast dat er gedupeerden zijn waar een acute situatie speelt en waar
urgentie voor financieel herstel nodig is om die acute situatie te ondervangen en
waar dat niet via een andere wijze kan worden bereikt. UHT en de VNG hebben daarvoor
gezamenlijke criteria en een werkwijze opgesteld voor urgentie waarin exact de balans
gezocht is waar de leden van de D66 fractie naar vragen: wel urgentie voor acute gevallen,
en dermate dat het risico op verdringing door veel urgente gevallen zo klein mogelijk
is. Indien er veel urgente gevallen worden aangedragen door de gemeenten, dan zal
er overleg zijn tussen de VNG en UHT.
De leden van de fractie van D66 vragen om een toelichting omtrent het ouderportaal.
Dit portaal kan een behoefte van ouders aan meer informatie invullen, het kabinet
zal zich er daarom voor inspannen om dit te realiseren. Op dit moment wordt in samenwerking
met het UHT en een aan de overheid gelieerde stichting die platforms ontwikkelt onderzocht
of het mogelijk is om een ouderportaal te ontwikkelen dat tegemoetkomt aan de wensen
van gedupeerden. Dit onderzoek gebeurt op basis van eerder geleverde input van ouders.
Hiermee wordt met de verschillende partijen gekeken welke versie van een portaal er
op korte termijn ontwikkeld kan worden en wat dit vraagt van bijvoorbeeld de data
en iv-afdelingen van DG Toeslagen. Pas wanneer dit duidelijk is kan er meer gezegd
worden over op welke termijn een portaal gerealiseerd kan worden.
De leden van de fractie van D66 vragen tenslotte op welke manier UHT communiceert
over de doorlooptijden van het verstrekken van een dossier en over de verschillende
types dossier die UHT kan verstrekken. Op dit moment staat op de website onder meer
dat (en hoe) ouders hun dossier op kunnen vragen. En dat ouders vragen en behoefte
aan informatie ook bij het serviceteam neer kunnen leggen zonder het hele dossier
op te vragen. Als ouders een dossier opvragen, wordt er steeds contact met hen opgenomen
om samen te bespreken waar ouders het meest mee geholpen zijn. Hierbij wordtprioriteit
gegeven aan het leveren van een dossier dat past bij de behoefte die de ouder heeft
aangegeven, zoals ook aangegeven door de leden van de fractie van D66.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de fractie van het CDA hebben kennisgenomen van de brief over herijking
en de uitvoeringstoets door de gemeenten. Zij zijn teleurgesteld dat er geen aanpassing
gevonden is die het herstelproces fundamenteel beter of sneller maakt maar zien ook
de realiteit dat verbeteringen binnen het huidige proces op dit moment het hoogst
haalbare lijken.
De leden van de fractie van het CDA vragen voor hoeveel mensen ongeveer geldt dat
het bedrag van € 30.000 zeer waarschijnlijk niet hoger zal uitvallen bij de integrale
beoordeling en of UHT met al deze mensen contact opneemt. Bij de introductie van de
Catshuisregeling was de inschatting dat ongeveer de helft van de gedupeerden aan dit
bedrag voldoende zou hebben. Dat is nog steeds het beeld. Het is echter moeilijk om
deze groep vooraf te detecteren. Op basis van data-analyse is een groep van 3.300
ouders geïdentificeerd waarbij met grote waarschijnlijkheid kan worden aangenomen
dat hun compensatie niet meer dan € 30.000 zal zijn. Bij deze analyse wordt gebruik
gemaakt van de beschikbare gegevens over de teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Er
wordt een inschatting gemaakt van de mogelijke hoogte van het compensatiebedrag onder
de veronderstelling dat alle terugvorderingen onterecht waren en daarmee compensabel
zijn. Met de groep van 3.300 ouders wordt proactief contact opgenomen. Aan de hand
van het groeiend aantal beoordelingen en daarmee beschikbaarheid van meer gegevens
over de uiteindelijke compensatie van aangemelde ouders, kunnen aanvullende data-analyses
worden uitgevoerd. Bij die analyses worden de ervaringen meegenomen die zijn opgedaan
in persoonlijke gesprekken met de ouders die € 30.000 hebben ontvangen. Aan de hand
hiervan wordt verwacht dat er op korte termijn nog zo'n 1.700 ouders kunnen worden
geïdentificeerd bij wie de compensatie naar verwachting niet hoger uit zal komen dan
€ 30.000. Met deze ouders zal eveneens contact worden opgenomen om met hen te bespreken
of zij willen afzien van een integrale beoordeling.
Bij de afsluiting van de eerste toets is er ruimte voor gesprekken over de uitslag
en de vervolgstappen. Ouders krijgen daarin toelichting op de uitslag en nemen met
UHT (mogelijke) vervolgstappen door, waaronder de mogelijkheid dat € 30.000 volstaat.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het al dan niet maken van bezwaar hier
ook in wordt meegenomen. In het contact met de ouders wordt stilgestaan bij de vervolgstappen.
Bezwaar tegen de eerste toets is een van de mogelijke vervolgstappen die door sommige
ouders ook gezet wordt. Het is echter de vraag of dat ouders ook helpt, in het geval
er € 30.000 is toegekend zal in ieder geval niet zo zijn. Een hogere toekenning dan
€ 30.000 is immers niet mogelijk op grond van de eerste toets. Daar zal in de gesprekken
met ouders bij stil worden gestaan.
De leden van de CDA-fractie vragen of er al resultaten zijn van de contactmomenten
met deze ouders. Bij deze resultaten wordt ook in de 11e Voortgangsrapportage stilgestaan. De medewerkers die de gesprekken voeren geven aan
dat de gesprekken met de ouders op een prettige manier verlopen. Medewerkers hebben
de volgende ervaringen in het contact met de ouders. Ouders begrijpen waarom UHT contact
opneemt. Zij krijgen de ruimte om hun verhaal te doen en krijgen een duidelijk beeld
van de opties en consequenties van de afmelding. Bij iets minder dan de helft van
de benaderde ouders was er behoefte om het traject rondom herstel af te ronden door
zich af te melden voor de integrale beoordeling. De andere groep bestaat uit ouders
die (emotioneel) nog niet klaar zijn om het proces af te ronden of ouders die zich
niet willen afmelden omdat zij nog niet tevreden zijn met de financiële compensatie.
Zij zullen, als zij aan de beurt zijn, integraal worden beoordeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel bezwaren er zijn ingediend tegen
de uitkomst van de eerste toets afgezet tegen het totale aantal binnengekomen bezwaren.
