Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Staatsdeelnemingen (o.a. Kamerstuk 28165-338)
28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid
Nr. 356
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 december 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister
van Financiën en Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over verschillende brieven
inzake staatsdeelnemingen (Kamerstuk 28 165, nrs. 338, 353, en 354; Kamerstuk 29 232, nr. 50; Kamerstuk 31 789, nr. 102 en Kamerstuk 33 532, nr. 91).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 november 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 6 december 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2
2.
Algemeen
3
3.
ABN AMRO
8
4.
Volksbank
9
5.
KLM en Schiphol
12
6.
NS/Abellio
15
7.
Prorail
16
8.
Havenbedrijf Rotterdam
16
9.
TenneT
16
10.
Invest-NL
17
11.
UCN
18
12.
Kansspelaanbieders
18
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken omtrent Staatsdeelnemingen.
Zij hebben daarbij enkele vragen, gericht op TenneT, de Volksbank en Invest-NL.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse en belangstelling kennisgenomen van
de verschillende brieven en rapporten over staatsdeelnemingen die naar de Kamer zijn
gestuurd en hebben daar nog enkele vragen bij.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor wat betreft het
schriftelijk overleg aangaande staatsdeelnemingen. Naar aanleiding van het genoemde
punt brengen de leden van de PVV-fractie de volgende punten naar voren.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven en rapporten
over staatsdeelnemingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die voor het schriftelijk
overleg zijn geagendeerd. Graag stellen zij hierover enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven en
rapporten over staatsdeelnemingen.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van de verschillende brieven
en rapporten over staatsdeelnemingen.
De leden van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda
voor het schriftelijk overleg Staatsdeelnemingen, waaronder het Jaarverslag Staatsdeelnemingen
en de Vooruitblik Staatsdeelnemingen.
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven en rapporten
over staatsdeelnemingen.
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de verschillende brieven en
rapporten over staatsdeelnemingen.
2. Algemeen
De leden van de D66-fractie begrijpen uit de vooruitblik beheer staatsdeelnemingen
2021 dat het opstellen van een nieuwe nota deelnemingenbeleid als opvolging van de
beleidsdoorlichting deelnemingenbeleid aan een nieuw kabinet wordt gelaten. Deze leden
vragen om daarin een overkoepelende visie van het Nederlandse deelnemingenbeleid te
verwerken, met daarin drie punten verwerkt: een toelichting op wanneer een onderneming
in staatshanden moet zijn (en wanneer niet meer), welk maatschappelijk doel een staatsdeelneming
vervult (en waarom dat doel enkel bereikt kan worden door aandeelhouder te zijn) en
wat het beoogde en geplande afbouwpad is, als een onderneming niet permanent in staatshanden
hoeft te zijn.
De leden van de D66-fractie lezen in de vooruitblik dat het Ministerie van Financiën
in de afgelopen periode actief het gesprek is aangegaan met staatsdeelnemingen over
het (aangescherpte) maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)-beleid. De leden
van de D66-fractie begrijpen uit de antwoorden op vragen van de commissie over het
jaarverslag beheer staatsdeelnemingen dat alle staatsdeelnemingen zoveel mogelijk
dienen aan te sluiten bij de breed gedragen internationale richtlijnen ten aanzien
van MVO-beleid en steunen dit.
Uit het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2020 blijkt echter dat veel staatsdeelnemingen
nog altijd niet aan (alle) MVO-richtlijnen voldoen. De leden van de D66-fractie vragen
of de bewindslieden daarom tevreden zijn met de score zoals blijkt uit tabel 4.13
in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020. Welke acties worden ondernomen om ervoor
te zorgen dat staatsdeelnemingen minstens aan de internationale afspraken voor maatschappelijk
verantwoord ondernemen voldoen?
De leden van de D66-fractie denken daarnaast, in lijn met de inzichten die zijn gedeeld
tijdens het rondetafelgesprek over staatsdeelnemingen van 15 november 2021, dat staatsdeelnemingen
een rol als koploper in hun desbetreffende sector zouden kunnen vervullen. Hoe zorgt
de staat als aandeelhouder voor een koploperspositie van staatsdeelnemingen op het
gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De leden van de D66-fractie vragen of zij kunnen verwachten dat alle staatsdeelnemingen
volgend jaar minstens aan internationale MVO-standaarden voldoen. Kan de Minister
daarnaast aangeven hoe staatsdeelnemingen individueel en gezamenlijk bijdragen aan
beleid dat niet alleen voorkomt dat de wereld slechter wordt, maar bijdraagt aan verbetering
van de wereld voor mens en milieu?
De leden van de fractie van D66 lezen dat staatsdeelnemingen enkel investeren in het
buitenland als er een solide business case is, waarbij de risico’s zich beperken tot
het geïnvesteerde kapitaal. De leden van de D66-fractie vragen hoe hierbij rekening
wordt gehouden met het belang van de Nederlandse consument en belastingbetaler bij
internationale activiteiten van een staatsdeelneming.
De leden van de CDA-fractie vinden dat bij het houden van staatsdeelnemingen moet
worden teruggekeken naar de basis van het deelnemingenbeleid. Dat beleid zegt: de
rijksoverheid is aandeelhouder in bedrijven met een publiek belang waarvan de staat
heeft besloten dat het voor de borging van dit publieke belang gewenst is om risicodragend
te investeren. De staat draagt via de invulling van zijn zeggenschapsrechten bij aan
de borging van publieke belangen, stuurt op het behoud van de financiële waarde die
de staatsdeelnemingen vertegenwoordigen en levert een bijdrage aan goed ondernemingsbestuur.
Wet- en regelgeving zijn in de visie van deze leden de eerst aangewezen instrumenten
om publieke belangen te borgen. Staatsaandeelhouderschap is een vergaand middel waarvoor
er een duidelijke rationale dient te zijn. De marktordeningsstructuur en de vraag
of er sprake is van nationale strategische belangen zijn belangrijke overwegingen
voor het (behouden van) staatsaandeelhouderschap. Als deze leden kijken naar de huidige
lijst van staatsdeelnemingen, dan vragen zij zich af hoe vaak wordt getoetst of staatsdeelnemingen
nog voldoende aansluiten bij hetgeen hierboven geformuleerd is. Kan de Minister hierop
ingaan? Kan de Minister van elke staatsdeelneming aangeven wat het publiek belang
is en waarom dat door de staat geborgd dient te worden? Deze leden vragen de Minister
verder hoe de Minister dit publieke belang begrijpt. Vindt de Minister dat dit, zoals
bij bedrijven gerelateerd aan kansspelen, het beter kunnen reguleren, controleren
en veilig houden van een dienst is, of begrijpt de Minister dit publieke belang als
het veiligstellen van essentiële dienstverlening aan de burger, bijvoorbeeld energielevering
of waarborgen dat iedereen in Nederland een bankrekening krijgt om te voorkomen dat
mensen niet kunnen deelnemen aan de samenleving? Ook vragen deze leden hoe vaak de
portefeuille wordt herijkt.
