Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg over het Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021 (Kamerstuk 35925-VIII-15)
35 925 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022
Nr. 159
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 maart 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 28 oktober 2021 over het Nationaal
Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021 (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15)
De vragen en opmerkingen zijn op 16 december 2021 aan de Ministers van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief
van 15 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
5
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
8
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
10
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
12
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
14
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
16
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
17
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
18
Inbreng van de leden van de Groep Van Haga
20
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet
Onderwijs
21
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van «het Nationaal
Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021» (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15)en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO1 positief is, maar dat het nog te vroeg is om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit
hiervan. Wanneer is dit beeld er wel? Waarom is daar nu nog geen uitspraak over te
doen, aangezien we alweer een halfjaar verder zijn? Daarnaast lezen de leden dat er
ook op gemeentelijk niveau gewerkt wordt aan plannen om op bovenschools niveau een
bijdrage te leveren aan het inlopen van vertragingen. Op welke manier krijgen de leden
inzicht in de effectiviteit van expliciet deze programma’s? Zij vragen op welke manier
het ministerie dit heeft geborgd en hoe de Kamer dit kan controleren.
Verder willen de leden weten of er op basis van de eerste ervaringen bijvoorbeeld
interventies zijn die als best practices kunnen fungeren en het verdienen breder uitgerold
te worden. Zijn er ook interventies waarvan nu al kan worden gezegd dat ze beter gestaakt
kunnen worden? Tevens vragen zij of de Minister bereid is deze bevindingen en lessons
learned breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.
De actuele situatie in po2 en vo3
De leden lezen dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert
dat scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden. Kan
er aangegeven worden door de inspectie op wat voor manieren scholen dit hebben gedaan?
Tevens vragen zij of de Minister bereid is zogenaamde best practices breder onder
de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.
De leden lezen dat het uitstroomniveau van po-leerlingen niet erg verschilt van dat
in precoronajaren. Scholen in het po hebben veelal kansrijker en breder geadviseerd.
Klopt dit voor alle leerlingen? Wat is precies het beeld van de kansrijke advisering
van scholen? Welke leerlingen zijn kansrijker geadviseerd? Zijn er ook leerlingen
waarbij dit niet het geval is, bijvoorbeeld leerlingen uit lagere sociaaleconomische
klassen, meisjes of leerlingen uit de regio? Graag ontvangen zij hierover een beter
beeld.
Overig
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het signaal vanuit het veld herkent
dat promovendi die werkzaam zijn in streekziekenhuizen geen recht hebben op de verlenging
van hun traject. Heeft de Minister een beeld van de transparantie van criteria die
in kennisinstellingen gebruikt worden voor verlenging van onderzoekstrajecten, zo
vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van «het Nationaal
Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021». Zij constateren dat het voor het hele
onderwijsveld nogmaals een jaar is geweest met veel uitdagingen. Leerlingen en studenten
kampen bijvoorbeeld met flinke leerachterstanden of hebben veel last van stress, wat
een negatief effect heeft op hun welbevinden. Deze leden zijn daarom blij dat het
Nationaal Programma Onderwijs in het leven is geroepen, zodat scholen en instellingen
middelen in kunnen zetten om de negatieve effecten van de pandemie zo veel als mogelijk
te beperken. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij aan de Minister willen
voorleggen.
Funderend onderwijs
De leden van de D66-fractie lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het
NPO positief is en dat scholen voortvarend aan de slag zijn gegaan. Zij zijn tevreden
dit te vernemen en complimenteren scholen ervoor dat zij op zo’n korte termijn te
werk zijn gegaan om dit voor elkaar te krijgen. Daarbij constateert de inspectie dat
scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden. In het
primair onderwijs is de grootste vertraging echter te zien bij rekenen, namelijk zo’n
tien weken leervertraging. Heeft de Minister naar aanleiding van dit nieuws nog extra
stappen ondernomen om de basisvaardigheden te bevorderen? Missen scholen op dit moment
bijvoorbeeld nog bepaalde zaken in de menukaart? Tevens vragen zij wat de laatste
stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen over pabostudenten de mogelijkheid
bieden om kinderen te tutoren.4
De voornoemde leden maken zich bovendien zorgen over de negatieve effecten op kansengelijkheid.
Zo is de meeste vertraging te zien bij bijvoorbeeld ouders met een laag inkomen of
eenoudergezinnen. Welke stappen heeft de Minister gezet, of gaat hij nog zetten, om
te zorgen dat kansenongelijkheid zo veel mogelijk wordt beperkt door het NPO? Hoe
staat het bijvoorbeeld met de arbeidsmarkttoelage voor docenten op achterstandsscholen?
Zij hebben meermaals de Minister gevraagd of hij bekend is met het feit dat er besturen
zijn die besluiten om de arbeidsmarkttoelage voor docenten op achterstandsscholen
niet op de juiste manier toe te kennen, bijvoorbeeld door het aan hele andere zaken
te besteden of aan docenten te geven op scholen die daar geen recht op hebben. De
leden hebben deze signalen nogmaals binnengekregen. Graag ontvangen zij van de Minister
een laatste stand van zaken omtrent de arbeidsmarkttoelage. Ook willen zij graag weten
of de Minister al een duidelijker beeld heeft van hoe vaak dit gebeurt en wat hij
hier op dit moment precies actief tegen doet.
De leden van de D66-fractie constateren dat niet alleen in het po grote leerachterstanden
te zien zijn, maar ook in het vo. Zo is in de onderbouw met name achterstand te bemerken
bij leesvaardigheid en rekenen. Over de vertragingen in de bovenbouw zijn echter minder
gegevens beschikbaar. De leden wijzen de Minister nogmaals op het feit dat leerlingen
in de bovenbouw van het vo de laatste 1,5 jaar een uitdagende periode hebben doorgemaakt
en zich niet optimaal hebben kunnen voorbereiden op de eindexamens. Zij roepen de
Minister weer op om ook dit jaar eindexamenkandidaten een extra herkansing te bieden
en hun recht te geven op het wegstrepen van een onvoldoende. Zij hopen dat de Minister
voor de kerstvakantie tot dit besluit zal komen om scholen en leerlingen zo snel als
mogelijk duidelijkheid te bieden.
De voornoemde leden lezen dat schoolleiders in het vo zich het meeste zorgen maken
over leerlingen in het praktijkonderwijs. Kan de Minister toelichten of het NPO genoeg
handvatten biedt om het welzijn van deze leerlingen te waarborgen? Ook vragen zij
welke extra stappen hij kan nemen om zorg te dragen voor het welzijn van deze leerlingen.
Tevens hebben zij enkele vragen over het aantal bijles- en uitzendbureaus dat wordt
ingezet met middelen van het NPO. Zo blijkt dat 60% van de scholen met de NPO- gelden
commerciële bureaus inhuurt. Hoe verhoudt dit zich tot het advies van de Onderwijsraad
«Publiek karakter voorop»? Is de Minister van mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling
is? De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister hierop kan bijsturen.
(Voortgezet) speciaal onderwijs
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het welzijn van leerlingen in het
(voortgezet) speciaal onderwijs. Hier zitten immers de meest kwetsbare leerlingen.
Is de Minister van mening dat de menukaart goed genoeg toegespitst is op het (v)so?
Hoeveel leerlingen zitten nu gemiddeld in één klaslokaal vergeleken met voor de coronacrisis?
Tevens vragen zij hoeveel leerlingen het afgelopen jaar zijn blijven zitten.
Mbo
De leden van de D66-fractie signaleren dat ook voor mbo5-studenten en -docenten de coronaperiode een pittige tijd is. Zo konden en kunnen
studenten bijvoorbeeld lastiger een stage vinden en konden praktijklessen geen doorgang
vinden. Kan de Minister toelichten wat het actuele stagetekort is? Deze leden lezen
dat de medezeggenschap over het algeheel goed betrokken is bij de totstandkoming van
de NPO-plannen. De Minister plaatst echter ook nog een aantal kanttekeningen. Deze
leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat de medezeggenschap goed werkt,
ook in tijden van corona. Kan de Minister toelichten waar het niet goed is gegaan
en hoe dat in de toekomst voorkomen kan worden? Hoe kunnen studentenraden in de toekomst
beter betrokken worden? Ook vragen zij welke stappen de Minister zet om dit proces
te optimaliseren.
Overig
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2021 naar verwachting in totaal circa
100 miljoen euro van het gereserveerde budget niet wordt besteed. Zij vragen hoe dit
zich verhoudt tot de motie van de leden Segers en Van Meenen over de middelen van
het Nationaal Programma Onderwijs eventueel in drie schooljaren besteden.6
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en hebben
nog enige vragen.
In het algemeen vragen zij welke doelen en termijnen nu precies zijn afgesproken om
de vertragingen in te lopen. Worden er in het algemeen gesprekken gevoerd door de
inspectie met scholen die het minder goed doen dan vergelijkbare scholen? Ook vragen
zij of het mogelijk is voor scholen om te leren van elkaar in plaats van zelf het
wiel uit te vinden. Op alle soorten onderwijs is er sprake van verminderd welzijn
van de leerlingen en studenten. Kan worden aangegeven in welke mate scholen ook gebruikmaken
van de programma's op dit vlak voor het verhogen van het welzijn? Zo ja, gebeurt dit
dan op alle schoolsoorten of vooral in het voortgezet onderwijs, mbo en ho? Tevens
vragen zij hoe groot de inzet van derden is via commerciële bureaus in het funderend
onderwijs.
Funderend onderwijs
Vertragingen in het primair onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reden is dat de vertraging bij
rekenen het grootst was, terwijl spellingsvaardigheden beter gingen dan voor corona.
Heeft dit te maken met de digitale lessen, of heeft het te maken met (didactische)
lesmethoden? Wat is de reden dat spellen beter ging? Is hier een verklaring voor te
vinden? Deze leden lezen dat de vertraging het grootst was bij kinderen van wie de
ouders het laagste opleidingsniveau hebben. Deze leden vragen de Minister in hoeverre
scholen proactief extra inzet hebben gepleegd de afgelopen tijd op achterstandsleerlingen
om de vertragingen zo veel als mogelijk te voorkomen. Zijn er ook verschillen tussen
scholen met veel achterstandsleerlingen onderling, waar leerlingen bij de ene school
minder vertraging hebben opgelopen dan bij de andere school, of is overal hetzelfde
beeld te zien met even grote vertragingen? Zij vragen of de methodes die worden aangeboden
via het Nationaal Programma Onderwijs voldoen aan de behoeftes van leerlingen met
de grootste vertragingen. Kan worden aangegeven voor welke methodes deze scholen het
meest hebben gekozen? Gaat het dan om een verlengde schooldag of andere zaken, zo
vragen de voornoemde leden.
De basisscholen hebben over het algemeen zo veel mogelijk kansrijk geadviseerd om
leerlingen kansen te geven. De leden van de CDA-fractie vragen of bij de monitoring
van deze groep leerlingen ook wordt gekeken naar de vraag in hoeverre het voortgezet
onderwijs deze leerlingen ook kansen biedt in plaats van strikt af te rekenen op prestaties.
Is dit ook onderdeel van de warme overdracht van de basisschool naar de middelbare
school?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ondanks het lerarentekort, scholen toch vaak
kiezen voor interventies die meer personeel vereisen. Kan worden aangegeven of dit
vooral gebeurt op scholen die minder last hebben van het lerarentekort dan andere
scholen, of gebeurt dit ook op scholen waar al een (groot) tekort aan leraren is?
Hoe lossen scholen die inzet van extra personeel op? Nemen zij tijdelijk extra mensen
aan, wordt het aantal uren in bestaande contracten van medewerkers verhoogd, of worden
commerciële bureaus ingezet, zo vragen de leden.
Vertragingen in het voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vertragingen in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs groter waren dan in het primair onderwijs: respectievelijk 27 weken (leesvaardigheid)
en 10 weken (gemiddeld over alle vakken). Is dit te wijten aan de langere sluiting
van scholen in het voortgezet onderwijs, of zijn hier ook andere factoren voor aan
te wijzen? Tevens vragen zij of het voortgezet onderwijs in het algemeen in staat
in geweest om de op de basisschool opgelopen vertragingen (deels) in te lopen.
Mbo en ho
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de instellingen in het mbo en ho7 vooral kiezen voor plannen die toezien op de overgangen tussen en binnen onderwijsinstellingen,
naast plannen om studentenwelzijn te verhogen. Kan de Minister toelichten hoe die
plannen er uitzien, op welke aspecten van die overgangen dit ziet, en in hoeverre
dit niet ook zaken zijn die ook al speelden voor corona? Zijn bijvoorbeeld ook de
toelatingstesten voor numerus fixus opleidingen aangepast vanwege de door corona opgelopen
achterstanden in het voortgezet onderwijs en het mbo? Hebben instellingen ook plannen
ingediend om in het algemeen opgelopen achterstanden in het halen bij zowel beginnende
als zittende studenten? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit? Zo nee, waarom niet? Zij
vragen of de Minister hier ook mogelijkheden ziet om dit structureel te veranderen
en meer in te zetten op het verbeteren van die overgangen.
De voornoemde leden vinden het belangrijk dat instellingen inzetten op het verhogen
van studentenwelzijn, omdat de sluiting van het fysieke onderwijs en de beperkingen
bij contact tussen leeftijdsgenoten een grote wissel hebben getrokken op het welzijn
van jongeren. Kan de Minister aangeven hoe succesvol de plannen op dit gebied zijn
en of studenten tevreden zijn over de inzet van deze plannen door hun instelling?
Zij vragen of in het algemeen kan worden aangegeven of studenten of hun vertegenwoordigende
medezeggenschapsorganen tevreden zijn met de aanpak van hun instellingen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het tekort aan stageplekken behoorlijk is afgenomen
tussen januari en september van dit jaar. Kan worden aangeven of deze daling zich
verder heeft voortgezet? Ook vragen zij of kan worden aangegeven of er bij studenten
van wie de opleiding voor een belangrijk deel bestaat uit stages of praktijkleren
een grotere studieachterstand is dan bij andere studenten.
De leden lezen dat instellingen het tekort aan personeel bij de uitvoering van de
plannen tegengaan door (tijdelijk) contracten van zittend personeel uit te breiden
of door middel van dakpanconstructies waarbij wordt gepreludeerd op de uitstroom van
zittend personeel naar bijvoorbeeld pensioen, om sollicitanten een vast contract aan
te kunnen bieden. Kan de Minister aangeven in hoeverre dit soort initiatieven succesvol
zijn, of ze breed worden toegepast, en of dit ook in het funderend onderwijs wordt
gebruikt om het personeelstekort tegen te gaan? Deze leden lezen dat in akkoorden
voor het mbo en ho de mogelijkheid is gecreëerd om indien middelen niet binnen de
looptijd van twee jaar effectief kunnen worden ingezet, een uitloop te hebben om de
middelen in het collegejaar erna nog in te kunnen zetten. Kan de Minister op basis
van de inzichten in de ingediende plannen aangeven of hier veel gebruik van zal worden
gemaakt en in hoeverre deze mogelijkheid ook is gecreëerd bij het funderend onderwijs?
De voornoemde leden lezen dat mbo-instellingen meer doen aan nazorg (sollicitatietrainingen
en jobcoaching), vooral bij studenten die een moeilijke start op de arbeidsmarkt zullen
hebben. Zij vragen of de Minister een meerwaarde ziet om dit soort initiatieven ook
na het NPO voort te zetten.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van «het Nationaal Programma Onderwijs:
voortgang najaar 2021». De leden hebben grote zorgen over de aanhoudende crisissituatie
in het onderwijs en het weglekken van NPO-middelen naar commerciële onderwijsbureaus.
Zij hebben dan ook nog vragen en opmerkingen betreffende de voortgangsrapportage.
De schoolplannen: werken aan het herstel
Dagelijks zien we berichten voorbijkomen van scholen die klassen naar huis sturen
vanwege coronabesmettingen. Tevens is er nog altijd sprake van een groot lerarentekort.
Zo blijkt uit een enquête van de AOb8 dat het NPO niet uitvoerbaar is door het lerarentekort, werkdruk en lesuitval.9 Leerlingen lopen vertraging op en docenten maken zich zorgen over het welbevinden
van hun leerlingen. De situatie in het primair onderwijs zou volstrekt vergelijkbaar
zijn. Wat is de reactie van de Minister op de resultaten van deze enquête? Kunnen
scholen in deze omstandigheden wel aan herstel werken, aangezien er nog steeds sprake
is van een crisissituatie in het onderwijs, zoals ook de PO-Raad aangeeft?10 Hoe wordt hier rekening mee gehouden bij de evaluatie van het NPO? Wanneer ontvangen
de scholen duidelijkheid over de bekostiging van het tweede NPO-jaar? Hoe kijkt de
Minister gezien de voortdurende crisissituatie nu aan tegen een langere bestedingstermijn
van de NPO-middelen? Is hij bereid de middelen die vrijkomen in het tweede jaar over
een langere periode te verspreiden? Hoe reageert de Minister op berichten die lijken
te stellen dat zeker in de grote steden het NPO juist een aanjager is van het lerarentekort
op scholen die zo hard mensen nodig hebben? Herkent hij deze berichten? Graag ontvangen
zij een toelichting.
Inzet van derden door scholen
Bijles- en uitzendbureaus profiteren van de situatie. 60% van de scholen in het voortgezet
onderwijs huurt met NPO-geld personeel van commerciële bureaus in, zo blijkt uit de
enquête van de AOb.11 Hoe rijmt de Minister dit met het onlangs verschenen advies van de Onderwijsraad
waarin wordt gewaarschuwd voor het steeds meer verstrengeld raken van publiek en privaat
onderwijs?12 Hoe is dit te rijmen met de motie van het lid Futselaar c.s. over waarborgen dat
onderwijsgeld niet weglekt naar particuliere bureaus?13 Op welke wijze voert de Minister deze motie uit? Kan de Minister vooruitlopend op
het verdiepende implementatieonderzoek inhuur al aangeven hoeveel NPO-geld er naar
commerciële onderwijsbureaus weglekt en welke diensten deze onderwijsbureaus leveren?
Heeft de Minister inzicht in de kosten die gemaakt worden voor de verslaglegging?
Hoeveel accountants of boekhouders worden hiervoor extra ingehuurd? Zij vragen of
de Minister bereid is om dit ook mee te nemen in het verdiepende implementatieonderzoek
over inhuur, aangezien het dat in feite ook is.
De plannen van de instellingen; werken aan herstel
Medezeggenschap en betrokkenheid van stakeholders
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de betrokkenheid van de medezeggenschap
op hogescholen en universiteiten. Deze is minder optimaal geweest door de korte termijn
waarop de plannen moesten worden ontwikkeld. De plannen moesten daarnaast onder hoge
druk gemaakt worden, aangezien de bestedingstermijn slechts twee jaar is. Sommige
plannen zijn mogelijk hierdoor niet van hoge kwaliteit of goed uitgedacht. De leden
vragen of de bestedingstermijn verlengd kan worden, omdat dat wellicht de kwaliteit
van de plannen ten goede zal komen.
Specifieke thema’s
Onderzoek
De voornoemde leden maken zich erg zorgen over de positie van promovendi, en dan met
name over de verlenging van contracten van de promovendi die werkzaam zijn bij instituten
die buiten de zogenaamde kennisinstellingen vallen, zoals universiteiten en universitaire
medische centra. De middelen van het NPO zijn alleen uitgegeven aan kennisinstellingen
en niet aan onafhankelijke onderzoeksinstellingen en streekziekenhuizen. De leden
vragen in hoeverre promovendi die werkzaam zijn in deze instituten hun contract verlengd
zien worden. Ook deze promovendi hebben onderzoeksvertraging opgelopen, maar voor
hen is geen geld uitgetrokken in het NPO. De leden van de SP-fractie zouden graag
willen weten of en hoe er naar promovendi die niet direct verbonden zijn aan een universiteit
wordt omgekeken en in hoeverre hun contracten verlengd worden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken en hebben
een aantal vragen en zorgen hieronder toegelicht. Deze leden maken zich zorgen over
achterstanden waar leerlingen mee kampen en de onevenredige manier waarop leerlingen
uit een lager sociaaleconomisch milieu benadeeld worden door de coronaproblematiek.
De inzet van deze fractie blijft het bevorderen van de kansengelijkheid.
Vertragingen in het primair onderwijs
De leden van de PvdA-fractie lezen dat leerlingen met lager opgeleide ouders grote
vertragingen hebben opgelopen. Dit is natuurlijk geen verrassing. Is de Minister nog
steeds van mening dat er voldoende wordt gedaan met oog op de kansengelijkheid om
te verzekeren dat het incidentele geld dat nu besteed wordt daadwerkelijk bijdraagt
aan de kansengelijkheid? Tevens vragen zij of de Minister kan toelichten of hij van
mening is dat de zorgen van schoolleiders ten aanzien van de achterstanden voldoende
worden geadresseerd.
Vertragingen in het voortgezet onderwijs
Voorgenoemde leden zijn geschrokken van de fikse achterstand van leerlingen op het
vmbo14 in vergelijking met hun leeftijdsgenoten op het vwo15. Een geheel jaar achterstand op het gebied van Nederlandse leesvaardigheid slaat
een diep gat in een schoolcarrière. Zij vragen of de Minister van mening is dat de
NPO-gelden voldoende onevenredig worden besteed om deze onevenredige achterstanden
op te lossen.
(Voortgezet) speciaal onderwijs bezorgd over welbevinden
De leden van de PvdA-fractie markeren het belang van fysiek onderwijs voor leerlingen
in het speciaal onderwijs. Zij vragen dan ook wat er aanvullend gedaan kan worden
om te voorkomen dat leerlingen uit het speciaal onderwijs te kampen krijgen met somberheid.
Liggen er plannen klaar om te voorkomen dat deze leerlingen bij een mogelijke volgende
lockdown verder achterraken in hun ontwikkeling? Ook vragen zij wat er momenteel wordt
gedaan voor specifiek deze leerlingen om te zorgen dat hun ontwikkeling weer op peil
raakt.
Medezeggenschap, betrokken stakeholders
De leden lezen dat er gesteld wordt dat op de meeste scholen docentteams betrokken
zijn bij het opstellen van de interventieplannen. Deze leden vernemen echter van de
AOb het signaal dat van de door hen ondervraagde leraren slechts een derde aangeeft
voldoende betrokken te zijn bij het opstellen van de plannen. Kan de Minister deze
discrepantie uitleggen? Zo nee, kan hij dit dan laten onderzoeken? De leden vernemen
uit zijn brief dat hij het belangrijk acht dat leraren goed worden betrokken bij de
besluitvorming. Zij vragen op welke manier hij hierop zal sturen nu wordt aangegeven
dat het niet het geval is.
Belangrijkste aandachtspunt: krapte op de arbeidsmarkt
De eerdergenoemde leden concluderen eveneens dat het almaar verergerende lerarentekort
de uitvoering van het herstel van de achterstanden ernstig bemoeilijkt. Zij zijn echter
teleurgesteld door het gemak waarmee de Minister dit erkent als een gegeven en opmerkt
dat het ook scholen zelf zijn die kiezen voor interventies waarvoor extra mankracht
nodig is. Deze leden zijn van mening dat leraren natuurlijkerwijs kiezen voor de interventies
die voor hun leerlingen het beste zullen werken, niet enkel interventies die henzelf
goed uitkomen. Zij vragen of de Minister hierop kan reflecteren. Ook klinken er signalen
vanuit het veld dat de arbeidsmarkttoelage een waterbedeffect creëert. Leraren uit
randgemeenten kunnen ervoor kiezen in een stad te gaan werken voor een hoger salaris.
Wanneer er veel jonge leraren uitstromen en de instroom bij de opleidingen niet voldoende
toeneemt, wordt het probleem hiermee alleen verplaatst. Zij vragen of de Minister
daarop kan reageren.
De leden van de PvdA-fractie vragen ook op welke manier er wordt gewerkt aan het verlagen
van de werkdruk. Uit cijfers van de AOb blijkt dat 70% van de leraren een nóg hogere
werkdruk ervaart als gevolg van de implementatie van de NPO-interventies. Tevens vragen
zij wat de Minister eraan doet om deze torenhoge werkdruk te verlagen om verdere uitstroom
en uitval van leraren te voorkomen.
Inzet van derden door scholen
Voornoemde leden lezen dat de Minister de conclusie trekt dat vanwege het lerarentekort
scholen momenteel tijdelijke krachten willen inhuren. Deze leden delen die conclusie
niet. Zij wijzen op het incidentele karakter van het NPO, dat als doel heeft incidentele
achterstanden op te lossen binnen een speelveld dat kampt met diepgewortelde en structurele
problemen die niet kunnen worden opgelost met eenmalig geld. Erkent de Minister dat
die redenering daarom niet strookt? Deelt hij de mening dat het schaduwonderwijs enorm
profiteert van de grote vraag die is ontstaan en helaas wel moet worden beantwoord
door private ondernemingen? Deelt de Minister tevens dat hiermee een vicieuze cirkel
verder is aangejaagd en het tij alleen kan worden gekeerd wanneer men structureel
investeert in het onderwijs, zodat de basis weer op orde kan worden gebracht, zo vragen
deze leden.
Studentenwelzijn
De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat er erkenning is voor het welzijn van studenten
gedurende deze ingewikkelde tijd. Naast de trajecten waarvoor momenteel extra geld
voor wordt vrijgemaakt om het welbevinden van studenten te verbeteren, vragen de leden
welke meer structurele cultuurverandering er nodig zou zijn en wat ervoor nodig is
om die te behalen, zodat studenten meer voldoening ervaren en minder stress ondervinden.
Aandachtspunten
De leden constateren dat ook in het mbo en ho het tekort aan docenten niet kan worden
verholpen met een eenmalig geldbedrag. De Minister concludeert dat er veel creativiteit
en inspanning nodig zal zijn om het benodigde onderwijspersoneel aan te trekken, maar
deze leden vragen welke oplossing de Minister hiervoor in gedachten heeft met incidenteel
budget dan wel structureel budget.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de eerste voortgangsrapportage
van het Nationaal Programma Onderwijs gelezen. De voornoemde leden zijn tot nu toe
steeds kritisch geweest op het incidentele karakter van de uitgetrokken 8,5 miljard
euro en de korte periode waarin dit uitgegeven moet worden. Zij hebben gewaarschuwd
dat door al bestaande problemen in het onderwijs, zoals het lerarentekort, dit geld
mogelijk niet goed terecht zou komen. Deze zorgen zijn niet weggenomen na het lezen
van deze eerste voortgangsrapportage.
De leden lezen dat docenten, schoolleiders en bestuurders de afgelopen periode hard
hebben gewerkt om de achterstanden en vertragingen in kaart te brengen. Wordt daarbij
enkel gekeken naar de opgelopen achterstanden in 2020 en de eerste helft van 2021,
of wordt dit doorlopend gedaan? De voornoemde leden vragen dit omdat het onderwijs
ook deze november- en decembermaand gevolgen ervaart van de coronacrisis. Klassen
worden naar huis gestuurd in verband met besmettingen, leraren moeten tijdelijk vervangen
worden, leerlingen moeten zelf een periode in quarantaine en er komt een extra week
kerstvakantie in het po. Wordt deze voortdurende onrust in het onderwijs ook meegenomen
bij het in kaart brengen van de achterstanden en vertragingen? In hoeverre is het
mogelijk om überhaupt aan achterstanden te werken in deze onrustige onderwijssetting?
Wordt de huidige situatie meegenomen in de beslissing om het programma met één of
twee schooljaren te verlengen? Wanneer valt deze beslissing? In hoeverre wordt er
binnen het Nationaal Programma Onderwijs rekening gehouden met dat corona nog langere
tijd onze samenleving en dus ook het onderwijs kan beïnvloeden? Zij vragen tevens
of er sprake is van een langetermijnstrategie (langer dan de 2,5 jaar die er nu voor
staat) binnen het programma.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze eerste voortgangsrapportage een
beeld geeft van de stand bij de start van het school- en collegejaar 2021/2022. Daardoor
is de daadwerkelijke inzet van de middelen uit het NPO nog niet zichtbaar. Tegelijk
schrijft het kabinet dat de maatregelen om leervertraging te voorkomen effect hebben
gehad en dat aangenomen wordt dat vertragingen niet verder zijn toegenomen en soms
deels zijn ingelopen. Waarop wordt dit gebaseerd? Zij vragen of hier al onderzoek
naar is gedaan.
Funderend Onderwijs
Vertragingen in het po
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat bij rekenen de vertraging aan het einde
van vorig schooljaar het grootste was. Is er een verklaring waarom dat juist bij rekenen
het geval is? Op welke manier wordt die gemiddelde tien weken leervertraging aangepakt?
Zij vragen of de Minister daarbij een aantal specifieke voorbeelden van scholen kan
geven. De voornoemde leden lezen dat hoe lager het opleidingsniveau van de ouders
is, hoe groter de vertragingen bij leerlingen. Ook leerlingen uit gezinnen met een
laag inkomen, eenoudergezinnen of grote gezinnen laten een grotere vertraging in de
leergroei zien. Op welke manier krijgen deze leerlingen extra hulp bij het inhalen
van hun achterstanden? Zijn de gekozen interventies vaak voor een hele klas of juist
specifiek voor bepaalde groepen leerlingen? Wat laten deze verschillen in vertragingen
zien over kansengelijkheid in het onderwijs? Ook vragen zij in hoeverre hier voor
corona al aandacht aan werd besteed en of dit na corona ook zal gebeuren.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het uitstroomniveau van po-leerlingen
niet erg verschilt van dat in precoronajaren, vooral omdat scholen in het po kansrijker
en breder hebben geadviseerd. Leerlingen stromen ondanks alles in op het niveau dat
past bij hun capaciteiten. De voornoemde leden zijn daar blij mee, maar vragen wel
hoe de overgang vervolgens verloopt op het vo. Sluit de aangeboden leerstof in het
eerste jaar op het vo nog aan bij deze groep leerlingen die misschien wat achterstanden
hebben in hun kennis? Zijn daar problemen gesignaleerd? Tevens vragen zij in hoeverre
daar rekening mee wordt gehouden in het eerste jaar van de middelbare school.
Vertragingen in het vo
De leden van de GroenLinks-fractie schrikken van de grote vertragingen die zijn ontstaan
bij rekenen en vooral Nederlandse leesvaardigheid. De gemiddelde leervertraging van
Nederlandse leesvaardigheid is 27 weken, en bij vmbo-leerlingen naar schatting zelfs
een heel schooljaar. Is er een verklaring waarom dit zo fors is? Is dit groter dan
was verwacht bij de opzet van het Nationaal Programma Onderwijs? Zorgt dit nog voor
aanpassingen in het programma? Zij vragen tevens hoe deze vertraging zal worden aangepakt.
Ook voor corona waren er al grote zorgen over de leesvaardigheid van leerlingen. Wordt
eraan gedacht om de extra aandacht die er al was, bijvoorbeeld met het Leesoffensief,
te intensiveren? De leden lezen dat er grote verschillen zijn in achterstanden tussen
vwo- en vmbo-leerlingen, maar dat ook de verschillen tussen scholen sterker zijn gegroeid.
Betekent dit nog iets voor de verdeling van de NPO-onderwijsmiddelen voor komend jaar?
De voornoemde leden lezen dat de zorgen van schoolleiders over het welbevinden en
executieve vaardigheden het grootste zijn in het praktijkonderwijs en het vso.16 Hoe wordt ervoor gezorgd dat juist deze leerlingen niet extra de dupe worden van
de coronacrisis? Zij vragen ook of er, zeker binnen dit type onderwijs waar al grote
tekorten zijn, genoeg personeel voor een-op-eenaandacht is.
De schoolplannen: werken aan het herstel
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in september dit jaar op de meeste scholen
de medezeggenschapsraden hebben ingestemd met de keuze voor interventies. Waar dat
nog niet is gebeurd, zal dat alsnog gebeuren, zo lezen voornoemde leden. Wordt dit
gecontroleerd? In hoeverre worden ouders in de MR17 hierin ook meegenomen? Worden individuele ouders geïnformeerd over de keuzes voor
interventies. Zo ja, is dat beleid, of is dat per school anders, zo vragen de voornoemde
leden.
De voornoemde leden lezen dat driekwart van de scholen kiest voor interventies voor
het welbevinden van de kinderen. Is er een beeld van hoe de mentale welgesteldheid
van leerlingen wordt verbeterd met de interventies van het Nationaal Programma Onderwijs?
Is dit toereikend, gelet op hoe groot de problemen zijn? Hoe wordt dit bijgehouden
en gemeten, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ongeveer de helft van de scholen verwacht
tegen knelpunten aan te lopen bij de uitvoering van het programma vanwege het tekort
aan personeel. Is het mogelijk om te specifiëren over wat voor soort scholen dit gaat?
Zijn bepaalde type scholen, zoals het speciaal onderwijs of scholen uit bepaalde wijken,
hierin bovenmatig vertegenwoordigd? In hoeverre wordt het lerarentekort op dit soort
scholen juist versterkt door het Nationaal Programma Onderwijs, omdat leraren vertrekken
naar andere («makkelijkere») scholen, omdat daar door het NPO-geld ook een vacature
is nu? Is de Minister bekend met deze signalen? Zij vragen wat de Minister hieraan
gaat doen en of de Minister het met voornoemde leden eens is dat dit toch niet de
bedoeling kan zijn van het Nationaal Programma Onderwijs. Kan de Minister reageren
op de uitspraak dat het lerarentekort juist verder vergroot wordt door het NPO, omdat
er meer personeel nodig is voor de uitvoering van het programma? Is van tevoren over
dit gevolg nagedacht, zo vragen voornoemde leden. Zo ja, is hier dan ook een oplossing
voor bedacht? Wat betekent dit voor de werkdruk van leraren? Bijna 70% van de ondervraagde
leden van de AOb in het voortgezet onderwijs geeft aan dat het NPO zorgt voor een
verdere verhoging van de werkdruk. Kan de Minister reageren op dit cijfer? In hoeverre
zijn leraren betrokken bij de besluitvorming rondom het NPO-geld, zo vragen deze leden.