In de tabel hieronder is het totale aantal ontvangen beschikkingen en bezwaren (peildatum
24-06-2022) met specificatie weergegeven:
Tabel Ontvangen bezwaren ten opzichte van aantal beschikkingen
Soort beschikking
Aantal beschikkingen
Aantal bezwaren
Eerste toets afwijzing
25.761
1.156
Eerste toets toekenning
25.930
147
Integrale beoordeling
13.826
1.108
CWS
142
69
Totaal
65.659
2.480
Dat betekent dat 52% van alle bezwaren is ingediend tegen de uitkomst van de eerste
toets.
De leden van de fractie van het CDA onderstrepen het belang van adequate rechtsbescherming,
maar vragen ook of het indienen van bezwaar tegen de uitkomst van de eerste toets
het herstelproces in de weg zit en of het voorkomen daarvan onderzocht kan worden.
Deze leden merken terecht op dat adequate rechtsbescherming van groot belang is, ook
voor het herstel van vertrouwen. Ouders hebben het recht om in bezwaar te gaan als
zij zich niet met de beoordeling kunnen verenigen. Dit recht is ook eerder door uw
Kamer onderstreept. Het is zowel voor ouders die een bezwaar overwegen als voor het
bezwaarproces van belang om te vermijden dat ouders in bezwaar gaan waar dat niet
nodig is of niet de uitkomst kan hebben waar zij naar op zoek zijn. Het indienen van
een bezwaar tegen de toekenning van € 30.000 omdat ouders menen recht te hebben op
een hoger bedrag is daar een voorbeeld van. Een hoger bedrag kan immers niet in de
fase van de eerste toets worden toegekend. Het is daarom van belang om ouders goed
te informeren en met hen in contact te treden om te weten waarom zij een bezwaar indienen
en of niet een andere oplossing, bijvoorbeeld nadere informatieverstrekking, beter
is. Voor het voorkomen van bezwaren waar ouders niet mee geholpen zijn, wordt onder
meer ingezet op persoonlijk contact. Zo is in de Herijkingsbrief van 3 juni 2022 aangegeven
dat ouders gesprekken kunnen voeren over de uitslag van de eerste toets.2 Zij krijgen daarin uitgebreid toelichting op de uitslag en nemen met UHT (mogelijke)
vervolgstappen door. Dit biedt de ouders meer momenten en meer tijd om de mogelijk
emotionele uitslag te verwerken, de informatie tot zich te nemen en vervolgvragen
te stellen. Verder wordt ingezet op mediation door middel van een pilot als alternatief
voor het (juridische) bezwaarproces. Mediation met de eerste deelnemende ouders is
inmiddels gestart. De resultaten worden zorgvuldig gemonitord. In de 12e Voortgangsrapportage zullen de resultaten worden gedeeld en zal tevens worden ingegaan
op de vraag of verdere opschaling van het instrument mediation aan de orde is. Tevens
wordt waar mogelijk gekeken naar het vereenvoudigd afdoen van bezwaren als de aard
van de zaak daar aanleiding toe geeft. Daarbij wordt in ieder geval gedacht aan bezwaren
tegen de toekenning van € 30.000. In zo’n vereenvoudigde afdoening wordt bijvoorbeeld
door de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) geen hoorzitting georganiseerd. Overwogen
wordt bovendien om bij toekenning van € 30.000 geheel van advisering door de BAC af
te zien.
De leden van de fractie van het CDA vragen bovendien of er altijd contact wordt opgenomen
met ouders als een bezwaar tegen de uitkomst van de eerste toets wordt ingediend en
of er ook contact is met advocaten hierover. Uiterlijk in het derde kwartaal van 2022
zullen alle ouders die een bezwaar tegen de uitkomst van de eerste toets hebben ingediend,
worden benaderd. Als ouders worden bijgestaan door een gemachtigde zal in eerste instantie
contact worden opgenomen met de gemachtigde in plaats van met de ouder.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de suggestie om schade-experts te
betrekken bij de CWS-verzoeken (Commissie Werkelijke Schade) niet is getoetst en waarom
ervoor is gekozen dit mee te nemen bij de proef met de vaststellingsovereenkomsten.
Er wordt nu onderzoek gedaan in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie
& Veiligheid en de Raad voor de Rechtspraak of, en op welke manier letselschadespecialisten
kunnen worden ingezet in het hersteltraject. Van belang is op te merken dat de CWS
beschikt over expertise op diverse relevante terreinen waaronder ook letselschade.
Het inschakelen van een letselschade-expert voor de procedure is daarom niet noodzakelijk.
De procedure bij de CWS is laagdrempelig van aard, ouders hoeven de gestelde schadeposten
en het causaal verband alleen aannemelijk te maken en kunnen ook zonder advocaat of
schade-expert bij de CWS terecht. Ouders of hun advocaat kunnen er evenwel wel voor
kiezen om toch een schade-expert in te schakelen. In het geval van een complexe schadeberekening
bepaalt de subsidieregeling dat door de toegevoegde advocaat de hulp in kan worden
geroepen van een advocaat die is gespecialiseerd in het (overheids-) schadevergoedingsrecht
en dat daarvoor een eenmalige vergoeding beschikbaar is. In de proef met de vso’s
is wel een plaats gegeven aan schade-experts omdat in die pilot de CWS als deskundige
partij ten dienste van de ouder geen rol heeft.
De leden van de fractie van het CDA vragen voorts verduidelijking voor welke groepen
ouders het mogelijk is om na de eerste toets direct uitsluitsel te geven. We zien
dat de eerste toets gedupeerden helpt en toegang biedt tot aanvullende regelingen.
Op basis van een eerdere inschatting is nog steeds de verwachting dat de eerste toets
aan ongeveer de helft van de ouders voldoende financiële compensatie biedt. In de
gesprekken die over de uitslag worden gevoerd is er steeds ruimte om de vervolgstappen
te bespreken. Voor een groep van 3.300 ouders ligt er een inschatting op basis van
data-analyse dat ouders met de toekenning van € 30.000 bij de eerste toets voldoende
geholpen zijn. Met aanvullende data-analyse kan die groep nog worden aangevuld, naar
verwachting met ongeveer 1.700 ouders. Met deze ouders zal contact worden opgenomen
om met hen te bespreken of zij willen afzien van een integrale beoordeling. Voor burgers
bij wie duidelijk is dat ze niet gedupeerd zijn en daarmee geen recht hebben op compensatie,
worden manieren onderzocht om hen sneller duidelijkheid te bieden door middel van
een versneld beoordelingsproces, waar mogelijk direct na de eerste toets. Voor complexere
dossiers, waarbij de eerste toets geen aanleiding geeft tot het vaststellen van gedupeerdheid,
maar er ook niet is vastgesteld dat een burger evident niet gedupeerd is blijft de
reguliere integrale beoordeling wenselijk. Ook hier kijken we naar het beter kunnen
voorspellen van deze groep.