De leden van de CDA-fractie vinden het verder belangrijk dat de Minister met de Kamer
in gesprek blijft over staatsdeelnemingen en MVO, omdat zij vinden dat hier nog stappen
te zetten zijn. Zo is het aantal vrouwen in de top van staatsdeelnemingen het afgelopen
jaar afgenomen. Zij zijn benieuwd hoe tevreden de Minister is over MVO binnen staatsdeelnemingen.
Deze leden zijn immers van mening dat staatsdeelnemingen nog net een stapje harder
dienen te lopen als het gaat om voorbeeldgedrag. Graag horen zij hierover de mening
van de Minister. Ook valt het deze leden op dat het gemiddeld uitkeringspercentage
dividend in 2020 54 procent was, waar dat in 2019 24 procent was. Hoe verklaart de
Minister deze stijging in een coronajaar, ook gezien de daling van het eigen vermogen
van staatsdeelnemingen van 38,6 miljard euro in 2019 naar 27,9 miljard euro in 2020
en de gehalveerde omzet en grote verliezen in 2020? Ten aanzien van de corona-NOW-steun
zijn deze leden verder ook benieuwd of de Minister kan toelichten in hoeverre de staatsdeelnemingen
de aangevraagde steun volledig nodig hebben gehad en als dit niet het geval was, of
zij (een deel van) de steun ook weer hebben teruggestort.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister een lijst heeft verstrekt van goedgekeurde
investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen. Vier van de dertien goedgekeurde investeringsvoorstelleen
betreffen buitenlandse investeringen door Nederlandse staatsdeelnemingen. Deze leden
hebben eerder hun zorgen geuit over buitenlandse investeringen door staatsdeelnemingen
welke er onder andere toe leiden dat Nederlandse bedrijven, waaronder staatsdeelnemingen,
concurreren op het Nederlandse spoor met Duitse staatsbedrijven. Zij zijn hierover
nog altijd niet enthousiast en vinden dat Nederlandse staatsdeelnemingen vooral dienen
te investeren in Nederland. Hoe groot is het risico dat Nederland loopt bij deze investeringen?
Hoe ontwikkelt de totale waarde van buitenlandse investeringen door Nederlandse staatsdeelnemingen
zich in de afgelopen tien jaar? Welke buitenlandse investeringen zijn het afgelopen
jaar gedaan door Nederlandse staatsdeelnemingen?
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel werknemers bij staatsdeelnemingen zijn ontslagen
tijdens de coronacrisis. Kan de Minister tevens per staatsdeelneming aangeven hoe
de grootte van het personeelsbestand zich de komende jaren naar verwachting zal ontwikkelen?
Indien dat niet mogelijk is vragen zij de Minister aan te geven bij welke staatsdeelnemingen
de Minister een inkrimping van het personeelsbestand voorziet en om welke reden.
Kan de Minister aan de leden van de SP-fractie aangeven hoe de salariëring van bestuurders
van staats- een beleidsdeelnemingen zich heeft ontwikkeld ten opzichte van salarissen
in de private sector en ten opzichte van de werknemers van deze staats- en beleidsdeelnemingen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister vindt dat alle staatsdeelnemingen
Paris-proof doelstellingen moeten hebben, welke ook vertaald worden in CO2-reductiedoestellingen in lijn met Parijs. En dienen staatsdeelnemingen daar waar
zij in relevante sectoren actief zijn daar wat de Minister betreft een voortrekkersrol
in te vullen? Deze leden vragen bovendien op welke manier de Minister vanuit deelnemingen
ondernemerschap op maatschappelijke waardencreatie stimuleert.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister wil specificeren hoe MVO-beleid
van staatsdeelnemingen wordt beoordeeld en afdwingbaar wordt gemaakt vanuit de staat.
Wat zijn de overwegingen om deze afdwingbaarheid wel/niet verder aan te scherpen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Minister oordeelt over
de vraag of MVO-doelstellingen van staatsdeelnemingen voldoende zijn en welk kader
hiervoor wordt gebruikt. Zij merken hierbij op dat de passage in de verkenningenbrief
waarin de Minister een en ander uiteenzet over staatsdeelnemingen en de energietransitie
wel erg summier is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om van staatsdeelnemingen,
met name in de energie- en transportsector, te vragen of zij een transitieplan op
weg naar net-zero (uiterlijk in 2050) kunnen opstellen, inclusief milestones op basis
waarvan de voortgang periodiek kan worden getoetst.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister vindt dat staatsdeelnemingen
als de Volksbank en ABN AMRO identieke of zelfs meer ambitieuze MVO-verplichtingen
zouden moeten hebben dan commerciële banken. Zij vragen bovendien waaruit blijkt dat
hier op dit moment sprake van is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de visie is van de Minister op de inzet
van het staatsdeelnemingeninstrument om economische veiligheid en strategische autonomie
te bevorderen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister te reflecteren op wat de Minister
de afgelopen ambtsperiode bereikt heeft in de portefeuille staatsdeelnemingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de beleidsdoorlichting uit
december 20201 volgens het kabinet voldoende aanleiding geeft voor een nieuwe nota deelnemingenbeleid
over de staat als aandeelhouder van bedrijven. Centraal in deze nota staat de toegevoegde
waarde van het aandeelhouderschap door de staat als instrument voor het borgen van
publieke belangen. Het kabinet gaf, destijds nog in missionaire staat, in de kabinetsreactie2 aan dit over te willen laten aan een nieuw kabinet.
Het kabinet is inmiddels bijna een jaar in demissionaire staat, er is nog geen nieuw
deelnemingenbeleid, maar er zijn wel twee nieuwe deelnemingen opgericht, waarvan in
ieder geval één een investering in fossiele infrastructuur betreft (Bonaire Brandstof
Terminals B.V.), die verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire voor de komende
30 tot 40 jaar in de weg zit.
De verergerde klimaat- en biodiversiteitscrises vormen urgente nieuwe omstandigheden
voor deelnemingen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat
het kabinet rekening moet houden met de eisen die de nieuwe urgente omstandigheden
stellen door te reflecteren op het deelnemingenbeleid, zeker nu duidelijk is wie er
in het volgende kabinet zitten. Het klimaat en de zesde uitstervingsgolf zijn ook
niet demissionair, dus die moeten wat deze leden betreft zo snel mogelijk een plek
krijgen in het deelnemingenbeleid. Deze leden zijn van mening dat het deelnemingenbeleid
moet worden afgestemd op de CO2-reductie die nodig is om onder de 1,5 graad temperatuurstijging te blijven en de
energietransitie. Hoe eerder dit gebeurt, hoe beter het in de visie van deze leden
is.