Zij lezen dat de Minister de knelpunten van de schoolleiders rondom het personeelstekort
begrijpt en met hen naar oplossingen gaat zoeken. Op welke termijn denkt de Minister
die gevonden te hebben? Over wat voor oplossingen denkt de Minister dan? In hoeverre
kan het Nationaal Programma Onderwijs goed uitgevoerd worden met een dergelijk groot
personeelstekort? De voornoemde leden lezen dat veel scholen extra personeel aantrekken
en dit vanwege het lerarentekort vaak doen via commerciële bureaus. De leden van de
GroenLinks-fractie hebben steeds gewaarschuwd voor dit effect en zijn teleurgesteld
dat er geen verdere informatie wordt gegeven in de brief. Waarom zijn er niet meer
cijfers bekend hierover in deze voortgangsrapportage? Houdt de Minister wel voldoende
vinger aan de pols bij dit probleem? Zeker gezien het feit dat dit gevraagd wordt
in de aangenomen motie van het lid Futselaar c.s.18 De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat het niet de bedoeling is dat
dit publieke geld van het Nationaal Programma Onderwijs in de zakken van private onderwijsbureaus
belandt?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte naar de plek van thuiszitters
in het Nationaal Programma Onderwijs. In hoeverre zijn achterstanden door de coronacrisis
in beeld bij deze groep? In hoeverre bereikt het geld van het Nationaal Programma
Onderwijs ook deze groep? Welke interventies worden ingezet bij deze groep? Wie voert
deze interventies uit? Is het aantal thuiszitters toegenomen sinds de coronacrisis?
Zo ja, is daar een samenhang te concluderen? De voornoemde leden zijn ook benieuwd
naar leerlingen met een kwetsbare gezondheid of van wie de ouders een kwetsbare gezondheid
hebben. Zijn deze leerlingen voldoende in beeld? Hebben zij grotere achterstanden
opgelopen? Zij vragen op welke manier zij hulp krijgen vanuit het Nationaal Programma
Onderwijs.
Middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister dat de studentenvertegenwoordigers
vinden dat de kwaliteit van de betrokkenheid van de studentenraden minder optimaal
is geweest. Kan de Minister uiteenzetten waarom de betrokkenheid minder optimaal is
geweest en welke belemmeringen de vertegenwoordigers hebben ervaren? Deze leden lezen
voorts dat bij verdere monitoring van het programma de vertegenwoordiging van de medezeggenschap
op instellingsniveau centraal en decentraal zal worden betrokken.19 Deelt de Minister de mening dat dit niet betekent dat instellingen het betrekken
van de medezeggenschap op dezelfde manier kunnen voortzetten? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister specifiek over de rol van de medezeggenschap in gesprek met de instellingen?
Komt er een onderzoek naar de rol van de medezeggenschap tijdens de coronapandemie?
Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Deze leden bekruipt het gevoel dat in bijzondere tijden de rechten van de medezeggenschap
worden ingeperkt, terwijl deze rechten er ook juist voor deze tijden zijn. Zij vragen
of de Minister kan uiteenzetten wat de instellingen aanvullend kunnen doen om de studenten
beter te betrekken bij coronagerelateerde beslissingen.
NPO-implementatiemonitor
Deze leden lezen in de NPO-implementatiemonitor dat het uiteindelijk 95% van de instellingen
gelukt is een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming of een voorlopig
akkoord van de medezeggenschap. Kan de Minister uiteenzetten waarom het 5% van de
instellingen niet is gelukt een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming
of een voorlopig akkoord van de medezeggenschap?
Ten slotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat meerdere instellingen aangeven
dat zij een aantal risico’s zien bij de implementatie van het NPO. Een deel van deze
risico’s vallen binnen de invloedssfeer van de instellingen zelf, maar de belangrijkste
randvoorwaarde, namelijk het oplossen van het docententekort, zien alle instellingen
als cruciaal en is niet direct door individuele instellingen op te lossen. Kan de
Minister een appreciatie geven aan deze conclusie van de monitor? Hoe ziet de Minister
haar rol in het aanpakken van het docentenetkort en de hoge werkdruk die hiermee samenhangt?
Zij ontvangen graag een reactie.
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie:
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende eerste evaluatie
van het Nationaal Programma Onderwijs en hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
Volgens deze leden kent het Nationaal Programma Onderwijs een aantal grote gebreken.
Door met een eenmalig bedrag op de proppen te komen, maakt het kabinet het de scholen
zeer lastig om hun personeel een beter langetermijnperspectief te bieden, bijvoorbeeld
door meer docenten een vaste aanstelling te bieden. Structurele problemen zoals het
lerarentekort kun je niet oplossen met eenmalige lapmiddelen. Om te voorkomen dat
het NPO uiteindelijk tot een dure verkiezingsstunt van de coalitiepartijen verwordt,
dient het nieuwe kabinet structureel te investeren in salarissen, arbeidsmarktpositie,
ontwikkelingsmogelijkheden en het tegengaan van de zeer hoge werkdruk in het onderwijs.
Erkent de Minister dat al in een vroeg stadium signalen zichtbaar waren die aangaven
dat indien het NPO niet wordt aangevuld met structureel geld, problemen als het lerarentekort
zullen blijven bestaan of zelfs toenemen? De Minister heeft aangegeven dat met schoolleiders
het gesprek zal worden aangegaan over de knelpunten die zij ervaren, zoals een krappe
arbeidsmarkt en het incidentele karakter van het NPO. Ook zal met hen worden gesproken
over mogelijke oplossingen. Wat kan de Minister daar inmiddels concreet over zeggen?
Zij vragen welke oplossingen de voorkeur van de Minister hebben.
De voornoemde leden constateren dat de Kamer in het kader van het verlengen van het
NPO ook twee moties heeft aangenomen.20 De leden lezen dat de Minister pas in de eerstvolgende rapportage, in het voorjaar
van 2022, in zal gaan op de vraag of het nodig en uitvoerbaar is om het NPO te verlengen
met één of twee schooljaren. Waarom is daar zo veel tijd voor nodig? Spreekt het volgens
de Minister dan niet voor zich dat er meer structurele investeringen nodig zijn, zo
vragen zij.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de menukaart van het NPO zal worden doorontwikkeld
en ook daarna beschikbaar zal blijven voor scholen, waarmee het volgens de Minister
een van de structurele opbrengsten zal zijn van het NPO. Wat zijn volgens de Minister
de andere beoogde structurele opbrengsten van het NPO? Ook vragen deze leden hoe de
menukaart zal worden ingezet nadat het NPO is afgelopen. Welke ideeën heeft de Minister
hierover? De voornoemde leden constateren dat de Minister in deze evaluatie nog niet
diep is ingegaan op de inzet van derden door scholen. Over dit onderwerp bestaan echter
wel grote zorgen. Geldverspilling ligt immers op de loer. De leden vragen de Minister
daarom om uitgebreider te reflecteren op dit thema. Recent is het advies «Publiek
karakter voorop» door de Onderwijsraad gepresenteerd, waarin wordt aangegeven dat
de overheid en schoolbesturen zich nu onvoldoende bewust lijken van de risico’s van
het toenemende private aanbod en de verstrengeling ervan met het publiek bekostigde
aanbod.21 Zij vragen hoe de Minister in dat kader kijkt naar de inzet van commerciële bijlesbureaus
door scholen met de middelen van het NPO.
De leden lezen in de evaluatie dat meer dan driekwart van de scholen kiest voor interventies
voor het welbevinden van leerlingen en dat dit in het (voortgezet) speciaal onderwijs
zelfs gaat om 92%. De leden hebben meermaals het belang van het sociaal-emotionele
en het mentale welzijn van jongeren benadrukt en vinden het een positief signaal dat
het welbevinden van leerlingen op veel scholen extra aandacht krijgt.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook op de scholen waar nu nog niet is gekozen
voor interventies met betrekking tot het welbevinden van leerlingen, hier alsnog expliciet
aandacht aan zal worden geschonken? Erkent de Minister dat het ook na corona uiterst
belangrijk is dat er blijvende aandacht is voor het sociaal-emotionele en het mentale
welzijn van jongeren op álle scholen en onderwijsinstellingen?
De leden van de PvdD-fractie merken op dat meer preventief beleid een deel van de
problemen op het gebied van het sociaal-emotionele en mentale welzijn had kunnen voorkomen.
Hoe kijkt de Minister hiernaar? Erkent de Minister dat er op het gebied van preventie
een aantal zaken niet goed zijn gegaan? De voornoemde leden vragen welke lessen volgens
de Minister getrokken zouden moeten worden, zodat sociaal-emotionele en mentale problematiek
bij jongeren in de toekomst zo veel mogelijk voorkomen kan worden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij om te lezen dat het eerste beeld van
de implementatie van het NPO positief is. Tegelijkertijd is het begrijpelijk dat het
nog te vroeg is om uitspraken te doen over de effectiviteit. Daarbij zien de leden
ook dat we in een ingewikkelde tijd zitten met nog steeds hoge besmettingscijfers
en een nieuwe schoolsluiting in het vooruitzicht.
Deze leden willen in dit schriftelijk overleg stilstaan bij de invloed van de huidige
epidemiologische ontwikkelingen op het NPO, medezeggenschapsraden, commerciële bureaus
en het mentaal welzijn van kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Voordat die onderwerpen
besproken worden willen de leden van de ChristenUnie-fractie eerst stilstaan bij de
bergen werk die alle mensen werkzaam in het onderwijs verzet hebben, de afgelopen
maanden. De leden zijn blij dat het weer mogelijk was om fysiek onderwijs te kunnen
geven. Maar met alle snottebellenrichtlijnen, geldende coronamaatregelen, besmettingsgolven
en allerlei onzekerheden die deze pandemie met zich meebrengt begrijpen de leden ook
dat het niet het onderwijs was zoals voor de pandemie. In dit schriftelijk overleg
willen zij dan ook hun grote waardering uitspreken voor het onderwijzend en onderwijsondersteunend
personeel.
De leden lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO positief is.
Zij lezen dat op de meeste scholen de medezeggenschapsraden ingestemd hebben, maar
daar waar het nog niet gebeurd was dat nog moet. De leden vragen de Minister wat redenen
zijn voor medezeggenschapsraden om nog niet in te stemmen. Indien medezeggenschapsraden
en schoolleiders er bij verschillen van inzicht over de schoolplannen niet uitkomen,
welke middelen heeft de Minister dan? Zij vragen hoe de rol van de medezeggenschapsraad
wordt gewaarborgd.
De leden lezen dat er ook extern personeel aangetrokken wordt via commerciële bureaus.
Zij lezen dat de Minister hier in een volgende voortgangsrapportage uitvoeriger op
terug zal komen. Kan de Minister daarin ook meenemen welke bedragen door scholen worden
uitgegeven aan commerciële bureaus en hoeveel verschillende commerciële bureaus er
worden ingezet? Verwacht de Minister dat de winsten die commerciële bureaus nu maken
vanuit het NPO invloed zullen hebben op het schaduwonderwijs op de langere termijn?
Denkt de Minister bijvoorbeeld dat deze winsten op de langere termijn ook tot meer
kansenongelijkheid kunnen leiden, wanneer de commerciële bureaus na afloop van het
NPO bijvoorbeeld meer middelen kunnen steken in marketing, maar vanwege het aflopen
van het NPO dit schaduwonderwijs weer beperkt toegankelijk gaat zijn? Zij vragen of
de Minister daarop kan reflecteren.
De steunpakketten voor bedrijven en ondernemers zijn zo ingericht dat ze meeademen
met de epidemiologische ontwikkelingen. Zoals vele anderen hadden ook de leden van
de ChristenUnie-fractie gehoopt dat de crisis op haar retour zou zijn. Helaas worden
de komende week de scholen weer gesloten, met alle gevolgen van dien. De leden begrijpen
dat het NPO voor een vaste tijdsperiode is. Dat vinden zij ook belangrijk. De investeringen
moeten immers ook daar terechtkomen waar de achterstanden zijn opgelopen. Tegelijkertijd
kunnen de leden zich voorstellen dat vanwege nieuwe coronagolven en epidemiologische
ontwikkelingen scholen soms voor nieuwe vraagstukken omtrent het inhalen van achterstanden
komen te staan. De leden vragen of het NPO ook meeademt. Wordt er in de planning van
de uitvoering rekening gehouden met onvoorspelbare epidemiologische ontwikkelingen?
Tot slot lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat er op diverse manieren veel
aandacht is voor studentenwelzijn. Zij zijn blij om te lezen dat er projecten gesteund
worden op het gebied van mentale gezondheid, sociale verbinding en extra begeleiding.
Ze lezen en horen ook dat het welzijn van jongere jongeren een klap heeft gekregen
door de coronacrisis. Recent verscheen de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik
van onder andere het RIVM (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 931). In de monitor worden diverse implicaties en aanbevelingen voor beleid genoemd.
De leden vragen de Ministers of zij in het NPO ruimte zien om bepaalde aanbevelingen
over te nemen en of de Ministers daarop kunnen reflecteren.
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie constateren uit de Kamerbrief dat er veel geld gaat naar
derden, in de vorm van commerciële bureaus. Heeft de Minister een overzicht van hoeveel
geld inmiddels naar commerciële bureau is gevloeid? Hoe verhoudt de prijs die commerciële
bureaus rekenen zich tot een situatie waarin dit geld gebruikt zou worden om het onderwijs
dusdanig te versterken zodat het onderwijs zelf in deze behoefte weet te voorzien
(waar de commerciële bureaus nu voor worden ingezet)?
De voornoemde leden constateren dat de achterstanden algemeen genomen onder met name
leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond het grootst zijn. In hoeverre
worden de middelen uit het NPO exclusief toegespitst op deze leerlingen zonder hierbij
de ouders van deze leerlingen te betrekken? Ziet de Minister een kans om een deel
van de NPO-gelden toe te spitsen op de ouders? Tevens vragen zij of de Minister bekend
is met het LeerKansenProfiel (hierna: LKP). De gemeente Den Haag gebruikt het LKP
om door middel van verplichte naschoolse activiteiten (zes uur per week) de kansenongelijkheid
te verminderen. Dit wordt gedaan door de taal en sociale capaciteiten (met de ouders)
van (po-)leerlingen met een taalachterstand te verbeteren. De evaluaties van dit beleid
zijn positief. Zou het LKP mogelijk als voorbeeld kunnen dienen voor besteding van
een deel van de NPO-gelden in het meer betrekken van de ouders van leerlingen met
grote achterstanden?
Zij vragen wat de Minister eraan doet om de instellingen gerust te stellen in hun
onzekerheid omtrent de incidentele aard van de middelen die zij ter beschikking gesteld
krijgen uit het NPO om de achterstanden in te lopen. Hoe verhoudt de tijdelijkheid
van het NPO zich tot de structurele vraag naar personeel in het onderwijs? Dat kan
evenwel deels worden vermeden door (tijdelijk) de aanstellingen van zittend personeel
uit te breiden. Ook kan het toepassen van zogenoemde dakpanconstructies voor nieuwkomers
uitkomst bieden, waarbij wordt gepreludeerd op de uitstroom van werknemers naar bijvoorbeeld
pensioen om sollicitanten een vast contract aan te kunnen bieden. Kan de Minister
een toelichting geven op voorgaand citaat hoe dit het lerarentekort helpt op te lossen?
Het zal van de instellingen hoe dan ook veel inspanning en creativiteit vergen om
het benodigde onderwijspersoneel aan te trekken. Deelt de Minister de mening dat dit
niet bij de instellingen zou moeten liggen, maar dat het voorzien in structurele oplossingen
voor een dermate groot probleem bij de overheid zou moeten liggen? Zo nee, waarom
niet?
Tevens vragen zij hoe de Minister rekening houdt met het onvoorspelbare verloop van
de coronacrisis, nu bijvoorbeeld de omikronvariant steeds meer om zich heen grijpt.
Heeft de Minister verschillende scenario’s uitgewerkt? Hoe verhouden die scenario’s
zich tot het NPO en de looptijd van het NPO? Zou de looptijd van het NPO mogelijk
verlengd kunnen worden als de gevolgen van de coronacrisis langer voortduren dan verwacht?
Ter indicatie, voor vmbo-leerlingen gaat het om een leervertraging van naar schatting
een heel schooljaar bij Nederlandse leesvaardigheid en 16 weken bij rekenen, tegenover
respectievelijk negen en vijf weken voor vwo-leerlingen. Tot slot vragen zij in hoeverre
de instrumenten uit het NPO toegespitst worden op het aanpakken van deze verschillen
tussen vmbo-leerlingen enerzijds en vwo-leerlingen anderzijds.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsgegevens inzake
het Nationaal Programma Onderwijs.
Funderend onderwijs
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de spanning tussen het karakter van
het nationaal programma als hersteloperatie en het gegeven dat het onderwijs aanhoudend
geconfronteerd wordt met extra beperkingen die het verzorgen van onderwijs intensiever
maken dan voor de coronatijd. Deze leden krijgen het signaal dat veel scholen de handen
vol hebben aan het geven van onderwijs en dat de extra inzet op herstel slechts beperkt
aandacht kan krijgen. Het betekent onder meer dat een langduriger werking van het
nationaal programma nodig zal zijn. Deze leden vragen of de Minister zo snel mogelijk
een realistisch perspectief kan schetsen, zodat het personeel in de beleving niet
met de last van een onmogelijke opdracht opgezadeld wordt.
Deze leden constateren dat een deel van de scholen niet heeft voldaan aan de procedures
en uitgangspunten die de Minister heeft aangegeven, bijvoorbeeld als het gaat om betrokkenheid
van het onderwijsteam en instemming van de medezeggenschapsraad. Deze leden vragen
hoe de Minister hiermee omgaat en in hoeverre dit consequenties heeft. Zij wijzen
erop dat het voor iedereen van belang is om zekerheid te hebben over de randvoorwaarden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de monitor niet veel meer informatie oplevert
over de menukaart dan een overzicht van de keuzes die gemaakt zijn door scholen. Daarmee
is nog op geen enkele manier duidelijk wat de effectiviteit van de gemaakte keuzes
is. Deze leden vragen in hoeverre en op welke manier de Minister daarop in het vervolg
meer zicht wil bieden. Het gaat dan niet alleen om de effectiviteit van de interventie
in een beperkte, gecontroleerde onderzoekssituatie, maar juist ook bij daadwerkelijke
toepassing in de reguliere onderwijscontext.
De leden van de SGP-fractie constateren dat veel scholen niet alleen worstelen met
het vinden van voldoende personeel, maar ook met de vraag hoe ze structureel goed
gekwalificeerd personeel behouden. Het NPO stelt wat dat betreft voor extra uitdagingen.
Scholen uiten de zorg hoe ze kunnen voorkomen dat ze straks structureel opgezadeld
zitten met het tijdelijk personeel dat nu wordt ingezet, maar waarvan de kwaliteit
te wensen overlaat. Op welke wijze worden scholen ondersteund inzake de arbeidsrechtelijke
consequenties van hun keuzes? Is aanpassing van de regelgeving overwogen om scholen
beter te faciliteren in het voorkomen van risico’s?
De voornoemde leden hebben in een eerder stadium aandacht gevraagd voor de verscholen
positie van ouders in de menukaart en de uitvoering van het NPO. De monitor lijkt
dat beeld te bevestigen, onder meer doordat de rol van de ouders bij het onderdeel
faciliteiten en randvoorwaarden eigenlijk niet aan bod komt. Op welke wijze gaat de
Minister bevorderen dat dit belang duidelijker in beeld komt? Tevens vragen zij hoe
de ouderorganisaties worden ondersteund en ingeschakeld om het NPO tot een succes
te maken, bijvoorbeeld als het gaat om het inhalen van leesachterstanden thuis.
Mbo en hoger onderwijs
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de plannen veel aandacht uitgaat naar
de mentale gezondheid van studenten. Deze leden merken op dat in samenhang daarmee
ook de fysieke gezondheid een belangrijk aspect is. Het lijkt erop dat dit aspect
onderbelicht is, hoewel ook op dit vlak mooie voorbeelden in instellingen te vinden
zijn, zoals het aantrekkelijk maken van een gezond voedingspatroon. Welke inzet wil
de Minister plegen om dit aspect meer aandacht te geven en te stimuleren?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bekend is met het Kennisplein van
Opleiding naar werk en welke rol dit initiatief kan vervullen in de structuur van
het Nationaal Programma Onderwijs. Tot slot vragen zij hoe dergelijke initiatieven
worden benut om structurele verbeteringen te realiseren.
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de
eerste voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Onderwijs en hebben hierover
nog enkele vragen.
Wat de leden ten eerste opvalt is dat de vertragingen als gevolg van de coronacrisis
het allergrootst zijn bij de reeds kwetsbare kinderen. Dit wil zeggen: kinderen met
laagopgeleide ouders, kinderen van ouders met een laag inkomen en kinderen van ouders
met een niet-westerse migratieachtergrond. De leden vragen wat het kabinet gaat doen
met deze informatie. Wordt er ook centraal en structureel onderwijsbeleid gevoerd
om dit breed verspreide probleem bij de wortel aan te pakken? Hoe zorgen wij er in
de toekomst voor dat niet steeds de meest kwetsbare groepen leerlingen het hardst
achteruitgaan bij crises?
De eerdergenoemde leden constateren ook dat de inzet van digitale hulpmiddelen onderdeel
vormt van de menukaart. De leden vrezen dat deze interventie, mits niet goed uitgevoerd,
een negatief effect kan hebben op de reeds onder druk staande kansengelijkheid. Wordt
deze interventie, maar ook andere interventies gemonitord op kansengelijkheid? Zo
nee, waarom niet? Een ander opvallend feit is dat scholen met reeds een hoge achterstandsscore
in 2020/2021 grotere achterstanden hebben opgelopen. De leden van de DENK-fractie
vragen hoe hiermee rekening is gehouden bij het verdelen van het herstelbedrag. Wordt
er ook centraal en structureel onderwijsbeleid gevoerd om dit breed verspreide probleem
bij de wortel aan te pakken? Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de toekomst niet steeds
de meest kwetsbare scholen het hardst achteruitgaan bij crises? Als de leden kijken
naar de gekozen interventies binnen het programma, zien zij dat vrijwel alle scholen
in het funderend onderwijs het meest kiezen voor het (al dan niet tijdelijk) aantrekken
of inhuren van nieuw personeel. In het po geeft 87% van de scholen dit aan, in het
(v)so 81% en in het vo 89%. Het is echter voor scholen soms moeilijk om gekwalificeerd
personeel te vinden om de interventies uit te voeren omdat het programma tijdelijk
is. De leden van de DENK-fractie kunnen dit goed begrijpen. De leden vragen dan ook
wat er gebeurt als het programma afloopt en de nieuwe docenten en ander personeel
niet langer uit het herstelbedrag gefinancierd kunnen worden? Is hier een vangnet
voor bedacht? Welke zekerheden kan het kabinet personeel bieden die uit het herstelbedrag
worden gefinancierd? Eveneens vragen zij welke duurzame oplossingen het kabinet heeft
om dit structureel probleem van lerarentekort aan te pakken.
Het kabinet is er bij het opstellen van het programma van uitgegaan dat de coronacrisis
op haar einde loopt en dat de herstelperiode in kan gaan. Nu blijkt met de omikronvariant
dat het nog uiterst onzeker is wat de toekomst brengt en of de scholen wel in één
lijn vooruit kunnen. De leden van de DENK-fractie vragen of het kabinet zich heeft
beraad over een scenario waarbij de coronacrisis nog enige jaren voortduurt, waardoor
de duurtijd van het programma van drie jaar onvoldoende zal blijken om eventuele nieuwe
achterstanden weg te werken. Wat gebeurt er als scholen door nieuwe omstandigheden
of maatregelen erg beperkt worden in de uitvoering van de interventies en de achterstanden
weer oplopen? Is er in dergelijke scenario’s een mogelijkheid om de duurtijd van het
nationaal programma te verlengen? Komen er dan ook meer gelden vrij? Zijn er alternatieve
plannen? Zijn er ook duurzame plannen om de scholen weerbaarder te maken tegen de
gevolgen van een crisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke plannen? De leden van de
DENK-fractie vragen ook in hoeverre de wensen en behoeften van de leerlingen zijn
meegenomen in de keuze voor interventies door scholen. Is hier een analyse van gemaakt?
Zo nee, waarom niet?
Een bijkomend feit van het Nationaal Programma Onderwijs is dat er nu heel nauwkeurig
kan worden gevolgd welke interventies gewenst zijn en welke interventies effectief
zijn in het terugdringen van achterstanden en het verbeteren van de onderwijskwaliteit.
Het programma is zodoende ook een pilot om te zien waar op langere termijn extra op
ingezet zou kunnen worden. Kan het kabinet uitleggen wat het op langere termijn wil
doen met de bevindingen uit dit programma (de best practices, de interventies waar
het meest gebruik van wordt gemaakt, de meest efficiënte interventies en de meest
laagdrempelige interventies)? Worden de bevindingen uit het programma ook gebruikt
om te bezien waar beleid structureel vorm kan krijgen? Ten slotte vragen zij hoe dit
vorm krijgt.
Inbreng van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van het NPO
en hebben nog enkele vragen/ opmerkingen.
Het is crisis in het onderwijs. Er is een tekort aan leraren terwijl enorme achterstanden
als gevolg van de coronamaatregelen dienen te worden weggewerkt. Leraren staan onder
grote druk. Scholen willen de NPO-gelden inzetten met eigen personeel dat al veel
werkdruk ervaart. De effectiviteit is dan niet altijd hoog en er worden dan ook niet
zelden commerciële bedrijven ingezet. Dat is op zich geen bezwaar, maar hoe kunnen
we goed letten op de kwaliteit die zij leveren? Is er al zicht op een plan van aanpak
voor hoe de ruim 8 miljard euro aan onderwijs zal worden ingezet? Maatwerk krijgt
naar de mening van deze leden te weinig aandacht. Worden leerlingen en ouders wel
voldoende betrokken bij de inzet van het geld?
Scholen gebruiken NPO-gelden (deels) voor gaten in de begroting, ook omdat ze steeds
meer worstelen met incidentele gelden in plaats van structurele gelden. Ook worden
NPO-gelden opgepot door het schoolbestuur of stichtingen die een of meerdere scholen
besturen, waardoor verbetering van het onderwijs achterwege blijft. Heeft de Minister
onderzoek gedaan naar de bedragen die worden opgepot en hoe gaat de Minister hiermee
om?
Sommige scholen nemen tijdelijk meer eigen personeel aan; hierdoor kapen ze capaciteit
bij andere scholen weg; nieuwe leerkrachten vragen extra tijd waardoor de NPO-gelden
niet altijd ten goede komen van de leerlingen. Iedere school heeft een andere aanpak.
Hoe kunnen scholen ervaringen uitwisselen zodat zij van elkaar kunnen leren? De voornoemde
leden zijn erg bezorgd over de enorme impact die de coronamaatregelen hebben op studenten,
eenzaamheid en depressie. Zij sluiten zich daarom aan bij de motie van de leden Paternotte
en Peters om een inventarisatie te maken welke bewezen effectieve maatregelen onderwijsinstellingen
kunnen nemen ter bevordering van het studentenwelzijn en ervoor te zorgen dat de instellingen
hiervan gebruik kunnen maken.22 Wat de leden betreft mag dit ook gelden voor scholieren in het vo.
De voornoemde leden onderschrijven ten zeerste de motie van het lid Kwint dat fysiek
onderwijs altijd de norm dient te zijn en digitaal onderwijs voorbehouden moet blijven
voor uitzonderlijke omstandigheden23.
Ook de motie van de leden Kwint en Heerema24 onderschrijven de eerdergenoemde leden. Ze denken dat de inzet van gevorderde pabostudenten
bij het wegwerken van onderwijsachterstanden een win-winsituatie oplevert. Wat deze
leden betreft kan dit ook met studenten van andere/hogere beroepsopleidingen.
Ten slotte vragen zij of de Minister de mening deelt dat een breed opgezette landelijke
enquête onder onderwijzend personeel dient te worden gehouden zodat uit het veld zelf
knel-en verbeterpunten kunnen worden aangedragen.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en
Voortgezet Onderwijs
Algemene inleiding
Wij danken de leden van de fracties VVD, D66, CDA, PvdA, GroenLinks, SP, PvdD, ChristenUnie,
Volt, SGP, DENK en Groep van Haga voor hun inbreng. We hebben de vragen met veel interesse
gelezen.
Het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) is begin 2021 aangekondigd als een
tijdelijke investering in het onderwijs om corona-gerelateerde leervertragingen, zowel
cognitief als sociaal-emotioneel (waarbij extra aandacht wordt besteed aan welbevinden),
in Europees en Caribisch Nederland aan te pakken. Ook richt het programma zich op
het terugdringen van de door corona toegenomen kansenongelijkheid. Daarnaast willen
we met het programma een duurzame impact hebben en een stevigere basis voor goed onderwijs
neerleggen. We willen dit bereiken door scholen gebruik te laten maken van bewezen
effectieve interventies, door schoolleiders en schoolteams aan zet te laten zijn bij
het maken van plannen en de uitvoering ervan, waarbij partijen rondom de school, zoals
ouders, leerlingen en gemeenten, worden betrokken. Het NP Onderwijs is in het mbo
en ho gericht op het zoveel mogelijk wegwerken van studievertraging die is ontstaan
door de coronamaatregelen. De vertraging als gevolg van corona kan betrekking hebben
op de kwalificerende kant van het onderwijs, maar ook op het gebied van mentaal welzijn.
Voor een goede besteding van de middelen zijn er afspraken gemaakt met het mbo en
ho in het Bestuursakkoord NPO mbo en ho. Daarnaast worden studenten, docenten en de
medezeggenschap betrokken bij de planvorming en uitvoering van het NP Onderwijs. Voor
onderzoekers is in het Bestuursakkoord NPO onderzoek het doel gesteld om onderzoekers
met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging heeft opgelopen veroorzaakt
door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leidt in 2021 en 2022, in staat
te stellen om hun onderzoek af te ronden in het belang van hun wetenschappelijke carrière,
de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland.
Het is duidelijk dat de coronapandemie een stevige impact heeft op het onderwijs,
zowel op leerlingen en studenten als op docenten. Het inhalen van de vertragingen,
zowel qua leerprestaties als sociaal-emotioneel, en het verbeteren van het welzijn
is weerbarstig, net als het virus. Helaas kunnen we dan ook niet zeggen dat we de
coronacrisis de afgelopen periode achter ons hebben gelaten. Zo is er, sinds de eerste
voortgangsrapportage is gepubliceerd, een aanvullende landelijke schoolsluiting geweest,
zijn ook de quarantainemaatregelen in periodes verscherpt en vallen veel leerlingen,
studenten en docenten tijdelijk uit door ziekte of quarantaine als gevolg van de aanmerkelijk
besmettelijkere Omikron-variant. Ook het lerarentekort heeft effect op de uitvoering
van het programma. Sommige scholen komen daarom minder goed toe aan de uitvoering
van het NP Onderwijs. Daarom is in de brief, die op 25 februari jl. (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 155) naar uw Kamer is gestuurd over het NP Onderwijs, onder andere aangekondigd dat de
bestedingstermijn van het programma met twee jaar wordt verlengd. Bij de tweede voortgangsrapportage,
die voor primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) begin april en voor wat
betreft mbo en hoger onderwijs (ho) half mei aan de Tweede Kamer zal worden gezonden,
zullen we op basis van het verdiepend implementatieonderzoek een actueel beeld hebben
van de uitvoering van de maatregelen en de effecten van de coronapandemie en het lerarentekort
hierop. Ook zullen we dan een beter beeld hebben van het welzijn van de leerlingen
en studenten. Voor de goede orde merk ik op dat er dan geen integraal, actueler beeld
is van de leervertragingen, dat is pas weer het geval in de derde voortgangsrapportage
in het najaar 2022.
Als kabinet zien we in het lerarentekort, de toegenomen kansenongelijkheid en de kwaliteit
van het onderwijs cruciale opdrachten voor de komende jaren. Daarom is in het coalitieakkoord
(Kamerstuk 35 788, nr. 77) terug te vinden dat wij ons in willen zetten voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit
en de basisvaardigheden, het vergroten van de kansengelijkheid, het zoveel als mogelijk
optimaliseren van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en het investeren in goede
leraren en schoolleiders. Deze speerpunten raken aan het NP Onderwijs. Daarom willen
we de ervaringen die we binnen het programma opdoen, gebruiken voor het toekomstige
beleid en zorgen voor een nadrukkelijke verbinding tussen het NP Onderwijs en de in
het Coalitieakkoord aangekondigde maatregelen.
Het is en blijft onze ambitie om zo snel mogelijk de corona-gerelateerde vertragingen
en toegenomen kansenongelijkheid bij leerlingen en studenten op een duurzame manier
te herstellen. Daar zullen wij, als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(MOCW) en Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (MPVO), ons samen met het
veld hard voor maken.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD vragen MPVO wanneer het beeld van de implementatie en effectiviteit
van het NP Onderwijs er is. Ook vragen zij waarom daar nu nog geen uitspraak over
is te doen, ondanks dat we een half jaar verder zijn.
Scholen zijn dit schooljaar begonnen met het uitvoeren van de interventies uit de
menukaart van het NP Onderwijs. Voor de eerste voortgangsrapportage25 zijn schoolleiders in augustus en september bevraagd. Het was op dat moment te vroeg
om al te vragen naar de eerste effecten. De eerste voortgangsrapportage geeft daarom
een beeld van het proces dat scholen doorlopen hebben, de uitkomsten van de schoolscan
en de plannen die scholen gemaakt hebben. Bij de tweede voortgangsrapportage dit voorjaar
weten we meer over de daadwerkelijke implementatie en realisatie van plannen, van
de uitvoering van de interventies op scholen en de uitdagingen die scholen daarbij
tegenkomen. We vragen scholen ook in hoeverre zij al een positief effect van de interventies
op hun leerlingen zien.