De leden van de fractie van het CDA vragen over het beroep dat gedupeerde ouders doen
op middelen en voorzieningen bij gemeenten als gevolg van de lange wachttijden. Wat
gemeenten teruggeven is dat stress en onzekerheid bij ouders over de status en mate
van gedupeerdheid hen in een soort «wachtstand» zetten waardoor zij gedurende deze
periode minder open staan om te werken aan hun herstel. Daarbij stellen ouders door
de onduidelijkheid over hun status in het financieel herstel veel vragen aan hulpverleners
bij de gemeente. De gemeenten ervaren dat ouders meer en meer een beroep doen op de
brede ondersteuning van de gemeente mede als gevolg van de lange wachttijden. Dit
kan in bepaalde gevallen leiden tot dilemma’s in de uitvoering die met name (maar
niet alleen) te maken hebben met huisvestings- en schuldenproblematiek.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar hoe de operationele samenwerking tussen
gemeenten en UHT versterkt wordt, naast de gemeentedesk bij UHT. Gemeenten en UHT
merken door het gezamenlijke optrekken in de herijking in de zoektocht naar verbeteringen
dat het onderlinge begrip en de samenwerking beter is geworden. UHT gaat meer informatie
over gedupeerden delen met gemeenten, zoals procesinformatie en andere persoonsgebonden
informatie. Daarnaast hebben UHT en gemeenten/VNG meer contact over hun eigen werkprocessen,
opdat zij beiden beter ouders kunnen voorlichten over wat zij in hun herstelproces
kunnen verwachten.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de samenwerking met het Landelijk Incassocentrum
(LIC) verloopt als het gaat om het delen van financiële gegevens die relevant zijn
voor de integrale beoordeling. De hersteloperatie is een dynamisch proces, met veel
afhankelijkheden. Om de voorspelbaarheid en samenwerking te verbeteren, hebben DG
Toeslagen en Centrale Administratieve Processen (CAP) van de Belastingdienst een samenwerkingsovereenkomst
afgesloten. Op grond hiervan kan UHT beschikken over alle voor een integrale beoordeling
noodzakelijke inningsgegevens. De samenwerking gaat goed, daarbij hebben UHT en het
LIC (UHT B&I) wekelijks overleg om operationele zaken te bespreken.
De leden van de fractie van het CDA vragen tenslotte of de Staatssecretaris een update
kan geven over het samenstellen van de verschillende dossiers, en specifiek het maken
van samenvattingen waarvan het er nu op lijkt dat deze voor ouders van grotere meerwaarde
zijn. Uit onderzoek van Motivaction is gebleken dat het uitgebreide «persoonlijk dossier»
(500 – 5.000 bladzijden) vaak niet voldoet aan de informatiebehoefte van ouders en
in veel gevallen ook geen antwoord geeft op hun vragen. Het hersteldossier en de samenvatting
van het persoonlijk dossier blijken beter aan te sluiten. In een pilot wordt verkend
in hoeverre het hersteldossier, al dan niet voorzien van een beknopte samenvatting,
een goede vervanging kan zijn van het omvangrijke persoonlijk dossier. In de 11e Voortgangsrapportage volgt een nieuwe update op het gebied van het samenstellen van
dossiers en eventuele alternatieven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de fractie van de SP hebben met zorgen kennisgenomen dat de herijkingsoperatie
tijd en geld heeft gekost maar niet heeft geleid tot fundamentele verbeteringen.
De leden van de fractie van de SP geven aan teleurgesteld te zijn in de herijkingsoperatie
en vragen de Staatssecretaris welke conclusies zij daaraan verbindt. De herijking
is ingericht om alle mogelijkheden te verkennen en de gedupeerden daarbij als startpunt
te nemen. Daarom hebben rijksoverheid en VNG gezamenlijk een proces gedaan voor de
herijking, met gedegen ouderonderzoeken en het ophalen en ontwerpen van oplossingen
gezamenlijk met ouders, gemeenten, UHT en andere betrokken organisaties. Het kabinet
heeft in de brief van 3 december 2021 met uw Kamer alle oplossingen gedeeld als ook
de weging van de impact op ouders en haalbaarheid.3 Uit de uitvoeringstoetsen blijkt dat veel van de voorgestelde verbeteringen haalbaar
zijn. Het resultaat van deze verbeteringen is een herstelproces dat beter aansluit
op de persoonlijke behoeften van gedupeerden, bijvoorbeeld met 3-gesprekken of meer
ruimte voor emotioneel herstel. Vanzelfsprekend had ook het kabinet graag gehad dat
er in de herijking een «gouden oplossing» was gevonden die het herstel voor ouders
zowel sneller als beter had gemaakt. De realiteit is dat zo’n «gouden oplossing» er
simpelweg niet is. Ook dit heeft het kabinet met uw Kamer gedeeld in de brief van
3 december 2021. Het kabinet concludeert dat de complexiteit van de problemen van
de ouders, de complexiteit van de systematiek van de kinderopvangtoeslag en de complexiteit
van de onderliggende systemen maken dat het veel tijd kost om uit te zoeken waar er
onterechte terugvorderingen zijn waardoor een ouder recht heeft op terugbetaling.
De leden van de fractie van de SP vragen wanneer er naar verwachting een knoop doorgehakt
wordt over bredere inzet van vaststellingsovereenkomsten. Deze zomer zal worden gestart
met een praktijktest met vaststellingsovereenkomsten, op 29 juni jl. heeft een eerste
informatieavond plaatsgevonden. In de 11e Voortgangsrapportage verwacht het kabinet hier een update over te geven, al zal die
nog weinig inzichten bevatten omdat de praktijktest dan net van start is. In de 12e Voortgangsrapportage zal het kabinet de Kamer over definitieve resultaten informeren.
De leden van de fractie van de SP vragen tenslotte op welke manieren de bureaucratie
nog een adequate zaakbehandeling tegenhoudt in de hersteloperatie. In het proces wordt
een balans gezocht tussen snelheid en zorgvuldigheid. Het vier ogen principe en het
scheiden van de rol tussen beoordelaar en PZB-er maken daar onderdeel van uit. Met
inachtneming van die balans wordt gekeken of processen beter kunnen worden ingericht
en onnodige processtappen kunnen worden weggenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de uitkomsten van
de uitvoerings- en haalbaarheidstoetsen inzake de herijking
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke randvoorwaarden van de VNG niet
haalbaar zijn gebleken, naast de randvoorwaarde van koppelen van PZB’er aan een gemeente.