Het kabinet zou, als publiek aandeelhouder, een voortrekkersrol moet aannemen om te
zorgen dat Nederlandse deelnemingen klimaat- en biodiversiteitskoplopers worden. Dit
vereist ten eerste reflectie op het bestaansrecht van staatsdeelnemingen. Wat rechtvaardigt
volgens het kabinet het bestaan van private bedrijven? En wat rechtvaardigt het bestaan
van staatsdeelnemingen?
Waar private beursgenoteerde bedrijven verantwoording afleggen aan hun aandeelhouders
over winst moeten staatsbedrijven verantwoording afleggen aan de staat over waardecreatie.
Erkent de Minister dat als staatsdeelnemingen de belangrijkste maatschappelijke problemen
van deze tijd verergeren, zij geen recht van bestaan kunnen hebben?
Het kabinet heeft dit voorjaar Bonaire Brandstof Terminals B.V. opgericht, dat nieuwe
olie-infrastructuur moet aanleggen op Bonaire, terwijl dit eiland volgens de ambtelijke
studie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat «Duurzame en Betaalbare
Energie in Caribisch Nederland», 100 procent duurzame energie zou kunnen hebben.3
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen het kabinet op om te stoppen
met het oprichten van nieuwe fossiele staats- en beleidsdeelnemingen. Hieronder vallen
bijvoorbeeld deelnemingen die worden opgericht om olie- of gasinfrastructuur te verzorgen,
zoals Bonaire Brandstof Terminals B.V., en deelnemingen waarvan het niet is uitgesloten
dat zij in olie en gas zullen investeren, zoals Invest International. Is het kabinet
bereid om te stoppen met het oprichten van nieuwe fossiele staats- en beleidsdeelnemingen?
Waarom wel of niet? Indien wel, hoe zou dit beleid vorm kunnen krijgen? Indien niet,
waarom niet en kan de Minister dan ingaan op wat het bestaansrecht nog is van publiek
gefinancierde fossiele deelnemingen die het publieke belang schaden omdat zij de klimaatcrisis
verergeren? In het kader van stoppen met het oprichten van nieuwe fossiele deelnemingen
roepen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het kabinet op om Bonaire Brandstof
Terminals B.V. alsnog van nieuwe statuten te voorzien, waarin staat dat geen nieuwe
fossiele infrastructuur zal worden aangelegd. Is het kabinet hiertoe bereid? Zo ja,
hoe ziet het plan eruit? Zo nee, kan de Minister dan uitleggen hoe het in stand houden
van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de komende 30 tot 40 jaar door nieuwe
fossiele infrastructuur aan te leggen bijdraagt aan de transitie naar een duurzame
energievoorziening, wat volgens de website van Bonaire Brandstof Terminals B.V.4 één van de doelen is van deze beleidsdeelneming?
Deze leden constateren dat het kabinet van alle staatsbedrijven serieuze klimaat-
en biodiversiteitskoplopers dient te maken en een voorbeeld voor private bedrijven
die in transitie moeten.
In de vooruitblik schrijft de Minister dat hij als aandeelhouder doorlopend in gesprek
is met de deelnemingen over de MVO-doelstellingen en de inbedding van MVO bij benoemingen,
investeringen en bij gesprekken over de strategie. De leden van de Partij voor de
Dieren-fractie zijn van mening dat MVO betekent ondernemen met respect en een positief
effect voor het klimaat en de biodiversiteit. Deze leden vinden het dan ook een goed
idee dat de Minister die gesprekken blijft voortzetten. Tot nu toe worden die gesprekken
als te vrijblijvend ervaren door sommige deelnemingen, getuige bijvoorbeeld de ernstige
misstanden waar de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden
(FMO) via investeringen bij betrokken is. Is de Minister bereid om periodiek aan de
Kamer te rapporteren over deze gesprekken en specifiek daarbij in te gaan op het vrijblijvende
karakter daarvan?
De klimaat- en biodiversiteitscrises verergeren in de visie van deze leden zienderogen.
MVO mag niet langer op niet-bindende afspraken berusten. Milieudefensie roept op tot
een klimaatplicht voor bedrijven.5 Wat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreft krijgen staats- en beleidsdeelnemingen
als koplopers en voorbeelden, als eerste een klimaatplicht. Welke manieren zijn er
om een klimaatplicht voor staats- en beleidsdeelnemingen te regelen?
In het kader van de Green Deal moeten private bedrijven vanaf 2023 duurzaamheidsrapportages
maken, die worden getoetst door de accountant. Volgens de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie is er geen reden dat bedrijven waarvan de overheid aandeelhouder
is hiervan vrijgesteld zouden worden. Aangezien het publiek belang geborgd moet worden,
is er juist reden temeer voor duurzaamheidsrapportages. Ook de Algemene Rekenkamer
vindt dat er duurzaamheidsrapportages moeten komen.6 Erkent de Minister het belang van niet-financiële informatie? Is de Minister bereid
om het advies van de Rekenkamer op te volgen en duurzaamheidsrapportages op basis
van de Monitor Brede Welvaart voor staatsdeelnemingen verplicht te stellen? Welke
rol speelt de Monitor Brede Welvaart bij de deelnemingen momenteel in het nemen van
beslissingen? Welke manieren zijn er om de Monitor Brede Welvaart meer sturend te
laten zijn in de besluitvorming?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dat het brede welvaartsbegrip steeds
meer geïntegreerd raakt in overheidsbeleid. Zij vinden dat een goede zaak. Juist bij
staats- en beleidsdeelnemingen voegt dat wat toe, omdat deze bedrijven het publiek
belang moeten dienen. De Monitor Brede Welvaart bevat echter veel indicatoren en deze
leden merken op dat er «geshopt» kan worden tussen indicatoren. Deze leden zijn van
mening dat er een aantal kernindicatoren is waar staatsbedrijven altijd over moeten
rapporteren, namelijk klimaat en biodiversiteit. Staats- en beleidsdeelnemingen die
roekeloos of onverschillig beleid voeren ten aanzien van het klimaat en de biodiversiteit
zouden geen voldoende moeten kunnen krijgen in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen.
Ook staats- en beleidsdeelnemingen die doelen op het gebied van hun «core business»
niet bereiken zouden in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen geen voldoende mogen
krijgen. Zo zou het in de visie van deze leden niet moeten kunnen zijn dat ontwikkelingsbank
FMO een voldoende krijgt en door het kabinet als voorbeeld wordt aangemerkt op het
gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen zoals vorig jaar het geval was,
terwijl FMO herhaaldelijk via investeringen betrokken is bij ernstige mensenrechtenschendingen
en milieuschade en ecociderisico’s. Is de Minister het ermee eens dat het logisch
is als de andere indicatoren passen bij de «core business» van de deelnemingen?