De eerste voortgangsrapportage geeft een beeld van de leerprestaties van leerlingen
rond het einde van vorig schooljaar (2020/2021). In het najaar van 2022 beschikken
we weer over actuele kwantitatieve data met betrekking tot de leerprestaties van leerlingen.
We krijgen dus jaarlijks een update van de stand van zaken van de leerprestaties.
Dit komt doordat we voor de monitoring gebruikmaken van bestaande meetinstrumenten
en -momenten in het primair en voortgezet onderwijs. Op die manier kan ook een goede
vergelijking worden gemaakt met de prestaties van leerlingen in pre-coronajaren.
De leden van de VVD-fractie vragen MPVO hoe zij inzicht krijgen in de effectiviteit
van bovenschoolse programma’s die gemeenten organiseren, hoe dit is geborgd en hoe
de Kamer dit kan controleren.
Gemeenten hebben binnen de Regeling specifieke uitkering inhalen COVID-19 gerelateerde onderwijsvertragingen26 de keuze uit een aantal bestedingsdoelen, één daarvan is het organiseren van bovenschoolse
programma’s voor het inhalen van leer- en ontwikkelvertragingen bij corona. De inzet
van de gemeenten sluit aan op hun reguliere taken en is bedoeld ter versterking van
wat op scholen gebeurt. Gemeenten kunnen ook meer organisatorische maatregelen nemen,
bijvoorbeeld het versterken van de samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs. De
specifieke uitkering wordt verstrekt op grond van de Financiële verhoudingswet.27 De regels van de Financiële verhoudingswet zijn daarom van toepassing op de verantwoording.
Die geschiedt via de jaarverslaggeving en gaat enkel in op de wijze van besteding.
Om achteraf vast te stellen of de specifieke uitkering bijgedragen heeft aan de doelen
van het programma, wordt daarom in de monitoring aandacht besteed aan de maatregelen
die gemeenten nemen en de ervaren opbrengsten hiervan. De informatie uit de monitoring
wordt via de voortgangsrapportages met uw Kamer gedeeld.
De voornoemde leden vragen MPVO ook of er op basis van de eerste ervaringen interventies
zijn die als best practices kunnen fungeren en het verdienen om breder uitgerold te
worden. Daarbij vragen ze ook of er al interventies zijn waarvan nu al gezegd kan
worden dat ze beter gestaakt kunnen worden. De leden vragen de Minister of hij bereid
is deze bevindingen en lessons learned breder onder de aandacht te brengen binnen
het onderwijsveld.
In januari heeft er een uitvraag plaats gevonden onder schoolleiders en leraren over
de implementatie van de interventies die scholen hebben gekozen vanwege het NP Onderwijs.
We hebben schoolleiders daarbij gevraagd naar hun eerste ervaringen met de interventies
en welke interventies goed lopen of minder goed. Aankomend voorjaar zal de Kamer middels
de tweede voortgangsrapportage over de uitkomsten van deze uitvraag worden geïnformeerd.
De bevindingen die de tweede uitvraag onder schoolleiders en leraren oplevert over
de implementatie van interventies, zullen breed onder de aandacht worden gebracht,
waaronder eventuele lessons learned.
De leden van de VVD-fractie vragen MPVO of door de inspectie aan kan worden gegeven
op wat voor manieren scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil
te houden.
In het voorjaar van 2021 heeft de inspectie onderzoek gedaan naar de gevolgen van
16 maanden corona voor het onderwijs. De resultaten van deze onderzoeken zijn gepubliceerd
en te vinden op de website van de inspectie. De inspectie heeft leerlingen/studenten,
docenten en andere medewerkers, schoolleiders en besturen bevraagd op hun ervaringen
en inzichten over de gevolgen van 16 maanden corona. Daarbij is ook gekeken naar de
aandacht die scholen besteed hebben aan taal, rekenen en lezen. Driekwart van de scholen
heeft aangegeven meer aandacht te hebben besteed aan taal en rekenen. De maatregelen
die scholen daarvoor hebben genomen kunnen verschillen. Een aantal voorbeelden van
die maatregelen zijn het gebruik maken van kleinere instructiegroepen, het besteden
van extra tijd en aandacht aan taal en rekenen, het geven van extra huiswerkopdrachten
of meer oefenen met taal en rekenen via digitale leermiddelen. Een uitgebreider overzicht
en meer data is beschikbaar via de publicatie van de inspectie.28
In het coalitieakkoord is ook veel aandacht voor het op peil brengen van de basisvaardigheden.
Het is belangrijk dat het onderwijs de basis op orde krijgt en dat de onderwijskwaliteit
in het algemeen, en basisvaardigheden in het bijzonder, verbeteren. Een van de maatregelen
die we hiervoor nemen is dat er een Masterplan Basisvaardigheden wordt ontwikkeld,
waarbij we net als in het NP Onderwijs, bewezen effectieve interventies inzetten.
Ik informeer uw Kamer over enkele weken over de hoofdlijnen van dit Masterplan.
De leden van de VVD-fractie vragen tevens of MPVO bereid is zogenaamde best practices
breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.
Hiermee ben ik reeds aan de slag. Zowel op website van het NP Onderwijs29 als binnen de kenniscommunity van het NP Onderwijs worden goede praktijkvoorbeelden
gedeeld van scholen die werken aan verbetering van de leerlingresultaten op de basisvaardigheden.
De goede praktijkvoorbeelden worden bijvoorbeeld gedeeld door videorapportages, presentaties
door scholen tijdens webinars en het delen van kennis en ervaringen in netwerken.
De leden van de VVD-fractie vragen MPVO naar het beeld van de kansrijke advisering
van scholen en de leerlingen die wel of juist niet meer kansen hebben gekregen bij
het schooladvies.
Het is daarbij allereerst belangrijk om onderscheid te maken tussen de diverse ijkmomenten
bij de schooladvisering. Het voorlopig schooladvies wordt jaarlijks vóór 1 maart door
de school afgegeven. Uit de verplichte eindtoets volgt eind mei het toetsadvies. Is
dit hoger dan het voorlopige schooladvies, dan moet de school dit heroverwegen. Dat
resulteert in een definitief schooladvies. Voor leerlingen van wie het schooladvies
niet wordt heroverwogen, wordt het voorlopig schooladvies automatisch het definitieve
schooladvies. In schooljaar 2020/2021 is, zoals de eerste voortgangsrapportage aangeeft,
een herstel te zien van de definitieve schooladviezen. Deze zijn gemiddeld gezien
weer op een niveau vergelijkbaar met de situatie vóór de coronapandemie. Ook zien
we dat in schooljaar 2020/2021 leerlingen gemiddeld genomen minder vaak recht hadden
op een heroverweging van het voorlopig schooladvies. Kansrijk adviseren is hier een
mogelijke oorzaak van, omdat dit ervoor kan hebben gezorgd dat de voorlopige schooladviezen
al goed passend waren bij de toetsadviezen. Van de leerlingen die wel recht hadden
op een heroverweging, zijn meer schooladviezen bijgesteld: met 26.8% is dit licht
gestegen t.o.v. de 23.3% in 2018/2019.
Wel is te zien dat er verschillen zijn tussen groepen leerlingen. Zo lijken jongens
vaker kansrijk geadviseerd te worden dan meisjes. Meisjes profiteren vervolgens wel
vaker van bijstelling van het schooladvies. Ook hangt het gemiddelde definitieve schooladvies
ieder jaar sterk samen met de mate van stedelijkheid van een gebied. Regio’s met een
hoge mate van stedelijkheid behalen hogere gemiddelde schooladviezen dan regio’s met
een lage mate van stedelijkheid. In stedelijke regio’s worden adviezen ook vaker bijgesteld
bij een heroverweging. Deze trend zet zich in 2020/2021 voort. Wel is in alle gebieden
herstel te zien van de gemiddelde definitieve adviezen naar het niveau vóór corona.
Ook sociaal economische status (SES) is een belangrijke factor. Hoe lager de SES van
een leerling, des te lager het definitieve schooladvies. Door het wegvallen van de
eindtoets in 2020 was dit effect in schooljaar 2019/2020 nog iets groter. Leerlingen
met een lage SES hebben namelijk vaker recht op een heroverweging van het schooladvies
op basis van de eindtoetsscore. In het schooljaar 2020/2021 zijn de definitieve schooladviezen
voor alle leerlingen hersteld naar het niveau van vóór de pandemie. Bij de leerlingen
die op basis van de eindtoetsscore recht hadden op een heroverweging valt op dat het
advies van lage-SES-leerlingen net zo vaak – ongeveer één op de drie keer – werd bijgesteld
als dat van hoge-SES-leerlingen. Het advies van midden-SES-leerlingen werd het minst
vaak bijgesteld: ongeveer één op de vier keer.
Dit beeld laat zien wat het belang is van de eindtoets en de mogelijkheid tot bijstelling
van het schooladvies. Het laat echter ook zien dat er nog altijd verschillen zijn
in kansen bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, doordat, ondanks
de eindtoets, meisjes, leerlingen uit minder stedelijke gebieden en leerlingen met
een lage SES, lagere definitieve schooladviezen behalen. Het op 8 februari door de
Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel deze verschillen moeten verkleinen.
De leden van de VVD-fractie vragen of MOCW het signaal vanuit het veld herkent dat
promovendi die werkzaam zijn in streekziekenhuizen geen recht hebben op de verlenging
van hun traject.
Er zijn bij OCW geen signalen binnengekomen over problemen met verlengingen van trajecten
bij streekziekenhuizen. Bij de vormgeving van het NP Onderwijs is afgesproken dat
promovendi en andere onderzoekers op een tijdelijke aanstelling aan alle bekostigde
instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen, zoals bedoeld in de
Wet op hoger onderwijs en onderzoek, aanspraak kunnen maken op de middelen die binnen
het Nationaal Programma Onderwijs zijn vrijgemaakt voor onderzoeksvertraging. (Bio)medische
promovendi worden begeleid door umc’s en de meeste promovendi in Nederlandse ziekenhuizen
hebben een arbeidscontract bij een umc. Mocht het zo zijn dat bij streekziekenhuizen
onderzoekers vertraging oplopen als gevolg van corona, is het belangrijk om met elkaar
in gesprek te gaan. Ik zal daarom naar aanleiding van uw vraag contact opnemen met
UNL en NFU, met wie ik hierover een bestuursakkoord heb gesloten, om te onderzoeken
in hoeverre dit speelt en of zij, als nodig, kunnen helpen om een oplossing te vinden.
Ten slotte vragen de voornoemde leden of MOCW een beeld heeft van de transparantie
van criteria die in kennisinstellingen worden gebruikt voor verlenging van onderzoekstrajecten.
Nee, ik ben niet bekend met de individuele criteria van instellingen. Als instellingen
criteria toepassen voor de aanwending van de middelen uit het NP Onderwijs, dan ga
ik er van uit dat deze in lijn zijn met de afspraken en doelen in het bestuursakkoord
dat in het kader van het onderzoeksdeel van het NP Onderwijs met het veld is gesloten.
Wel hebben mij signalen bereikt dat de procedure niet altijd als transparant wordt
ervaren. Daarover ben ik nader in gesprek gegaan met de onderzoekers. Naar aanleiding
daarvan heb ik deze signalen aangekaart bij de koepelorganisaties en heb ik aanvullende
informatie over het bestuursakkoord onderzoek beschikbaar gesteld op www.nponderwijs.nl. De Implementatiemonitor brengt op sectorniveau halfjaarlijks de maatregelen in beeld
die instellingen treffen met de middelen die zij krijgen uit het NP Onderwijs. Dit
gaat niet specifiek in op de procedures. De uitkomsten hiervan worden met uw Kamer
gedeeld.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen of MPVO naar aanleiding van het nieuws dat in het
primair onderwijs een leervertraging van zo’n tien weken te zien is, nog extra stappen
heeft ondernomen om de basisvaardigheden te bevorderen.
Met de middelen en de menukaart van het Nationaal Programma Onderwijs zijn scholen
in staat gesteld om te werken aan leervertragingen, waarbij zij specifiek aandacht
kunnen geven aan de basisvaardigheden zoals taal en rekenen. Binnen de ondersteuningsstructuur
van het programma is tevens veel aandacht voor de thema’s waar we de voornaamste problemen
zien. Er zullen nog extra stappen worden genomen in het kader van het masterplan basisvaardigheden
uit het coalitieakkoord, hierover wordt uw Kamer in het voorjaar van 2022 geïnformeerd.
De fractieleden van D66 vragen MPVO of scholen op dit moment nog bepaalde zaken missen
in de menukaart.
Uit de eerste onderzoeken en gesprekken met schoolleiders en leraren blijkt dat scholen
over het algemeen goed uit de voeten kunnen met de menukaart. Veel van de effectieve
interventies op de menukaart kunnen worden ingezet voor het versterken van de basisvaardigheden
op een wijze die past bij de eigen visie van de scholen. Daarnaast biedt het Nationaal
Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) in het verlengde van de menukaart thematische
kennis aan over het aanpakken van leerachterstanden30. Naast dat schoolleiders en leraren over het algemeen goed uit de voeten kunnen met
de menukaart, zijn er ook signalen dat voor bijvoorbeeld het praktijkonderwijs de
menukaart nog niet helemaal aansluit. Daarom wordt de menukaart op dit moment nog
verder doorontwikkeld, waarbij ook extra aandacht is voor het ontwikkelen van interventies
die meer geschikt zijn voor het beroepsgericht vmbo, het praktijkonderwijs en het
gespecialiseerd onderwijs. Dit voorjaar is de aangepaste versie beschikbaar voor scholen,
zodat zij hiervan gebruik kunnen maken voor het bijstellen van de plannen voor de
schooljaren 2022/2023, 2023/2024 en 2024/2025.
De leden van D66 vragen MPVO wat de laatste stand van zaken is omtrent de motie van
het lid Van Meenen over pabostudenten de mogelijkheid bieden om kinderen te tutoren.31
In de Kamerbrief32 bij de eerste voortgangsrapportage over het Nationaal Programma Onderwijs hebben
we aangegeven dat we in gesprek zijn met verschillende partijen (UNL, VH, LOBO, pabo’s
en het platform Student inzet op school) om te kijken welke mogelijkheden er zijn om studenten in te zetten in het onderwijs.
Er zijn in ieder geval al verschillende initiatieven waarbij studenten van de lerarenopleiding
worden ingezet. Een mooi voorbeeld is het initiatief van de gemeente Rotterdam met
een samenwerking tussen Hogeschool Rotterdam en de stichting Protestants Christelijk
Basisonderwijs. In dit project worden studenten als tutors ingezet om rekenbijles
te geven in het basisonderwijs en betaald uit de middelen van het NP Onderwijs. Ook
op een basisschool in Zoetermeer wordt aan leerlingen van groep 8 bijwerkhulp gegeven
door pabostudenten om door corona opgelopen leerachterstanden in te lopen met de middelen
van het NP Onderwijs. Ook studenten van Universiteit Utrecht worden ingezet op een
aantal basisscholen. Hierbij wordt in overleg met de scholen besproken op welke specifieke
behoeften van de school de studenten worden ingezet. Studenten worden hierbij ondersteund
door de lerarenopleiding. In het voorjaar zal u verder worden geïnformeerd over de
voortgang met betrekking tot deze motie.
De leden van de D66-fractie vragen MPVO welke stappen zijn of worden gezet om kansenongelijkheid
te beperken middels het NP Onderwijs.
Het NP Onderwijs is er onder andere op gericht om de door corona toegenomen kansenongelijkheid
te herstellen. Dit doen we door te werken aan de kwaliteit van het onderwijs en in
te zetten op de basisvaardigheden en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen.
In algemene zin geldt dat kwetsbare kinderen tijdens de coronaperiode zwaarder zijn
getroffen dan anderen; het inhalen van leervertragingen via het NP Onderwijs draagt
daardoor in algemene zin bij aan het terugdringen van die door de coronaperiode vergrote
kansenongelijkheid. Daarbij zien we vanuit de eerste voortgangsrapportage ook dat
leerlingen met een midden sociaal economische status (SES) grotere achterstanden hebben.
Daarom ontvangen scholen en gemeenten met meer leerlingen met een hoog risico op achterstanden
(uit gezinnen met een lage SES) en leerlingen uit gezinnen met een midden SES, meer
geld dan andere scholen. De arbeidsmarkttoelage helpt scholen met meer achterstandsleerlingen
bij het behouden of aantrekken van personeel.
In het kader van NP Onderwijs wordt met subsidieregelingen een kansrijke overgang
van primair naar voortgezet onderwijs gestimuleerd, door de regeling Heterogene brugklassen33 en de regeling Capaciteitentesten34. Ook worden via de Gelijke Kansen Alliantie additionele afspraken met gemeenten gemaakt
over het stimuleren van gelijke kansen. Het aantal deelnemende gemeentes in de alliantie
wordt komende periode uitgebreid van 50 naar 100 gemeenten. Op al deze manieren stellen
we scholen in staat om voor leerlingen met het meeste risico ook de meeste ondersteuning
te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat dit daadwerkelijk bijdraagt aan het herstel
van kansengelijkheid.
Er zijn door de D66-fractie aan MPVO verschillende vragen gesteld over de arbeidsmarkttoelage.
Om deze te beantwoorden wil ik allereerst graag kort terugblikken op hoe de maatregel
tot stand is gekomen. Door het vorige kabinet is geprobeerd de middelen voor de toelage
direct naar leerkrachten en scholen toe te laten komen via de cao-tafel. Afspraken
over arbeidsvoorwaarden zijn immers voorbehouden aan de werknemers- en werkgeversorganisaties.
Met een cao-afspraak over deze € 375 miljoen zou er bovendien voldoende zekerheid
zijn dat de middelen ook daadwerkelijk in de loonstrookjes van het bedoelde personeel
belanden.
Het is de sociale partners niet gelukt hierover een cao-afspraak te maken. Wel hebben
de partners in hun brief35 OCW gevraagd dit via de bekostiging te regelen. Het vorige kabinet heeft conform
dit verzoek uitvoering gegeven aan de maatregel. Met deze uitvoering zijn er minder
garanties dat de middelen bij het bedoelde personeel belanden. Wel heeft het vorig
kabinet zich samen met de sectorraden, binnen de mogelijkheden die er wel waren, ingespannen
dat dit zou gebeuren. Op de website van het NP Onderwijs36 alsook in de bekostigingsregeling37 is aangegeven wat de bedoeling is van de middelen en aan welke vestigingen de middelen
toekomen, namelijk de vestigingen die (per schoolsoort) behoren tot de 15% vestigingen
met de relatief hoogste achterstandsscore. De PO-raad en de VO-raad hebben een richtlijn38 opgesteld over de besteding en verantwoording van de middelen. Daarnaast ging OCW
in gesprek met vertegenwoordigers van de sector en in voorkomende gevallen ook met
bestuurders en schoolleiders via bijvoorbeeld de NP Onderwijs helpdesk.
De D66-fractie vraagt MPVO hoe het staat met de uitvoering van de arbeidsmarkttoelage.
Scholen en al het personeel zijn voor aanvang van het schooljaar 2021/2022 geïnformeerd
welke vestigingen in aanmerking komen en welke bedragen zij zullen ontvangen. De formele
beschikkingen zijn in oktober 2021 verstuurd en alle in aanmerking komende besturen
hebben in november 2021 de eerste betaling ontvangen. In de tussentijd hebben er gesprekken
plaatsgevonden tussen schoolbesturen en de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraad. De P(G)MR moet namelijk instemmen met hoe dit extra geld wordt
uitgegeven.
Voorts vraagt de D66-fractie of MPVO bekend is dat er besturen zijn die besluiten
om de arbeidsmarkttoelage op een andere manier toe te kennen.
Ja, mijn voorganger en ik hebben hier signalen over ontvangen. De meeste signalen
die wij hebben ontvangen, zijn van besturen die een andere selectie van vestigingen
hadden gekozen voor de toelage of besturen die de toelage ingewikkeld vinden omdat
hiermee gedifferentieerd wordt in de beloning van het personeel, iets wat nieuw is
voor de sector. Als ik signalen hierover krijg, treedt mijn ministerie in sommige
gevallen in overleg met het desbetreffende bestuur.
Zo is mijn ministerie bijvoorbeeld in gesprek getreden met een schoolbestuur uit Emmen.
De bestuurder van Emmen heeft ons daarin verzekerd dat het geld dat vanuit het Nationaal
Programma Onderwijs voor een arbeidsmarkttoelage aan het schoolbestuur is toegekend,
uitsluitend wordt gebruikt voor personeel op de scholen waar het voor bedoeld is.
Dat zijn dus scholen met het grootste risico op een achterstand. Ook is dit besluit
genomen met instemming van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. Eventuele toelages
aan personeel van andere scholen betaalt het schoolbestuur uit eigen middelen, wat
het bestuur vrij staat.
Een ander voorbeeld is een groot schoolbestuur in het primair onderwijs uit Rotterdam.
Zij wilde met instemming van de PGMR de hoogte van de toelage gelijktrekken over de
vestigingen waarvoor bekostiging werd ontvangen. Dit past ook binnen de regeling en
het doel van de arbeidsmarkttoelage. Hierover is in goed overleg gesproken.
Helaas heeft mij ook het bericht bereikt dat een PMR in het po de stap heeft moeten
zetten naar de landelijke geschillencommissie. Binnen het betreffende schoolbestuur
kwamen vier van de tien vestigingen in aanmerking. In de betreffende PGMR is er echter
met een voorstel ingestemd om alle tien de vestigingen in aanmerking te laten komen
omdat de vier vestigingen waarvoor bekostiging is ontvangen in de minderheid waren.
Omdat op grond van de cao in het po de PGMR moet instemmen (en dus enkel de instemming
van een PMR zoals in het vo niet voldoende is) kunnen deze situaties zich voordoen.
Naast de signalen die mij bereiken en waarop mijn ministerie in voorkomend geval acteert,
wordt de arbeidsmarkttoelage op verschillende manieren onderzocht. Om goed inzicht
te krijgen in de besluitvorming, besteding en effecten van deze middelen is een uitgebreide
monitoring opgezet. Zo ontvangen schoolbesturen, schoolleiders en docenten in het
kader van het implementatieonderzoek in januari 2022 een vragenlijst, met onder meer
vragen over de arbeidsmarkttoelage. Ik verwacht in april 2022 over de eerste uitkomsten
te beschikken die mee kunnen in de tweede voortgangsrapportage over het NP Onderwijs.
Verder doet mijn ministerie een analyse op de salaris- en personeelsgegevens die scholen
aanleveren bij DUO. Daarnaast heb ik het CPB gevraagd onderzoek te doen naar de (causale)
effecten van de toelage op instroom en behoud van personeel. De eerste resultaten
daarvan worden eind 2023 verwacht.
Tot slot kan ik u met betrekking tot de arbeidsmarkttoelage melden dat in het coalitieakkoord
is afgesproken de arbeidsvoorwaarden voor schoolleiders en leraren op scholen met
veel leerachterstanden structureel te verbeteren. Om situaties zoals hierboven geschetst
zoveel mogelijk te voorkomen, zal ik erop inzetten dat sociale partners hierover een
cao-afspraak maken.
De leden van de D66-fractie hebben MPVO opgeroepen om ook dit jaar eindexamenkandidaten
een extra herkansing te bieden en hun recht te geven op het wegstrepen van een onvoldoende.
De voornoemde leden hopen dat de Minister voor de kerstvakantie tot dit besluit zal
komen.
Mijn voorganger heeft de Tweede Kamer op 17 december jl. een brief gestuurd over het
besluit voor de aanpassing van het eindexamen voortgezet onderwijs in 202239. In die brief zijn de verschillende maatregelen (waaronder de extra herkansing) toegelicht.
Maar sinds dat moment is de weg naar het eindexamen opnieuw toch weer hobbeliger en
meer onvoorspelbaar gebleken dan we hadden gehoopt. Ik heb de Tweede Kamer daarom
op 24 januari jl. (Kamerstuk 31 289, nr. 507) geïnformeerd over mijn besluit om leerlingen in examenjaar 2022, net als vorig jaar,
de mogelijkheid te geven om één vak (niet zijnde een kernvak) niet mee te laten tellen
voor het kunnen slagen voor het diploma. In het commissiedebat van 26 januari jl.
(Kamerstuk 31 289, nr. 508) is dit besluit besproken met uw Kamer.
Deze leden vragen of het NP Onderwijs genoeg handvatten biedt om het welzijn van leerlingen
te waarborgen en welke extra stappen MPVO kan nemen om zorg te dragen voor het welzijn
van leerlingen.
In de menukaart van het NP Onderwijs zijn verschillende interventies opgenomen die
scholen kunnen inzetten om het welzijn van leerlingen te vergroten. Er is ook een
overzicht gemaakt van interventies die scholen kunnen inzetten om het welzijn van
hun leerlingen te verbeteren.40 Dit overzicht en bijbehorende praktijkkaarten zijn ontwikkeld door de «coalitie welbevinden»,
een samenwerking van het Trimbos-instituut, Pharos (expertisecentrum gezondheidsverschillen),
het Nederlands Jeugdinstituut, het Nederlands Instituut van Psychologen en het Nederlands
Centrum Jeugdgezondheid. Op de websites van deze partijen en op de website Onderwijskennis.nl41 is uitgebreidere informatie over de aanpak van welbevinden te vinden, waaronder praktijkvoorbeelden.
Naast het online aanbieden van informatie organiseert het Nederlands Jeugdinstituut
webinars voor o.a. schoolleiders, docenten en IB-ers over de aanpak van welbevinden.
Scholen zijn vanaf dit schooljaar aan de slag gegaan met uitvoering van de interventies.
Ik zal de komende periode extra aandacht geven aan dit onderdeel van het programma
(naast de leervertragingen). In de brief bij de tweede voortgangsrapportage wil ik
daarom ook verkennen hoe het welbevinden van leerlingen beter en structureel kan worden
gemonitord en wat er nodig is op scholen zodat zij leerlingen goed kunnen begeleiden
op dit vlak.
De leden van de D66-fractie vragen MPVO hoe de inzet van bijles- en uitzendbureaus
met NPO-middelen zich verhoudt tot het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter
voorop». Zij vragen of ik van mening ben dat dit een zorgelijke ontwikkeling is en
hoe ik hierop kan bijsturen.
Scholen maken voor de uitvoering van het NP Onderwijs inderdaad ook gebruik van externe
partijen. Dat zijn zowel commerciële als niet-commerciële partijen. Inzet van deze
externen stelt scholen in staat om nu hun leerlingen datgene te bieden wat zij nodig
hebben. Op de korte termijn zijn leerlingen hiermee gediend.
Voor de inzet van NP Onderwijsmiddelen is een aandachtspunt of de inzet op deze manier
minder doelmatig of duurzaam is. Om die reden vind ik het belangrijk om goed te blijven
volgen in welke mate en hoe scholen externen inzetten voor uitvoering van het NP Onderwijs.
Ik zal hierover de Kamer in de tweede voortgangsrapportages informeren.
De zorg van de Onderwijsraad betreft de toenemende verstrengeling van privaat gefinancierd
onderwijs en publiek onderwijs, met name ook structureel. Zeker als het gaat om betaald
aanbod, vergroot dit de kansenongelijkheid (alleen aanbod voor leerlingen die dat
kunnen betalen). Ik vind dit inderdaad een zorgelijke ontwikkeling. Het funderend
onderwijs in Nederland wordt publiek bekostigd en moet voor alle leerlingen toegankelijk
zijn. Ook is van belang dat bestuurders, leraren en schoolleiders zelf regie hebben
op het onderwijsprogramma en dat de kwaliteit geborgd is.
Ik ben in gesprek met de VO-raad over de wijze waarop wij uitvoering kunnen geven
aan de moties van uw Kamer die oproepen tot het ontmoedigen van reclame voor betaald
aanvullend aanbod en het gebruik daarvan in de school. In het voorjaar zal ik u informeren
over de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan deze moties. Op 24 februari heb ik
de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de
inzet van private partijen42 n.a.v. het Onderwijsraadadvies «Publiek karakter voorop»43.
De leden van de D66-fractie vragen of MPVO van mening is dat de menukaart voldoende
toegespitst is op het (v)so.
De menukaart bevat interventies die op basis van internationaal onderzoek effectief
blijken. De interventies in de menukaart zijn geschikt voor alle schooltypen. Veel
van de interventies in de menukaart worden ook toegepast in het (v)so, zoals het werken
in kleine groepen en een-op-een-begeleiding. De toepassing van de interventies in
het (v)so kan wel verschillen en specifieke praktijkvoorbeelden kunnen scholen helpen.
Daarom is een servicedocument44 ontwikkeld over het toepassen van de interventies uit de menukaart in praktijkgericht
onderwijs. Dit kan ook behulpzaam zijn voor het (v)so. Tevens gaat het NRO extra materiaal
voor de specifieke doelgroepen van het gespecialiseerd onderwijs, praktijkonderwijs
en beroepsgericht vmbo ontwikkelen. Daarnaast ontwikkelt het NRO in het verlengde
van de menukaart themapagina’s waarop kennis en praktijkgerichte informatie wordt
gepresenteerd ten behoeve van gespecialiseerd onderwijs en praktijkgericht onderwijs.
De voornoemde leden vragen MPVO hoeveel leerlingen van het (v)so nu gemiddeld in één
klaslokaal zitten vergeleken met voor de coronacrisis.
De bekostiging van het (v)so is gebaseerd op een aantal leerlingen per leerkracht
in het so en vso. Voor het so is de norm gemiddeld 12 (met onderlinge verschillen
tussen de verschillende schoolsoorten), voor het vso is de norm gemiddeld 7 leerlingen
per leerkracht. De middelen hiervoor maken deel uit van de lumpsum en scholen zijn
vrij om keuzes te maken en klassen bijvoorbeeld groter te maken en daar meer onderwijskundig
of onderwijsondersteunend personeel op te zetten. Op basis van de beschikbare cijfers
van 2019/2020, 2020/2021 en 2021/2022 kunnen we geen conclusies trekken over de stijging
van het aantal leerlingen per klas in vergelijking met de situatie voor de coronacrisis.
In het so zagen we tussen 2019/2020 en 2021/2022 weliswaar een stijging, echter die
stijging doet zich al voor sinds 2016/2017 en betreft voornamelijk de instroom van
jonge kinderen en is niet toe te rekenen aan de coronacrisis. In het vso zien we na
een aanvankelijke daling tussen 2019/2020 en 2020/2021 in 2021/2022 een stijging van
bijna 400 leerlingen. Wij beschikken niet over exacte cijfers als het gaat om het
aantal leerlingen per klas/groep en het aantal zittenblijvers. Op grond van de beschikbare
cijfers kunnen we niet concluderen dat door de coronacrisis het aantal leerlingen
in het (v)so sterk is gestegen, hetgeen tot grotere klassen zou kunnen leiden. Als
interventie wordt klassenverkleining in het (v)so veel minder vaak gekozen dan in
het basis- en voortgezet onderwijs. Het gaat om circa 20% van de scholen in het (v)so,
tegen een kleine 40% in het po en 60% in het vo. Zie daarvoor het Eerste deelonderzoek
implementatiemonitor NP Onderwijs45 dat als bijlage bij de eerste voortgangsrapportage was bijgesloten.
Tevens vragen zij MPVO hoeveel leerlingen het afgelopen jaar zijn blijven zitten.
Cijfers hierover heb ik nog niet, deze informatie volgt in de tweede voortgangsrapportage
over het NP Onderwijs.
De leden van de D66-fractie vragen of MOCW kan toelichten wat het actuele stagetekort
in het mbo is.
Per 25 november 2021 is het aantal stagetekorten 6.284, waarvan 5.837 stages en 447
leerbanen. Daarna is het stagetekort weer iets opgelopen naar 7.100 stages (januari
2022). Het tekort aan leerbanen is wat afgenomen naar 300. Deze laatste ontwikkeling
kan samenhangen met seizoensinvloeden en uiteraard de recente lockdown. In de voorjaarsrapportage
over de voortgang van het NP Onderwijs mbo-ho zal ik uw Kamer over de actuele stand
van zaken op dat moment nader berichten.
De leden van D66 vragen of MOCW kan toelichten waar het niet goed is gegaan m.b.t.
de betrokkenheid van de medezeggenschap, en hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden.
Ook vragen zijn hoe studentenraden in de toekomst beter betrokken kunnen worden en
welke stappen de Minister zet om dit proces te optimaliseren.
De instellingen hebben in zijn algemeenheid een zorgvuldig proces met de medezeggenschap
doorlopen en studenten en docenten zijn centraal en decentraal betrokken bij de planvorming
van het NP Onderwijs. De voornaamste opgave betrof de beperkte tijd die er beschikbaar
was en het moment waarop de besluitvorming plaats moest vinden. De totstandkoming
van de plannen viel voor een groot gedeelte in de zomervakantie en kort daarna. Er
is in deze periode bij veel medezeggenschapsraden sprake van bestuurswisselingen.
Dit was geen ideale situatie, maar onvermijdelijk om spoedig en voortvarend van start
te gaan met het NP Onderwijs. Indien de plannen nu of in de toekomst worden bijgesteld
of aangepast kan er uiteraard wat meer tijd genomen worden om de medezeggenschap mee
te nemen en instemming te laten verlenen. Daarnaast zal de medezeggenschap in het
kader van de implementatiemonitor ook geïnterviewd worden om een beter beeld van hun
betrokkenheid te krijgen. Deze interviews zullen zowel bij de centrale als decentrale
medezeggenschap plaatsvinden. In de voortgangsrapportage van mei aanstaande zal ik
u daarover nader informeren.
De leden van de D66-fractie vragen MPVO in hoeverre het gedeelte van het budget dat
in 2021 niet is besteed, zich verhoudt tot de motie van de leden Segers en Van Meenen46 om de middelen eventueel in drie schooljaren te besteden.
Op 13 december jl. 47 heb ik u geïnformeerd over de verwachte budgettaire mutaties op het NP Onderwijs.
De onderuitputting bestaat met name uit onderuitputting op subsidieregelingen en op
de uitvoering van het programma. Aangezien subsidieregelingen op aanvraag zijn kan
onderuitputting hierop plaatsvinden. De definitieve onderuitputting over kalenderjaar
2021 volgt bij Slotwet.