De andere randvoorwaarde waar het Rijk niet aan kan voldoen, is het verstrekken van
statusinformatie over financieel herstel van individuele gedupeerden, zoals wanneer
de ouder aan de beurt is voor financieel herstel. Het kabinet is uiteraard bereid
deze informatie te verstrekken als die bij UHT voor handen zou zijn. Voor de rol van
aanspreekpunt is deze informatie essentieel, omdat ouders niet alleen behoefte hebben
aan een luisterend oor en erkenning, maar ook aan iemand die hen persoonlijk ondersteunt
bij het doorlopen van het herstelproces. Gemeenten kunnen de rol van eerste aanspreekpunt
daarom niet op zich nemen.
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat het meer ruimte geven aan persoonlijk
zaakbehandelaars wordt opgepakt, maar vragen zich af waarom dit in de tussentijd niet
al is gebeurd en of dit gezien wordt als één van de versnellingsopties. Conform de
breed gedragen wens uit uw Kamer en het verzoek van het ouderpanel in haar brieven
uit mei jl (Kamerstukken 31 839 en 31 066, nr. 820), wordt bekeken of de rol van de PZB-er kan worden verruimd. Het vierogenprincipe
waarin een beslissing geverifieerd wordt door een tweede medewerker blijft hierin
een belangrijk uitgangspunt. Daarbij wordt nog onderzocht of, ook in relatie tot het
vierogenprincipe, een andere rol voor de PZB-er zal leiden tot versnelling en wat
die aanpassing voor invloed heeft op de kwaliteit en zorgvuldigheid van het herstel
dat ouders wordt geboden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat de Staatssecretaris met de kennis
van nu aan het begin van de hersteloperatie, dus ongeveer twee jaar terug, en zonder
huidige padafhankelijkheden, anders georganiseerd zou hebben. Het is altijd ingewikkeld
om met de kennis van nu te oordelen over de situatie van toen. De complexiteit van
de hersteloperatie is groter geworden zoals door grotere aantallen gedupeerden, complexe
multiproblemen en aanvullende groepen. Uitgangspunt is en blijft recht te doen aan
de gedupeerde ouders en hun gezinnen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen
of er bij de eerste toets nog altijd sprake is van een «chronologische» volgorde van
behandeling, in hoeverre de mogelijkheid voor de gemeenten om ouders in schrijnende
situaties versneld aan te melden deze volgorde wijzigt. Het uitgangspunt bij de eerste
toets blijft ongewijzigd. De behandeling van eerste toetsen vindt plaats op volgorde
van ontvangst, tenzij er sprake is van urgentie. Indien een ouder niet voldoet aan
de criteria, maar de feiten van het geval toch aanleiding geven om urgentie toe te
kennen bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van de escape-route. In de escape-route
overleggen UHT en gemeente of er toch urgentie verleend moet worden. Op basis van
de invoering van de escape-route wordt wel een stijging van het aantal urgente casussen
verwacht en alleen voor die gevallen waar dat noodzakelijk is. Deze leden vragen tevens
wat hiervan de impact is op het proces van met name de integrale beoordeling. Om de
impact op het proces van integrale behandeling zoveel mogelijk te beperken zal extra
capaciteit worden ingezet.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de prioritering in het integrale
beoordelingsproces van de behandeling van mensen die waarschijnlijk niet gedupeerd
zijn ervoor zorgt dat mensen die waarschijnlijk wel gedupeerd zijn langer moeten wachten
op volledige compensatie. Indien ouders, waarvan op basis van de eerste toets is geconstateerd
dat nog niet kan worden vastgesteld dat ze gedupeerd zijn, geen of later een integrale
behandeling zouden ontvangen zou eerder gestart kunnen worden met de ouders van wie
op basis van de eerste toets wel is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn. Veel ouders
hebben reeds een eerste toets gehad en wachten op de integrale beoordeling. Ouders
zijn in principe aan de beurt op basis van datum van aanmelding. Hierop zijn in beginsel
twee uitzonderingen: urgentie en beroep niet tijdig beslissen. De huidige wachttijden
bij de integrale beoordeling zijn lang. Daarom wordt gekeken of specifieke groepen
aanmelders versneld afgehandeld kunnen worden. Als iemand bijvoorbeeld evident niet-gedupeerd
is, kan de beoordeling (veel) sneller en efficiënter plaatsvinden. Daardoor wordt
uiteindelijk de wachtrij korter en dan komen juist andere mensen, bijvoorbeeld mensen
die waarschijnlijk wel gedupeerd zijn, eerder aan de beurt.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen tot op welk detailniveau de UHT een
planning heeft op het niveau van individuele ouders en hoe groot de onzekerheidsmarges
hiervan zijn. De ouders die zich tot en met 2020 hebben aangemeld zijn grotendeels
beoordeeld of in behandeling. De ouders met een aanmelddatum tot en met 2020 waarvoor
dat nog niet is gelukt worden naar verwachting dit jaar nog opgepakt. Voor de ouders
die zich in 2021 of dit jaar aangemeld hebben, is de indicatieve planning als volgt:
Tabel planning integrale behandeling
Ouders met aanmelddatum in
Integrale behandeling
Eerste kwartaal 2021
Midden 2022 tot midden 2024
Tweede en derde kwartaal 2021
In 2024 of 2025
Vierde kwartaal 2021 en 2022
In 2025 of 2026
Deze planning is ook te vinden op de website van UHT. De verwachting is dat deze planning
nog zal wijzigen. Dit heeft te maken met verschillende ontwikkelingen en onzekerheden.