De vragen van de leden van de PvdD-fractie over de niet-financiële informatie, zoals
de instrumenten die zijn ingezet om de MVO-doelen te behalen, en de effecten van het
gevoerde beleid, zijn van toepassing op alle deelnemingen en de MVO-doelen zouden
naar hun mening «SMART» geformuleerd moeten worden. Is de Minister het hiermee eens?
Is hij bereid om erop toe te zien dat deelnemingen hun MVO-doelen voortaan SMART formuleren?
Deze leden zijn ook van mening dat er in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen
voortaan vooral gekeken moet worden naar de effecten van het MVO-beleid, in plaats
van de doelen. Is de Minister het ermee eens dat het jaarverslag het moment is om
terug te kijken en te rapporteren, in plaats van het stellen van doelen? Waarom heeft
de Minister ervoor gekozen om juist niet terug te kijken op gevoerde beleid in het
jaarverslag? Waar kan de Kamer kennisnemen van de effecten van het gevoerde beleid
op de brede welvaart?
Waarom wordt er in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelneming niet gerapporteerd over
MVO-beleid van beleidsdeelnemingen? Is MVO voor beleidsdeelnemingen niet belangrijk?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie denken dat dit ook voor beleidsdeelnemingen
belangrijk is en zien geen reden waarom beleidsdeelnemingen zich niet ook MVO-doelstellingen
zouden stellen en daar niet ook over zouden rapporteren. Is de Minister bereid om
dit voor beleidsdeelnemingen ook verplicht te stellen?
3. ABN AMRO
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de staat als aandeelhouder op afstand staat
van het dagelijks bestuur en de bedrijfsvoering van de vennootschap ABN Amro. Deze
leden vragen welke acties de staat als aandeelhouder heeft ondernomen om zich ervan
te verzekeren dat staatsdeelnemingen zich aan geldende wet- en regelgeving houden.
Hoe vervult de staat een actieve rol in het borgen van de compliance door staatsdeelnemingen?
De leden van de D66-fractie zien dat er volgens De Nederlandsche Bank (DNB) en de
Minister sprake is van verhoogde bewustwording in de bankensector van het belang van
de aanpak van witwassen en de rol die banken daarbij als poortwachters vervullen.
Deze leden vragen hoe de regering deze schijnbaar verhoogde bewustwording rijmt met
recente berichten over nieuwe onderzoeken door het Openbaar Ministerie (OM) naar de
rol van banken bij het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet waaruit die verhoogde bewustwording
bij financiële instellingen blijkt en of de bewustwording verschilt bij banken die
(deels) in staatshanden zijn ten opzichte van volledig private banken. Kan het kabinet
daarnaast reflecteren op de effecten van deze verhoogde bewustwording op de toegankelijkheid
van financiële diensten en hoe deze toegankelijkheid voor iedereen gelijk wordt gewaarborgd?
De leden van de PVV-fractie willen allereerst weten hoe het heeft kunnen gebeuren
dat ABN AMRO jarenlang, onder toeziend oog van de Minister, ernstig tekort is geschoten
in haar rol als poortwachter in het kader van de Wwft.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer de Minister op de hoogte was
van de schikking en wanneer de minster hiermee heeft ingestemd. Ook willen de leden
van de PVV-fractie weten wie de schikking (deels) zal betalen (de belastingbetaler?).
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat drie voormalige leden van de raad
van bestuur van ABN AMRO aangemerkt zijn als verdachte van het feitelijk leidinggeven
aan het overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(Wwft) door de desbetreffende bank. De leden van de PVV-fractie willen weten wie dit
zijn en of zij alsnog vervolgd zullen worden.
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer de staat zijn belang van 56,3
procent in ABN AMRO naar de beurs zal brengen. Wat houdt de staat tegen om ABN AMRO
naar de beurs te brengen? ABN AMRO heeft in de afgelopen drie kwartalen namelijk weer
winst geboekt van maar liefst 790 miljoen euro.7
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten waarom Jurgen Stegmann onlangs uit
de raad van commissarissen is gestapt.8
De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over het schikken van zaken bij ernstige
overtredingen door banken. Zij vragen zich af of de Minister beseft dat het veel vragen
oproept wanneer burgers hard worden gestraft voor bijvoorbeeld het onopzettelijk verkeerd
invullen van een toeslagaanvraag maar dat bankiers wegkomen met een schikking om strafvervolging
te voorkomen. Begrijpt de Minister dat het gevoel van rechtszekerheid, evenals het
vertrouwen in de rechtsstaat, ernstig in het geding kan komen wanneer mensen het gevoel
hebben dat de strafmaat, of mogelijkheden om straf te ontlopen, afhangt van de sociale
klasse waartoe hij of zij behoort? Wat is de stand van zaken omtrent het strafrechtelijke
onderzoek naar de betrokkenheid van de oud-bestuursleden bij de geconstateerde tekortkomingen?
De leden van de Groep van Haga vragen zich af of de banken niet een beetje te hard
zijn aangepakt na de economische crisis van 2008, nu ABN AMRO een schikking van 480
miljoen euro treft. In de crisis lagen banken hulpeloos aan het staatsinfuus en hebben
ze elke maatregel maar moeten slikken. Deze leden vragen of de opgelegde en afgedwongen
poortwachtersfunctie (Wwft), waarbij de staat het eerste deel van de opsporingsbevoegdheid
outsourcet bij commerciële marktpartijen, eigenlijk uitvoerbaar is.
4. Volksbank
De leden van de VVD-fractie lezen dat NL Financial Investments (NLFI) dit voorjaar
een nieuwe voortgangsrapportage zal opstellen waarin de nieuwe strategie als uitgangspunt
genomen wordt. Kan de Minister aangeven wat het beoordelingskader van NFLI is? Welke
financiële kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) worden gehanteerd? Kan de Minister
bij elke KPI aangeven hoe realistisch deze zijn, bijvoorbeeld als het gaat om de return
on investment in relatie tot de maatschappelijke doelstellingen die het kabinet beoogt?
Wat is nu de exitstrategie van de Minister en wat is de rol van de Volksbank zelf
hierbij? Kan de Minister tevens aangeven wat de toekomststrategie is ten aanzien van
ABN AMRO en het terugbrengen naar de markt van deze bank? Welke vorderingen zijn gemaakt
in de versterking van de rol van poortwachter van de bank en welke stappen heeft de
Minister ondernomen om die versterking (wettelijk) mede mogelijk te maken?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Staat op dit moment (indirect en deels)
aandeelhouder is van vier verschillende banken. Deze leden zijn daarom verheugd om
te lezen dat de Volksbank een passende strategie met noodzakelijke transformaties
heeft opgesteld waarvan de uitvoering voorspoedig verloopt.