De resultaten uit de eerste voortgangsrapportage en de veranderende situatie rondom
het virus, hebben samen de basis gevormd voor een besluit over de verlenging van de
looptijd van het programma met twee jaar en over de verdeling van de middelen voor
het tweede schooljaar. Hierover heb ik uw Kamer op 25 februari jl. per brief geïnformeerd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO en MOCW welke doelen en termijnen precies
zijn afgesproken om de vertragingen in te lopen.
Bij de start van het NP Onderwijs, in februari 2021, is vastgelegd dat het programma
tot en met 2023 loopt. Zoals u in de brief, die op 25 februari jl. (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 155) naar uw Kamer is gestuurd, kunt lezen is de looptijd van het programma voor het
funderend onderwijs verlengd met twee jaar. Dit betekent dat de ambitie is om de corona-gerelateerde
vertragingen, zowel cognitief, sociaal-emotioneel als qua welbevinden, aan het einde
van het schooljaar 2024/2025 te hebben ingelopen.
Voor het mbo en hoger onderwijs is in het Bestuursakkoord NPO mbo en ho vastgelegd
dat het programma tot 2022 loopt, met een mogelijke uitloop naar 2023 wanneer er vertraging
opgelopen wordt bij de uitvoering van het programma. Het doel is om studievertraging
bij studenten die is ontstaan door de coronamaatregelen zoveel mogelijk weggewerkt
te hebben bij het einde van het programma. De vertraging als gevolg van corona kan
betrekking hebben op de kwalificerende kant van het onderwijs, maar ook op het gebied
van sociaal-emotioneel welzijn.
Voor onderzoekers is in het Bestuursakkoord NPO onderzoek het doel gesteld om onderzoekers
met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging heeft opgelopen veroorzaakt
door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leidt in 2021 en 2022, in staat
te stellen om hun onderzoek af te ronden in het belang van hun wetenschappelijke carrière,
de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland.
Wat betreft de einddoelen van het NP Onderwijs zijn deze, in de Kamerbrief van onze
voorgangers van 7 juli 202148, als volgt geformuleerd:
1) Herstel van de corona-gerelateerde vertraging in de leergroei en ontwikkeling van
leerlingen en studenten (cognitief, sociaal-emotioneel, welbevinden),
2) Herstel van de corona-gerelateerde toename van kansenongelijkheid,
3) Steviger basis voor goed onderwijs (duurzaam leereffect).
De voornoemde leden vragen MPVO of er in het algemeen gesprekken gevoerd worden door
de inspectie met scholen die het minder goed doen dan vergelijkbare scholen.
In algemene zin spreekt de inspectie, wanneer de risicoanalyse daar aanleiding toe
geeft, met schoolbesturen waarvan een of meerdere scholen risico’s in de kwaliteit
laten zien. De inspectie analyseert jaarlijks alle scholen op basis van de gegevens
waarover zij beschikt over onder meer de leerresultaten en de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen. Als de inspectie risico’s ziet, dan voert zij een expertanalyse uit.
Deze analyse genereert een beeld van de onderwijskwaliteit, sturingskwaliteit en financiën.
Als uit de expertanalyse blijkt dat de risico’s groot en ernstig zijn, dan wordt het
schoolbestuur van de betreffende school uitgenodigd voor een gesprek en volgt er mogelijk
nader onderzoek naar de risico’s. Ook bij risicovolle signalen of andere belangrijke
zaken heeft de inspectie doorgaans contact met het bestuur van de betreffende school
of scholen. De jaarlijkse analyse vormt ook het vertrekpunt van het uitgebreide onderzoek
dat de inspectie eens in de vier jaar doet bij ieder bestuur en zijn scholen. Het
gaat bij dit alles niet om de vraag hoe scholen het doen in vergelijking met andere
scholen, maar om contact over risico’s die de inspectie constateert, gerelateerd aan
de wettelijke deugdelijkheidseisen die voor de scholen gelden.
In het coalitieakkoord is er ook veel aandacht voor het op peil brengen van de basisvaardigheden.
Het is belangrijk dat het onderwijs de basis op orde krijgt en de onderwijskwaliteit
in het algemeen, en basisvaardigheden in het bijzonder, verbeteren. Een van de maatregelen
die we hiervoor nemen is dat er een Masterplan Basisvaardigheden wordt ontwikkeld,
waarbij we net als in het NP Onderwijs, bewezen effectieve interventies inzetten.
Over de hoofdlijnen van dit Masterplan informeer ik uw Kamer over enkele weken.
Ook vragen deze leden MPVO of het mogelijk is voor scholen om te leren van elkaar
en niet zelf het wiel uit te hoeven vinden.
Op de website van het NP Onderwijs en binnen de kenniscommunity van het NP Onderwijs
worden goede voorbeelden van scholen in de spotlight gezet. Bijvoorbeeld door deze
scholen uit te nodigen over hun ervaringen te vertellen tijdens webinars of in videorapportages.
Ook is er aandacht voor in de ondersteuningsstructuur. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek praktische handvatten voor scholen gebaseerd op onderzoek, en worden scholen in beeld
gebracht die wetenschappelijk onderbouwd aan de slag zijn met interventies. Daarnaast
worden kennis en ervaringen gedeeld binnen diverse netwerken van scholen die zich
bezig houden met de implementatie van de effectieve interventies van de menukaart
in de eigen onderwijspraktijk.
De voornoemde leden vragen of MPVO en MOCW kunnen aangegeven in welke mate scholen
ook gebruikmaken van de programma’s op dit vlak voor het verhogen van het welzijn
en of dit dan op alle schoolsoorten gebeurt.
In het funderend onderwijs kiest het overgrote deel van de scholen voor interventies
gericht op het welbevinden van leerlingen. Ook zien we dat veel scholen kiezen voor
interventies die meer indirect invloed hebben op het welbevinden van leerlingen. Voorbeelden
hiervan zijn cultuureducatie en sportieve activiteiten. In hoeverre deze scholen hierbij
gebruik maken van speciaal hiervoor ontwikkelde programma’s is ons niet bekend. Dat
zal waarschijnlijk naar voren komen uit vervolgonderzoek naar de implementatie van
de interventies.
Zoals de eerste voortgangsrapportage NP Onderwijs uit het najaar 2021 laat zien, blijkt
uit de plannen van instellingen voor mbo en hoger onderwijs een duidelijke prioritering.
Men kiest vooral voor het aanpakken van problemen die studenten ondervinden bij de
overgangen tussen en binnen de onderwijssectoren en de verbetering van het studentenwelzijn
(samen goed voor circa driekwart van de middelen). In het mbo en ho wordt gemiddeld
genomen 30% van de middelen ingezet voor het verhogen van het welzijn van studenten
(in het hbo iets minder en wo iets meer). Medio mei wordt de tweede voortgangsrapportage
NP Onderwijs mbo en ho verwacht, en hebben we voor het mbo en hoger onderwijs meer
inzicht in het gebruik van programma’s op het vlak van studentenwelzijn. Het NRO volgt
het programma om opgedane kennis over effectieve methoden te delen en verder te verspreiden.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO hoe groot de inzet van derden in het funderend
onderwijs is via commerciële bureaus.
Op dit moment weten we dat niet. In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar
naar uw Kamer wordt gestuurd, proberen we een beter beeld te geven van de inhuur van
derden, op basis van de uitvoering van het programma. Wel kwam uit een eerste verkenning
op beperkte schaal naar voren dat personeel dat extern wordt aangetrokken vooral wordt
ingezet voor specifieke taken, zoals huiswerkbegeleiding, taken rond zorgleerlingen
en sport- en cultuuronderwijs. Voor lesgebonden taken wordt met name eigen personeel
ingezet.
Daarnaast is in december het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»49 verschenen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin
ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.50
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO wat de reden is dat de vertraging in het primair
onderwijs bij rekenen het grootst was, terwijl spellingsvaardigheden beter gingen
dan voor corona. Zij vragen zich af of dit te maken heeft met de digitale lessen of
dat het te maken heeft met (didactische) lesmethoden. Zij vragen daarbij wat hiervoor
een reden en verklaring is.
De onderzoekers van het Nationaal Cohortonderzoek (NCO)51 geven in hun studie geen verklaring voor de verschillen in leervertraging tussen
de domeinen begrijpend lezen, spelling en rekenen-wiskunde. Ook geven zij daar niet
bij aan waarom leerlingen in de bovenbouw bij spelling meer leergroei laten zien dan
in de periode voor de uitbraak van COVID-19. De leergroei die bovenbouwleerlingen
bij spelling laten zien, zien we overigens niet bij spelling in de onderbouw.
Van de coronacrisis hebben we geleerd hoe belangrijk fysiek onderwijs is en afstandsonderwijs
geen volwaardig alternatief is, zeker niet voor kwetsbare leerlingen. Uit gesprekken
met leraren en schoolleiders komt daarbij naar voren dat sommige domeinen meer geschikt
zijn voor online onderwijs dan andere domeinen. Er zijn geen aanwijzingen dat er tijdens
de coronacrisis zich wijzigingen hebben voorgegaan in lesmethoden die deze verschillen
zouden verklaren. Het kabinet zet wel vol in op het stimuleren van bewezen effectieve
interventies, vandaar de menukaart effectieve interventies voor het wegwerken van
de vertragingen.
De voornoemde leden vragen MPVO in hoeverre scholen proactief extra inzet hebben gepleegd
de afgelopen tijd op achterstandsleerlingen om de vertragingen zo veel als mogelijk
te voorkomen.
Onderzoek naar de besteding van de subsidies voor Inhaal- en Ondersteuningsprogramma’s
(IOP) wijst op extra inzet op achterstandsleerlingen. Uit onderzoek van Learn, de
Vrije Universiteit en Universiteit Maastricht52blijkt dat de kans op deelname aan inhaal- en ondersteuningsprogramma’s significant
groter was voor leerlingen met laagopgeleide ouders, leerlingen met een niet-westerse
migratieachtergrond en (in mindere mate) leerlingen met ouders met een laag inkomen.
Daarnaast zijn scholen vorig schooljaar gevraagd om voor leerlingen in een kwetsbare
positie noodopvang te organiseren en hebben zij daar veelal zorg voor gedragen.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of er ook verschillen zijn tussen scholen
in het po met veel achterstandsleerlingen onderling of dat er overal hetzelfde beeld
te zien is met even grote vertragingen.
Voor primair onderwijs geldt dat NCO niet specifiek onderzoek heeft gedaan naar verschillen
tussen scholen met veel achterstandsleerlingen. Wel constateert NCO in algemene zin
in een beleidsrapport, dat zij na het verschijnen van de voortgangsrapportage voor
OCW opstelde, dat er (grote) variatie is tussen po-scholen.53 De variatie lijkt afgaande op de betrouwbaarheidsintervallen rondom de puntschattingen
overigens vrij stabiel over de verschillende achterstandsscore-groepen, en lijkt dus
niet systematisch groter bij scholen met veel achterstandsleerlingen dan bij scholen
met weinig of geen achterstandsleerlingen.
Daarnaast kunnen we voor het vo op dit punt het volgende zeggen. Cito heeft in een
eerdere analyse54, die gelijktijdig met de eerste voortgangsrapportage naar de kamer is gegaan, laten
zien dat de verschillen tussen scholen zijn toegenomen. De conclusie was als volgt:
«De spreiding tussen scholen was in 2020/2021 vaak opmerkelijk groter dan in voorgaande
jaren, en was dan meestal veel sterker toegenomen dan de spreiding tussen leerlingen
binnen scholen. Dit duidt op aanzienlijke effecten van hoe verschillende scholen het
onderwijs in de coronaperiode hebben vormgegeven.» Cito heeft op verzoek van het ministerie
ook vervolgonderzoek gedaan naar de relatie tussen de achterstandsscore en leervertragingen
bij leesvaardigheid Nederlands leesvaardigheid en rekenen.55 Beide onderzoeken gaan echter niet specifiek in op de vraag in hoeverre er sprake
is van een grote spreiding in leervertragingen tussen scholen met veel achterstandsleerlingen.
De CDA-leden vragen MPVO of de methodes die worden aangeboden via het NP Onderwijs
voldoen aan de behoeftes van leerlingen met de grootste vertragingen.
De huidige menukaart is voor een groot deel een vertaling van de Britse «Teaching and Learning Toolkit», die is ontwikkeld door de Education Endowment Foundation uit het Verenigd Koninkrijk. Die Toolkit geeft een overzicht van wat de afgelopen
jaren uit internationaal onderzoek bekend is over effectief leren en onderwijzen van
5- tot 16-jarigen. We kunnen ervan uit gaan dat deze interventies ook voldoen aan
de behoeften van leerlingen met de grootste vertragingen. Voor de effectiviteit is
echter ook belangrijk onder welke voorwaarden en op welke wijze interventies worden
uitgevoerd. Kennis daarover wordt op dit moment opgebouwd en zal worden meegenomen
in een volgende versie van de menukaart.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of aangegeven kan worden voor welke methodes
scholen met veel achterstandsleerlingen het meest hebben gekozen.
Scholen in het primair onderwijs kiezen met name voor instructie in kleine groepen,
de inzet van onderwijsassistenten en interventies gericht op welbevinden van leerlingen.
Dit zien we ook bij scholen met de hoogste achterstandsscores. Daarnaast zien we dat
scholen met de hoogste achterstandsscores vaker kiezen voor bepaalde interventies
in vergelijking met scholen met lagere achterstandsscores. Po-scholen met de hoogste
achterstandsscore kiezen bijvoorbeeld aanzienlijk vaker voor voor- en vroegschoolse
interventies, uitbreiding van het onderwijs, gesprokentaalinterventies en interventies
gericht op ouderbetrokkenheid. Met name aan uitbreiding van het onderwijs en ouderbetrokkenheid
wordt door deze scholen ook een groter deel van de NP Onderwijsmiddelen besteed.
Op scholen in het voortgezet onderwijs zien we minder verschillen in de interventies
die scholen kiezen, afhankelijk van hun achterstandsscore. Vo-scholen met de hoogste
achterstandsscore kiezen wel vaker voor zomer- en lentescholen in vergelijking met
scholen met lagere achterstandsscores. Vo-scholen kiezen in groten getale voor interventies
gericht op het welbevinden van leerlingen, voor instructie in kleine groepen en sportieve
activiteiten. Dit zien we bij alle scholen, ongeacht hun achterstandsscore.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of bij de monitoring van deze groep leerlingen,
waarbij kansrijk is geadviseerd, ook wordt gekeken in hoeverre het voortgezet onderwijs
deze leerlingen kansen biedt in plaats van strikt af te rekenen op prestaties.
Wij blijven monitoren hoe leerlingen, die in de afgelopen jaren de overstap hebben
gemaakt van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, doorstromen in het voortgezet
onderwijs. Dit doen wij onder andere door gebruik te maken van gegevens bij DUO over
de onderwijsloopbanen en leerresultaten van leerlingen in het funderend onderwijs
en het vervolgonderwijs. In het kader van de monitoring van het NP Onderwijs wordt
daarnaast in samenwerking met DUO gewerkt aan een cohortonderzoek naar de onderwijsloopbanen
van leerlingen. Dit onderzoek geeft ons relevante informatie over de plaatsing van
leerlingen in het eerste leerjaar van het vo, maar ook over de positie van leerlingen
in het derde leerjaar per schooladvies. Ook kunnen groepen leerlingen in het cohortonderzoek
met elkaar en door de tijd heen worden vergeleken.
In het jaar 2020/2021 werden leerlingen in het vo vaker hoger dan hun definitieve
schooladvies geplaatst en het gemiddelde advies heeft zich hersteld naar het niveau
vóór het de coronapandemie. Een mooie ontwikkeling is dat leerlingen met een lage
sociaal economische status iets vaker kansrijk worden geplaatst in het vo; zij worden
vaker boven hun advies geplaatst dan leerlingen met een hoge sociaal economische status.
Begin 2022 zullen we po- en vo-scholen opnieuw oproepen leerlingen kansrijk te adviseren
en te plaatsen. Daarnaast maken wij hen attent op handreikingen, tutorials en subsidieregelingen,
waar zij bij advisering en plaatsing van gebruik kunnen maken. Daarbij is bijvoorbeeld
aandacht voor de Subsidieregeling capaciteitentesten56, die eind 2021 in het kader van het NP Onderwijs in werking is getreden. Deze subsidieregeling
vergroot kansen voor leerlingen, die mogelijk te laag zijn geplaatst, in de onderbouw
van het vo. De regeling maakt het voor scholen mogelijk om in de eerste twee jaren
van het vo testen af te nemen om de capaciteiten van hun leerlingen goed in te schatten.
Zo kunnen zij het best passende schoolniveau voor hun leerlingen bepalen.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO vervolgens of dit ook onderdeel is van de
warme overdracht van de basisschool naar de middelbare school.
Het Ministerie van OCW moedigt scholen aan om werk te maken van een goede warme overdracht.
Hier wordt bijvoorbeeld aandacht aan besteed in de handreiking Schooladvisering.57 We zien dat de uitwisseling tussen po en vo in de laatste jaren toeneemt. Dat is
een positieve ontwikkeling, omdat deze persoonlijke overdracht van relevante informatie
bijdraagt aan een soepele overgang en start in het vo.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of aangegeven kan worden of met name scholen
die minder last hebben van het lerarentekort vaak kiezen voor interventies die meer
personeel vereisen of dat dit ook gebeurt bij scholen met een (groot) lerarentekort.
Een recente rapportage van Centerdata58 naar aanleiding van de landelijke uitvraag van lerarentekorten laat zien dat lerarentekorten
groter zijn op scholen met veel achterstandsleerlingen (een hoge achterstandsscore).
Nadere analyse van de antwoorden van schoolleiders in het kader van het eerste deelonderzoek
implementatiemonitor NP Onderwijs laat zien dat ook scholen met een hoge achterstandsscore
– waar tekorten dus gemiddeld hoger zijn – veelvuldig kiezen voor interventies die
meer personeel vereisen, zoals het inzetten van onderwijsassistenten, klassenverkleining,
een-op-een begeleiding en uitbreiding van onderwijs. Voor de inzet van onderwijsassistenten
en uitbreiding van onderwijs wordt zelfs vaker gekozen door de 20% scholen met de
hoogste achterstandsscore dan bij scholen met een lagere achterstandsscore.
Het is belangrijk hierbij wel op te merken dat er verschillen kunnen bestaan tussen
de gemaakte keuzes voor interventies in de plannen voor besteding van de NP Onderwijsmiddelen
en de mate waarin deze ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Zo is in de eerder
genoemde rapportage van Centerdata (peildatum 1 oktober 2021)59 te zien dat in de G5 gemiddeld 26% van de openstaande vacatures naar aanleiding van
het NP Onderwijs niet kan worden ingevuld, tegenover 11% buiten de G5. Dat is een
indicatie dat het in gebieden en op scholen waar de lerarentekorten groter zijn lastiger
is om geplande interventies te realiseren die extra personeel vergen.
De voornoemde leden vragen MPVO hoe scholen die inzet van extra personeel aanpakken.
Zij vragen ook of dit wordt gedaan met tijdelijk personeel, uitbreiding van bestaande
contracten of met de inzet van commerciële bureaus.
De bevraging van schoolleiders aan de start van dit schooljaar laat inderdaad zien
dat veel scholen voor de uitvoering van het NP Onderwijs extra personeel aan willen
trekken. Dit beeld zien we in alle onderwijssectoren in het funderend onderwijs. Om
een eerste beeld te krijgen hoe scholen de inzet van extra personeel organiseren,
is een indicatieve verkenning uitgevoerd onder 10 schoolleiders in het primair onderwijs
en 10 schoolleiders in het voortgezet onderwijs. Hieruit blijkt dat met name eigen
personeel wordt ingezet voor lesgebonden taken. Hiervoor wordt nieuw personeel (tijdelijk)
aangenomen of gaat zittend personeel meer werken. Personeel dat extern wordt aangetrokken,
wordt vooral ingezet voor specifieke taken, zoals huiswerkbegeleiding, taken rond
zorgleerlingen en sport- en cultuuronderwijs.
In het verdiepend implementatieonderzoek dat begin 2022 wordt uitgevoerd, verzamelen
wij meer informatie over de wijze waarop scholen de inzet van extra personeel organiseren.
In de tweede voortgangsrapportage informeren wij u over de eerste uitkomsten van dit
onderzoek.
De leden van de CDA-fractie vragen MPVO of de grotere vertragingen in het voortgezet
onderwijs te wijten zijn aan de langere schoolsluiting of dat er andere factoren meespelen.
Een rechtstreekse vergelijking van de uitkomsten van de onderzoeken voor primair en
voortgezet onderwijs moet met de nodige voorzichtigheid worden gemaakt. De vaardigheden
die worden getoetst in het po en vo zijn verschillend en dat geldt ook voor het aandeel
van die vaardigheden in het totale curriculum.
Dat neemt niet weg dat scholen in het vo inderdaad zijn geconfronteerd met een veel
langere periode van afstandsonderwijs of hybride onderwijs. Sinds de start van de
pandemie, in maart 2020, waren po-scholen 14 weken lang geheel gesloten – met uitzondering
van noodopvang – en konden zij 4 weken maar een deel van de leerlingen tegelijkertijd
ontvangen. In het vo duurde de volledige schoolsluiting 20 weken en konden scholen
in verband met de 1,5m afstandsmaatregel 19 weken slechts een deel van de leerlingen
ontvangen. Dit verschil tussen de sectoren is de meest plausibele verklaring voor
de verschillen in de omvang van de leervertragingen tussen het po en het vo. Daarnaast
kunnen ook andere factoren een rol spelen, zoals de leeftijd van leerlingen, de beperkte
invloed van ouders op het leerproces en het gegeven dat de getoetste vaardigheden
in het vo verder af staan van het curriculum dat gedoceerd wordt dan in het po. De
vaardigheden die getoetst worden zijn namelijk rekenen, wiskunde, Nederlandse woordenschat,
Nederlandse leesvaardigheid, Engelse woordenschat en Engelse leesvaardigheid.
Daarnaast vragen de leden MPVO of het voortgezet onderwijs in het algemeen in staat
is geweest om de op de basisschool opgelopen vertragingen (deels) in te lopen.
We zien dat vo-scholen in groten getale gebruik hebben gemaakt van de subsidie voor
inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Dat neemt niet weg dat vo-scholen zich in het
schooljaar 2020/2021 door de (gedeeltelijke) schoolsluiting ook hebben moeten inspannen
om afstandsonderwijs en hybride onderwijs zo goed mogelijk vorm te geven. De cijfers
die we hebben voor de onderbouw vo laten zien dat leerlingen gelukkig niet op alle
leergebieden veel achterlopen.
Vanaf dit schooljaar ontvangen scholen de NP Onderwijsmiddelen om met gerichte interventies
te werken aan herstel van zowel de leerlingen die de overstap van po en vo recent
hebben gemaakt, als de leerlingen die al verder zijn. Zoals hierboven ook aangegeven
zullen wij de komende periode monitoren hoe leerlingen die in de afgelopen jaren de
overstap hebben gemaakt van het po naar het vo doorstromen in het vo en vervolgonderwijs.
De leden van de CDA-fractie vragen of MOCW kan toelichten hoe de plannen, die toezien
op de overgangen tussen en binnen onderwijsinstellingen, eruit zien, op welke aspecten
van die overgangen de plannen toezien en in hoeverre dit niet ook zaken zijn die al
speelden voor corona. Daarnaast vragen zij de Minister ook of er plannen zijn ingediend
om in het algemeen opgelopen achterstanden in te halen bij zowel beginnende als zittende
studenten en hoe deze plannen eruit zagen. Ook vragen zij of de Minister hier ook
mogelijkheden ziet om dit structureel te veranderen en meer in te zetten op het verbeteren
van die overgangen.
In de plannen van instellingen in het mbo en ho zijn er veel activiteiten die zich
richten op in- en doorstroom, dus op de overgangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om extra
lessen, zoals inhaalprogramma’s en peer-tutoring om studievertraging in te lopen.
Verder wordt ingezet op extra begeleiding, bijvoorbeeld voor het in kaart brengen
van de precieze achterstand van een student en het verbeteren van het leerproces van
een student. In de plannen gaat het ook om begeleiding van nieuw ingestroomde studenten
bij keuzes in het onderwijstraject en het organiseren van switch-of oriëntatieklassen
voor studenten die een ander onderwijstraject willen. Ook in reguliere omstandigheden
wordt aan studenten die dat nodig hebben extra ondersteuning en begeleiding geboden
maar het gaat nu om een aanmerkelijk grotere groep studenten. Of er nieuwe activiteiten
zijn die structureel gemaakt zouden moeten worden is op dit moment lastig te bepalen.
Door middel van de implementatiemonitor zal in de loop van de uitvoering van het NP
Onderwijs een beeld kunnen worden gevormd over de bijdrage die de activiteiten op
dit vlak – ook op de langere termijn – kunnen leveren. Daarnaast zal het Nationaal
Regieorgaan Onderwijs het programma volgen om opgedane kennis over effectieve methoden
te delen en verder te verspreiden.
Daarbij vragen de leden MOCW ook of de toelatingstesten voor numerus fixus opleidingen
aangepast zijn vanwege de door corona opgelopen achterstanden in het voortgezet onderwijs
en mbo.
Door de coronacrisis kon de decentrale selectie voor studiejaar 2021/2022 niet op
gebruikelijke wijze doorgang vinden. Instellingen werd geadviseerd om de selectie
zoveel mogelijk digitaal te organiseren en eventueel reservedagen in te plannen. In
overleg met de medezeggenschap kon een instelling besluiten de selectieprocedures
en -reglementen aan te passen, indien dit noodzakelijk is vanwege de coronamaatregelen.
Daarbij moesten de wijzigingen passen binnen de wettelijke eis van tenminste twee
soorten kwalitatieve selectiecriteria. Dat betekende dat een instelling ertoe kon
besluiten één of meerdere van de selectie-onderdelen te laten vervallen, mits er met
de resterende onderdelen nog steeds getoetst werd op dezelfde twee soorten kwalitatieve
toelatingseisen.
De leden van de CDA-fractie vragen of MOCW kan aangeven hoe succesvol de plannen op
het gebied van het verhogen van studentenwelzijn zijn en of studenten tevreden zijn
over de inzet van deze plannen door hun instelling.
Op basis van de beschikbare informatie kunnen geen concrete uitspraken worden gedaan
over het succes van de plannen in het mbo en hoger onderwijs. Daar komt bij dat de
instellingen en hun studenten ondertussen ook weer in een nieuwe lockdown hebben gezeten
en de herstelwerkzaamheden daar ongetwijfeld door geraakt zullen worden. Verder wil
ik u er op attenderen dat het pakket aan maatregelen is gelanceerd op een moment dat
de pandemie al in volle gang was, en ook nu nog de implementatie en richting van de
acties beïnvloedt. Eerder waren er al corona-maatregelen getroffen en tevens zijn
tal van maatregelen op aanpalende beleidsterreinen getroffen die de uitkomsten eveneens
beïnvloeden. Ook andere externe, min of meer autonome ontwikkelingen, zoals de economie
groei, waren volatiel en heftig. Dat maakt dat effectmeting uitermate lastig is. Dit
alles neemt niet weg dat het NRO het programma volgt om opgedane kennis over effectieve
methoden te ontwikkelen en verder te verspreiden.
De voornoemde leden vragen MOCW of in het algemeen kan worden aangegeven of studenten
of hun vertegenwoordigende medezeggenschapsorganen tevreden zijn met de aanpak van
hun instellingen.
Uit de Implementatiemonitor blijkt dat ten tijde van de eerste voortgangsrapportage
77 procent van de medezeggenschapsraden ingestemd heeft met de plannen en 18 procent
akkoord was met het opsturen van de plannen onder voorbehoud van instemming. Daarnaast
geven veel instellingen aan de medezeggenschap te hebben betrokken bij de planfase
en een zorgvuldig proces te hebben doorlopen. In het vervolg van de monitoring zullen
er ook interviews plaatsvinden met de medezeggenschapsraden (ondernemings- en studentenraden)
om een nader beeld van hun betrokkenheid te krijgen. Deze interviews zullen zowel
bij de centrale als decentrale medezeggenschap plaatsvinden. Ik zal u hierover in
de volgende voortgangsrapportage over het mbo en ho nader informeren.
De leden van de CDA-fractie vragen MOCW of kan worden aangegeven of de daling in het
tekort aan stageplekken zich verder heeft voortgezet en of kan worden aangegeven of
er bij studenten van wie de opleiding voor een belangrijk deel bestaat uit stages
of praktijkleren een grotere studieachterstand is dan bij andere studenten.
Per 30 september 2021 waren de tekorten aan stages en leerbanen 7.782, waarvan 7.298
stages en 484 leerbanen. Uit de cijfers van SBB blijkt dat de tekorten sinds 30 september
licht verder zijn afgenomen en per 25 november 2021 6.284 betreft. Sindsdien is het
stagetekort weer iets opgelopen naar 7.100 stages (januari 2022). Het tekort aan leerbanen
is wat afgenomen naar 300. Deze laatste ontwikkeling kan samenhangen met seizoensinvloeden
en uiteraard de recente lockdown. In de voorjaarsrapportage over de voortgang van
het NP Onderwijs mbo-ho zal ik uw Kamer over de actuele stand van zaken op dat moment
nader berichten.
De laatste benchmark MBO van de MBO Raad laat zien dat meer studenten vertraging hebben
opgelopen in het studiejaar 2019/2020, maar dat er geen causale uitspraken kunnen
worden gedaan over de invloed van de coronapandemie op het studiesucces. Het kabinet
voert beleid om te voorkomen dat studenten die praktijkgerichte onderdelen moeten
volgen studieachterstanden oplopen. Praktijkonderwijs dat niet online kan plaatsvinden,
is daarom bijvoorbeeld uitgezonderd van de scholensluiting. Daarnaast geeft het servicedocument
mbo alternatieve mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming wanneer een stage (tijdelijk)
wegvalt. Of sinds het studiejaar 2020/2021 toch studieachterstanden zijn opgetreden
bij specifieke groepen studenten is nog niet bekend. In de volgende voortgangsrapportages
zal hier specifiek aandacht aan worden besteed.
De leden van het CDA vragen of MPVO en MOCW kunnen aangeven in hoeverre initiatieven,
zoals het (tijdelijk) uitbreiden van contracten van zittend personeel of door middel
van dakpanconstructie, succesvol zijn, of ze breed worden toegepast en of dit ook
in het funderend onderwijs wordt gebruikt.
Er bestaan geen data in welke mate er gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheden
in het funderend onderwijs of in het mbo. Wel is bekend, zoals in de brief over leraren
van december aan de Kamer staat60, dat het aantal starters met een vast contract of uitzicht daarop groeit in zowel
het funderend onderwijs als in het mbo. Gezien de krappe arbeidsmarkt is de verwachting
dat deze trend doorzet. Ook dit kan een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid
om in het onderwijs te gaan werken.
De leden vragen MPVO en MOCW om op basis van de inzichten in de ingediende plannen
aan te geven of hier veel gebruik van zal worden gemaakt en in hoeverre de mogelijkheid
om middelen, die niet effectief binnen de looptijd van het programma kunnen worden
ingezet, ook het collegejaar daarna in te zetten, ook is gecreëerd bij het funderend
onderwijs.
In het mbo en hoger onderwijs zijn er op het moment van de eerste voortgangsrapportage
twintig instellingen (bijna 20 procent) die in de plannen aangegeven hebben middelen
te besteden in 2023. Dit aantal kan eventueel nog oplopen wanneer instellingen hun
plannen aanpassen. Dit hangt natuurlijk ook samen met de coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen,
zoals de recente lockdown.
In het funderend onderwijs is het de bedoeling dat de scholen de middelen uitgeven
in de schooljaren 2021/2022 tot uiterlijk 2024/2025.
De voornoemde leden vragen of MOCW een meerwaarde ziet om nazorg ook na het NP Onderwijs
voort te zetten.
Ik ben er tevreden over dat het Aanvullend Sociaal Pakket en het NP Onderwijs mbo-instellingen
en gemeenten gezamenlijk in staat stellen om schoolverlaters met een moeilijke start
op de arbeidsmarkt extra te begeleiden naar werk. Dit gebeurt onder de noemer van
de Aanpak Jeugdwerkloosheid. In het bijzonder voor die jongeren die ook vóór de coronacrisis
een afstand tot de arbeidsmarkt hadden is deze aanpak van toegevoegde waarde. De lessen
uit de Aanpak Jeugdwerkloosheid, bijvoorbeeld die over nazorg, zal ik meenemen bij
de uitwerking van de aanpak van begeleiding van kwetsbare groepen naar de arbeidsmarkt.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van MPVO op de resultaten van de
enquête van de AOb61 is en of scholen in deze omstandigheden dus wel aan herstel kunnen werken, aangezien
er volgens onder meer de PO-raad nog steeds sprake is van een crisissituatie in het
onderwijs.
Het is evident dat de opleving van het coronavirus in het najaar van 2021 opnieuw
voor grote uitdagingen zorgt in het onderwijs. Na ontvangst van dit schriftelijk overleg
zijn de scholen opnieuw (kort) gesloten. Het kabinet vindt het dan ook begrijpelijk
dat deze omstandigheden er voor zorgen dat het schoolprogramma dat scholen hebben
opgesteld om aan herstel te werken, niet volledig volgens de planning kan worden uitgevoerd.
De focus van scholen ligt op het zo goed mogelijk inhalen van de vertragingen en voorkomen
dat de vertragingen verder oplopen. Daarom heb ik ertoe besloten om de bestedingstermijn
van het programma met twee jaar te verlengen. In de brief die op 25 februari jl. naar
uw Kamer is verzonden, licht ik toe dit besluit verder toe.
De leden van de SP-fractie vragen MPVO hoe rekening wordt gehouden met de crisissituatie
in het onderwijs bij de evaluatie van het NP Onderwijs.