Een daarvan is de stijging van het aantal ingediende beroepen bij de rechter vanwege
niet tijdig beslissen. Ouders die een dergelijk beroep indienen moeten op last van
de rechter met voorrang worden behandeld. De verwachting is dat het aantal beroepen
niet-tijdig de komende maanden toeneemt, waardoor UHT steeds minder ouders bij de
integrale beoordeling op basis van de volgorde van aanmelddatum kan oppakken. In augustus
wordt daarbij een omslagpunt verwacht, de volledige capaciteit dient dan te worden
ingezet om beroepen niet-tijdig beslissen en urgente situaties af te handelen. Daarnaast
kijkt UHT wat verbeteringen en aanpassingen in het proces (naar aanleiding van de
herijking) betekenen voor de planning. UHT beziet de komende maanden wat de verwachte
doorwerking van de verschillende ontwikkelingen is op de planning voor de tweede helft
van 2022 en verder. UHT verwacht daarbij dat verdere of herziene planningen ook enkel
op hoofdlijnen een beeld aan ouders kunnen geven wanneer de verwachte start van de
integrale beoordeling zal zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het aantal vals-negatieven en vals-positieven
is bij de eerste toets. Van de ouders die een eerste toets hebben gehad en ook integraal
zijn beoordeeld, zijn er 894 ouders die geen toekenning kregen bij de eerste toets
maar wel een toekenning bij de integrale beoordeling. Er zijn 75 ouders die een toekenning
hebben gekregen in de eerste toets waarbij in de integrale beoordeling is vastgesteld
dat er geen sprake was van gedupeerdheid. (Peildatum 24-06-2022)
De leden van de fractie van GroenLinks vragen op basis van welke KPI’s (Kritieke Prestatie
Indicatoren) en op welk moment wordt besloten of de praktijktest met vaststellingsovereenkomsten
is geslaagd. Zowel tijdens als na de praktijktest vindt er een zorgvuldige evaluatie
plaats. De belangrijkste indicatoren voor succes zijn een toename in oudertevredenheid
op elementen als het gevoel van regie, tevredenheid omtrent de tegemoetkoming en het
vermogen om de KOT problematiek af te sluiten. Ook kijken we naar indicatoren als
snelheid van het proces, uitvoerbaarheid op grotere schaal en rechtsgelijkheid. De
proef loopt in de zomer van 2022, op 29 juni jl. heeft een eerste informatieavond
plaatsgevonden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage worden de resultaten gerapporteerd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen tenslotte naar een toelichting over
de inzet van integrale casemanagers. Het Instituut Publieke Waarden (IPW) biedt deze
hulp aan de hand van de Doorbraakmethode.4 Het team van «maatwerkexperts» zoals de casemanagers genoemd worden, bestaat op dit
moment uit 11 mensen. Die zijn niet allen fulltime bezig. Bij opschaling naar 500
gedupeerden verwachten we naar 15 fte te gaan. Vuistregel is dat een fulltime maatwerkexpert
jaarlijks gemiddeld genomen 25 doorbraken kan begeleiden. In de opzet en aanbesteding
van deze aanpak zit de mogelijkheid om op te schalen naar honderden of zelfs duizenden
ouders indien de aanpak aansluit bij de behoeften van ouders.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de brief over
de herijking van de aanpak hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de brief niets over het betrekken
van schadeposten als letselschade bij de integrale beoordeling (IB). Zij vragen welke
mogelijkheden het kabinet ziet voor het betrekken van deze schadeposten bij de IB.
En of het in de ogen van het kabinet een manier kunnen zijn om ervoor te zorgen dat
de druk op de CWS minder groot wordt. In de 10e Voortgangsrapportage is de Kamer geïnformeerd over integratie van werkelijke schade
in de IB. Deze aanpassing is niet haalbaar. De verzoeken van ouders zien meestal niet
alleen op relatief eenvoudige schadeposten als verletdagen, maar ook op meer complexe
posten als inkomens- of vermogensschade. Die beoordeling vergt specifieke kennis en
deskundigheid die niet aansluit op de capaciteiten van UHT. De aanpassing van de integrale
beoordeling weegt daarmee niet op tegen de beperkte opbrengsten en het extra werk
dat aanpassing van de integrale beoordeling met zich brengt voor reeds afgehandelde
zaken. De CWS heeft bovendien aangegeven voor relatief eenvoudigere casussen met minder
complexe schade sneller tot een advies te kunnen en zullen komen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of hun indruk klopt dat door het
door de hoeveelheid ingebrekestellingen en rechterlijke uitspraken voorrang gegeven
moet worden aan dergelijke zaken. Ook vragen zij om inzicht te geven in aantallen
bezwaren, beroepen en ingebrekestellingen. De gevolgen van de behandeling van beroepen
niet-tijdig zijn groot. Niet alleen kost het capaciteit om die beroepen niet-tijdig
te handelen, ook de impact op de behandelvolgorde bij de integrale beoordeling is
groot. Bij een verdere stijging van het aantal beroepen niet tijdig volgt er in augustus
een omslagmoment, waarop de capaciteit – behoudens urgenties – geheel aangewend wordt
voor beroepen niet-tijdig. Snel daarna zullen de termijnen die door rechters worden
opgelegd niet langer gehaald kunnen worden. Dan worden er dwangsommen verbeurd. Aan
urgente zaken zal ook dan voorrang worden gegeven, zo nodig boven het geven van uitvoering
aan rechterlijke uitspraken. UHT stelt alles in het werk om door de rechter opgelegde
nadere termijnen na een beroep wegens het niet-tijdig beslissen op te volgen. Dat
betekent dat deze zaken met voorrang worden opgepakt.
In de 10e Voortgangsrapportage is ingegaan op de diverse acties die UHT onderneemt om het besluitvormingsproces
bij de integrale beoordeling en in bezwaar te versnellen. In de 11e Voortgangsrapportage wordt nader ingegaan op verbetermaatregelen.
Ingebrekestelling (IGS) en beroep wegens het niet tijdig beslissen dienen te worden
onderscheiden van bezwaren en overige (inhoudelijke) beroepen. IGS en beroepen wegens
niet tijdig beslissen zien op de overschrijding van de wettelijke beslistermijn. Tot
op heden (peildatum 24 juni 2022) heeft UHT ruim 12.000 ingebrekestellingen ontvangen.
IGS is een toegangsvereiste om een beroepen wegens niet tijdig beslissen in te stellen
bij de rechtbank. UHT heeft tot nu toe 711 beroepen wegens niet tijdig beslissen ontvangen.
UHT monitort de instroom nauwgezet. Volgens het meest aannemelijke scenario blijft
het aantal ingebrekestellingen in de komende maanden hoog, in de 11e Voortgangsrapportage wordt daar nader op ingegaan. Er dient rekening mee te worden
gehouden dat het bereiken van een omslagpunt ook gevolgen kan hebben voor de verwachtingen.
De verwachte instroom van beroepen wegens niet tijdig beslissen is de komende maanden
300 per maand. Die verwachtingen worden steeds gemonitord om te bezien of bijstellingen
in de rede liggen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of hierdoor het beginsel first
in, first out onder druk komt te staan. Het klopt dat door de prioritering aan de
hand van rechterlijke uitspraken er sprake van is dat UHT niet meer alle ouders op
basis van het first in first out principe kan behandelen bij de integrale beoordelingen.
Het leidt er toe dat de bestaande capaciteit van UHT wordt aangewend in een andere
behandelvolgorde. Die wordt steeds meer bepaald door de opvolging van door de rechter
opgelegde nadere termijnen. Voorzien wordt dat dit er in augustus toe leidt dat er
geheel geen zaken meer conform het first in first out principe behandeld kunnen worden.