De leden van de fractie van D66 weten uit antwoorden op eerdere schriftelijke vragen9 dat de Minister van Financiën in het regeerakkoord heeft afgesproken de aandelen
die NLFI beheert zo snel als verantwoord mogelijk naar de markt te brengen. Deze leden
begrijpen dat de Minister verdere uitvoering geeft aan een besluit van de ministerraad10 om aandelen van ABN AMRO te verkopen en toestemming moet geven voor iedere verkoop.
De leden van de D66-fractie constateren echter dat het belang van de staat in ABN
AMRO sinds 2017 niet is afgenomen, maar de waarde van het aandelenpakket in de vier
jaar onder deze Minister met 51 procent (7,1 miljard euro) is gedaald. Kan de Minister
toelichten welke maatregelen genomen worden om ABN AMRO te kunnen verkopen in het
licht van de vraag van ABN AMRO aan Goldman Sachs om een lijst met geschikte overnameprooien
in Europa11? Deze leden vragen voorts welke lessen worden getrokken uit het proces rond de verkoop
van ABN AMRO voor de verkoop van de Volksbank.
Ten aanzien van de Volksbank willen de leden van de PVV-fractie weten waarom de bank
volgens NLFI nog niet klaar is voor een besluit over de toekomst. Tevens willen de
leden van de PVV-fractie weten welke toekomstoptie en governancemodel de voorkeur
heeft van de Minister.
Kan de Minister verder een update geven van hoe de Volksbank ervoor staat, zowel op
financieel vlak als wat betreft de samenwerking in de top. Waarom treedt de huidige
voorzitter van de raad van commissarissen terug?
Ook ontvangen de leden van de PVV-fractie graag een tijdlijn van hoe vaak leden van
de raad van commissarissen en raad van bestuur vroegtijdig hun functie hebben neergelegd
in de afgelopen tien jaar en wat de reden hiervan was.
De leden van de CDA-fractie vinden het stuk met toekomstopties voor de Volksbank interessant,
waarin verschillende onderwerpen en vraagstukken die de toekomst van de bank raken
uiteen gezet zijn. Zij voeren graag het gesprek over de toekomst van de Volksbank
verder met de Minister, maar horen ook graag zijn visie op het voorliggende stuk,
met name hoe het publiek belang het best gediend kan worden met de verschillende voorliggende
opties. Deze leden zijn van mening dat een deelneming in een financiële instelling
voor het volk, waarvoor de Volksbank mogelijk een goede optie is, kan bijdragen aan
het structureel goed aanpakken van een aantal vraagstukken over basisvoorzieningen
voor burgers, zoals het recht op een bankrekeningnummer om mee te kunnen doen in de
samenleving.
Ten aanzien van de Volksbank stellen de leden van de SP-fractie de Minister de vraag
of het onderzoek naar de toekomstopties ook de optie meeneemt van het in overheidshanden
houden van deze bank. En zo niet, waarom niet?
Banken zijn in ons stelsel normaliter marktpartijen, zo stellen de leden van de SP-fractie
vast. Dat hoeft geen probleem te zijn als het faillissement van een bank geen grote
problemen met zich meebrengt. Echter, de afhankelijkheid van banken is momenteel zodanig
groot dat banken met een redelijke omvang eigenlijk niet failliet kunnen gaan, zonder
dat een kettingreactie op de loer ligt.
Wanneer het specifiek gaat over de toekomst van de Volksbank denken de leden van de
SP-fractie dat het een goed idee is om deze bank permanent in overheidshanden te houden.
De Minister kan zijn bevoegdheid als aandeelhouder (ervan uitgaande dat deze aandelen
dan direct door de Minister worden gehouden zonder tussenkomst van NLFI) vervolgens
gebruiken om van de Volksbank een voorbeeldbank te maken, die geen schadelijke financiële
producten op de markt brengt waar consumenten de dupe van kunnen worden, die geen
hoge bonussen verstrekt aan bestuurders en die geen exorbitante kosten in rekening
brengt voor nutsvoorzieningen waar consumenten en ondernemers op zouden moeten rekenen.
De leden van de SP-fractie verkrijgen graag een reactie hierop.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Nederlandse staat nog altijd een grote
speler is in het bankenlandschap. Deze leden hebben zorgen grote over de bestuurlijke
situatie bij de Volksbank, waarbij mismanagement, ruzie en onkunde grote schade lijken
te hebben aangebracht. Op welke wijze heeft de Minister geprobeerd dit te voorkomen?
Hoe heeft het zover kunnen komen? Is de Minister bereid eindelijk de stap te zetten
de Volksbank om te vormen tot een bank van nut voor iedereen, ofwel in staatshanden,
ofwel in andere vorm, maar in ieder geval af te zien van een puur marktgedreven benadering?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een aantal vragen over de Volksbank. Zij
vragen hoe het kan dat de Minister dit voorjaar in antwoord op Kamervragen stelde
dat er op korte termijn commissarissen gevonden zouden worden, maar dat dit vervolgens
nog vijf maanden geduurd heeft.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister de indruk heeft dat de rust
bij de Volksbank weer een beetje teruggekeerd is, en zo ja, waar de Minister dit precies
op baseert.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister vindt van de ambtelijke
twijfel (blijkend uit de openbaar gemaakte stukken) over de vraag of de Kamer wel
voldoende gedegen ingelicht is over de controverse rond de GreenCard van de nieuwe
CEO. Heeft de Minister dit zichzelf ook weleens afgevraagd? En hoe kijkt de Minister
hierop terug?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden ook dat het na alle onrust die ontstaan
is nu niet het moment is om de bank van de hand te doen. Bovendien blijven er structurele
uitdagingen met het verdienmodel. Deze leden merken op dat er in de brief een situatie
geschetst wordt van «klaar voor privatisering» die op deze leden vrij binair overkomt.
Dit is potentieel ingewikkeld omdat het niet onwaarschijnlijk is dat er een situatie
ontstaat waarbij de Volksbank op bepaalde punten verbeteringen heeft doorgezet maar
er onverminderd ook uitdagingen blijven. Zoals de lage rente. Dat roept de vraag op
wat het afwegingskader is, dat wil zeggen de parameters, om uiteindelijk over privatisering
te beslissen.
Deze leden hebben op dit punt de navolgende vragen. Zijn deze parameters er nu al?
Hoe zijn deze geoperationaliseerd?
Zo nee, vindt de Minister dat een volgend kabinet zou moeten werken aan het operationaliseren
van criteria waaraan voldaan moet worden voordat verzelfstandigd wordt? Wat zou de
politieke risicoappreciatie moeten zijn ten aanzien van het verzelfstandigen van de
Volksbank op het moment dat er wel significante progressie geboekt is maar niet aan
alle criteria wordt voldaan?