Met de implementatiemonitor houden we gedurende looptijd zicht op de uitvoering van
het programma. In dat verband is er nadrukkelijk ook aandacht voor knelpunten die
spelen bij de uitvoering van het programma. Bij de periodieke bevraging van schoolleiders,
docenten, bestuurders en gemeentes wordt gevraagd naar knelpunten die zij tegenkomen
bij de uitvoering van het NP Onderwijs. Daarnaast betrekken wij ook andere bronnen
over lesuitval en de continuïteit van onderwijs bij de monitoring van het programma
en de evaluatie daarvan. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen van het programma
is immers dat leerlingen gewoon naar school kunnen gaan.
Verder heb ik, in de brief die op 25 februari jl. naar uw Kamer is verzonden, aangekondigd
dat ik de bestedingstermijn van het NP Onderwijs verleng met twee jaar. Een van de
redenen voor deze verlenging is dat de crisissituatie, veroorzaakt door de pandemie,
nog steeds aanhoudt en dat scholen hierdoor niet tot nauwelijks toe zijn gekomen aan
de uitvoering van het programma. Met de verlenging van de bestedingstermijn heb ik
ook de monitoring verlengd, zodat we over een langere periode de effecten van het
NP Onderwijs kunnen monitoren.
De leden van de SP vragen MPVO wanneer scholen duidelijkheid ontvangen over de bekostiging
van het tweede NPO-jaar en hoe MPVO gezien de voortdurende crisissituatie nu aankijkt
tegen een langere bestedingstermijn van de NPO-middelen en of de Minister bereid is
de middelen die vrijkomen in het tweede jaar over langere periode te verspreiden.
Voor vragen over de verdeling van de middelen voor het schooljaar 2022/2023 en voor
vragen over de bestedingstermijn verwijs ik u naar de brief die op 25 februari jl.
naar uw Kamer is gestuurd, waarin onder andere het besluit om de looptijd van het
programma te verlengen is toegelicht.
De leden van de SP-fractie vragen hoe MPVO reageert op berichten die lijken te stellen
dat zeker in de grote steden het NP Onderwijs juist een aanjager is van het lerarentekort
op scholen die zo hard mensen nodig hebben en of hij deze herkent.
De onderwijsarbeidsmarkt kent twee problemen. De vraag naar onderwijspersoneel is
groter dan het aanbod. Tegelijkertijd is dit tekort ongelijk verdeeld (zowel tussen
vakken, regio’s als type scholen), waarbij wij zien dat de tekorten het grootst zijn
op scholen met leerlingen die goede leerkrachten juist het hardst nodig hebben. Ook
vanuit de G5 ken ik de signalen over het risico dat het NP Onderwijs de arbeidsmarktproblematiek
voor scholen met een groot risico op onderwijsachterstanden zou kunnen verergeren
in plaats van verbeteren. Tegelijkertijd is bij het NP Onderwijs ook specifiek gekozen
voor het invoeren van de arbeidsmarkttoelage die specifiek bedoeld is voor scholen
met meer achterstandsleerlingen.
Het is op dit moment nog onduidelijk of het NP Onderwijs leidt tot een toename of
verschuiving van de tekorten. Dit voorjaar komen de gegevens over mobiliteit beschikbaar
en kunnen wij dit beter duiden. Deze gegevens worden ook naar de Tweede Kamer gestuurd.
De leden van de SP-fractie vragen hoe MPVO de inzet van personeel van commerciële
organisaties in het vo rijmt met het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter
voorop».
Het kan zinvol zijn voor scholen, vanwege effect op de korte termijn, om voor specifieke
taken of expertise externe hulp in te schakelen. Ik vind het van belang dat scholen
daarbij zelf de regie houden, dat zij zicht houden op de kwaliteit van het onderwijs
en dat de toegankelijkheid voor alle leerlingen gewaarborgd is.
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen van de leden van de fractie van D66 over dit
onderwerp, alsmede de beleidsreactie op dit Onderwijsraadadvies. De beleidsreactie
is op 24 februari naar uw Kamer gestuurd.
Deze leden vragen MPVO vervolgens hoe dit te rijmen is met de motie van het lid Futselaar
over waarborgen om te voorkomen dat onderwijsgeld weglekt naar particuliere bureaus
en hoe deze motie wordt uitgevoerd.
Scholen hebben de ruimte om eigen keuzes te maken in de inzet van het geld. Met het
oog op de werkdruk en de beschikbaarheid van leraren, kan het tijdelijk nodig of wenselijk
zijn om gebruik te maken externe expertise. Op 7 juli 2021 is een handreiking voor
scholen62 gepubliceerd, die helpt bij het maken van een goede afweging bij het inschakelen
van derde partijen, zodat «weglek» wordt voorkomen en er goede keuzes kunnen worden
gemaakt. Ook moet de medezeggenschapsraad instemmen met inhuur van externe partijen.
Daarnaast is in december het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»63 verschenen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin
ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.64
De leden van de SP-fractie vragen of MPVO vooruitlopend op het verdiepende implementatieonderzoek
inhuur al kan aangeven hoeveel NPO-geld er naar de commerciële onderwijsbureaus gaat
en welke diensten deze onderwijsbureaus leveren.
De eerste indruk is dat schoolleiders vooral voor specifieke taken, zoals training
van leraren, het verzorgen van workshops voor leerlingen of huiswerkbegeleiding, kiezen
voor externe inhuur. In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw
Kamer wordt gestuurd, kunnen we een beter beeld geven. Scholen worden hierin bevraagd
over de uitvoering van het programma en over de inhuur van derden. Scholen zullen
in hun jaarverslag ook verantwoorden hoeveel procent van de middelen zij hebben ingezet
voor personeel niet in loondienst.
Leden van de SP-fractie vragen of MPVO inzicht heeft in de kosten die gemaakt worden
voor de verslaglegging van het gebruik van commerciële bureaus. Voorts vragen zij
hoeveel accountants of boekhouders hiervoor extra ingehuurd worden. Zij vragen of
de Minister ook bereid is dit mee te nemen in het verdiepende implementatieonderzoek
over inhuur, aangezien het dat in feite ook is.
Er is geen precies inzicht in de extra administratieve lasten die gemaakt worden voor
deze specifieke verslaglegging. Naar verwachting zijn deze extra administratieve lasten
beperkt. Er is namelijk voor gekozen om de middelen voor het uitvoeren van interventies
te verstrekken via aanvullende en bijzondere bekostiging en niet via bijvoorbeeld
een subsidie op aanvraag. Daarmee wordt aangesloten bij het reeds bestaande verantwoordingsinstrumentarium.
Naast het bestaande verantwoordingsinstrumentarium, waarbij op schoolniveau verantwoording
wordt afgelegd in het jaarverslag, beantwoorden scholen ook aanvullende vragen op
schoolniveau in het XBRL-portaal. Het is niet aannemelijk dat er extra accountants
hoeven te worden aangetrokken. Deze signalen hebben ons ook niet bereikt.
In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd,
kunnen we een beter beeld te geven van de inhuur van derden, op basis van de uitvoering
van het programma. Hierbij wordt echter niet gekeken of specifiek deze inhuur van
derden in het kader van het NP Onderwijs heeft geleid tot het aantrekken van extra
accountants.
De leden van de SP-fractie vragen MPVO of de bestedingstermijn verlengd kan worden,
omdat dat wellicht de kwaliteit van de plannen ten goede zal komen.
In de brief die op 25 februari jl. aan uw Kamer is verzonden, heb ik voor het funderend
onderwijs aangekondigd dat de bestedingstermijn, monitoring en ondersteuning van het
NP Onderwijs met twee jaar worden verlengd.
De voornoemde leden maken zich erg zorgen over de positie van promovendi, en dan met
name over de verlenging van contracten van de promovendi die werkzaam zijn bij instituten
die buiten de zogenaamde kennisinstellingen vallen, zoals universiteiten en universitaire
medische centra. De middelen van het NP Onderwijs zijn alleen uitgegeven aan kennisinstellingen
en niet aan onafhankelijke onderzoeksinstellingen en streekziekenhuizen. De leden
vragen in hoeverre promovendi die werkzaam zijn in deze instituten hun contract verlengd
zien worden. Ook deze promovendi hebben onderzoeksvertraging opgelopen, maar voor
hen is geen geld uitgetrokken in het NP Onderwijs. De leden van de SP-fractie zouden
graag willen weten of en hoe er naar promovendi die niet direct verbonden zijn aan
een universiteit wordt omgekeken en in hoeverre hun contracten verlengd worden.
Bij de vormgeving van het Nationaal Programma Onderwijs is afgesproken dat promovendi
en andere onderzoekers op een tijdelijke aanstelling aan alle bekostigde instellingen
voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen, zoals bedoeld in de Wet op hoger
onderwijs en onderzoek, aanspraak kunnen maken op de middelen voor onderzoeksvertraging
binnen het Nationaal Programma Onderwijs.
Recent heb ik een brief ontvangen van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) waarin
zij inderdaad aankaarten dat zij een financieel knelpunt ervaren ten aanzien van vertraging
door corona en derhalve in voorkomende gevallen betrokken wensen te zijn. Ik neem
dat verzoek ter harte. Ik zal daarom naar aanleiding van uw vraag en deze brief contact
opnemen met UNL en NFU, met wie ik hierover een bestuursakkoord heb gesloten, om te
onderzoeken in hoeverre dit speelt en of zij, als nodig, kunnen helpen om een oplossing
te vinden. Over de uitkomsten van dat gesprek zal ik het NKI informeren.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen of MPVO van mening is dat er voldoende wordt gedaan
om ervoor te zorgen dat de incidentele middelen bijdragen aan kansengelijkheid.
In de opzet van het Nationaal Programma is het herstel van de door corona vergrote
kansenongelijkheid het uitgangspunt. Dat betekent onder andere dat scholen en gemeenten
met veel leerlingen met een groter risico op achterstanden meer middelen ontvangen
dan anderen. Op die manier stellen we scholen in staat om voor leerlingen met het
meeste risico ook de meeste ondersteuning te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat dit
daadwerkelijk bijdraagt aan het herstel van kansengelijkheid. We zien dat er vaker
kansrijk is geadviseerd in de overgang van po naar vo en dat de subsidieregelingen
voor een kansrijke overgang goed worden benut. Schoolleiders geven aan dat zij groepen
leerlingen in beeld hebben voor wie corona meer impact had dan voor anderen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of MPVO kan toelichten of hij van mening is dat
de zorgen van schoolleiders ten aanzien van de achterstanden voldoende worden geadresseerd.
Het vorige kabinet heeft met de investering in het NP Onderwijs laten zien dat zij
de gevolgen van corona voor leerlingen en studenten en de toegenomen kansenongelijkheid
zeer serieus neemt. Bij de verdeling van de middelen over de scholen wordt rekening
gehouden met het gegeven dat scholen met meer achterstandsleerlingen nu een extra
grote uitdaging hebben. Deze scholen ontvangen meer bekostiging uit het NP Onderwijs.
Voor de verdeling van de middelen voor het tweede schooljaar is het mijn intentie
om een groter deel van de middelen naar scholen met veel leerlingen met een risico
op een grotere vertraging of achterstand te sturen; 22% van het totaal van de middelen
voor komende schooljaar, versus 12% van de middelen in schooljaar 2021/2022. Hiermee
gaan er dus extra middelen naar de scholen toe die dit het hardste nodig hebben. Voor
een verdere uitleg en onderbouwing van de verdeling van de middelen verwijs ik u door
naar de Kamerbrief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is verstuurd.
De arbeidsmarkttoelage is daarnaast bedoeld om het werk op deze scholen voor onderwijspersoneel
aantrekkelijker te maken en zo bij te dragen aan het herstel van kansengelijkheid.
Iedere leerling verdient een goede leraar, maar deze groep leerlingen helemaal. Schoolleiders
hebben samen met de medezeggenschapsraad de ruimte om het geld in te zetten op een
manier die aansluit op de problematiek die speelt op de school en om met de keuze
van interventies aan te sluiten op hun bevindingen uit de schoolscan en deze te richten
op specifieke groepen die aandacht verdienen en de gebieden waar extra inzet nodig
is.
De leden van de PvdA vragen of MPVO van mening is dat de NPO-gelden voldoende onevenredig
worden besteed om de onevenredige achterstanden op te lossen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u graag naar het antwoord op een vergelijkbare
vraag van de SP.
De leden van de PvdA-fractie vragen MPVO wat er aanvullend gedaan kan worden om te
voorkomen dat leerlingen uit het speciaal onderwijs te kampen krijgen met somberheid
en of er plannen klaarliggen om te voorkomen dat deze leerlingen bij een mogelijke
volgende lockdown verder achterraken in hun ontwikkeling.
Vanwege de specifieke behoeftes van de leerlingen in het speciaal onderwijs wordt
er tijdens lockdowns door de schoolbesturen veelal voor gekozen om de kwetsbare leerlingen
zo veel mogelijk fysiek onderwijs te bieden, het geven van afstandsonderwijs is vaak
niet mogelijk. Gezien de kwetsbaarheid van deze leerlingen is er altijd al aandacht
voor de sociaalemotionele ontwikkeling en het welbevinden. Een nieuwe scholensluiting
hopen we te kunnen voorkomen, maar als dit onverhoopt nodig blijkt, zal ik me er voor
inspannen dat de kwetsbare leerlingen zoveel mogelijk naar school kunnen blijven gaan.
Ook vragen de leden MPVO wat er momenteel voor specifiek deze leerlingen gedaan wordt
om te zorgen dat hun ontwikkeling weer op peil raakt.
Scholen kunnen passend bij de behoefte van de leerlingen kijken welke interventie
van de menukaart ze inzetten. De implementatiemonitor, die nu wordt uitgevoerd onder
schoolleiders en docenten, is bedoeld om inzicht te krijgen in de wijze waarop de
uitvoering verloopt en in welke mate scholen eerste resultaten zien. Mede op basis
van die inzichten zal worden bepaald of en zo ja, welke extra stappen nodig zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen of MPVO de discrepantie tussen de enquête die
in opdracht van het ministerie is uitgevoerd, waarin gesteld wordt dat op de meeste
scholen docentteams betrokken zijn bij de planvorming, en het signaal van de AOb,
dat van de door hen ondervraagde leraren slechts een derde aangeeft voldoende betrokken
te zijn geweest, kan uitleggen. Zij vragen ook op welke manier de Minister zal sturen
op de betrokkenheid van leraren bij de besluitvorming, nu het signaal van de AOb bij
hem bekend is.
Het is voor een goede inzet van de middelen en draagvlak van belang dat schoolteams,
maar ook ouders en leerlingen betrokken worden bij de probleemanalyse en planvorming.
Deze betrokkenheid is geborgd, doordat instemming van de MR nodig is. We vragen schoolbesturen
om zich hierover te verantwoorden.
De discrepantie tussen de uitkomsten van de enquête die in opdracht van het ministerie
is uitgevoerd en de enquête van AOb kan verschillende oorzaken hebben. De AOb-enquête65 is ingevuld door zo’n 1.900 leraren in het vo. Van deze leraren geeft slechts een
derde aan dat zij voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming over het schoolprogramma.
Dit beeld lijkt inderdaad af te wijken van het beeld dat naar voren komt uit de enquête
die het ministerie heeft laten uitvoeren onder schoolleiders. Daarvoor zijn diverse
verklaringen mogelijk. Schoolleiders kunnen een ander beeld hebben van de wijze waarop
het team betrokken is dan leraren, dit is immers een subjectieve vraag. Het is bijvoorbeeld
goed mogelijk dat vo-scholen in de praktijk een deel van het team en niet alle leraren
intensief hebben betrokken bij de plannen. In het eerste deelonderzoek implementatiemonitor
NP Onderwijs vragen we naar de betrokkenheid van het team, en niet naar de betrokkenheid
van individuele leraren. Ook wordt niet gevraagd of de betrokkenheid «voldoende» is.
Door dergelijke verschillen in vraagstelling kan er een discrepantie ontstaan in de
antwoorden. Tegelijkertijd zien we dat de kennis en expertise van leraren op veel
scholen is gebruikt om in kaart te brengen hoe leerlingen ervoor staan. In het vo
geeft 90% van de schoolleiders aan dat de observaties van mentoren en leraren zijn
benut voor het maken van de schoolscan. Ook op deze manier zijn leraren betrokken
bij de totstandkoming van de plannen voor het NP Onderwijs.
In het verdiepend implementatieonderzoek, dat in januari 2022 wordt gestart, zal verder
worden doorgevraagd naar de betrokkenheid van onderwijsteams en medezeggenschapsraden,
maar ook of ouders en leerlingen zijn betrokken bij de planvorming voor het NP Onderwijs.
In de tweede voortgangsrapportage zullen wij de uitkomsten van dit onderzoek met de
Kamer delen. Daarnaast moeten schoolbesturen zich verantwoorden over de instemming
van de MR. Vanuit het programma zullen wij blijven benadrukken hoe belangrijk het
is om de verschillende partijen te betrekken van analyse tot besluitvorming in de
MR.
De leden van de PvdA-fractie vragen MPVO of hij kan reflecteren op de mogelijkheid
dat leraren natuurlijkerwijs kiezen voor de interventies die voor hun leerlingen het
beste zullen werken en niet enkel interventies die henzelf goed uitkomen of die wel
uitvoerbaar zijn door het verergerende lerarentekort.
Scholen kiezen in samenspraak maatregelen die voor hun leerlingen het beste werken.
Die inschatting kunnen schoolleiders en schoolteam het beste maken. Deze keuze leggen
zij vervolgens voor aan de medezeggenschap, waarin ook ouders en in het voortgezet
onderwijs ook leerlingen zijn vertegenwoordigd. Gedurende het jaar wordt de werking
in de praktijk gevolgd. Ik onderken dat het lerarentekort een knelpunt kan zijn bij
de uitvoering en ik heb dan ook waardering voor de inzet waarmee de scholen aan de
slag zijn gegaan met het inhalen van de door corona ontstane vertragingen. Het verdiepende
implementatieonderzoek geeft meer inzicht in de redenen die een rol hebben gespeeld
bij de planvorming en in hoeverre het lerarentekort of andere factoren een knelpunt
vormen voor de uitvoering.
De PvdA-fractie vraagt of MPVO kan reageren op signalen vanuit het veld dat de arbeidsmarkttoelage
een waterbedeffect creëert.
De arbeidsmarkttoelage is bedoeld om tijdens het Nationaal Programma Onderwijs het
werk op scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden tijdelijk aantrekkelijker
te maken. Het doel van de arbeidsmarkttoelage is niet om de gehele problematiek van
het lerarentekort op te lossen, maar om scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden
extra te ondersteunen. Met deze extra middelen kunnen scholen met het grootste risico
op onderwijsachterstanden hun personeel beter behouden of personeel aantrekken. Daarmee
levert de arbeidsmarkttoelage een bijdrage aan het herstel van kansengelijkheid.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat MPVO eraan doet om de torenhoge werkdruk onder
leraren te verlagen om verdere uitstroom en uitval van leraren te voorkomen.
Voor de verlaging van de werkdruk ontvangen scholen in het primair onderwijs geld.
In totaal gaat het dit jaar om € 381 miljoen en dit bedrag loopt op tot € 430 miljoen
in 2025. Scholen bepalen zelf waar zij het geld voor inzetten. Uit onderzoek blijkt
dat deze aanpak effectief is en de werkdruk is gedaald. Het extra geld wordt voornamelijk
gebruikt om extra personeel (onderwijsassistenten, vak- en invalleraren) aan te stellen.
Het aantal leraren en onderwijsassistenten is fors toegenomen. Zo is tussen 2017 en
2020 het aantal fte leraren toegenomen met 1.100 fte en het ondersteunend personeel
met 6.600 fte. Ook in het coalitieakkoord zijn maatregelen opgenomen om de werkdruk
te verlagen.
De voornoemde leden vragen of MPVO erkent dat de redenering, dat vanwege het lerarentekort
scholen momenteel tijdelijke krachten willen inhuren, niet strookt, omdat het NP Onderwijs
met incidenteel geld incidentele achterstanden probeert op te lossen binnen een speelveld
dat kampt met structurele problemen. Ook vragen zij of de Minister de mening deelt
dat het schaduwonderwijs enorm profiteert van de grote vraag die is ontstaan en helaas
wel moet worden beantwoord door private ondernemingen en dat hiermee een vicieuze
cirkel verder is aangejaagd en het tij alleen kan worden gekeerd wanneer men structureel
investeert in het onderwijs.
Deze conclusie deel ik niet geheel. Het lerarentekort is wel degelijk een factor van
belang in dit vraagstuk. Het probleem van het lerarentekort is structureel, maar speelt
ook bij de uitvoering van het tijdelijke NP Onderwijs een grote rol. Het tegengaan
van de effecten van de coronapandemie vraagt veel van het onderwijs, waardoor het
lerarentekort extra schrijnend voelbaar kan worden. Het vraagt op korte termijn om
meer capaciteit en deels ook om specifieke expertise. Die combinatie van factoren
zorgt ervoor dat er door scholen mede wordt gekozen voor het inschakelen van derde
partijen. Waar sprake is van externe inhuur, zullen private ondernemingen ook geld
verdienen voor de diensten die zij leveren, betaald uit middelen van het NP Onderwijs.
Ik vind het van belang dat hierbij redelijke tarieven worden gehanteerd. Dit staat
ook in de handreiking die eerder is gepubliceerd voor de inhuur van derde partijen.
Dit kabinet heeft eveneens geconstateerd dat er extra investeringen in het onderwijs
nodig zijn. In het coalitieakkoord zijn afspraken gemaakt over het investeren in de
basiskwaliteit van het onderwijs en in voldoende en goede leraren en schoolleiders.
De leden van de PvdA-fractie vragen MOCW welke structurele cultuurverandering er nodig
is en wat ervoor nodig is om die te behalen, zodat studenten meer voldoening ervaren
en minder stress ondervinden.
Met de veldpartijen en onderzoekers van de monitor mentale gezondheid en middelengebruik,
wordt er op dit moment gesproken over een mogelijke integrale aanpak mentale gezondheid
in het hoger onderwijs. Deze aanpak zal niet alleen gericht zijn op de begeleiding
bij klachten, maar ook op preventie en vroegsignalering. Dit is ook een van de aanbevelingen
van de onderzoekers van de monitor mentale gezondheid en middelengebruik. Daarbij
wordt ook gekeken naar achterliggende oorzaken van stress en de prestatiedruk die
studenten ervaren. In het mbo wordt met de gezonde schoolaanpak ingespeeld op de brede
gezondheid van mbo-studenten en hun mentaal welbevinden in het bijzonder. De komende
periode wil ik deze aanpak uitbreiden naar meer mbo-instellingen waarin specifiek
ook aandacht besteed wordt aan mentaal welzijn.
De voornoemde leden vragen welke oplossing MOCW in gedachten heeft met incidenteel
dan wel structureel budget om het docenttekort in het mbo en ho te verhelpen.
Vooropgesteld, het tekort aan docenten in het mbo en ho is veel beperkter dan in het
funderend onderwijs. Dit neemt niet weg dat ook in die sectoren – net als de rest
van de economie – te maken hebben met een zeer gespannen arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden.
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeert het kabinet in po/vo in leraren en
schoolleiders om zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. In het mbo en ho investeert
het Kabinet in (bij)scholing en professionele ontwikkeling en in het verlagen van
de werkdruk. De inhoudelijke en financiële uitwerking hiervan vindt momenteel plaats.
Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken en de kwaliteit van
het onderwijs te verhogen. Omdat besturen de tekorten niet alleen kunnen oplossen
en de onderwijsarbeidsmarkt regionaal functioneert, stimuleert het Kabinet schoolbesturen
en lerarenopleidingen om de tekorten gezamenlijk, regionaal aan te pakken. Over de
verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten informeren wij uw
Kamer dit voorjaar.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of docenten, schoolleiders en bestuurders
eenmalig de achterstanden in kaart hebben gebracht of dat zij dit doorlopend doen.
In het voorjaar van 2021 hebben scholen de vertragingen en behoeften van leerlingen
ontstaan door de coronacrisis in kaart gebracht met een schoolscan, om op basis daarvan
het schoolprogramma op te stellen. Scholen blijven de ontwikkeling van hun leerlingen
uiteraard volgen. Hiervoor herijken ze dit voorjaar de schoolscan en kunnen zo waar
nodig hun aanpak bijsturen en hun programma aanpassen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of de voortdurende onrust van lesuitval
door corona, quarantaine en een extra week kerstvakantie ook wordt meegenomen bij
het in kaart brengen van de achterstanden en vertragingen. Zij vragen ook in hoeverre
het überhaupt mogelijk is om aan achterstanden te werken.
Vanzelfsprekend houden we rekening met de omstandigheden waaronder scholen moeten
werken. Dat is dan onderdeel van de monitoring. Met de implementatiemonitor houden
we namelijk gedurende looptijd zicht op de uitvoering van het programma en is er nadrukkelijk
aandacht voor knelpunten die spelen bij de uitvoering van het programma. Daarnaast
betrekken wij ook andere bronnen over lesuitval en de continuïteit van onderwijs bij
de monitoring van het programma en de evaluatie daarvan. Een belangrijke voorwaarde
voor het slagen van het programma is immers dat leerlingen gewoon naar school kunnen
gaan. In een periode waarin scholen beperkt open kunnen zijn of waarin klassen vanwege
besmettingen bij leerlingen of leraren geen les kunnen krijgen, is het voor scholen
lastiger en soms zelfs niet mogelijk om te werken aan het wegwerken van de vertragingen.
Gelukkig konden de scholen in het funderend onderwijs na de kerstvakantie in de meeste
gevallen weer open gaan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of de huidige situatie met de opleving
van het coronavirus wordt meegenomen in de beslissing om het programma met één of
twee schooljaren te verlengen en wanneer deze beslissing valt.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de het eerdere antwoord op de vraag
van D66.
De voornoemde leden vragen in hoeverre er binnen het NP Onderwijs rekening wordt gehouden
met dat corona nog langere tijd onze samenleving en dus ook het onderwijs kan beïnvloeden.
Het is duidelijk dat de coronapandemie een stevige impact heeft op het onderwijs,
zowel op leerlingen en studenten als op docenten. Het inhalen van de vertragingen,
zowel qua leerprestaties als sociaal-emotioneel, en het verbeteren van het welzijn
is weerbarstig, net zoals het virus. Helaas kunnen we niet dan ook niet zeggen dat
we de coronacrisis geheel achter ons hebben gelaten. Zo is er, sinds de eerste voortgangsrapportage
is gepubliceerd, een aanvullende landelijke schoolsluiting geweest, zijn ook de quarantainemaatregelen
in periodes verscherpt en vallen veel leerlingen en studenten tijdelijk uit als gevolg
van de aanmerkelijk besmettelijkere Omikron-variant, waardoor er veel lesuitval en
ziekteverzuim is. Bij de tweede voortgangsrapportage zullen we op basis van het verdiepend
implementatieonderzoek een actueel beeld hebben van de uitvoering en de effecten van
de coronapandemie hierop. Ook zullen we dan een beter beeld hebben van het welzijn
van de leerlingen en studenten. Vanwege de aanhoudende coronapandemie is voor het
funderend onderwijs besloten om de looptijd van het programma met twee schooljaren
te verlengen.
Zij vragen MPVO eveneens of er sprake is van een langetermijnstrategie (langer dan
de 2,5 jaar die er nu voor staat) binnen het programma.
Ja, er is een langetermijnstrategie. Naast het doel om de door corona ontstane vertragingen
(zowel cognitief als sociaal-emotioneel) in te halen en het herstel van kansengelijkheid
te bevorderen, heeft het NP Onderwijs ook als missie om een duurzame impact te hebben
en een stevigere basis voor goed onderwijs neer te leggen. We willen dit bereiken
door scholen gebruik te laten maken van bewezen effectieve interventies, door schoolleiders
en schoolteams aan zet te laten zijn bij het maken van plannen en de uitvoering ervan,
waarbij partijen rondom de school, zoals ouders, leerlingen en gemeenten, worden betrokken.
Door de ervaring die scholen nu opdoen met het gebruik van de menukaart en met de
resultaten van de effectmeting, wordt het gebruik van effectieve interventies meer
een gewoonte en is er meer kennis in scholen over deze interventies. Daarbij is de
verantwoording van het programma versterkt ten opzichte van de reguliere verantwoording,
doordat er inzicht is in bestedingen en effecten, deels op schoolniveau. En zetten
we met het programma stappen voor een betere dataverzameling en data-analyse op school-
en sectorniveau. Al deze stappen sluiten ook aan bij het coalitieakkoord, waarin een
masterplan basisvaardigheden, gebaseerd op bewezen effectieve lesmethodes, wordt gepresenteerd
en waarin wordt gesproken over betere verantwoording van scholen en sturing op kwaliteit.
Daarmee werkt het programma ook na de looptijd verder door. In mijn brief van 25 februari
jl. heb ik aangegeven de koers van het programma op bepaalde punten te willen verleggen,
en één van die acties is de aandacht voor een soepele overgang van het NP Onderwijs
naar de maatregelen uit het coalitieakkoord. De aangekondigde maatregelen zijn het
verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, het structureel investeren in goede
leraren en schoolleiders en het vergroten van kansengelijkheid. Een deel van deze
maatregelen, zoals het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het vergroten
van kansengelijkheid, zijn ook doelen van het NP Onderwijs. Binnen het NP Onderwijs
doen we over deze elementen lessen op. We maken gebruik van effectieve interventies,
waar ook het masterplan basisvaardigheden gebruik van zal maken. Daarnaast leren we
over hoe brede brugklassen kunnen worden gestimuleerd en wat de (on)mogelijkheden
zijn van een arbeidsmarkttoelage. Deze lessen nemen we ook weer mee in de uitwerking
van de coalitiemaatregelen. Een ander element van de langetermijnstrategie is de kenniscommunity
die binnen het programma wordt opgezet en na het programma wordt gecontinueerd. Daarnaast
gaan we het komende jaar ook verder in gesprek met docenten, schoolleiders, ouders
en leerlingen over wat we kunnen leren van het NP Onderwijs en wat daaruit mee moet
worden genomen richting de toekomst. Deze informatie zal ook helpen bij het verbeteren
van het onderwijs voor de toekomst.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO waarop de uitspraak, dat de maatregelen
om leervertraging te voorkomen effect hebben gehad en dat aangenomen wordt dat vertragingen
niet verder zijn toegenomen en soms deels zijn ingelopen, wordt gebaseerd en of hier
onderzoek naar is gedaan.
Dat is in de eerste plaats de conclusie van de onderzoekers van het NCO voor po. Zij
hebben de leerprestaties van de leerlingen na anderhalf jaar corona vergeleken met
de vertraging in de leergroei die zij zagen na de eerste en tweede schoolsluiting
en concluderen dat basisscholen erin zijn geslaagd een deel van de eerder opgelopen
vertraging in de laatste maanden van het schooljaar in te halen.
Onderzoekers van Learn, de Vrije Universiteit en Universiteit Maastricht concluderen
daarnaast dat er positieve effecten zichtbaar zijn van de inspanningen die scholen
met behulp van subsidie voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) voor het po
hebben verricht.66 Zij concluderen eveneens dat leerlingen na anderhalf jaar COVID-19 over het algemeen
een deel van de leervertraging hebben weten in te halen. Leerlingen die hebben deelgenomen
aan inhaalprogramma’s zijn extra hard gegroeid in vergelijking met leerlingen die
niet hebben deelgenomen aan een inhaalprogramma.
De leden van de voornoemde fractie vragen MPVO of er een verklaring is waarom in het
primair onderwijs juist bij rekenen de vertraging aan het einde van vorig schooljaar
het grootste was.
De onderzoekers van het NCO geven in hun studie geen verklaring voor de verschillen
in leervertraging tussen de verschillende domeinen. Uit gesprekken met leraren en
schoolleiders blijkt wel dat sommige domeinen meer geschikt lijken te zijn voor online
onderwijs dan andere domeinen. Mogelijk is dat ook een verklaring voor de verschillen
in leervertraging tussen de domeinen, maar dat is niet met zekerheid te zeggen.
De leden van GroenLinks vragen MPVO op welke manier de gemiddelde tien weken leervertraging
in het primair onderwijs worden aangepakt.
Hoe po-scholen precies de leervertraging op het gebied van rekenen-wiskunde aanpakken,
is ons (nog) niet bekend. We hebben wel zicht op de interventies die scholen kiezen.
Veel gekozen interventies in het po zijn instructie in kleine groepen (86%), de inzet
van onderwijsassistenten (74%) en een-op -een begeleiding (50%). Scholen in het po
kiezen over het algemeen voor een combinatie van 8 verschillende interventies. Uit
het vervolgonderzoek onder schoolleiders en leraren dat nu wordt uitgevoerd, wordt
ook gevraagd naar de eerste ervaringen met de inzet van interventies. In de tweede
voortgangsrapportage komen we daarop terug.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO hoe leerlingen uit gezinnen met een
lagere sociaal economische status extra hulp krijgen bij het inhalen van hun achterstanden.
Vanaf de periode na de eerste scholensluiting tot en met 2021 was er de Regeling voor
Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s, waarmee scholen extra begeleiding konden bieden
aan leerlingen. Scholen met meer leerlingen met een hoog risico op achterstanden konden
aanspraak maken op meer middelen. Ook de verdeling van de overige middelen van het
Nationaal Programma Onderwijs is zo opgezet. In de menukaart is aandacht voor de effectiviteit
van de aanpak van scholen. Daarnaast is de Gelijke Kansen Alliantie actief om afspraken
met gemeenten te intensiveren en nieuwe gemeenten te betrekken, om de kansen voor
kinderen uit deze gezinnen te vergroten. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek
tevens dat ook leerlingen met een midden sociaal economische status grotere achterstanden
hebben. Het is daarom belangrijk dat scholen ook goed aandacht hebben voor deze groep
leerlingen. Met de gekozen verdeling van middelen over scholen is dat ook mogelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of de gekozen interventies vaak voor
een hele klas of juist specifiek voor bepaalde groepen leerlingen worden uitgevoerd.