Snel daarna zal vervolgens de door de rechter opgelegde termijnen van veelal 10 tot
12 weken niet meer kunnen worden gehaald en worden er – in toenemende mate – dwangsommen
verbeurd. Tot op heden (peildatum 24-06-2022) is wegens een ingebrekestelling in 1.557
gevallen een dwangsom betaald voor een totaalbedrag van € 2.212.101. Wegens overschrijding
van de rechterlijke beslistermijn na een beroep wegens niet tijdig beslissen is tot
op heden in 5 gevallen een dwangsom uitgekeerd voor een totaalbedrag van € 7.800.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen tenslotte of er zicht is op het
totaal aan teruggevorderde toeslagen bij ouders die € 30.000 hebben ontvangen van
de Catshuisregeling. Het is bekend wat de totale hoogte van het bedrag aan terugvorderingen
van kinderopvangtoeslag is bij ouders. Dat is weergegeven in onderstaande tabel. Daarbij
moet wel worden vermeld dat er in deze cijfers geen specificatie is gemaakt naar toeslagjaren
waar het herstel op is gericht. Ook is er in deze cijfers geen onderscheid gemaakt
tussen terechte en onterechte terugvorderingen. Het totale bedrag aan terugvorderingen
van de kinderopvangtoeslag geeft daarom ook geen betrouwbaar beeld van de hoogte van
de compensatie.
Tabel terugvorderingen KOT bij ouders die Catshuisregeling ontvangen hebben
Hoogte totale KOT-terugvorderingen
Aantal ouders (peildatum 01-07-2022)
€ 0 – € 1.000
754
€ 1.001 – € 5.000
2.653
€ 5.001 – € 10.000
3.857
€ 10.001 – € 20.000
6.466
€ 20.001 – € 30.000
4.254
Hoger dan € 30.000
7.219
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de herijking van het proces rondom de hersteloperatie
kinderopvangtoeslag
Hij waardeert een aantal maatregelen die gaan over beter contact met ouders en emotioneel
herstel bij ouders en kinderen. Een van de belangrijkste redenen voor een herijking
zou in zijn ogen moeten zijn het weer in control komen van het hele proces van herijking.
Op dit moment wordt er werkelijk geen enkele wettelijke termijn gehaald en lopen de
wachttijden voor bijvoorbeeld de integrale beoordeling op tot drie tot vier jaar,
terwijl gewoon een wettelijke termijn van toepassing is van zes maanden (die eenmalig
met zes maanden verlengd kan worden).
Die wettelijke termijnen zijn er in de ogen van dit lid natuurlijk niet voor niets:
justice delayed is justice denied. En dat geldt natuurlijk extra voor de 19.500 mensen
die niet in aanmerking komen voor de Catshuisregeling en jaren moeten wachten op de
integrale beoordeling. Het gevolg is dat private schuldeisers de invorderingen weer
opstarten met alle gevolgen van dien.
Het lid Omtzigt wijst erop dat de wettelijke termijnen niet gehaald worden en dat
de wachttijden voor integrale beoordeling oplopen tot drie of vier jaar. Hij vraagt
welke boodschap het kabinet heeft voor de groep mensen die niet in aanmerking komen
voor de Catshuisregeling en jaren moeten wachten op integrale beoordeling. Ouders
die zich aanmelden krijgen binnen 6 maanden de eerste toets of ze in aanmerking komen
voor de Catshuisregeling. Als dat zo is ontvangen zij € 30.000 en worden hun schulden
aangepakt en komen ze in aanmerking voor brede ondersteuning. Het kabinet betreurt
het dat het lang kan duren voordat de integrale beoordeling is afgerond. Het kabinet
blijft onderzoeken of en hoe de afhandeling kan worden versneld. Zo wordt gekeken
of we specifieke groepen eerder kunnen beoordelen. Bijvoorbeeld als duidelijk is dat
een ouder echt niet gedupeerd is, omdat hij of zij geen kinderen heeft. Mensen die
zich hebben aangemeld, kunnen wel al terecht bij UHT voor acute financiële hulp en
bij hun gemeente voor brede ondersteuning op de vijf leefgebieden.
Het lid Omtzigt wijst erop dat dat artikel 41, tweede lid, van het Europees Handvest
het recht op behoorlijk bestuur bevat, waaronder: »het recht van eenieder om toegang te krijgen tot het dossier hem betreffende, met
inachtneming van het gerechtvaardigde belang van de vertrouwelijkheid en het beroeps-
en het zakengeheim.» Dit lid vraag hierbij op welke wijze alle mensen die gedupeerd zijn, binnen een redelijke
termijn inzage kunnen krijgen in hun dossier, zoals beloofd door voormalig Staatssecretaris
Snel? Het kabinet onderschrijft het belang om binnen een redelijke termijn dossiers
te verschaffen aan ouders. Dat kan, ondanks de inspanningen op het gebied van opschaling,
wegens capaciteitsgebrek in veel gevallen niet worden waargemaakt. Waar mogelijk wordt
gezocht naar verbetermaatregelen, zie hiervoor de 10e Voortgangsrapportage. Ook in de 11e Voortgangsrapportage zal hier nader op worden ingegaan.
Het lid Omtzigt verwacht bij een herijking de volgende zaken:
• Een plan met concrete doelen. Dus hoeveel mensen worden in welk kwartaal integraal
beoordeeld, hoeveel mensen krijgen hun dossier in welk kwartaal en hoeveel mensen
kan de Bezwaar Advies Commissie en de Commissie Werkelijke Schade elke maand beoordelen?
• Een begroting voor het aantal benodigde mensen bij UHT (waar het verloop groot is)
en de manier waarop deze mensen geworven worden;
• Een begroting met de financiële middelen die UHT nodig heeft en die de gemeentes nodig
hebben in het totaal.
Hierbij vraagt het lid Omtzigt of het kabinet bereid is die zaken alsnog in een plan
(inclusief totaalbegroting) en tijdlijn te zetten. Het lid Omtzigt zal er dit keer
niet bij vragen om de beoogde tijdlijnen te vergelijken met eerdere tijdlijnen, omdat
hij ondertussen wel begrijpt dat die niet worden gehaald. Het kabinet informeert de
Kamer regulier via de Voortgangsrapportages en de stand van zaken brieven over een
groot deel van de door het lid Omtzigt gevraagde zaken. Hierbij probeert het kabinet
een balans te vinden in de omvang en gedetailleerdheid van de informatie en de hoeveelheid
werk die hiermee gemoeid is voor de uitvoeringsorganisatie.