De leden van de GroenLinks-fractie snappen dat een uiteindelijke beslissing over de
toekomst van de Volksbank aan een volgend kabinet is, maar hechten eraan te benadrukken
dat het onafhankelijk van welk kabinet er zit het belangrijk is in ieder geval over
de procesaanpak meer duidelijkheid te hebben. Zij zien daarom graag een gedegen inhoudelijke
reactie op voorgaande vragen tegemoet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister naar de leerpunten bij het
wetvoorstel «Aanzet voor wettelijke regeling maatschappelijke BV», dat door het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat in consultatie is gebracht. Welke van deze leerpunten
kunnen door het kabinet worden gebruikt bij de verdere verkenning naar het toekomstige
maatschappelijke karakter van de Volksbank?
5. KLM en Schiphol
De leden van de D66-fractie begrijpen dat KLM is gesteund tijdens de coronacrisis
vanwege de Nederlandse belangen rond KLM en Schiphol. Deze leden onderschrijven de
transitie naar een duurzame luchtvaart met behoud van de netwerkfunctie van Schiphol
en de koploperspositie die KLM daarin kan vervullen. De leden van de D66-fractie waren
daarom teleurgesteld om in de media12 te vernemen dat KLM streeft naar zoveel mogelijk passagiers voor ook korte vluchten
waar de trein een prima alternatief is. Kan de regering toelichten wat de rol van
de staat als aandeelhouder is voor een toekomstbestendige en duurzame strategie voor
KLM? Daarbij vragen deze leden ook toe te lichten hoe dit zich verhoudt tot de behandeling
van andere luchtvaartmaatschappijen en de regelgeving rond de luchtvaart in Nederland.
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten hoeveel staatssteun KLM uiteindelijk
heeft ontvangen en waar dat precies uit is opgebouwd. Gaat het om 6,5 miljard euro
en hoeveel hiervan moet worden terugbetaald?
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel van de overheidssteun van
3,4 miljard euro KLM inmiddels heeft gebruikt. Klopt het dat het gaat om 1 miljard
euro? Wat is de reden dat de rest niet is gebruikt?
Ook willen de leden van de PVV-fractie weten of KLM nog steeds slots op Schiphol moet
inleveren op last van de Europese Commissie in ruil voor staatssteun. Zal KLM hieraan
gehoor geven? Deze leden ontvangen graag een toelichting.
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten welk effect een verhoging van havengelden
van Schiphol en de klimaatambities hebben op de financiële gezondheid van KLM.
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten of de Nederlandse staat nog steeds
14 procent van de aandelen van KLM in handen heeft.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie om in te gaan op het conflict rondom de
invulling van de bestuurszetel in de Board van Air France-KLM. Klopt het dat Terence
Tilgenkamp is afgezet, nadat Dario Fucci door Ben Smith is afgewezen? Wie gaat Mathi
Bouts nu opvolgen?
Verder vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van hoeveel steun Air France
inmiddels heeft ontvangen. Hoeveel doet Air France aan kostenreductie en hoeveel heeft
het personeel moeten inleveren? Hoe staat de Minister tegenover het gegeven dat Ben
Smith een bonus van 2 miljoen euro heeft ontvangen, terwijl Air France-KLM aan het
infuus ligt? Is de Minister bereid dit te blokkeren?
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe de Minister tegenover het gegeven
staat dat Air France-KLM 160 Boeings wil aanschaffen, terwijl eerder al 60 Airbussen
zijn besteld en nog geleverd moeten worden. Hoe gaat voorkomen worden dat Nederland
als aandeelhouder met een kapitaalinjectie moet bijspringen en is de Minister bereid
dit te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Voorts willen de leden van de PVV-fractie weten wat de stand van zaken is van de aangenomen
motie-Tony Van Dijck/Graus (Kamerstuk 35 470, nr. 21) over het losweken van KLM van Air France. Waarom is deze motie nog niet uitgevoerd?
De leden van de PvdA-fractie vragen om een overzicht van alle staatssteun die is verstrekt
aan KLM. Kan hierbij in ieder geval worden opgenomen wat er op kapitaal is gestort,
aan leningen is verstrekt en wat er aan incidentele steun is verstrekt in het kader
van de coronacrisis? Kan de Minister voorts een pad uiteenzetten hoe en wanneer KLM
gaat terugbetalen wat terugbetaald dient te worden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar KLM. Zij merken op dat zij moeite blijven
hebben met het fundamentele dilemma waarbij KLM enerzijds de transitie moet bevorderen
naar een duurzame economie met minder vliegen en anderzijds voor haar eigen businessmodel
vooral mensen zoveel mogelijk moet proberen te laten vliegen. Hier wordt handen en
voeten aan gegeven met nieuwe producten, loyaliteitsprogramma’s en upgrades voor trouwe
klanten. Ziet het kabinet dit dilemma ook?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de plannen van KLM zijn om de vluchten
naar Brussel en Düsseldorf te schrappen, dan wel in frequentie te verminderen. Zij
vragen bovendien of en zo ja hoe en wanneer de Minister KLM hier als aandeelhouder
over heeft aangesproken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het staat met de plannen voor de synthetische
kerosinefabriek in Delfzijl, waar KLM en Schiphol in investeren. Wanneer zal begonnen
worden met de bouw van deze fabriek? En is het niet zorgelijk dat nog altijd niet
gestart is met de bouw van deze fabriek?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet zich als aandeelhouder van
KLM en Schiphol er actief hard voor maakt dat deze ondernemingen niet lobbyen tegen
verduurzamingsmaatregelen die de luchtvaartsector raken, zoals een tickettaks en belasting
op kerosine.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het staat met de extra kapitaalsteun
aan KLM. Hier hebben zij al lange tijd niets meer over gehoord. Zij snappen dat een
toekomstige beslissing hierover koersgevoelig is. Zij vragen desalniettemin feitelijk
op basis waarvan het kabinet het tot nu toe niet nodig heeft geacht om additioneel
kapitaal te verstrekken. Deze leden vragen bovendien of de gigantische NOW-steun die
KLM ontvangen heeft meegerekend is in eerdere projecties over de noodzaak van een
nieuwe ronde kapitaalsteun.
De leden van de PvdD-fractie zijn ook van mening dat de staat als aandeelhouder moet
bewaken dat deelnemingen de lat voor zichzelf niet te laag leggen in het creëren van
maatschappelijke waarde. Het kabinet mag het niet accepteren als KLM zegt te willen
verduurzamen door 15 procent CO2-reductie t.o.v. 2015 na te streven en het grondbedrijf CO2-neutraal te maken. Het kabinet accepteert dit nu wel. Ook worden er in het Jaarverslag
Beheer Staatsdeelnemingen geen vraagtekens gezet bij deze reductiedoelen, die een
krimp van de luchtvaart vereisen, Hetzelfde geldt voor Schiphol. Schiphol is voornemens
om de hinder voor omwonenden te voorkomen. Tegelijkertijd wil Schiphol groeien. Groei
van de luchtvaart is onverenigbaar met dit streven. Erkent de Minister dit? Hoe komt
het dat de Minister hier geen vraagtekens bij zet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister wat de nieuwste prognoses
zijn als het gaat om het opklimmen van de luchtvaartsector na de coronacrisis. Hoe
snel en hoe steil verwacht de sector weer terug te komen op het oude pad? Wat betekent
deze prognose voor het tempo waarin en de termijn waarop de aan KLM verstrekte leningen
zullen kunnen worden terugbetaald? Welke verwachtingen en afspraken kunnen hierover
met de Kamer worden gedeeld?