Het aantal leerlingen dat bereikt wordt met een interventie varieert: er zijn interventies
die een groot deel of alle leerlingen bereiken, maar er zijn ook interventies die
bewust voor een deel van de leerlingen worden ingezet. Het aandeel leerlingen dat
bereikt wordt, ligt volgens scholen relatief hoog bij interventies gericht op welbevinden.
Dit zien we zowel in het po als in het vo en (v)so. In het po en (v)so is ook de inzet
van onderwijsassistenten vaak gericht op een grote groep leerlingen, terwijl dit in
het vo sterker geldt voor sportieve activiteiten. Aan de andere kant zien we dat interventies,
zoals zomer- en lentescholen en gesprokentaalinterventies, bewust slechts voor een
klein deel van de leerlingen wordt ingezet. Dit sluit aan op de eerder geconstateerde
zorgen van schoolleiders: een aanzienlijk deel van hen maakt zich zorgen over specifieke
groepen leerlingen, waaronder leerlingen in een kwetsbare thuissituatie. Zij handelen
in lijn met hun geuite zorgen door ook interventies in te zetten voor een deel van
hun leerlingen.
De leden vragen MPVO vervolgens wat de gemeten verschillen in leervertragingen laten
zien over kansengelijkheid in het onderwijs en in hoeverre hier voor corona al aandacht
voor was, en na corona aandacht voor zal blijven.
De verschillen in leervertragingen weerspiegelen grotendeels bestaande verschillen,
die worden verscherpt. De zorgen van schoolleiders weerspiegelen dat ook: op scholen
met relatief hogere achterstandsscores maken schoolleiders zich vaker zorgen over
de leergroei en het welbevinden van hun leerlingen. De sociaal economische status
van de gezinnen waar kinderen in opgroeien, is helaas nog altijd een belangrijke factor
voor hun kansen in het onderwijs. Om die invloed te verkleinen, zetten we ook voor
corona al diverse beleidsmaatregelen in: de voor- en vroegschoolse educatie, het onderwijsachterstandenbeleid
in po en leerplusarrangement in het vo zijn belangrijke (financiële) beleidsinstrumenten.
Ook de inzet van de Gelijke Kansen Alliantie is er op gericht de kansengelijkheid
te vergroten, evenals subsidieregelingen als de regeling Vrijroosteren Leraren.67 Dit beleid blijft bestaan. In het coalitieakkoord is afgesproken om daarbovenop extra
te investeren in gelijke kansen, onder andere door investeringen in voorschoolse educatie,
in een rijke schooldag waar dat nodig is en in het versterken van scholen waar veel
leerachterstanden zijn bij leerlingen. Ook wil dit kabinet de overgang van basis-
naar voortgezet onderwijs verder verbeteren met het oog op kansengelijkheid.
De leden van GroenLinks vragen MPVO of de aangeboden leerstof in het eerste jaar van
het vo nog aansluit bij de groep leerlingen die misschien wat achterstanden hebben
in hun kennis. Zij vragen of daar problemen zijn gesignaleerd en in hoeverre daar
rekening mee wordt gehouden in het eerste jaar van de middelbare school.
Welk lesstof precies in de brugklas wordt behandeld verschilt per schoolsoort en per
school. Ook de mate waarin hiervoor voorkennis wordt verondersteld, en waarin leerlingen
in het primair onderwijs die voorkennis hebben opgedaan, varieert. Daarom kan er geen
algemene uitspraak worden gedaan in hoeverre de leerstof in het eerste jaar van het
voortgezet onderwijs aansluit bij wat de leerlingen in het primair onderwijs hebben
geleerd. Als sprake is van hiaten in de benodigde (voor-)kennis van (een deel van
de) leerlingen en als dat problemen zou opleveren voor een succesvolle onderwijsloopbaan
van leerlingen, wordt dat in de regel door leraren in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs gesignaleerd; waar nodig kan dan extra ondersteuning geboden worden. Ook
de middelen en instrumenten uit het NP Onderwijs kunnen hiervoor worden ingezet.
De voornoemde leden vragen MPVO waarom de leervertraging van Nederlandse leesvaardigheid
en rekenen zo fors zijn.
Leraren geven als mogelijke verklaring voor de grotere vertragingen op genoemde twee
leergebieden dat het vakken betreft waarvoor de leerling-leraar-interactie van belang
is. De leervertragingen op de andere vier getoetste leergebieden zijn in ieder geval
minder groot en voor Engels woordenschat geldt zelfs dat leerlingen meer vooruit zijn
gegaan dan in andere jaren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO tevens of de vertragingen groter zijn
dan was verwacht bij de opzet van het programma.
Bij de opzet van het NP Onderwijs was er nog geen beeld van de opgelopen vertragingen.
De enige «harde» cijfers die er toen waren, was het aantal weken schoolsluiting en
dat aantal is na de bekendmaking van de opzet van het programma, in februari 2021,
verder opgelopen. In de voortgangsrapportage die in het najaar van 2021 is gepubliceerd,
is voor het eerst een beeld geschetst van de leervertragingen en van de zorgen die
schoolleiders hebben. Kortom, het gevraagde vergelijk is dus niet te maken.
De voornoemde leden vragen MPVO of het beeld van de vertragingen nog zorgt voor aanpassingen
in het programma.
Het beeld van de vertragingen wordt meegenomen in de verdeling van de middelen voor
het tweede schooljaar en kan dus in die zin, binnen de grenzen van wat uitvoerbaar
is, zorgen voor een bijstelling van het programma. Zo is inmiddels uw Kamer met een
Kamerbrief, die op 25 februari jl. is verstuurd, geïnformeerd over de verdeling van
de middelen en de bestedingstermijn van het NP Onderwijs. In deze brief heb ik aangegeven
dat onder andere de resultaten van de eerste voortgangsrapportage hebben geleid tot
een bijsturing van de verdeling van de middelen voor het tweede schooljaar, zodat
de middelen beter terecht komen waar deze het hardst nodig zijn. Daarnaast heb ik
in deze brief aangekondigd dat de bestedingstermijn van het programma met twee jaar
wordt verlengd. Verder gaan we in het NP Onderwijs ook uit van de eigen inschatting
van scholen. Zij zien het beste wat hun leerlingen nodig hebben om hun vertragingen
in te lopen, indien nodig stellen zij samen met de medezeggenschapsraad het schoolprogramma
hierop bij.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO hoe de leervertragingen bij rekenen
en Nederlandse leesvaardigheid worden aangepakt.
Achter de gemiddelden schuilt een divers beeld dat er voor iedere school anders uitziet.
Leraren en schoolleiders hebben het beste zicht op wat hun leerlingen nodig hebben.
Daarom is het Nationaal Programma Onderwijs zo ingericht dat scholen de middelen kunnen
inzetten op een manier die aansluit bij de specifieke vertragingen en behoeften van
hun leerlingen. Scholen blijven de ontwikkeling van hun leerlingen volgen. Daarvoor
herijken ze dit voorjaar de schoolscan en kunnen waar nodig hun aanpak bijsturen.
Veel van de effectieve interventies op de menukaart kunnen worden ingezet voor het
versterken van de basisvaardigheden op een wijze die past bij de eigen visie van de
scholen. Scholen kozen in hun aanpak voor schooljaar 2021/2022 een combinatie van
gemiddeld acht interventies. In het vo hebben veel scholen gekozen voor de interventies
instructie in kleine groepen. Daarnaast kozen de meeste scholen voor interventies
gericht op welbevinden, iets wat aandacht behoeft om weer tot leren te kunnen komen.
De voornoemde leden vragen MPVO of eraan wordt gedacht om de extra aandacht die er
als, bijvoorbeeld met het Leesoffensief, te intensiveren.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen terecht dat het niveau van leesvaardigheid
ons ook voor corona al zorgen baarde. Het kabinet wil dat dit verbetert en zorgen
voor gerichte ondersteuning op langere termijn, na afloop van het NP Onderwijs. Hiertoe
werkt het kabinet aan een masterplan basisvaardigheden, waarover we komende tijd met
alle partijen in gesprek zullen gaan. Hierbij maken we uiteraard gebruik van alle
goede initiatieven die er al zijn, zoals het Leesoffensief. Op kortere termijn zorgen
we dat het Leesoffensief en het NP Onderwijs nauw met elkaar verbonden zijn. Veel
betrokken partijen uit het Leesoffensief spannen zich in voor kennisuitwisseling over
effectief leesonderwijs en er zijn praktijkkaarten over leesvaardigheid en leesplezier
op school en thuis.
De leden van GroenLinks vragen MPVO of de grote verschillen in achterstanden tussen
vwo- en vmbo-leerlingen en de groei van verschillen tussen scholen ook iets betekenen
voor de verdeling van de NPO-onderwijsmiddelen voor komend jaar.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u graag naar het antwoord op een vergelijkbare
vraag van de SP.
De voornoemde leden vragen MPVO hoe ervoor gezorgd wordt dat juist de leerlingen uit
het praktijkonderwijs en het vso niet extra de dupe worden van de coronacrisis.
Vanwege de specifieke behoeftes van de leerlingen in het praktijkonderwijs en (v)so
wordt er tijdens lockdowns veelal gekozen om de kwetsbare leerlingen zo veel mogelijk
fysiek onderwijs te bieden, het geven van afstandsonderwijs is vaak niet mogelijk.
Gezien de kwetsbaarheid van deze leerlingen is er sowieso veel aandacht voor de executieve
vaardigheden, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welbevinden van leerlingen.
Daarnaast zet een zeer ruime meerderheid (83%) van de scholen in het (voortgezet)
speciaal onderwijs in het kader van het NP Onderwijs onder andere in op interventies
gericht op het welbevinden van leerlingen, zo bleek uit de eerste voortgangsrapportage.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of er, zeker binnen het praktijkonderwijs
en het vso waar al grote tekorten zijn, genoeg personeel is voor een-op-een aandacht.
Zoals uit de brief over leraren en de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt68 blijkt, is het lerarentekort in het (v)so groot. Mijn inzet is dan ook om er samen
met het veld voor te zorgen dat de tekorten omlaag gaan. De mate waarin de tekorten
gevoeld worden en er genoeg personeel is voor één-op-één aandacht zal per regio en
per school verschillen. Door deels andere (vak)leerkrachten en meer ondersteunend
personeel in te zetten proberen scholen tekorten te ondervangen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of er wordt gecontroleerd dat medezeggenschapsraden
hebben ingestemd met de keuze voor interventies.
Het NP Onderwijs is aangemerkt als maatschappelijk thema in het jaarverslag. Dit betekent
dat besturen zich hier in hun jaarverslag over 2021 expliciet over verantwoorden.
Hierbij wordt ook de vraag gesteld of scholen instemming van de medezeggenschapsraad
hebben gekregen. Besturen doen in het jaarverslag dus expliciet uitspraak over de
instemming van de medezeggenschapsraad.
Voorts vragen zij MPVO in hoeverre ouders in de MR hierin worden meegenomen.
Er wordt instemming gevraagd van de gehele medezeggenschapsraad, hierin zijn zowel
ouders als personeel vertegenwoordigd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO of individuele ouders worden geïnformeerd
over de interventies die scholen kiezen en, zo ja, of dat beleid per school anders
is.
In de brief aan scholen over het NP Onderwijs van 23 maart 202169 heeft mijn voorganger aangegeven van de scholen te verwachten dat ze ouders actief
betrekken bij de analyse, dat ze uitkomsten en bevindingen delen met leerlingen en
ouders en hen betrekken bij de vraag wat deze uitkomsten en bevindingen betekenen
voor het vervolgtraject. Daarbij mag van scholen worden verwacht dat zij ouders ook
informeren over de interventies die zijn gekozen. De manier waarop scholen daar invulling
aan geven is aan de scholen. Uit het eerste deelonderzoek van de implementatiemonitor
blijkt dat meer dan de helft van de scholen aangeeft gesprekken met ouders/verzorgers
te hebben gebruikt als bron voor de schoolscan.70 Ook zijn vaak enquêtes onder ouders gebruikt als bron. In de tweede voortgangsrapportage
komt meer informatie beschikbaar over de betrokkenheid van ouders bij de interventies.
De leden van de GroenLinks fractie vragen MPVO of er een beeld is van hoe de mentale
welgesteldheid van leerlingen wordt verbeterd met de interventies van het Nationaal
Programma Onderwijs en of dit toereikend is voor hoe groot de problemen zijn.
Op dit moment hebben we geen exact beeld van de mate waarin de mentale gesteldheid
en welbevinden van leerlingen wordt verbeterd door interventies die scholen uitvoeren
in het kader van het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage weten we hier
meer over en dan zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd. We beschikken dan
namelijk over de resultaten van een enquête onder scholen en leraren. Hen wordt onder
meer gevraagd of zij de indruk hebben dat de door de school ingezette set aan interventies
en positief resultaat heeft wat betreft het welbevinden van de leerlingen. Aan de
hand van ander onderzoek zullen we op een later moment meer onderbouwde uitspraken
kunnen doen over de effectiviteit van interventies die scholen uitvoeren om het welbevinden
van hun leerlingen te vergroten. Dat is bijvoorbeeld mogelijk op basis van de Gezondheidsmonitor
Jeugd (klas 2 en 4 in het vo) en de «Health Behaviour in School-aged Children» (HBSC)
onder 11 – 17-jarigen. Het gaat hierbij om periodieke onderzoeken waarbij een goede
vergelijking kan worden gemaakt met eerdere metingen in pre-coronajaren. Voor beide
onderzoeken geldt dat zij in het najaar van 2021 hun onderzoek hebben uitgevoerd.
De resultaten van de Gezondheidsmonitor Jeugd zullen we delen in de tweede voortgangsrapportage.
De internationale rapportage van HBSC verschijnt in het najaar 2022. Deze resultaten
nemen we mee in de voortgangsrapportage van het najaar 2022. Dat scholen het welbevinden
van hun leerlingen zeer serieus nemen, blijkt uit het feit dat de interventie op het
gebied van welbevinden één van de meest gekozen interventies is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO hoe de verbetering van de mentale welgesteldheid
van leerlingen wordt bijgehouden en gemeten.
Voor gegevens over mentaal welbevinden van kinderen en jongeren zal zoveel mogelijk
gebruik worden gemaakt van data die al beschikbaar zijn, of al worden verzameld. Daarbij
gaat het om:
– de jaarlijkse cijfers van het CBS over psychische gezondheid van 12 – 18-jarigen,
– de vierjaarlijkse Gezondheidsmonitor Jeugd (klas 2 en 4 in het vo) en
– het vierjaarlijkse internationale onderzoek «Health Behaviour in School-aged Children»
(HBSC) onder 11 – 17-jarigen.
Dit najaar vindt van beide laatst genoemde monitors een reguliere afname plaats. In
aanvulling daarop zal in 2022 een herhaalde meting van de HBSC in Nederland plaatsvinden,
onder de titel «Nationale NPO monitor Welzijn van de Nederlandse Jeugd». Ook vindt
aanvullend onderzoek plaats naar het welbevinden en de executieve vaardigeden van
leerlingen in het vo.
In het kader van het verdiepend implementatieonderzoek verzamelen wij meer informatie
over de interventies die scholen uitvoeren. Daardoor leren we ook meer over de interventies
die scholen uitvoeren op het gebied van welbevinden en hun ervaringen met deze interventies.
In de volgende voortgangsrapportages informeren wij u over dit vervolgonderzoek.
De voornoemde leden vragen MPVO of het mogelijk is om te specifiëren over wat voor
scholen verwacht tegen knelpunten aan te lopen bij de uitvoering van het programma
vanwege het personeelstekort. Ook vragen zij of bepaalde type scholen hier bovenmatig
vertegenwoordigd zijn.
Een frequent genoemd knelpunt is het tekort aan leraren. Dit beeld zien we in alle
drie de sectoren, en de verschillen tussen de sectoren zijn bovendien beperkt. Het
(voortgezet) speciaal onderwijs springt er in dit opzicht dus niet uit.
Voor bepaalde groepen scholen in het po geldt dat zij vaker verwachten tegen knelpunten
aan te lopen. In het po zien we dat het aandeel scholen dat knelpunten verwacht het
hoogst is bij scholen met de hoogste achterstandsscores. Ook scholen in de G4 verwachten
aanzienlijk vaker knelpunten dan scholen buiten de G4. Dit is in lijn met eerdere
conclusies van Centerdata; in recent onderzoek concludeerde dit onderzoeksbureau dat
scholen in de G5 meer moeite hebben om vacatures in het kader van het NP Onderwijs
te vervullen in vergelijking met scholen buiten de G571. Naast scholen in de vier grote steden, verwachten ook scholen in sterk verstedelijkte
gebieden vaker knelpunten bij de uitvoering van het NP Onderwijs dan scholen in rurale
gebieden. Voor het vo en (v)so worden dergelijke duidelijke verbanden niet gevonden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO in hoeverre het lerarentekort op scholen
juist versterkt wordt omdat leraren vertrekken naar andere («makkelijkere») scholen,
omdat daar door het NP Onderwijsgeld ook een vacature is. Zij vragen of de Minister
bekend is met deze signalen en of de Minister het ermee eens is dat dit niet de bedoeling
kan zijn van het NP Onderwijs.
De vraag naar onderwijspersoneel is groter dan het aanbod. De mate waarin dit wordt
ervaren verschilt per regio maar ook tussen vestigingen. Vestigingen met een uitdagende
leerlingpopulatie hebben over het algemeen meer moeite personeel te vinden en te behouden
dan andere vestigingen. Een recente rapportage van Centerdata72 naar aanleiding van de landelijke uitvraag van lerarentekorten laat zien dat lerarentekorten
groter zijn op scholen met veel achterstandsleerlingen (een hoge achterstandsscore).
Daarom ontvangt ongeveer 15% van de vestigingen aanvullende of bijzondere bekostiging
voor het verstrekken van een arbeidsmarkttoelage. Dit geld is bedoeld voor een arbeidsmarkttoelage
voor personeel dat werkt op vestigingen met het grootste risico op onderwijsachterstanden.
Met deze extra middelen kunnen scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden
hun personeel beter behouden en nieuw personeel aantrekken. Daarmee levert de arbeidsmarkttoelage
een bijdrage aan het herstel van kansengelijkheid. Met de arbeidsmarkttoelage wordt
tevens tegemoet gekomen aan de signalen van sommige scholen over het risico dat het
NP Onderwijs de arbeidsmarktproblematiek voor scholen met een groot risico op onderwijsachterstanden
zou kunnen verergeren in plaats van verbeteren.
De leden van GroenLinks vragen MPVO om te reageren op de uitspraak dat het lerarentekort
juist verder wordt vergroot door het NPO, omdat er meer personeel nodig is voor de
uitvoering van het programma. Ook vragen zij of er van tevoren is nagedacht over dit
gevolg en, zo ja, of hier ook een oplossing voor is bedacht.
Het uitvoeren van het NP Onderwijs in tijden van tekorten is niet eenvoudig en vraagt
veel van scholen. Zoals in antwoord op vragen van leden van de SP is aangegeven, is
op dit moment nog onduidelijk of het NP Onderwijs leidt tot een toename of verschuiving
van de tekorten. Dit voorjaar komen de gegevens over mobiliteit beschikbaar en kunnen
wij dit beter duiden. Wel zien wij dat het voor het overgrote deel is gelukt de vacatures
voortvloeiend uit het NP Onderwijs in te vullen maar niet altijd.73 Dat het in veel gevallen wel lukt, komt onder andere doordat (deels) ander personeel
wordt ingezet voor het inlopen van de achterstanden dat wel beschikbaar is.
Met het NP Onderwijs willen we een acuut probleem aanpakken dat is ontstaan door de
coronacrisis. Door in de menukaart interventies op te nemen waar geen extra personeel
voor nodig is, door aanvullende subsidieregelingen (zoals Extra handen in de klas)
uit te zetten en door ruimte te bieden om samen te werken met andere scholen, gemeenten
en (indien nodig) externe partijen, hebben we geprobeerd zoveel mogelijk ruimte te
geven aan scholen om het acute probleem aan te pakken. Dit acute probleem legt echter
wel een nog grotere opdracht bij het onderwijsveld. Daarom heeft het nieuwe kabinet
ook aangegeven het onderwijs bij deze opdracht te willen steunen, door in te zetten
op verbetering van de kwaliteit van onderwijs, verlaging van de werkdruk en te investeren
in goede leraren en schoolleiders.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO wat de mogelijke toename van het lerarentekort
door het NP Onderwijs betekent voor de werkdruk van leraren.
Het Nationaal Programma Onderwijs biedt ruimte om extra personeel aan te trekken zodat
niet alleen het zittende onderwijspersoneel wordt belast met de uitvoering. Als er
door de schaarste geen leraren te vinden zijn is het ook mogelijk ander personeel
in te zetten zoals gepensioneerde leraren, onderwijsassistenten of studenten van de
lerarenopleidingen. Door de inzet van extra handen en expertise kan de werkdruk voor
leraren worden verlicht.
De voornoemde leden vragen MPVO kan reageren op het feit dat bijna 70% van de ondervraagde
leden van de AOb in het voortgezet onderwijs aangeeft dat het NP Onderwijs zorgt voor
verder verhoging van de werkdruk.
Dat 70% aangeeft dat het NP Onderwijs zorgt voor een verdere verhoging van werkdruk
is zorgwekkend en moet ook geplaatst worden binnen de bredere context van hoge werkdruk
in de coronaperiode. Het nieuwe kabinet onderkent de noodzaak om de werkdruk aan te
pakken. In het coalitieakkoord staat dan ook de ambitie om te investeren in het verlagen
van de werkdruk. Deze ambitie wordt in de komende tijd verder uitgewerkt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO in hoeverre leraren betrokken zijn
bij de besluitvorming rondom het NPO-geld.
Uit de eerste voortgangsrapportage NP Onderwijs blijkt dat leraren op verschillende
manieren betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de NP Onderwijsmiddelen.
Allereerst is de kennis en expertise van leraren op veel scholen gebruikt is om in
kaart te brengen hoe leerlingen ervoor staan (de schoolscan). Vervolgens is het merendeel
van de onderwijsteams betrokken geweest bij het opstellen van het schoolprogramma.
In het po geldt dit voor 88% van de scholen, in het vo voor 69% en in het (v)so voor
circa drie kwart van de scholen. Ten slotte zal een klein deel van de leraren als
lid van de MR betrokken zijn geweest bij de instemming van de MR.
Uit deze voortgangsrapportage blijkt ook dat op de meeste scholen ook de medezeggenschapsraad
al heeft ingestemd met de plannen. In het po heeft 83% van de MR’en al ingestemd,
in het vo circa drie kwart. In het (v)so ligt dit percentage lager (67%). Waar dat
nog niet gebeurd is – wat voorstelbaar is gezien het moment van bevragen in september
2021 – zal dit alsnog gebeuren, zoals de bedoeling is van het NP Onderwijs. Dit is
een belangrijk punt, waarover we schoolbesturen ook vragen verantwoording af te leggen.
Via het verdiepend implementatieonderzoek, dat in januari 2022 wordt gestart, zullen
wij daarnaast blijven monitoren op welke wijze onderwijsteams en medezeggenschapsraden
betrokken worden bij de uitvoering van het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage
NP Onderwijs zullen wij de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen.
De voornoemde leden vragen MPVO op welke termijn hij een oplossing denkt te hebben
gevonden voor de knelpunten van de schoolleiders rondom het personeelstekort en aan
wat voor oplossingen de Minister dan denkt.
Mijn voorganger was veelvuldig in gesprek met schoolleiders over de knelpunten die
zij binnen het NP Onderwijs ervaren, maar ook over de goede ontwikkelingen die zij
dankzij het programma zien. Ook ik vind het belangrijk om met het veld in gesprek
te gaan.
Wat mijn voorganger bij deze gesprekken heeft ervaren is dat door kennisdeling men
soms samen tot (nieuwe) oplossingen komt. Deze kennisdeling faciliteren wij dan ook
actief door praktijkvoorbeelden te delen op nponderwijs.nl en door de kenniscommunity.
Hier worden ook goede voorbeelden gedeeld over maatregelen die genomen kunnen worden
rekening houdend met het personeelstekort. Zo wordt het voorbeeld gedeeld van scholen
die combifuncties organiseren in een samenwerking tussen basisscholen en kinderopvang.
Dit zorgt voor meer ondersteuning in de klas.74
Het nieuwe kabinet realiseert zich dat het lerarentekort structurele aandacht van
ons vraagt en zet daarom de komende tijd in op het stimuleren van de uitbreiding van
contracten, het dichten van de loonkloof, het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden,
het versterken van de kwaliteit van de lerarenopleidingen, het bevorderen van professionele
ontwikkeling en het verlagen van de werkdruk.
Tevens heb ik besloten om de looptijd van het Programma te verlengen met twee jaar,
hierover heb ik uw kamer bij brief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd,
geïnformeerd.
De voornoemde leden vragen MPVO in hoeverre het NP Onderwijs goed uitgevoerd kan worden
met een dergelijk groot personeelstekort.
De eerste voortgangsrapportage die eind oktober (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 15) naar uw Kamer is gestuurd, liet zien dat er zorgen bestonden bij schoolleiders over
een tekort aan personeel voor het uitvoeren van de interventies. We herkennen deze
zorgen ook als ministerie. Er wordt vanuit het ministerie hard gewerkt aan een aanpak
voor het lerarentekort, maar dit is niet eenvoudig. Ook in het coalitieakkoord is
er aandacht voor leraren en schoolleiders.
Daarnaast zijn er gelukkig ook signalen dat het scholen lukt om toch een (tijdelijke)
mouw aan het lerarentekort te passen. Bijvoorbeeld doordat leraren tijdelijk extra
gaan werken om leerlingen gericht te begeleiden. Dit beeld wordt bevestigd in het
rapport van Centerdata (peildatum 1 oktober 2021). In dit rapport staat dat op de
peildatum buiten de G5 11% van de door het NP Onderwijs ontstane werkgelegenheid niet
was opgevuld. Dit geldt zowel voor leraren als voor onderwijsondersteunend personeel.
Binnen de G5 gaat het om een percentage van 26% van de door NP Onderwijs ontstane
werkgelegenheid die niet was opgevuld. In het verdiepend implementatieonderzoek, dat
in januari 2022 is gestart, wordt specifiek gevraagd naar de personeelsbehoefte die
vanwege het NP Onderwijs is ontstaan en naar het eventuele effect op de uitvoering
van interventies door een lerarentekort. Zoals ik in de brief, die onlangs aan uw
Kamer is gestuurd, heb aangegeven vind ik de informatie uit deze tweede voortgangsrapportage
zeer relevant. Op basis hiervan zal ik bezien of er, naast de extra stappen die ik
in die brief heb gezet, verdere aanpassingen nodig zijn in het programma.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO waarom er in de eerste voortgangsrapportage
niet meer cijfers bekend zijn over de inzet van commerciële bureaus. Daarnaast vragen
ze of de Minister wel voldoende vinger aan de pols houdt bij dit probleem.
De eerste voortgangsrapportage had betrekking op de fase van planvorming. Wij hebben
ervoor gekozen om schoolleiders in september te vragen naar de uitkomsten van de schoolscan,
de planvorming en het doorlopen proces en mogelijke obstakels. Onder andere met het
oog op de bevragingslast hebben wij in dit stadium nog niet gevraagd naar de verwachtte
inzet van externen. We hebben wel een verkenning gedaan. Daaruit kwam naar voren dat,
waar scholen extern personeel aantrekken via commerciële bureaus, zij dat vooral doen
voor specifieke taken, zoals huiswerkbegeleiding, specifieke taken rond zorgleerlingen
en sport- en cultuuronderwijs.
We zullen dit aspect verder monitoren met het verdiepend implementatieonderzoek en
wij komen daar in de volgende voortgangsrapportage uitvoeriger op terug. Voor de uiteindelijke
cijfers zijn ook de jaarverslagen van schoolbesturen behulpzaam. Deze krijgen een
plek in de derde voortgangsrapportage die in het najaar van 2022 naar de Kamer zal
worden verzonden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of MPVO het met hen eens is dat het niet
de bedoeling is dat publiek geld van het Nationaal Programma Onderwijs in de zakken
van private onderwijsbureaus belandt.
Ik vind het belangrijk dat deze middelen doelmatig besteed worden, dat ze ten goede
komen aan leerlingen en dat de school zelf doet wat de school zelf kan. Het inschakelen
van derde (commerciële) partijen kan een goede keuze zijn van scholen voor specifieke
taken. Daarbij is het van belang dat de inhuur alleen in aanvulling op en/of ter ondersteuning
is van de eigen aanpak van de school en dat die beperkt, tijdelijk en doelgericht
is. De keuze voor inhuur moet worden opgenomen in het schoolprogramma en in het jaarverslag.
De medezeggenschapsraad moet hier ook mee instemmen. Het moet niet zo zijn dat bureaus
bovenmatig winst maken door deze publieke middelen die zijn bedoeld voor het welzijn
van kinderen. Deze afwegingen worden ook aan scholen meegegeven in de handreiking
over het inhuren van externe partijen voor scholen.
De leden van GroenLinks vragen MPVO in hoeverre de achterstanden door de coronacrisis
in beeld zijn voor thuiszitters.
De kinderen en jongeren die langdurig relatief verzuimen staan ingeschreven bij het
onderwijs en hebben daarmee een schoolbestuur dat voor hen verantwoordelijk is, en
hen dus heeft meegenomen in de analyse en bijpassende interventie. Als het goed is
hebben scholen dus zicht op de eventuele achterstanden bij deze groep. De kinderen
en jongeren die absoluut verzuimen of waarbij de ouders een vrijstelling van de Leerplichtwet
hebben aangevraagd zijn niet in beeld bij het onderwijs. Daarvoor zijn extra middelen
vrijgemaakt om alsnog deze groep te bereiken (zie ook volgend antwoord). De achterstanden
bij deze groep zijn over het algemeen niet bekend bij het onderwijs.
Vervolgens vragen deze leden MPVO in hoeverre het geld van het NP Onderwijs ook de
thuiszitters bereikt.
De kinderen en jongeren die langdurig relatief verzuimen staan ingeschreven bij het
onderwijs en hebben daarmee een schoolbestuur dat voor hen verantwoordelijk is en
middelen hiervoor ontvangt. Ook is deze groep opgenomen in de specifieke uitkering
die aan gemeenten is verstrekt. Tevens is er in de menukaart expliciet aandacht voor
het vergroten van aanwezigheid op de school, is deze groep benoemd in het stappenplan
voor scholen en is er een praktijkkaart ontwikkeld voor scholen en gemeenten.75
Tot slot zijn extra middelen vrijgemaakt voor de niet-ingeschreven groep kinderen
en jongeren, aangezien de raming van het NP Onderwijs was gebaseerd op de ingeschreven
leerlingen. In de voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs 2021 primair
en voortgezet onderwijs76 van 16 december 2021 bent u nader geïnformeerd over de wijze waarop de middelen van
het NP Onderwijs worden ingezet voor deze groep jeugdigen.
Ook in het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77) is er aandacht voor de groep kinderen en jongeren die langdurig relatief verzuimen
of niet ingeschreven zijn, onder andere door het vormgeven van digitaal onderwijs.
In de verzuimbrief die uw Kamer ontvangt voor het debat Passend Onderwijs (30/3) ga
ik hier nader op in.
De voornoemde leden vragen MPVO ook welke interventies worden ingezet voor thuiszitters.
Exacte data over welke interventies worden ingezet zijn niet bij het Ministerie van
OCW bekend, ook omdat er niet één type «thuiszitter» en daarmee één type aanpak (of
interventie) is. De kinderen en jongeren die verzuimen zijn heel divers en behoeven
ieder een eigen aanpak. Om scholen en gemeenten hierin te helpen is er een praktijkkaart
ontwikkeld.77 Het belangrijkste is dat de oplossingen mét desbetreffende jeugdige worden gevonden.
In de voortgangsrapportage verbeteraanpak passend onderwijs 202178 primair en voortgezet onderwijs van 16 december 2021 bent u nader geïnformeerd over
de wijze waarop deze jeugdigen worden bereikt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO wie de interventies voor thuiszitters
uitvoeren.
Het uitvoeren van interventies gericht op het voorkomen en tegengaan van (langdurig)
verzuim gebeurt door een diverse groep aan partijen om de kinderen en jongeren heen.
Het is een breed scala aan partijen waarbij samenwerking onderling zeer gewenst is.
Bij het Ministerie van OCW is bekend dat scholen intensief samenwerken met leerplichtambtenaren,
jeugd- en gezinscoaches, jongerenwerkers, jeugdhulp, jeugdgezondheidszorg, wijkteams
en medewerkers van de samenwerkingsverbanden. Voorop staat dat contact met ouders
en jeugdige cruciaal hierbij is. Vanuit het NP Onderwijs is in de afgelopen maanden
zorgvuldig uitgewerkt met welke inzet van de beschikbare middelen het doel – meer
kinderen in verbinding met onderwijs – het beste gediend kan worden. Samen met Ingrado,
Stichting Gedragswerk en het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd zijn we gekomen
tot een plan van aanpak, deze is beschreven in de voortgangsrapportage verbeteraanpak
passend onderwijs 2021 primair en voortgezet onderwijs van 16 december 202179.
De fractieleden vragen MPVO ook of het aantal thuiszitters is toegenomen sinds de
coronacrisis en of er een samenhang is te concluderen.
De verzuimcijfers over schooljaar 2020/2021 worden voor het AO Passend Onderwijs op
30 maart a.s. met u gedeeld.
De voornoemde leden vragen MPVO ook of leerlingen met een kwetsbare gezondheid of
van wie de ouders een kwetsbare gezondheid hebben voldoende in beeld zijn en of zij
een grotere achterstand hebben opgelopen.
Het aantal leerlingen met een kwetsbare gezondheid of van wie huisgenoten een kwetsbare
gezondheid hebben zijn in beeld in de periodieke peilingen «COVID-19 in het funderend
onderwijs» van Oberon».80 We weten niet zeker of deze leerlingen grotere achterstanden hebben opgelopen, er
zullen ook verschillen zijn tussen leerlingen, maar we zien wel dat schoolleiders
zich zorgen maken over deze groep leerlingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen MPVO vervolgens op welke manier deze leerlingen
hulp krijgen vanuit het NP Onderwijs.