Het lid Omtzigt vraagt verder welke begroting is opgesteld voor het benodigd aantal
mensen bij UHT en welk percentage van de totale begroting gereserveerd is voor de
€ 70 miljoen voor dwangsommen. Het parlement wordt continue middels de reguliere begrotingscyclus
en de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden van de actuele budgetten die benodigd
zijn voor de hersteloperatie Toeslagen. Na de eerste suppletoire begroting en Voorjaarsnota
2022 is – onder voorbehoud van parlementaire autorisatie – in totaal € 5.717 miljoen
beschikbaar voor de hersteloperatie Toeslagen. Van dit bedrag is € 958 miljoen beschikbaar
voor de apparaatsuitgaven, waarvan € 886 mln. beschikbaar is voor UHT. Het beschikbare
budget van dwangsommen van € 70 miljoen is 1,2% van het totale budget van € 5.717
miljoen.
Het lid Omtzigt vraagt ook of het voor dwangsommen gereserveerde bedrag niet kan worden
besteed aan extra maatregelen voor een deugdelijke afwikkeling. Het kabinet is het
met het lid Omtzigt eens dat we bij voorkeur publiek geld inzetten om deugdelijk af
te wikkelen in plaats van dwangsommen betalen. Tegelijkertijd is een dwangsom een
sanctie in ons rechtssysteem dat gericht is op het beëindigen van een bepaalde ongewenste
situatie. Het kabinet blijft onderzoeken of en hoe de afhandeling kan worden versneld
en bij voorkeur natuurlijk binnen de daarvoor geldende termijnen. Daarbij worden alle
mogelijke maatregelen ingezet. Ondanks die maatregelen zal een reservering voor de
betaling van dwangsommen nodig blijven. Hierover bent u geïnformeerd bij de 10e Voortgangsrapportage en ook in de 11e Voortgangsrapportage zal hier aandacht aan besteed worden.
Het lid Omtzigt vraagt hoeveel betrokkenen de rechter hebben verzocht UHT op te dragen
een besluit te nemen. UHT heeft tot op heden van 658 belanghebbenden 711 beroepen
wegens niet tijdig beslissen ontvangen (sommige belanghebbenden wachten op meerdere
besluiten waarop niet binnen de wettelijke termijn is beslist).
Het lid Omtzigt vraagt wat er gedaan gaat worden om deze toenemende aantallen fictieve
weigeringsprocedures te voorkomen. Er zijn geen generieke maatregelen om dat te voorkomen.
Ouders hebben het recht om beroepen niet-tijdig in te dienen en het is niet mogelijk
om integrale beoordelingen binnen de huidige wettelijke termijnen af te ronden. Een
van de redenen daarvoor is de tijd en capaciteit die nodig is om de eerste toets af
te ronden en op die manier gedupeerde ouders zo snel mogelijk te helpen. Voorafgaand
aan de beschikking in de integrale beoordeling worden belangrijke stappen gezet. Naast
de forfaitaire toekenning van € 30.000,–, gaat het daarbij om voor gedupeerde ouders
om kwijtschelding van publieke schulden, overname van achterstanden bij private schulden
en om hulp op de vijf leefgebieden. Waar mogelijk wordt ingezet op versnelde afhandeling
in de integrale beoordeling, vereenvoudigde afdoening in bezwaar en het voorkomen
van samenloop tussen procedures (zoals tussen eerste toets en integrale beoordeling
en tussen integrale beoordeling en werkelijke schade). Urgente gevallen krijgen nog
steeds voorrang, zodat er voor acute gevallen een andere ingang aanwezig blijft dan
het instellen van een beroep niet-tijdig. Verder is het van belang ouders een zo realistisch
mogelijk beeld van het proces en de vervolgstappen te schetsen. Gegeven de achterstanden
en het niet halen van de beslistermijnen bij de integrale beoordeling en in bezwaar,
blijft de verwachting echter onveranderd dat het aantal beroepen niet-tijdig zal blijven
toenemen. Het kabinet blijft kijken naar verbetermogelijkheden in de verschillende
processtappen en zet ook in op pilots zoals met betrekking tot mediation en vso’s.
Het lid Omtzigt vraagt verder of onderkend wordt dat de rechters bij gebrek aan beschikbare
dossiers of niet tijdige beslissingen door Toeslagen de verzoeken van betrokkenen
gaan toewijzen. Het gebrek aan capaciteit om dossiers te lakken en vervolgens beschikbaar
te stellen kan zorgen voor vertraging in procedures. Rechters wijzen verzoeken van
ouders toe om bij het uitblijven van een beslissing een beslistermijn op te leggen
onder straffe van het verbeuren van een dwangsom. Deze beroepen niet-tijdig worden
in toenemende mate ingediend en als de wettelijke termijn is verstreken, worden deze
beroepen ook gegrond verklaard.
Het lid Omtzigt vraagt of de Belastingdienst gaat voldoen aan uitspraken van rechters
ter zake. Zo nee, waarom niet en hoeveel beroepszaken verwacht het kabinet komend
jaar. De beslistermijnen die door rechters worden opgelegd worden nu in de meeste
gevallen nog gehaald. Als het aantal beroepen niet-tijdig verder blijft toenemen,
wordt in augustus een omslagmoment voorzien. De behandelcapaciteit van UHT voor het
oppakken van integrale beoordelingen wordt dan geheel aangewend voor beroepen niet-tijdig,
behoudens urgenties. Snel daarna zullen ook de termijnen van veelal 10 tot 12 weken
die door de rechter worden opgelegd niet meer worden gehaald. Dat betekent dat er
dwangsommen worden verbeurd, bij verdere stijging van het aantal beroepen wegens niet
tijdig beslissen in toenemende mate. UHT doet haar uiterste best het aantal dwangsommen
te voorkomen dan wel beperkt te houden, onder meer door de rechter om ruimere termijnen
te vragen. UHT heeft tot nu toe (peildatum 24 juni 2022) 711 beroepen wegens niet
tijdig beslissen ontvangen. UHT monitort de instroom nauwgezet. Volgens het meest
aannemelijke scenario blijft het aantal ingebrekestellingen in de komende maanden
hoog. Er dient rekening mee te worden gehouden dat het bereiken van een omslagpunt
ook gevolgen kan hebben voor de verwachtingen. De verwachte instroom van beroepen
wegens niet tijdig beslissen is de komende maanden 300 per maand. Die verwachtingen
worden steeds gemonitord om te bezien of bijstellingen in de rede liggen. Hierover
bent u geïnformeerd bij de 10e Voortgangsrapportage en ook in de 11e Voortgangsrapportage zal hier aandacht aan besteed worden.
Het lid Omtzigt vraagt waarom er niet gekozen wordt voor een korte behandelingsprocedure.