De leden van de Groep van Haga constateren dat er in de markt steeds meer overheidsgesteunde
concurrentie is vanuit het buitenland zoals Qatar Airlines en Singapore Airlines.
Deze leden vinden dat er totaal geen sprake is meer van een equal playing field. Het
is zelfs niet duidelijk of de Europese milieubepalingen voor hun gelden. Hoe kijkt
de Minister hier tegenaan?
De leden van de Groep van Haga vinden het onacceptabel dat het personeel bij KLM financieel
gekort wordt met circa 15 procent. Onder deze mensen zitten er veel met een doodnormale
baan zoals cabine- en grondpersoneel. Tegelijkertijd zijn dit niet de bestbetaalde
mensen binnen KLM. Hoe kijkt de Minister tegen de gedwongen salarisverlaging aan gegeven
dat de kosten van levensonderhoud (wonen, energie etc.) drastisch zijn toegenomen?
De leden van de Groep Van Haga vragen waarom de Staat als aandeelhouder niet afziet
van de haventariefverhoging en al dan niet daarmee direct of indirect besluit om het
personeel te compenseren of te ontzien van de afgedwongen salarisverlaging.
De leden van de Groep Van Haga vragen waarom Lufthansa zijn coronasteun van 3,8 miljard
euro al heeft kunnen terugbetalen en KLM dat niet heeft kunnen doen onder gelijke
marktomstandigheden.
6. NS/Abellio
De leden van de D66-fractie begrijpen de strategische keuze van staatsdeelneming Nederlandse
Spoorwegen (NS) om zich te richten op de Nederlandse markt. Daarom steunen deze leden
de afbouw van de activiteiten in andere landen. Deze leden vragen de Minister of andere
staatsdeelnemingen internationale activiteiten hebben die in het belang van de Nederlandse
belastingbetaler beter kunnen worden afgebouwd. Zo ja, hoe maakt de Minister hier
als aandeelhouder actief werk van?
De leden van de D66-fractie lezen dat Schiphol investeert in de luchthavens van Brisbane,
Parijs en Hobart en dat het Havenbedrijf Rotterdam een dochtervennootschap heeft voor
een havenontwikkeling in Indonesië. Kan de Minister toelichten hoe zich dat verhoudt
tot de lessen die NS heeft geleerd rond haar internationale activiteiten?
De leden van de PVV-fractie willen voorts weten hoeveel het gegeven dat Abellio Duitsland
in financieel zwaar weer zit de Nederlandse belastingbetaler gaat kosten (inclusief
het misgelopen dividend). Gaat de Duitse overheid ook meebetalen aan de herstructurering?
Ook willen de leden van de PVV-fractie weten waarom de Minister niet eerder heeft
ingegrepen.
Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of het klopt dat VRR en VRS van plan
zijn om in december alle regionale treinen die voorheen werden geëxploiteerd door
Abellio Duitsland aan concurrenten toe te kennen. De leden van de PVV-fractie willen
weten hoeveel dit gaat kosten.
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten hoe de exitstrategie van NS uit
haar buitenlandse activiteiten eruit al zien.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar de ontwikkelingen sinds zijn brief
uit juli jl. aangaande Abellio Duitsland. Kan de Minister kort weergeven hoe groot
de verliezen zijn?
De leden van de PvdA-fractie maken zich grote zorgen over de situatie van NS-dochter
Abellio, en dan vooral in Duitsland. Deze leden hebben altijd gewaarschuwd voor buitenlandse
avonturen van NS. Het is de vraag of het principe van «learn, earn and prepare» überhaupt
toegepast moet worden door staatsdeelnemingen, daar kapitaal van Nederlandse staat
geriskeerd wordt. Bij NS komt daar nog het belang van de Nederlandse reiziger bij.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de Nederlandse reiziger beter is
geworden van de investering in Duits Abellio: zijn er daadwerkelijk grensoverschrijdende
verbindingen en aansluitingen beter geworden? Zo ja, waar? In hoeverre sluiten de
Duitse verbindingen aan op het Nederlandse NS-netwerk, of moet er alsnog samengewerkt
worden met andere aanbieders? Kan de Minister ingaan op de actuele problemen bij Abellio
Duitsland, en de onderhandelingen met Duitse instanties over de concessie? In hoeverre
heeft Abellio zich als prijsvechter opgesteld, ten kostte van personeel en reizigers,
met Nederlands kapitaal als achtervang? Kan het kabinet voorts een update geven over
de stand van zaken van Abellio in het Verenigd Koninkrijk? Onderschrijft het kabinet
dat indien geld wordt verdiend op een investering, de investeerder doorgaans ook aan
de lat staat als er geld wordt verloren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier en in hoeverre de verminderde
solvabiliteit en het verminderde normrendement op de meerjarige investeringsplannen
van de staatsdeelneming NS drukt. Zijn daar knelpunten te verwachten?
De leden van de Groep van Haga kijken met zorgen naar de buitenlandse activiteiten
van NS via de Abellio Group. De activiteiten zijn verliesgevend, de toename van spoorwerkzaamheden
hebben ervoor gezorgd dat Abellio contractuele prestatieafspraken niet kon nakomen
met boetes als gevolg. Hoe gaat de Staat als grootste aandeelhouder het tij keren?
7. Prorail
Ten aanzien van Prorail willen de leden van de PVV-fractie verder weten wanneer het
tekort aan verkeersleiders eens is opgelost en wat er gedaan zal worden aan de verziekte
werksfeer.
De leden van de SP-fractie merken op dat onder het mom van corona op allerlei plekken
het openbaar vervoer wordt verschraald en zij vragen het kabinet naar de opvatting
hierover. Meermaals heeft NS treinen niet kunnen laten rijden als gevolg van het tekort
aan treinverkeersleiders. Deze leden begrijpen dat dit tekort niet spoedig ingelopen
zal zijn en weten dat vanuit Prorail inspanningen worden geleverd om het tekort in
te lopen. In afwachting van deze inhaalslag vragen deze leden de bewindspersonen waarom
de vervoersbedrijven niet kiezen voor vervangend vervoer bij treinuitval. Ook vragen
zij welke bezuinigingen – bovenop de versobering van de servicebalies en de reisassistentie
– de NS verder nog gaat doorvoeren vanwege lagere inkomsten door corona. Wordt het
met de nieuwe lockdown niet eens tijd om de beschikbaarheidsvergoeding vast te stellen
op 100 procent, zodat vervoerders niet meer worden gedwongen om te snijden in hun
dienstverlening? Deze leden ontvangen graag de reactie van de Minister hierop.