Door ontwikkelingen kan bij sommige leerlingen de vraag ontstaan of het voor hen verstandig
is om naar school te gaan, omdat zij zelf meer risico lopen op ernstige gevolgen van
een coronabesmetting of omdat zij een huisgenoot hebben met een kwetsbare gezondheid.
In de servicedocumenten voor funderend onderwijs wordt beschreven hoe een school met
een dergelijke situatie kan omgaan.81 Daarnaast heeft de gehele keten (van de onderwijspartijen en leerplicht tot de ouderorganisaties
en Veilig Thuis) een handelingskader opgesteld.82 Hierin staan extra tips, vragen en antwoorden voor wanneer leerlingen (willen) thuisblijven
omwille van corona.
De middelen van het Nationaal Programma Onderwijs zijn ook bedoeld voor deze leerlingen,
de interventies voor het inhalen van vertragingen zijn ook voor hen bedoeld.
De leden van GroenLinks vragen MOCW om uiteen te zetten waarom de betrokkenheid van
studentenvertegenwoordigers minder optimaal is geweest en welke belemmeringen de vertegenwoordigers
hebben ervaren.
De instellingen hebben in zijn algemeenheid een zorgvuldig proces met de medezeggenschap
doorlopen en studenten en docenten zijn centraal en decentraal betrokken bij de planvorming
van het NP Onderwijs. De voornaamste belemmering betrof de beperkte tijd die er beschikbaar
was en het moment waarop de besluitvorming plaats moest vinden. De totstandkoming
van de plannen viel voor een groot gedeelte in de zomervakantie en kort daarna. Er
is in deze periode bij veel medezeggenschapsraden sprake van bestuurswisselingen.
Dit was geen ideale situatie, maar onvermijdelijk om spoedig en voortvarend van start
te gaan met het NP Onderwijs. Indien de plannen nu of in de toekomst worden bijgesteld
of aangepast kan er uiteraard wat meer tijd genomen worden om de medezeggenschap mee
te nemen en instemming te laten verlenen. Daarnaast zal de medezeggenschap in het
kader van de implementatiemonitor ook geïnterviewd worden om een beter beeld van hun
betrokkenheid te krijgen. Deze interviews zullen zowel bij de centrale als decentrale
medezeggenschap plaatsvinden.
Daaropvolgend vragen de voornoemde leden of MOCW de mening deelt dat dit niet betekent
dat instellingen het betrekken van de medezeggenschap op dezelfde manier kunnen voortzetten.
Ook vragen zij op de Minister specifiek over de rol van de medezeggenschap in gesprek
is met de instellingen en of er ook een onderzoek komt naar de rol van de medezeggenschap
tijdens de coronapandemie.
Zoals bovenstaand beschreven was de voornaamste kwestie bij de betrokkenheid van de
medezeggenschap het tijdspad en tijdstip van de besluitvorming. Dit is evenwel geen
structureel probleem en ik zie op dit moment dan ook geen reden om de werkwijze te
veranderen. Verder wordt de betrokkenheid van de medezeggenschap nauwgezet gemonitord
en zal er in de volgende voortgangsrapportage mbo-ho een nader beeld beschikbaar zijn
betreffende de kwaliteit van deze betrokkenheid.
De leden van GroenLinks vragen of MOCW uiteen kan zetten wat de instellingen aanvullend
kunnen doen om de studenten beter te betrekken bij corona-gerelateerde beslissingen.
In het bestuursakkoord NP Onderwijs mbo en ho worden de rechten van de medezeggenschap
duidelijk beschreven en wordt er benadrukt dat de medezeggenschap instemmingrecht
heeft op de plannen van aanpak voor het NP Onderwijs. De signalen die wij ontvangen
hebben betreffen het krappe tijdspad en geen inperking van de rechten van de medezeggenschap.
Instellingen geven ook aan studenten en docenten te hebben betrokken bij de planvorming.
Bovendien hebben instellingen in sommige gevallen uitstel gekregen voor aanlevering
van hun plan omdat zij meer tijd nodig hadden om een zorgvuldig proces te doorlopen
met de medezeggenschap. Zoals eerder beschreven, wordt dit gemonitord en zullen stappen
worden gezet indien er signalen zijn dat de rechten van de medezeggenschap onvoldoende
gerespecteerd of zelfs ingeperkt worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of MOCW uiteen kan zetten waarom het 5%
van de instellingen niet is gelukt een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele
instemming of een voorlopig akkoord van de medezeggenschap.
Enkele instellingen hadden meer tijd nodig om een zorgvuldig proces te doorlopen met
de medezeggenschap. Dit heeft voor vertraging gezorgd, waardoor de plannen later zijn
ingediend. Inmiddels zijn echter alle plannen ingediend met instemming van de medezeggenschap.
Ten slotte vragen de leden van GroenLinks of MOCW een appreciatie kan geven aan de
conclusie van de monitor, dat het oplossen van het docententekort cruciaal is voor
de implementatie van het NP Onderwijs. Zij vragen hoe de Minister zijn rol ziet in
het aanpakken van het docententekort en de hoge werkdruk die hiermee samenhangt.
Zie het eerdere antwoord op de vraag van de PvdA-fractie. In aanvulling daarop draagt
de overheid ook bij door middel van bijvoorbeeld subsidieregelingen voor zij-instromers,
die een belangrijke rol vervullen in de mbo-praktijk.
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeert het Kabinet ook in (bij)scholing en
professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering van
de arbeidsvoorwaarden. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van
de tekorten informeren wij uw Kamer dit voorjaar.
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of MPVO erkent dat al
in een vroeg stadium signalen zichtbaar waren die aangaven dat indien het NP Onderwijs
niet zou worden aangevuld met structureel geld, problemen als het lerarentekort zullen
blijven bestaan of toenemen.
Het is altijd helder geweest dat het NP Onderwijs bedoeld is om de acute leervertragingen
van leerlingen en studenten, die door het coronavirus zijn veroorzaakt, zowel cognitief
als sociaal-emotioneel en de corona-gerelateerde toename van de kansenongelijkheid
aan te pakken. Daarom is er ook gekozen voor een tijdelijk programma. De wijze waarop
het programma is ingericht, bijvoorbeeld door te werken met evidence-based interventies,
zal zorgen voor langdurige effecten in het onderwijs. Maar het NP Onderwijs is niet
de oplossing voor structurelere uitdagingen in het onderwijs, zoals het lerarentekort,
en heeft dit ook nooit als primaire doel gehad.
Daarom zet het nieuwe kabinet in op het aanpakken van het personeelstekort door de
uitbreiding van contracten te stimuleren, de loonkloof te dichten, de arbeidsvoorwaarden
te verbeteren, de kwaliteit van de lerarenopleidingen te versterken, de professionele
ontwikkeling te bevorderen en de werkdruk te verlagen.
De leden van de voornoemde fractie vragen wat MPVO concreet kan zeggen over de gesprekken
die zijn gevoerd met schoolleiders over de knelpunten die zij ervaren. Ze vragen ook
welke oplossingen de voorkeur van de Minister hebben.
Er worden regelmatig vanuit het Ministerie van OCW gesprekstafels over verschillende
thema’s ten aanzien van het NP Onderwijs georganiseerd met schoolleiders en docenten
uit het primair en voortgezet onderwijs. Tijdens deze gesprekken delen schoolleiders
en docenten waar zij tegenaanlopen en delen de aanwezigen met elkaar hoe zij dergelijke
problemen aanpakken. Er is vanuit het Ministerie van OCW geen voorkeur voor een bepaalde
interventie. Het gaat erom dat de leerlingen in de klas zo goed mogelijk worden ondersteund
bij het inhalen van de leervertragingen op zowel cognitief als sociaal-emotioneel
vlak, dat toegenomen kansenongelijkheid wordt teruggedrongen. Hierbij is iedere leerling
en elke school anders.
Zoals in de brief, die onlangs naar uw Kamer is gestuurd, is aangegeven dat in de
tweede voortgangsrapportage meer zicht komt op een aantal knelpunten van schoolleiders
zoals de impact van corona en de impact van het lerarentekort. Ik vind dit zeer relevante
informatie om te bezien of er, naast de extra stappen die ik in die brief heb gezet,
verdere aanpassingen nodig zijn in het programma.
De voornoemde leden vragen MPVO waarom er zo veel tijd voor nodig is om het besluit
of het programma met één of twee schooljaren verlengd zal worden pas in het voorjaar
van 2022 te nemen.
Uw Kamer is op 25 februari jl. geïnformeerd over het besluit om de bestedingstermijn,
monitoring en ondersteuning met twee jaar te verlengen. In de brief, die op 25 februari
jl. naar uw Kamer is verzonden, licht ik het waarom van dit besluit verder toe.
De voornoemde leden vragen MPVO of het niet voor zich spreekt dat er meer structurele
investeringen nodig zijn in het onderwijs.
Inmiddels heeft het nieuwe coalitieakkoord laten zien dat er de komende jaren structureel
extra geïnvesteerd zal worden in het onderwijs.
De voorgenoemde leden vragen MPVO wat de andere beoogde structurele opbrengsten van
het NP Onderwijs zijn, naast de menukaart.
Naast het doel om de door corona ontstane vertragingen (zowel cognitief als sociaal-emotioneel)
in te halen en het herstel van kansengelijkheid te bevorderen, heeft het NP Onderwijs
ook als missie om een duurzame impact te hebben en een stevigere basis voor goed onderwijs
neer te leggen. We willen dit bereiken door scholen gebruik te laten maken van bewezen
effectieve interventies, door schoolleiders en schoolteams aan zet te laten zijn bij
het maken van plannen en de uitvoering, monitoring en evaluatie ervan, waarbij partijen
rondom de school, zoals ouders, leerlingen en gemeenten, worden betrokken. Door de
ervaring die scholen nu opdoen met het gebruik van de menukaart en met de resultaten
van de effectmeting, wordt het gebruik van effectieve interventies meer een gewoonte
en is er meer kennis in scholen over deze interventies. Daarbij is de verantwoording
van het programma versterkt ten opzichte van de reguliere verantwoording, doordat
er inzicht is in bestedingen en effecten, deels op schoolniveau. En zetten we met
het programma stappen voor een betere dataverzameling en data-analyse op school- en
sectorniveau. Al deze stappen sluiten ook aan bij het coalitieakkoord, waarin een
masterplan basisvaardigheden, gebaseerd op bewezen effectieve lesmethodes, wordt gepresenteerd
en waarin wordt gesproken over betere verantwoording van scholen en sturing op kwaliteit.
Daarmee werkt het programma ook na de looptijd verder door. Daarnaast zijn er binnen
het coalitieakkoord ook andere elementen van het NP Onderwijs opgenomen en deze elementen
worden ook na het programma voortgezet. Dit omvat bijvoorbeeld het geld directer laten
landen in de klas, de wens om brede brugklassen te stimuleren en de continuering van
de arbeidsmarkttoelage. Binnen het NP Onderwijs doen we over deze elementen lessen
op. We leren over hoe brede brugklassen kunnen worden gestimuleerd en wat de (on)mogelijkheden
zijn van een arbeidsmarkttoelage. Deze lessen nemen we ook weer mee in de uitwerking
van de coalitiemaatregelen. Een ander element van de langetermijnstrategie is de kenniscommunity
die binnen het programma wordt opgezet en na het programma wordt gecontinueerd. Daarnaast
gaan we het komende jaar ook verder in gesprek met docenten, schoolleiders, ouders
en leerlingen over wat we kunnen leren van het NP Onderwijs en wat daaruit mee moet
worden genomen richting de toekomst. Deze informatie zal ook helpen bij het verbeteren
van het onderwijs voor de toekomst.
De leden van de Partij voor de Dieren fractie vragen MPVO hoe de menukaart zal worden
ingezet nadat het Nationaal Programma Onderwijs is afgelopen. Ook vragen de leden
welke ideeën ik hierover heb.
De huidige menukaart bestaat deels uit een vertaling van de Engelse «Teaching and
Learning Toolkit83 en deels uit interventies om het welzijn van leerlingen te verbeteren, ontwikkeld
door de «coalitie welbevinden»84. Het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de interventies is gedaan voor de coronapandemie
en de interventies zijn dan ook buiten het Nationaal Programma Onderwijs goed bruikbaar
voor scholen.
Ik heb het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) gevraagd om te verkennen
hoe in de toekomst een meer integrale Nederlandse databank voor effectieve interventies
er uit zou kunnen zien en wat daarvoor nodig is. Dit sluit aan bij het coalitieakkoord,
waarin het voornemen is opgenomen de basisvaardigheden van leerlingen te versterken
met onder meer de inzet van evidence-based lesmethoden.
De leden van de PvdD-fractie vragen MPVO om uitgebreider te reflecteren op de inzet
van derden door scholen, aangezien geldverspilling op de loer ligt.
Het kan zinvol zijn voor scholen, vanwege effect op de korte termijn en de werkdruk
en beschikbaarheid van leraren, om voor specifieke taken of expertise externe hulp
in te schakelen. Ik vind het van belang dat scholen daarbij zelf de regie houden,
dat zij zicht houden op de kwaliteit van het onderwijs en dat de toegankelijkheid
voor alle leerlingen gewaarborgd is. Mijn voorganger heeft een handreiking voor scholen
op laten stellen, die helpt bij het maken van een goede afweging bij het inschakelen
van derde partijen, zodat «weglek»/geldverspilling wordt voorkomen en er goede keuzes
kunnen worden gemaakt. Ook moet de medezeggenschapsraad instemmen met inhuur van externe
partijen.
In de eerste voortgangsrapportage van het NP Onderwijs is op basis van een niet-representatieve
peiling onder schoolleiders een beeld gegeven van de inhuur van externen door scholen
voor de uitvoering van interventies. De eerste indruk is dat schoolleiders vooral
voor specifieke taken, zoals training van leraren, het verzorgen van workshops voor
leerlingen of huiswerkbegeleiding, kiezen voor externe inhuur.
In de tweede voortgangsrapportage die in het voorjaar naar uw Kamer wordt gestuurd,
kunnen we een beter beeld geven van de inhuur van derden, op basis van de uitvoering
van het programma.
De voornoemde leden vragen hoe MPVO in het kader van het recent verschenen advies
«Publiek karakter voorop» kijkt naar de inzet van commerciële bijlesbureaus door scholen
met NPO-middelen.
Scholen maken voor de uitvoering van het NP Onderwijs inderdaad ook (maar niet volledig)
gebruik van externe partijen. Dat zijn zowel commerciële als niet-commerciële partijen.
Inzet van deze externen stelt scholen in staat om nu hun leerlingen datgene te bieden
wat zij nodig hebben. Op de korte termijn zijn leerlingen hiermee gediend. Daarbij
is het van belang dat de inhuur alleen in aanvulling op en/of ter ondersteuning is
van de eigen aanpak van de school en dat die beperkt, tijdelijk en doelgericht is.
De keuze voor inhuur moet worden opgenomen in het schoolprogramma en in het jaarverslag.
De medezeggenschapsraad moet hier ook mee instemmen. Het moet niet zo zijn dat bureaus
bovenmatig winst maken door deze publieke middelen die zijn bedoeld voor het welzijn
van kinderen. Deze afwegingen worden ook aan scholen meegegeven in de handreiking
over het inhuren van externe partijen voor scholen. Ik vind het dan ook belangrijk
om goed te blijven volgen in welke mate en hoe scholen externen inzetten voor uitvoering
van het NP Onderwijs. Ik zal hierover de Kamer in de toegezegde voortgangsrapportages
informeren.
De zorg van de Onderwijsraad betreft de toenemende verstrengeling van privaat gefinancierd
onderwijs en publiek onderwijs, met name ook structureel. Zeker als het gaat om betaald
aanbod, vergroot dit de kansenongelijkheid (alleen aanbod voor leerlingen die dat
kunnen betalen). Ik vind dit inderdaad een zorgelijke ontwikkeling. Het funderend
onderwijs in Nederland wordt publiek bekostigd en moet voor alle leerlingen toegankelijk
zijn. Ook is van belang dat bestuurders, leraren en schoolleiders zelf regie hebben
op het onderwijsprogramma en dat de kwaliteit geborgd is. Op 24 februari heb ik de
beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op mijn visie omtrent de inzet
van private partijen.85
Zoals eerder aangegeven, ben ik in gesprek met de VO-raad over de wijze waarop wij
uitvoering kunnen geven aan de moties van uw Kamer die oproepen tot het ontmoedigen
van reclame voor betaald aanvullend aanbod en het gebruik daarvan in de school. Over
de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan deze moties, zal ik u dit voorjaar informeren.
De leden van de PvdD-fractie vragen aan MPVO hoe hij ervoor gaat zorgen dat ook op
de scholen waar nu nog niet is gekozen voor interventies met betrekking tot het welbevinden
van leerlingen, hier alsnog expliciet aandacht aan wordt geschonken.
Slechts 8% van de scholen heeft niet gekozen voor een interventie gericht op welbevinden.
Het feit dat deze scholen niet voor zo’n interventie hebben gekozen, wil nog niet
zeggen dat zij hieraan geen expliciete aandacht besteden. Ons beeld is dat het belang
van aandacht voor welbevinden zeer breed wordt gedeeld door scholen in po en vo. Scholen
hebben ook de ruimte om op basis van nieuwe inzichten andere interventies uit te voeren,
dan zij aanvankelijk hadden gepland. In de tweede uitvraag die momenteel in het kader
van het implementatieonderzoek naar het NP Onderwijs zal plaatsvinden, wordt dit in
beeld gebracht. De Kamer wordt over de uitkomsten hiervan in de volgende voortgangsrapportage
geïnformeerd.
De voornoemde leden vragen of MOCW en MPVO erkennen dat het ook na corona uiterst
belangrijk is dat er blijvende aandacht is voor het sociaal-emotionele en het mentale
welzijn van jongeren op alle scholen en onderwijsinstellingen.
Ja, wij erkennen dat het van groot belang is om blijvend aandacht te hebben voor het
sociaal-emotionele en mentale welzijn van onze leerlingen en studenten en dat aanpakken,
zoals het preventieakkoord en de effectieve interventies, voor het sociaal-emotionele
en het mentale welzijn van scholieren en studenten op de lange termijn, ook na corona,
belangrijk zijn. Scholen besteden altijd al aandacht aan de sociaal-emotionele ontwikkeling
en het welzijn van leerlingen, al heeft corona de aandacht hiervoor versterkt. Binnen
het NP Onderwijs doen scholen ervaringen op met interventies. Dit inspireert hen om
dit thema in het vervolg structurele aandacht te geven. Daarnaast bent u op 15 oktober
2021 geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de verkenning
van het Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid86. Hierin wordt de huidige situatie van de mentale gezondheid in Nederland, de gesignaleerde
kansen en opgaven en de vervolgstappen op de verkenning geschetst. Ook wordt er in
het po, vo en mbo gewerkt met de gezonde schoolaanpak, waar welbevinden een van de
pijlers is. Naar aanleiding van de resultaten van de Monitor Mentale Gezondheid en
Middelengebruik in het ho (11 november 2021) (Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 931) voeren OCW en VWS nu volop gesprekken met het veld en experts over het ontwikkelen
van een integrale aanpak mentale gezondheid in het ho, zoals in het rapport wordt
aanbevolen.
De leden van de PvdD-fractie vragen of MPVO ook denkt dat meer preventief beleid een
deel van de problemen op het gebied van het sociaal-emotionele en mentale welzijn
had kunnen voorkomen en of de Minister erkent dat er een aantal zaken niet goed zijn
gegaan op het gebied van preventie.
De coronapandemie heeft grote gevolgen gehad. De impact op het welzijn van kinderen
en jongeren is niet verrassend, maar de situatie is uniek en in die zin zijn deze
grote gevolgen moeilijk te voorspellen geweest. Scholen besteden altijd al aandacht
aan de sociaal-emotionele ontwikkeling en het welzijn van leerlingen, al heeft corona
de aandacht hiervoor versterkt. Scholen die al eerder intensief bezig waren met deze
thema’s hebben hier wel van geprofiteerd, zij konden gemakkelijker op een goede manier
aandacht besteden aan het welbevinden van hun leerlingen. Andere scholen moesten hier
nog een inhaalslag op maken, zij doen nu meer ervaring op en zien het belang van dit
onderwerp wat hen in de toekomst zal helpen bij het maken van hun beleidskeuzes.
De voornoemde leden vragen welke lessen volgens MPVO en MOCW getrokken zouden moeten
worden, zodat sociaal-emotionele en mentale problematiek bij jongeren in de toekomst
zo veel mogelijk voorkomen kan worden.
Voor het funderend onderwijs is het nog te vroeg om conclusies te trekken over te
leren lessen. Allereerst is een uitgebreider inzicht nodig in de vraag welke interventies
scholen uitvoeren om welbevinden en/of de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren
en tot welke resultaten die interventies leiden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage
zal daarvan een beeld gegeven kunnen worden. Voor een aanpak op de langere termijn
is het Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid afgesloten. Op schoolniveau worden
ook lessen getrokken wat voor hun schoolse populatie goed werkt.
Daarnaast geldt dat de corona-maatregelen onvermijdelijk impact hebben gehad op het
mentaal welzijn van studenten. Instellingen hebben zich op zeer korte termijn ingespannen
om in contact te blijven met studenten en hen te ondersteunen. In het rapport van
de monitor mentale gezondheid en middelengebruik onder studenten in het ho87 komt met name naar voren dat sociale binding en veerkracht erg belangrijk zijn voor
een positief mentaal welzijn.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie vragen MPVO wat redenen zijn voor medezeggenschapsraden
om nog niet in te stemmen.
Rond de start van het schooljaar 2021/2022 is aan schoolleiders gevraagd of de MR
al heeft ingestemd. Dit is in het merendeel van de gevallen al gebeurd. Het merendeel
van de overige schoolleiders heeft ook aangegeven te verwachten dat instemming nog
voor het einde van 2021 plaatsvindt.
In het verdiepende implementatieonderzoek wordt verdere navraag gedaan naar de rol
van de MR bij de interventiekeuze. U wordt daarover middels de tweede voortgangsrapportage
geïnformeerd.
Voorts vragen zij welke middelen MPVO heeft indien medezeggenschapsraden en schoolleiders
verschillen van inzicht over de schoolplannen en er niet uitkomen.
Het merendeel van de scholen heeft aangegeven dat de MR heeft ingestemd met het schoolprogramma.
Scholen waarbij dit nog niet is gebeurd, geven aan dat dit meestal naar verwachting
voor het einde van 2021 zal plaatsvinden. Wanneer dit uiteindelijk toch niet het geval
zou zijn kunnen wij individuele scholen niet sanctioneren door bijvoorbeeld middelen
terug te vorderen. De middelen zijn namelijk als aanvullende bekostiging verstrekt.
De leden van de ChristenUnie MPVO vragen hoe de rol van de medezeggenschapsraad wordt
gewaarborgd.
Er is duidelijk aan het veld gecommuniceerd dat het de bedoeling is dat medezeggenschapsraden
instemmen met de implementatie van het NP Onderwijs. Wij verwachten van medezeggenschapsraden
dat zij die rol ook op zich nemen en het gesprek aan gaan met hun bestuur. Om medezeggenschapsraden
te ondersteunen is er een handreiking88 gemaakt die medezeggenschapsraden helpt bij het proactief aan de slag gaan met de
middelen uit het NP Onderwijs. Over het gevolgde proces rondom instemming van de medezeggenschap
verantwoorden schoolbesturen zich in hun jaarverslag.
De voornoemde leden vragen of MPVO in een volgende voortgangsrapportage ook kan meenemen
welke bedragen door scholen worden uitgegeven aan commerciële bureaus en hoeveel verschillende
commerciële bureaus worden ingezet.
In de voortgangsrapportage die dit voorjaar uitkomt kunnen we meer zeggen over inzet
van externe partijen door scholen op dit moment. Scholen geven een inschatting van
het percentage van de NP Onderwijsmiddelen dat zij aan externen denken uit te geven.
Voor meer exacte cijfers zullen de jaarrekeningen over 2021 en 2022 moeten worden
afgewacht.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of MPVO verwacht dat de winsten die commerciële
bureaus nu maken met middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs ook invloed
zullen hebben op het schaduwonderwijs op de langere termijn.
Dit is niet met zekerheid te zeggen. De extra middelen van het Nationaal Programma
Onderwijs zijn eenmalig. De vraag die dit veroorzaakt op de markt is eindig. Ook blijft
dit kabinet investeren in de bestrijding van het lerarentekort, wat mogelijk de vraag
aan de markt zou kunnen verkleinen. Dat zou ertoe moeten leiden dat een mogelijke
groei van deze markt tijdelijk is.
Deze leden vragen vervolgens of MPVO denkt dat de winsten van deze bureaus leiden
tot een grotere kansenongelijkheid, bijvoorbeeld doordat zij winsten steken in marketing,
terwijl het aanbod niet langer publiek toegankelijk gaat zijn. Andere mechanismen
die hierbij kunnen spelen is dat scholen de diensten van deze bureaus gaan waarderen
of dat ouders en leerlingen wennen aan deze diensten en ze willen continueren.
Ik vind het belangrijk dat we een verdere vergroting van de kansenongelijkheid en
de verstrengeling tussen publiek en privaat in het onderwijs zoveel mogelijk voorkomen.
Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin ik inga op
mijn visie omtrent de inzet van private partijen.89 Ik informeer uw Kamer later ook over de wijze waarop ik uitvoering wil geven aan
moties die oproepen om het gebruik van betaald aanvullend aanbod te ontmoedigen in
het onderwijs.
De leden van de ChristenUnie vragen of MPVO er in de planning van de uitvoering van
het NP Onderwijs rekening wordt gehouden met onvoorspelbare epidemiologische ontwikkelingen.
Ja, onder andere op basis van de aanhoudende pandemie heb ik besloten om de bestedingstermijn,
monitoring en ondersteuning van het NP Onderwijs met twee jaar te verlengen. Voor
verdere onderbouwing van dit besluit verwijs ik u door naar de Kamerbrief, die op
25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd. Daarnaast worden in de tweede voortgangsrapportage,
die in april wordt gepubliceerd, ook de resultaten van het verdiepend implementatieonderzoek
gepresenteerd. Dit onderzoek geeft een actueel beeld van de uitvoering, waarin de
effecten van de huidige epidemiologische ontwikkelingen op de uitvoering duidelijk
zullen worden.
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie MPVO en MOCW of zij in het NP
Onderwijs ruimte zien om bepaalde aanbevelingen over te nemen en of de Ministers daarop
kunnen reflecteren.
Het mentaal welzijn van veel kinderen en jongeren is door de coronacrisis sterk geraakt.
Scholen en gemeenten werken nu aan interventies om daar verbetering in te brengen.
De menukaart, voor po en vo, geeft informatie over wat werkt. Voor het mbo en ho is
er een lijst met acties opgenomen in het bestuursakkoord. Interventies die in het
NP Onderwijs worden voorgesteld zijn, zoals ook in de monitor, in te delen in: preventie,
de aandacht voor het versterken van de sociale binding met medestudenten en de onderwijsinstelling,
extra begeleiding als studenten problemen ervaren of vertraging oplopen, en het werken
aan goede informatievoorziening. Uit de eerste inventarisatie van de plannen van de
instellingen blijkt dat dit ook de acties zijn waarop de instellingen in belangrijke
mate inzetten.
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie vragen of MPVO een overzicht heeft van hoeveel geld inmiddels
naar commerciële bureaus is gevloeid.
In de voortgangsrapportage die dit voorjaar uitkomt kunnen we meer zeggen over inzet
van externe partijen door scholen op dit moment. Scholen geven een inschatting van
het percentage van de NP Onderwijsmiddelen dat zij aan externen denken uit te geven.
Voor meer cijfers over de besteding van NP Onderwijsmiddelen zullen de jaarrekeningen
over 2021 en 2022 moeten worden afgewacht.
Daarnaast is in december het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop»90 verschenen. Op 24 februari heb ik de beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd, waarin
ik inga op mijn visie omtrent de inzet van private partijen.91
De leden van de Volt-fractie vragen of MPVO hoe de prijzen van commerciële bureaus
zich verhouden tot de situatie waarin dit geld gebruikt wordt om het onderwijs te
versterken.
Ik heb geen zicht op de tarieven van diverse commerciële bureaus en de bedragen die
scholen reserveren voor het uitbesteden van bepaalde diensten. Daarbij komt dat hier
een spanning optreedt tussen belangen van de kortere en de langere termijn: om de
schade bij leerlingen te beperken als gevolg van de coronacrisis is het van belang
dat er zo snel mogelijk gehandeld wordt. Mijn voorgangers hebben geïnvesteerd in bijvoorbeeld
de aanpak van het lerarentekort. De effecten hiervan hebben enkele jaren nodig om
zich uit te betalen. Dit kabinet heeft in het coalitieakkoord afspraken gemaakt om
naast het NP Onderwijs ook structureel fors in de versterking van het onderwijs te
investeren, onder andere door het opstellen van een masterplan voor de onderwijskwaliteit
en de basisvaardigheden, het versterken van scholen met veel leerachterstanden en
investeringen in leraren, schoolleiders, opleidingen en arbeidsvoorwaarden.
De leden van de Volt-fractie vragen MPVO vervolgens in hoeverre NPO-middelen worden
toegespitst op leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond, zonder daarbij
de ouders te betrekken. De leden vragen ook of de Minister een kans ziet om een deel
van de NP Onderwijsgelden toe te spitsen op ouders.
In de verdeling van de NP Onderwijsmiddelen is rekening gehouden met risico op achterstanden.
Uit de eerste voortgangsrapportage bleek dat niet alleen leerlingen met een lage sociaal
economische status, maar ook leerlingen met een midden sociaal economische status
meer achterstanden hebben. De migratie-achtergrond van ouders kan hierbij een rol
spelen, maar is geen factor op zich. In de menukaart zijn ook interventies voor het
vergroten van de ouderbetrokkenheid opgenomen, bijvoorbeeld door ouders beter te betrekken
bij het leerproces van hun kinderen of door interventies gericht op de vaardigheden
van ouders.
De leden van de Volt-fractie vragen of MPVO bekend is met het LeerKansenProfiel dat
de gemeente Den Haag gebruikt om kansengelijkheid te verkleinen en of het LKP als
voorbeeld zou kunnen dienen voor besteding van een deel van de NPO-gelden.
Ik heb hier kennis van genomen. Het LeerKansenProfiel is door de gemeente Den Haag
in een beleidsnota ingesteld als één van drie profielen voor de brede school in deze
gemeente. In het kader van de regeling Onderwijstijdverlenging basisonderwijs (die
eindigde in 2013) is destijds informatie verspreid over deze aanpak. In veel gemeenten
en op veel scholen wordt geïnvesteerd in ouderbetrokkenheid. Goede voorbeelden worden
onder andere via de Gelijke Kansen Alliantie en het ondersteuningstraject voor gemeentelijk
onderwijsachterstandenbeleid gedeeld. Scholen met het LeerKansenProfiel bieden extra
onderwijs aan, voor de brede ontwikkeling van kinderen. Dit is vaak aanvullend op
het reguliere onderwijs. Het NP Onderwijs is gericht op vertragingen door corona.
De aanpak van het LeerKansenProfiel sluit daarom niet één op één aan op deze doelstelling,
maar het vergroten van ouderbetrokkenheid of het verrijken van de leeromgeving kan
zeker onderdeel zijn van de aanpak van scholen. Ik verwijs u voor uitgebreidere toelichting
naar de menukaart van het NP Onderwijs.
De leden van de fractie Volt vragen wat MPVO eraan doet om de instellingen gerust
te stellen in hun onzekerheid omtrent de incidentele aard van de middelen die zij
ter beschikking gesteld krijgen vanuit het NP Onderwijs. Daarbij vragen de voorgenoemde
leden ook hoe de tijdelijkheid van het NP Onderwijs zich verhoudt tot de structurele
vraag naar personeel in het onderwijs.
Zoals eerder is aangegeven, is het NP Onderwijs bedoeld om de acute leer- en studievertragingen
van leerlingen en studenten in te lopen, die door het coronavirus zijn veroorzaakt,
zowel cognitief als sociaal-emotioneel, en de corona-gerelateerde toename van de kansenongelijkheid
aan te pakken. Daarom is er ook gekozen voor een tijdelijk programma. De wijze waarop
het programma is ingericht, bijvoorbeeld door te werken met evidence-based interventies,
zal zorgen voor langdurige effecten in het onderwijs. Maar het NP Onderwijs is niet
de oplossing voor structurelere uitdagingen in het onderwijs, zoals het personeelstekort,
en heeft dit ook nooit als doel gehad.
De leden van fractie Volt vragen of MPVO een toelichting kan geven op hoe het uitbreiden
van de (tijdelijke) aanstellingen van zitten personeel en het toepassen van zogenoemde
dakpanconstructies voor nieuwkomers het lerarentekort helpen oplossen.
Het uitbreiden van het aantal uren van zittend personeel kan een belangrijke bijdrage
leveren aan de aanpak van de tekorten. Immers, de vraag naar personeel kan zowel worden
ingevuld door het aantrekken van nieuw personeel als door het uitbreiden van het aantal
uren dat het huidige personeel werkt. Zoals ook in het coalitieakkoord staat, wil
dit kabinet urenuitbreiding stimuleren. Ook het aantrekken van personeel vooruitlopend
op de pensionering van zittend personeel kan een bijdrage leveren aan de aanpak van
tekorten. Op deze manier ontstaat ruimte om startend personeel goed te begeleiden.
Bovendien weten we uit onderzoek dat een deel van de oudere leraren bereid zijn langer
door te werken om hun expertise over te dragen aan startende leraren en een meer coachende
rol krijgen. Zoals in de brief over leraren van december aan de Kamer staat, groeit
het aantal starters met een vast contract of uitzicht daarop. Gezien de krappe arbeidsmarkt
is de verwachting dat deze trend doorzet. Ook dit kan een bijdrage leveren aan de
aantrekkelijkheid om in het onderwijs te gaan werken.