Dit is geen kwestie van niet kiezen, het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden
voor kortere behandelingsprocedures. Als er bij een integrale beoordeling een PZB-er
aan een zaak is toegewezen, volstaat in de regel een termijn van twaalf weken. De
tijd tot een ouder aan de beurt is bij de integrale beoordeling zorgt met name voor
de lange behandelduur. Waar mogelijk wordt ingezet op versnelling van de procedures,
bijvoorbeeld in urgente situaties of door direct uitsluitsel te geven na de beoordeling
van de eerste toets.
Het lid Omtzigt vraagt verder of de Staatssecretaris het er mee eens is dat gehanteerde
wachttermijnen strijd opleveren met het Europees Handvest. Het Europees Handvest is
van toepassing als het recht van de Europese Unie ten uitvoer wordt gelegd. In het
Handvest is ook een codificatie van bepalingen uit het EVRM opgenomen, waaronder artikel
6 EVRM. Daaruit vloeit, voor een eerlijke procedure, recht op toegang tot het dossier
voort.
De toegang tot dossiers laat te lang op zich wachten, de problemen die daarmee bestaan
zijn in eerdere voortgangsrapportages toegelicht. In de 11e Voortgangsrapportage wordt nader op deze problematiek en de mogelijkheden om te versnellen
ingegaan. Dat dossiers langer op zich laten wachten dan wenselijk betekent evenwel
niet onmiddellijk dat er sprake is van strijd met internationale verplichtingen. Zo
worden bijvoorbeeld beslistermijnen in bezwaar niet gehaald omdat de aanlevering van
dossiers niet snel genoeg plaatsvindt. Dat dossier is nodig voorafgaand aan de hoorzitting
in bezwaar, om die bezwaarprocedure op een zorgvuldige wijze af te kunnen handelen.
Bij de afhandeling van dossiers geven we sinds kort prioriteit aan de behandeling
van bezwaardossiers. Bij de verdere afhandeling van de procedure heeft de ouder toegang
tot zijn dossier, waardoor afhandeling in lijn met de hier bedoelde rechtsbeginselen
plaats kan vinden.
Het lid Omtzigt vraagt tevens of al contact gezocht is met de rechterlijke macht om
hen te waarschuwen en afspraken te maken. Over de toename van het aantal beroepszaken
wordt regelmatig gerapporteerd, onder meer in het kader van de 10e Voortgangsrapportage. Een toenemend aantal beroepen wegens niet tijdig beslissen
levert niet alleen uitdagingen op voor UHT, maar ook voor de rechterlijke macht. We
zien in voorkomende gevallen dat de behandelduur bij rechtbanken toeneemt. Over de
procesmatige aspecten hiervan is UHT in contact met de rechterlijke macht.
Het lid Omtzigt vraagt ook naar het moment waarop het kabinet in staat is zelf aan
de wettelijke termijnen te voldoen. Als gevolg van de grote toestroom aan aanvragen
en bezwaren is door UHT tot op heden op circa 30.000 aanvragen voor een integrale
beoordeling (IB) niet binnen de wettelijke termijn van één jaar beslist. UHT verwacht
dat in 2022 voor nog eens ongeveer 10.000 IB de beslistermijn zal verstrijken. Ook
daarna zal UHT in de overgrote meerderheid van de gevallen niet aan de wettelijke
termijnen kunnen voldoen. Voor de eerste toets worden wettelijke termijnen in de regel
gehaald. Onder meer in de 10e Voortgangsrapportage is aangegeven dat de termijnen voor bezwaar niet worden gehaald
en is ingegaan op de prognose en randvoorwaarden om die termijnen wel te halen. In
de 11e Voortgangsrapportage zal daar nader op worden ingegaan. Voor het afhandelen van werkelijke
schade geldt dat in de 10e Voortgangsrapportage is aangegeven dat de gemiddelde doorlooptijd van de procedure
bij CWS 8 maanden is. Dit is langer dan de beoogde termijn van 3 tot 6 maanden, maar
blijft binnen de termijn van één jaar.
Het lid Omtzigt wijst erop dat meer dan de helft van de mensen nu wordt afgewezen
voor de Catshuisregeling en vraagt of systematisch wordt gekeken waarom mensen zich
hebben aangemeld. Als burgers zich melden en niet als gedupeerde worden aangemerkt,
wil dat niet zeggen dat ze geen problemen hebben. Ook wie geen recht heeft op een
herstelregeling kan serieuze problemen hebben. Burgers melden zich aan omdat zij bijvoorbeeld
financiële problemen hebben door een terugvordering van de kinderopvangtoeslag ontstaan
door een hoger vastgesteld definitief inkomen, door een stopzetting van de kinderopvangtoeslag
door de ouder zelf, of het betreft een verlaging op basis van informatie van DUO of
de kinderopvangorganisatie. Ook problemen bij de andere toeslagen of overheden zijn
redenen waarom mensen zich aanmelden. Er wordt niet systematisch gekeken waarom mensen
zich aanmelden. Aan deze groep niet-gedupeerden wordt wel ook gevraagd of de gegevens
doorgegeven mogen worden aan de gemeente. Zo komen deze burgers ook in beeld bij de
gemeente en kan de gemeente reguliere hulp aanbieden. Ook vraagt hij of er onbekende
hardheden bekend zijn geworden en of er zaken zijn die voor toeslaggerechtigden structureel
onduidelijk of onrechtvaardig worden gevonden. Er zijn tot op heden geen onbekende
hardheden bekend geworden. Het kabinet blijft dit monitoren.
Tot slot vraagt het lid Omtzigt te reflecteren op de aard van bedragen die worden
uitgekeerd en de wetsovertredingen van de Belastingdienst5 waaruit dat voortvloeit. Uitgangspunt is uiteraard is dat de Belastingdienst zich
aan alle wet- en regelgeving houdt. Situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming
met de wet handelt of heeft gehandeld, zijn ongewenst en de inzet is en blijft deze
zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen.6 In de brief van 12 maart 2021 is aan de Kamer medegedeeld dat het niet mogelijk is
om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin
de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.7 Wel bevat de brief van 12 maart 2021 een aantal illustratieve voorbeelden waarin
de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Een aantal
hebben betrekking op de problemen met de kinderopvangtoeslag en daarvoor loopt nu
de hersteloperatie.
Het is, als gezegd, staand beleid om als zich nieuwe gevallen voordoen of naar boven
komen waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld,
de Kamer hierover steeds te informeren. Dit gebeurt waar relevant via de jaarlijks
voorziene Stand van de Uitvoering, in het kader van voortgangsrapportages of waar
nodig via separate tussentijdse brieven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
Y.C. Kling, adjunct-griffier