De leden van de Volt-fractie vragen MPVO of hij het met hen eens is dat het voorzien
in structurele oplossingen voor een dermate groot probleem, als het lerarentekort,
bij de overheid zou moeten liggen.
De aanpak van de personeelstekorten vraagt een gezamenlijke inspanning van alle betrokkenen
in het onderwijs, inclusief de overheid. De overheid kan dit echter niet alleen, immers
niet de overheid maar schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van
personeel. Tegelijkertijd overstijgt de problematiek het niveau van de individuele
besturen. Ook zij kunnen het niet alleen oplossen. Als het bijvoorbeeld gaat om het
werven en opleiden van personeel of breder, knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt
aanpakken, dan biedt het regionale niveau daarvoor een betere basis. De overheid kan
daarbij zorgdragen voor goede randvoorwaarden. Bijvoorbeeld door middel van subsidieregelingen
voor zij-instromers en onderwijsassistenten die leraar willen worden, maar ook door
te zorgen dat kennis over de aanpak van de tekorten wordt gedeeld.
De leden van de fractie Volt vragen MPVO of er verschillende scenario’s zijn uitgewerkt
voor het onvoorspelbare verloop van de coronacrisis, hoe deze scenario’s zich verhouden
tot het NP Onderwijs en de looptijd van het programma en of het programma ook mogelijk
verlengd zou kunnen worden als de gevolgen van de coronacrisis langer voortduren dan
verwacht.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief, die op 25 februari jl.
naar uw Kamer is gestuurd.
De leden van de Volt fractie vragen in hoeverre de instrumenten uit het Nationaal
Programma Onderwijs worden toegespitst op het aanpakken van verschillen in vertragingen
tussen vmbo-leerlingen en vwo-leerlingen.
Het Nationaal Programma Onderwijs is zo ingericht dat op school de middelen ingezet
worden waar ze nodig zijn, op basis van een analyse van de specifieke vertragingen
en behoeften van de leerlingen. De menukaart bevat effectieve interventies om cognitieve
vertragingen aan te pakken en om in te zetten op sociaal-emotionele ontwikkeling van
leerlingen, executieve vaardigheden en welbevinden. De menukaart is toepasbaar in
alle schoolsoorten. Het Nationaal Programma Onderwijs bevat geen specifieke maatregelen
om verschillen tussen schoolsoorten aan te pakken. Bij de doorontwikkeling van de
menukaart is er wel extra aandacht voor het ontwikkelen van interventies die meer
geschikt zijn voor het beroepsgericht vmbo, het praktijkonderwijs en het gespecialiseerd
onderwijs.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de spanning tussen het karakter van
het Nationaal Programma als hersteloperatie en het gegeven dat het onderwijs aanhoudend
geconfronteerd wordt met extra beperkingen die het verzorgen van onderwijs intensiever
maken dan voor de coronatijd.
Zij vragen MPVO of hij zo snel mogelijk een realistisch perspectief kan schetsen,
zodat het personeel in de beleving niet met de last van een onmogelijke opdracht opgezadeld
wordt.
Ik herken de spanning die uw fractie schetst, tussen enerzijds het tijdelijke karakter
van het NP Onderwijs en anderzijds de beperkingen vanwege de coronamaatregelen van
afgelopen jaar. De verlenging van de bestedingstermijn van het programma, die in de
brief van 25 februari jl. is aangekondigd, moet er aan bijdragen dat de scholen die
dat nodig hebben meer tijd kunnen besteden aan de uitvoering van de maatregelen uit
het NP Onderwijs. Anderzijds is er in het coalitieakkoord ook veel aandacht voor structurele
investeringen in het onderwijs, die gedeeltelijk samenhangen met elementen uit het
NP Onderwijs, zoals het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het vergroten
van kansengelijkheid. Een soepele overgang in de maatregelen uit het NP Onderwijs
en het coalitieakkoord vind ik heel belangrijk. Hierdoor wil ik continuïteit voor
scholen mogelijk maken. Wat hieraan bijvoorbeeld bij zal dragen is dat voor het masterplan
basisvaardigheden ook gebruik zal worden gemaakt van bewezen effectieve interventies.
Over de meer specifieke invulling van de maatregelen uit het coalitieakkoord informeer
ik uw Kamer dit voorjaar.
De leden van de SGP constateren dat een deel van de scholen niet heeft voldaan aan
de procedures en uitgangspunten die de Minister heeft aangegeven, bijvoorbeeld als
het gaat om betrokkenheid van het onderwijsteam en instemming van de medezeggenschapsraad.
Zij vragen hoe MPVO hiermee omgaat en in hoeverre dit consequenties heeft. Zij wijzen
erop dat het voor iedereen van belang is om zekerheid te hebben over de randvoorwaarden.
Ik herken het beeld niet dat onderwijsteams niet betrokken worden bij de besluitvorming.
Uit het eerste deelonderzoek implementatiemonitor NP Onderwijs blijkt dat leraren
op verschillende manieren betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de NP
Onderwijsmiddelen. Allereerst is de kennis en expertise van leraren op veel scholen
gebruikt om in kaart te brengen hoe leerlingen ervoor staan (de schoolscan). Vervolgens
is het merendeel van de onderwijsteams betrokken geweest bij het opstellen van het
schoolprogramma. In het po geldt dit voor 88% van de scholen, in het vo voor 69% en
in het (v)so voor circa drie kwart van de scholen.
Ook het beeld dat er geen instemming is op scholen van de MR herken ik niet. Op de
meeste scholen heeft ook de medezeggenschapsraad al ingestemd met de plannen. In het
po heeft 83% van de MR’en al ingestemd, in het vo circa drie kwart. In het (v)so ligt
dit percentage lager (67%). Waar dat nog niet gebeurd is zal dit alsnog gebeuren,
zoals de bedoeling is van het NP Onderwijs. Dit is een belangrijk punt, waarover we
schoolbesturen ook vragen verantwoording af te leggen. Via het Verdiepend implementatieonderzoek,
dat in januari 2022 wordt gestart, zullen wij daarnaast blijven monitoren op welke
wijze onderwijsteams en medezeggenschapsraden betrokken worden bij de uitvoering van
het NP Onderwijs. In de tweede voortgangsrapportage NP Onderwijs zullen wij de uitkomsten
van dit onderzoek met de Kamer delen.
Het is niet mogelijk om te sanctioneren door bijvoorbeeld terug te vorderen omdat
de middelen als aanvullende bekostiging zijn verstrekt op het moment dat er geen instemming
is van de medezeggenschapsraad of als onderwijsteams niet zijn betrokken. Om scholen
te ondersteunen bij het proces is een handreiking ontwikkeld.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre en op welke manier MPVO in het vervolg
meer zicht wil bieden op de effectiviteit van de gekozen interventies in de reguliere
onderwijscontext.
De huidige menukaart is voor groot deel een vertaling van de Engelse «Teaching and
Learning Toolkit, die is ontwikkeld door de Education Endowment Foundation (EEF) uit
Engeland. Die Toolkit geeft een overzicht van wat de afgelopen jaren uit internationaal
onderzoek bekend is over effectief leren en onderwijzen van 5- tot 16-jarigen.
Meer inzicht in de effectiviteit van de interventies in de Nederlandse praktijk wordt
de komende periode opgebouwd. Om te beginnen via de verdiepende case studies waarin
in meer detail onderzocht wordt hoe de interventie op school is ingezet en hoe de
uitvoering in de praktijk uitpakt. Daarnaast wordt binnen het programma Effectmeting
Kansrijke Interventies via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) de effectiviteit
op de leerprestaties en op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen van een
aantal te selecteren interventies van de menukaart nader onderzocht.92
Ook in het coalitieakkoord is aangegeven dat we voor de verbetering van de basisvaardigheden
gebruik willen maken van effectief bewezen lesmethodes. De lessen van het NP Onderwijs
zijn daarin belangrijk.
De leden van de SGP-fractie vragen MPVO op welke wijze scholen worden ondersteund
inzake de arbeidsrechtelijke consequenties van hun keuzes en of aanpassing van de
regelgeving is overwogen om scholen beter te faciliteren in het voorkomen van risico’s.
Voor ondersteuning inzake arbeidsrechtelijke vraagstukken kunnen scholen terecht bij
verschillende organisaties. Zo biedt het Participatiefonds ondersteuning voor vragen
over werkloosheidskosten en -risico’s en kunnen scholen onder meer bij de PO-raad
terecht voor juridische ondersteuning. Ook is bij de introductie van het NP Onderwijs
aandacht aan dit onderwerp besteed en wordt voorlichting gegeven die regelmatig wordt
geactualiseerd, via de website van het NP Onderwijs.
Aanpassing van de regelgeving is niet overwogen. Scholen zijn primair zelf verantwoordelijk
voor hun personeelsbeleid en de werving en selectie van nieuw personeel. Zij zijn
aan zet om goed gekwalificeerd personeel aan te stellen voor de werkzaamheden die
voortvloeien uit het NP Onderwijs. Dat kan zowel om (vak)leraren gaan als ondersteunend
personeel. Het NP Onderwijs biedt scholen ook de mogelijkheid om invulling te geven
aan een strategische personeelsplanning die zich uitstrekt tot na het NP Onderwijs,
bijvoorbeeld een verwachte vacature naar voren te halen of door ervaring op te doen
met het inzetten van ander personeel, zoals (vak)krachten en ondersteunend personeel.
Dit is gewenst om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen rond personeelstekorten
die we in vrijwel alle sectoren van de economie zien ontstaan. Omdat ik begrip heb
voor de uitdagingen die het NP Onderwijs met zich meebrengt, mogen scholen financiële
middelen uit het NP Onderwijs in hun reserves opnemen voor eventuele onverhoopte werkloosheidskosten
die veroorzaakt kunnen worden door afloop van het NP Onderwijs.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe MPVO gaat bevorderen dat de rol van ouders
duidelijker in beeld komt.
Betrokkenheid van ouders is erg belangrijk voor het welzijn van het kind en het herstellen
van de corona-gerelateerde vertragingen. Daarom hebben effectieve interventies die
gericht zijn op de rol die ouders kunnen vervullen ook een volwaardige plaats op de
menukaart. Ik deel niet met de leden dat de rol van ouders eigenlijk niet aan bod
komt onder faciliteiten en randvoorwaarden. Aan ouderbetrokkenheid is een volledige
pagina gewijd, waarop de informatie uit de Britse «Teaching and Learning Toolkit»
te vinden is, met in aanvulling daarop verwijzingen naar praktijkkaarten over effectieve
Nederlandse programma’s voor het betrekken van ouders. Ook zijn er praktijkvoorbeelden
toegevoegd. Daarnaast biedt het Nederlands Regieorgaan Onderwijsonderzoek in het verlengde
van de menukaart aanvullende kennis over het aanpakken van leervertragingen op onderwijskennis.nl.
Daar is ook meer informatie te vinden over ouderbetrokkenheid. Uit het eerste deelonderzoek
van de implementatiemonitor93 blijkt dat meer dan de helft van de scholen gesprekken met ouders/verzorgers heeft
gebruikt als bron voor de schoolscan. Ook zijn vaak enquêtes onder ouders gebruikt
als bron. In het tweede deelonderzoek komt meer informatie beschikbaar over de betrokkenheid
van ouders bij de interventies.
De voornoemde leden vragen op welke wijze MPVO gaat bevorderen dat het belang van
de positie van ouders bij de uitvoering duidelijker in beeld komt. Daarbij vragen
zij hoe ouderorganisaties worden ondersteund en ingeschakeld om het NP Onderwijs tot
een succes te maken.
In samenwerking met ouderorganisaties is specifieke informatie voor ouders ontwikkeld
over het Nationaal Programma, onder meer over hoe ouders het gesprek op school kunnen
voeren over hoe het met hun kind gaat en wat hij of zij nodig heeft. Ouders kunnen
bij Ouders & Onderwijs en de Stichting Voor Werkende Ouders terecht met vragen. Scholen
kunnen ook NP Onderwijsmiddelen inzetten om ouders effectief te betrekken bij het
terugdringen van achterstanden, Daarvoor is een interventie opgenomen in de menukaart.
Daarbij zijn meerdere praktijkkaarten te vinden van EducationLab, die praktische handvatten
bieden over hoe scholen met specifieke aanpakken kunnen werken. Verder is er binnen
de ondersteuningsstructuur van het programma veel kennisuitwisseling over de ontwikkeling
van leesvaardigheid op school en thuis. Een van de praktijkkaarten van EducationLab
betreft de rol van ouders bij de leesontwikkeling van leerlingen, en hoe scholen en
leraren ouders hierbij kunnen betrekken.
De leden van de SGP-fractie vragen welke inzet MOCW wil plegen om de fysieke gezondheid,
die met de mentale gezondheid van studenten samenhangt, meer aandacht te geven en
te stimuleren.
Er lopen op het vlak van fysieke gezondheid al enkele programma's, zoals de Gezonde
School-aanpak in het mbo. Binnen de Gezonde School-aanpak werken mbo-scholen bijvoorbeeld
aan voeding, bewegen en sport, en slaap. Op deze thema’s kunnen mbo en ho instellingen
ook vanuit het Nationaal Programma Onderwijs middelen inzetten. Fysieke en mentale
gezondheid hangen sterk samen: fysieke gezondheid heeft een positieve invloed op de
mentale gezondheid. Dit wordt dus ook niet los van elkaar gezien. In het hoger onderwijs
wordt gewerkt aan een integrale aanpak mentaal welbevinden die gericht is op preventie.
Samenwerking op het gebied van het welzijn van studenten, waaronder zowel fysieke
als mentale gezondheid vallen, zal ik de komende tijd samen met de Staatssecretaris
van VWS verkennen.
De leden van de SGP vragen of MOCW bekend is met het Kennisplein van Opleiding naar
werk en welke rol dit initiatief kan vervullen in de structuur van het NP Onderwijs
voor mbo en ho. Daarbij vragen zij ook hoe dergelijke initiatieven worden benut om
structurele verbeteringen te realiseren.
Ik ben zeker bekend met dit initiatief en ik ben bezig dit initiatief te betrekken
bij de bredere ondersteuning die de Werkgroep Aanpak Jeugdwerkloosheid biedt aan scholen
en gemeenten in de regio. In deze werkgroep zijn naast OCW en SZW ook maatschappelijke
partners waaronder de MBO Raad, SBB, Ingrado, Divosa en de Programmaraad vertegenwoordigd.
Ik verwacht dat de activiteiten van deze werkgroep, gericht op het opbouwen en delen
van kennis en het versterken van samenwerking in de regio, voor blijvende verbeteringen
in het begeleiden van onderwijs naar werk zullen zorgen.
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie vragen MPVO wat het kabinet gaat doen met de informatie
dat reeds kwetsbare kinderen de meeste vertragingen hebben als gevolg van de coronacrisis.
Het Nationaal Programma Onderwijs is zo vormgegeven dat scholen en gemeenten hier
op kunnen inspringen. Op plekken waar meer van deze leerlingen zijn, is meer geld
beschikbaar. Ook is het zo dat veel scholen en gemeenten zullen voortbouwen op bestaande
structuren en interventies voor deze leerlingen, zoals bijvoorbeeld het onderwijsachterstandenbeleid,
jeugdhulp op school of voorleeshulp thuis.
De leden van de DENK-fractie vragen MPVO of er ook centraal en structureel onderwijsbeleid
wordt gevoerd om dit breed verspreide probleem bij de wortel aan te pakken.
Sinds jaar en dag wordt met voor-en vroegschoolse educatie en onderwijsachterstandenbeleid
voor het primair onderwijs ingezet op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden
bij deze leerlingen, in het vo gebeurt dit via het leerplusarrangement. Dit kabinet
heeft in het coalitieakkoord afgesproken om extra te investeren in vve, in scholen
waar veel leerachterstanden zijn en in een rijke schooldag. Deze maatregelen zijn
bedoeld om de kansen van deze kinderen te vergroten.
Voornoemde leden vragen vervolgens MPVO hoe het kabinet er in de toekomst voor zorgen
dat niet steeds de meest kwetsbare groepen leerlingen het hardst achteruitgaan bij
crisis. Vermoedelijk is het onvermijdelijk dat er kwetsbare groepen zullen blijven bestaan
en dat zij ook het meest geraakt worden. Om de impact te verkleinen en de veerkracht
van deze groepen zoveel mogelijk te versterken, is de kwaliteit van het onderwijs
van zeer groot belang, juist voor kinderen uit kwetsbare gezinnen. Met eerder genoemde
investeringen wil dit kabinet daaraan werken. Daarnaast wil het kabinet ook werken
aan de onderwijskwaliteit in den brede, zo wordt er onder andere een masterplan basisvaardigheden
ontwikkeld.
De eerdergenoemde leden vragen MPVO of de inzet van digitale hulpmiddelen en van andere
interventies wordt gemonitord op kansengelijkheid.
Uit empirisch onderzoek dat in 2020 is gedaan komt naar voren dat de inzet van digitale
leermiddelen een bescheiden positief effect heeft op leerprestaties. Dat geldt voor
zowel hogere SES-groepen als lagere SES-groepen en voor zowel laagpresteerders als
voor hoogpresteerders.94 De inzet van deze specifieke interventie zal naar verwachting dus geen negatief effect
te hebben op de kansengelijkheid.
In het algemeen wordt in het kader van het NP Onderwijs de ontwikkeling van de leerprestaties
van leerlingen uit groepen met verschillende kenmerken gemonitord. Daarbij wordt bijvoorbeeld
gekeken naar de achterstandsscore van scholen, het opleidingsniveau van de ouders
en naar ouders met een migratieachtergrond. Daarmee kan in algemene zin een indruk
worden verkregen van de ontwikkeling van kansengelijkheid. Het detecteren van een
direct (causaal) verband tussen de ontwikkeling van kansengelijkheid en de inzet van
een specifieke interventie zal echter lastig zijn, onder andere omdat scholen vaak
kiezen voor een veelheid aan interventies tegelijkertijd.
Verder merken we op dat scholen kunnen kiezen voor een gerichte inzet van de NP Onderwijsmiddelen,
waarbij bijvoorbeeld ook de aanschaf van digitale hulpmiddelen van leerlingen voor
het inlopen van achterstanden onder kan vallen. Scholen kunnen de beste inschatting
maken van wat nodig is voor hun leerlingpopulatie.
De leden van de DENK-fractie vragen MPVO hoe rekening is gehouden bij het verdelen
van het herstelbedrag met het gegeven dat scholen met reeds een hoge achterstandsscore
in 2020/2021 grotere achterstanden hebben opgelopen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar de brief die op 25 februari jl.
naar uw Kamer is gestuurd.
De leden van de DENK-fractie wijzen MPVO er op dat scholen met een hoge achterstandsscore
grotere achterstanden hebben opgelopen en vragen of er centraal en structureel onderwijsbeleid
wordt gevoerd om dit bij de wortel aan te pakken. Zij vragen ook hoe MPVO ervoor gaat
zorgen dat in de toekomst niet steeds de meest kwetsbare scholen het hardst achteruitgaan
bij crises.
Hiervoor geldt wat ik reeds beschreef in mijn antwoord op dezelfde vragen ten aanzien
van kwetsbare leerlingen: dit kabinet investeert in het onderwijs aan de leerlingen
die dat het hardst nodig hebben en in het versterken van de scholen die de meeste
leervertragingen hebben. De investeringen in vve en onderwijsachterstanden zijn hiervoor
structureel beleid, waar dit kabinet nog extra in zal investeren. Het kabinet werkt
ook aan het versterken van de onderwijskwaliteit, onder meer door het werken met evidence-based
aanpakken in de school verder te stimuleren. Een hoge onderwijskwaliteit en een robuust
onderwijsstelsel is een cruciale factor om kansen voor kinderen te vergroten.
De leden van DENK vragen MPVO wat er gebeurt als het programma afloopt en de nieuwe
docenten en ander personeel niet langer uit het herstelbedrag gefinancierd kunnen
worden en of hier een vangnet voor bedacht is.
Het Nationaal Programma Onderwijs biedt ruimte om extra personeel aan te nemen. Als
er door de schaarste geen leraren te vinden zijn is het ook mogelijk ander personeel
in te zetten zoals gepensioneerde leraren, onderwijsassistenten of studenten van de
lerarenopleidingen.
De middelen die scholen ontvangen in het kader van het NP Onderwijs zijn bedoeld om
de door corona opgelopen vertragingen in te lopen en dus niet voor structurele extra
inzet van onderwijs(ondersteunend) personeel. Als de door corona opgelopen leervertragingen
zijn ingelopen is het extra personeel ook minder nodig. Scholen kunnen voor verwachte
werkloosheidskosten na afloop van het NP Onderwijs een bestemmingsreserve opnemen.
Voorts vragen zij MPVO welke zekerheden het kabinet personeel kan bieden dat uit het
herstelbedrag wordt gefinancierd.
Personeel dat is aangesteld met de middelen uit het NP Onderwijs en die hun baan verliezen
na afloop van het NP Onderwijs hebben recht op een transitievergoeding. Ook maken
zij (mogelijk) aanspraak op een sociale zekerheidsuitkering in het geval van werkloosheid.
De leden van DENK vragen MPVO welke duurzame oplossingen het kabinet heeft om het
structurele probleem van het lerarentekort aan te pakken.
Zoals in het coalitieakkoord staat, investeren wij in leraren en schoolleiders om
zo de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Door te investeren in (bij)scholing
en professionele ontwikkeling, in het verlagen van de werkdruk en in de verbetering
van de arbeidsvoorwaarden maken we het aantrekkelijk om te gaan en blijven werken
in het onderwijs. Dat zijn belangrijke stappen om het lerarentekort aan te pakken
en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Omdat besturen de tekorten niet alleen
kunnen oplossen en de onderwijsarbeidsmarkt regionaal functioneert, stimuleert het
kabinet schoolbesturen en lerarenopleidingen om de tekorten gezamenlijk, regionaal
aan te pakken. Over de verdere uitwerking en doelstelling van de aanpak van de tekorten
informeren wij de Kamer dit voorjaar.
De leden van de DENK-fractie vragen MPVO of het kabinet zich heeft beraad over een
scenario waarbij de coronacrisis nog enige jaren voortduurt waardoor de duurtijd van
het programma van drie jaar onvoldoende zal blijken om eventueel nieuwe achterstanden
weg te werken.
Het programma is aangekondigd in februari 2021 voor 2,5 jaar. Vervolgens zijn scholen
aan de slag gegaan om de schoolplannen voor de zomer van 2021 gereed te hebben. Vanaf
schooljaar 2021/2022 zijn alle scholen aan de slag gegaan met de uitvoering van het
programma. Zoals eerder is aangegeven is in de Kamerbrief, die op 25 februari jl.
naar uw Kamer is gestuurd, aangegeven dat de bestedingstermijn van het programma met
twee jaar wordt verlengd. Het totale programma duurt dan in het totaal 4,5 jaar en
loopt door tot 2024/2025. Dit besluit is mede genomen door de aanhoudende pandemie.
Daarnaast vragen de leden van de voorgenoemde fractie MPVO wat er gebeurt als scholen
door nieuwe omstandigheden of maatregelen erg beperkt worden in de uitvoering van
de interventies en de achterstanden weer lopen, of er dan een mogelijkheid is om de
duurtijd van het programma te verlengen, of er dan meer gelden vrijkomen en of er
alternatieve plannen zijn.
Zoals eerder is aangegeven, heb ik inmiddels besloten om de bestedingstermijn, monitoring
en ondersteuning van het programma met twee jaar te verlengen. Dit besluit heb ik
met uw Kamer gedeeld in de kamerbrief, die op 25 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Deze keuze heb ik mede gemaakt omdat scholen aangeven op dit moment niet of nauwelijks
toe te komen aan de uitvoering van het programma.
De voorgenoemde leden vragen MPVO of er ook duurzame plannen zijn om scholen weerbaarder
te maken tegen de gevolgen van de crisis en welke plannen dit dan zijn.
Ja, er wordt op dit moment met de sector en scholen gewerkt aan een gezamenlijk plan
voor het onderwijs. De breed gedeelde maatschappelijke, politieke en bestuurlijke
wens om een strategie voor de (middel)lange termijn te formuleren, tezamen met de
adempauze die de epidemie ons lijkt te geven, maakt dat het huidige corona-beleid
kan worden herijkt. Er wordt gewerkt aan een (middel)lange termijn strategie over
de sectoren heen, zoals beschreven in de brief van 8 februari 202295. Het Ministerie van OCW neemt daarnaast de regie bij het verder uitwerken van (middel)lange
termijn aanpak voor het onderwijs en het betrekken van de sector daarbij. Voorspelbaarheid
en duidelijkheid in de maatregelen zijn erg belangrijk, evenals aandacht voor de gevolgen
van de coronacrisis. Dit plan zal parallel aan de Lange termijn aanpak Covid-19 medio
maart 2022 met uw Kamer worden gedeeld.
Daarnaast voert het Ministerie van OCW komende periode verschillende gesprekken met
besturen schoolleiders, docenten, ouders, leerlingen, gemeenten en andere betrokken
over de duurzame opbrengsten van het NP Onderwijs en de lessen die hieruit op te maken
zijn. Deze gesprekken vormen input voor plannen voor de toekomst.
De leden van de DENK-fractie vragen MPVO in hoeverre de wensen en behoeften van de
leerlingen zijn meegenomen in de keuze voor interventies door scholen en of hier een
analyse van is gemaakt.
Met de schoolscan die scholen zo rond het voorjaar hebben uitgevoerd, is door scholen
in kaart gebracht wat leerlingen en de school nodig hebben om coronavertragingen in
te kunnen lopen. Scholen maken voor de schoolscan gebruik van diverse bronnen. Naast
toetsgegevens hebben zij in dit kader vaak ook leerlingen en hun ouders/verzorgers
geraadpleegd. Van alle po- en (v)so-scholen geeft bijna 70% aan gebruik te maken van
gesprekken met ouders/leerlingen voor de totstandkoming van de schoolscan, in het
vo loopt dit op tot circa driekwart. In het vo maakt een meerderheid van de scholen
ook gebruik van leerlingenquêtes. Deze uitkomsten bevestigen de indruk dat scholen
in de regel aldus goed weten wat de behoefte van hun leerlingen is en plannen maken
die daarbij passen. Dat blijkt ook uit een nadere analyse van de enquête die in september
is gehouden onder schoolleiders. Zij kiezen interventies die passen bij de gebieden
waar zij zich het meest zorgen over maken.
De leden van de DENK-fractie vragen MPVO of het kabinet kan uitleggen wat het op langere
termijn wil doen met de bevindingen uit dit programma en of deze bevindingen ook worden
gebruikt om te bezien waar beleid structureel vorm kan krijgen en hoe dit vorm krijgt.
In het coalitieakkoord is het gedachtegoed van het NP Onderwijs opgenomen. Zo wordt
er gesproken over een masterplan basisvaardigheden, waarbij de effectieve bewezen
lesmethodes van het NP Onderwijs worden gebruikt. Ook gaat we volgens het coalitieakkoord
door met handelen volgens de werkdrukmiddelensystematiek, de systematiek die ook gehanteerd
is in het NP Onderwijs, zodat investeringen zoveel mogelijk rechtstreeks naar de klas
gaan. Verder nemen we de ervaringen die we binnen het NP Onderwijs hebben opgedaan
met de subsidieregeling brede brugklassen en de arbeidsmarkttoelage mee in de ambities
van het Kabinet om brede en verlengde brugklassen te stimuleren en de arbeidsvoorwaarden
voor schoolleiders en leraren op scholen met veel leerachterstanden te verbeteren.
Een ander element van de langetermijnstrategie is de kenniscommunity die binnen het
programma wordt opgezet en na het programma wordt gecontinueerd.
Naast de plek die het NP Onderwijs in het coalitieakkoord heeft zal er binnen het
programma ook het gesprek worden aangegaan met het veld om op te halen wat goed werkte
binnen het programma en wat een volgende keer anders zou moeten. In deze gesprekken
wordt er ook aandacht besteedt aan lessen die we uit de afgelopen periode kunnen leren.
Inbreng van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga vragen MPVO hoe er goed op de kwaliteit van commerciële
bedrijven kan worden gelet, wanneer zij worden ingezet voor het NP Onderwijs.
De regie voor de inzet van commerciële partijen in het onderwijs ligt bij scholen.
Het is dan ook aan hen om te beoordelen of de geleverde diensten van voldoende kwaliteit
zijn. Scholen kunnen hierbij bijvoorbeeld kijken naar wat er bekend is over de effectiviteit
van de gebruikte methoden, van de wijze waarop de partij de resultaten bij leerlingen
inzichtelijk maakt, van de ervaring die de partij heeft, de aanwezigheid van keurmerken
en de kwalificaties van medewerkers. Deze en andere aspecten zijn voor scholen ook
uitgewerkt in de handreiking voor de inzet van derde partijen.
De leden van Groep Van Haga vragen MPVO en MOCW of er al zicht is op een plan van
aanpak voor hoe de ruim 8 miljard euro aan onderwijs wordt ingezet.
De nadere uitwerking van het programma en verdeling van de middelen door OCW heeft
u op 21 mei 2021 ontvangen.96 Daarnaast hebben scholen en instelling hun eigen plannen gemaakt. In het funderend
onderwijs hebben we scholen in september gevraagd om een aantal vragen over deze plannen
te beantwoorden. Over de resultaten van deze enquête is door Oberon gerapporteerd.
Het mbo en ho heeft een beperkt aantal grotere instellingen. Zij hebben hun plannen
opgestuurd aan het onderzoeksbureau Berenschot en deze zijn vervolgens door Berenschot
geanalyseerd. Enkele plannen zijn toentertijd niet tijdig ingeleverd, inmiddels zijn
alle plannen (met de vereiste instemming van de medezeggenschap) aan het bureau Berenschot
beschikbaar gesteld. Het geschetste bestedingsbeeld zal hierdoor evenwel niet wezenlijk
wijzigen. De resultaten van deze onderzoeken zijn vervolgens verwerkt in de eerste
voortgangsrapportage over het NP Onderwijs.
De voornoemde leden vragen MPVO ook of leerlingen en ouders wel voldoende worden betrokken
bij de inzet van het geld.
Scholen is gevraagd aandacht te besteden aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen.
In formele zin gebeurt dat in ieder geval in de medezeggenschapsraden. Hiertoe hebben
scholen ook een handreiking gekregen97. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek dat scholen op dat moment al in veruit
de meeste gevallen in gesprek waren met hun medezeggenschapsraad. Waar dat niet het
geval is, gaan we ervan uit dat scholen dat alsnog doen. We blijven die betrokkenheid
monitoren.
De Groep Van Haga vraagt of MPVO ook onderzoek heeft gedaan naar de bedragen die worden
opgepot in het kader van de NPO-gelden en hoe de Minister hiermee omgaat.
Elk jaar ontvangt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief over de financiële
positie van de onderwijsinstellingen, hierin wordt uitgebreid ingegaan op de stand
van de reserves bij schoolinstellingen. In het kader van het NP Onderwijs is aangegeven
dat scholen middelen in de reserves mogen opnemen wanneer er sprake is van middelen
die in het ene jaar zijn ontvangen en pas in het volgend jaar kunnen worden uitgegeven.
Daarbij geldt wel dat het de bedoeling is dat de middelen binnen de termijn van het
programma worden uitgegeven. Ook mogen scholen middelen in de reserves opnemen voor
eventuele werkloosheidskosten voor personeel dat is aangenomen met middelen uit het
NP Onderwijs. Deze kosten worden pas gemaakt na afloop van het programma. Het kan
dus zo zijn dat reserves zijn gestegen omdat schoolbesturen middelen hebben gekregen
in 2021 en deze pas in 2022 kunnen uitgeven. In de brief over de financiële posities
2021, die de Kamer in het najaar zal ontvangen, zullen we hier verder op in gaan.
Vanwege de aanhoudende hoge reserveposities in het funderend onderwijs van de afgelopen
jaren is er door het vorig kabinet een begin gemaakt met het voorbereiden van wetgeving
die het mogelijk moet maken om te handhaven op deze hogere reserves bij onderwijsinstellingen.98
De voornoemde leden vragen MPVO hoe scholen ervaringen uit kunnen wisselen zodat zij
van elkaar kunnen leren.
Scholen kunnen binnen de netwerken van de kenniscommunity ervaringen uitwisselen over
de wijze waarop zij de NP Onderwijsgelden inzetten bij het wegwerken van leervertragingen
en het verbeteren van het welbevinden en de sociaalemotionele ontwikkeling van de
leerlingen.
De voornoemde leden vragen ten slotte of MPVO de mening deelt dat een breed opgezette
landelijke enquête onder onderwijzend personeel dient te worden gehouden zodat uit
het veld zelf knel- en verbeterpunten kunnen worden aangedragen.
De waarnemingen vanuit het veld zijn belangrijk voor het programma. Om die reden heeft
in september een brede uitvraag plaatsgevonden onder schoolleiders. Daarnaast wordt
verdiepend implementatieonderzoek gedaan, waarbij ook personeel wordt gevraagd naar
hun ervaringen met het NP Onderwijs. Ook in de case studies zullen leraren en onderwijsondersteunend
personeel uitgebreid worden bevraagd. Naast deze onderzoeken worden onderzoeksrapporten
besproken in focusgroepen met leraren en worden gesprekstafels met leraren georganiseerd
om te spreken over het NP Onderwijs of bepaalde aspecten daarvan. Daarbij komen ook
de knelpunten en verbeterpunten aan bod. Onderwijzend personeel wordt dus al op verschillende
manieren betrokken bij de reflectie op het programma. Een brede uitvraag onder deze
groep heeft mijns inziens geen toegevoegde waarde en levert aanvullende bevragingslast
op. In overleg met de sectorraden wil ik wel bekijken of het zinvol is om de brede
uitvraag onder schoolleiders te herhalen rond de zomervakantie
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.