8. Havenbedrijf Rotterdam
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn bezorgd over het MVO-beleid van
Havenbedrijf Rotterdam. Zij lezen dat Havenbedrijf Rotterdam in 2021 mensenrechtenbeleid
zou formuleren. Waarom was er nog geen mensenrechtenbeleid geformuleerd? Heeft het
Havenbedrijf Rotterdam inmiddels wel mensenrechtenbeleid geformuleerd? Ook de UN Guiding
Principles zijn niet volledig toegepast. Welke risico’s ten aanzien van mensenrechten
deden zich de afgelopen jaren voor? Hoe waarschijnlijk is het dat er mensenrechten
zijn geschonden? Zijn er daadwerkelijk mensenrechten geschonden?
Soms zijn de doelen in de visie van deze leden ook vaag. Zo staat er bij Havenbedrijf
Rotterdam «CO2-emissie havenindustrie: Doelstelling 2021: 21,8 Mton (2020-cijfer, dit loopt een
jaar achter). Doelstelling 2024: 19,3 Mton. Doelstelling 2030: 10,5 Mton.» Wat betekent
dit? Mocht HbR in 2021 tot 21,8 Mton uitstoten? Hoeveel CO2-reductie zou daarmee gerealiseerd worden? Welk beleid werd hiervoor ingezet? Is dit
doel ook gerealiseerd en hoe kwam dit?
9. TenneT
Uit nieuwe berekeningen van TenneT volgt dat de investeringsagenda in de komende jaren
zal groeien naar 5–6 miljard euro per jaar. Deze investeringsagenda bestaat voor circa
twee derde uit investeringen in Duitsland. De kapitaalbehoefte voor het Duitse deel
stijgt van 2,7 naar 4,5 miljard euro. De leden van de VVD-fractie steunen de lijn
van de Minister dat Duitsland moet meebetalen aan de grote investeringen die TenneT
in Duitsland moet doen. Welke opties zijn er en wat zijn de voor- en nadelen van deze
opties? Hoe kansrijk acht de Minister al deze opties? Ziet de Minister mogelijkheden
om pensioenfondsen deels te laten voorzien in de kapitaalbehoefte van TenneT ten behoeve
van de noodzakelijke investeringen in Nederland? Welke belemmeringen zijn er?
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de investeringsagenda van TenneT voor
circa een derde uit investeringen in Nederland en voor circa twee derde uit investeringen
in Duitsland bestaat.
Ten slotte willen de leden van de PVV-fractie weten welke opties er zijn voor de invulling
van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland. Kan de Minister al iets vertellen over
welke optie(s) de voorkeur heeft? Zal de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland volledig
worden betaald door de Duitse Staat? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister van maart dat een nieuw
kabinet zal bepalen hoe om te gaan met de kapitaalbehoefte van TenneT. Inmiddels is
het negen maanden later. Deze leden zijn dan ook benieuwd wat de planning is met betrekking
tot dit vraagstuk en wat de gevolgen zijn van de lange duur van de formatie hierop.
Overigens zijn deze leden ook benieuwd hoe het kan dat als de investeringsagenda van
TenneT voor 1/3 uit investeringen in Nederland bestaat en voor 2/3 uit investeringen
in Duitsland, de kapitaalbehoefte voor het Nederlandse deel 4,25 miljard euro bedraagt
en voor het Duitse deel 4,5 miljard euro. Kan de Minister dit toelichten?
De Minister is al tijden in gesprek met Duitse overheden over de kapitaalbehoefte
van TenneT, zo stellen de leden van de PvdA-fractie vast. Ondertussen zijn er steeds
meer lokale energie-initiatieven die problemen hebben om aansluiting op het net te
vinden. Is er al zicht op een oplossing? Hoe zorgt de Minister ervoor dat de benodigde
investeringen voldoende zijn en geen (verdere) vertraging oplopen?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een tweetal vragen over TenneT. Zij merken
daarbij op dat het natuurlijk nog even duurt voordat weer een kapitaalstorting voor
het Duitse deel nodig is. Maar de knoop die daarover eerder ontstaan is, is natuurlijk
nog niet helemaal ontward. Zij vragen daarom ten eerste nogmaals of het kabinet kan
garanderen dat TenneT nooit noodgedwongen opgesplitst zal moeten worden, en te bevestigen
dat een dergelijke stap compleet verkeerd zou zijn in het licht van de energietransitie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten tweede of het kabinet samen met TenneT
routes op de radar heeft die bewandeld zouden kunnen worden om de ontstane uitdagingen
omtrent de verantwoordelijkheid van financiering (voor het Duitse deel) te het hoofd
te bieden.
De leden van de Groep Van Haga constateren dat TenneT een steeds grotere investeringsagenda
heeft om de energietransitie bij te benen. De leden lezen dat het verder niet uit
te sluiten is dat in de toekomst de investeringsagenda blijft groeien. De leden vragen
of er eigenlijk van tevoren een kosten-batenanalyse is uitgevoerd met een budgetplafond.
10. Invest-NL
De leden van de VVD-fractie zien in het overzicht «Goedgekeurde investeringsvoorstellen
Staatsdeelnemingen jul 2020 t/m feb 2021» één investering van Invest-NL in het Dutch
Future Fund. Ten behoeve van welk project wordt deze investering gedaan? Kan de Minister
een overzicht geven van het totaal beschikbare investeringsbudget van Invest-NL, het
reeds geïnvesteerde vermogen, rendement op die investeringen en de totale lasten van
Invest-NL? Acht de Minister dit in verhouding? Invest-NL wordt geacht te investeren
in onrendabel veronderstelde projecten, en wordt tevens geacht zelf rendement te maken
én uit te keren. Hoe kansrijk acht de Minister het succes hiervan? En hoe is geborgd
dat de strategie van Invest-NL, het Groeifonds en de groeistrategie van het kabinet
in lijn zijn met elkaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de prognose is voor het inhalen van
de langzame financiële start die Invest-NL heeft gemaakt. Welke getallen kunnen worden
gegeven aan de abstracte grafiek op pagina 32 van het bestuursverslag over 2020? Wat
vindt het kabinet een redelijke bovengrens voor de operationele beheerskosten van
het fonds ten opzichte van de financiële reikwijdte en omvang?
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van het feit dat Invest-NL sinds
de operationele start begin 2020 een portfolio heeft opgebouwd van 400 miljoen euro
aan gecommitteerde financiering. De leden merken op dat een gecommitteerde financiering
niet per se hoeft te betekenen dat er geïnvesteerd wordt. Gecommitteerde financiering
betekent dat het afgesproken specifieke geldbedrag direct beschikbaar moet zijn voor
de gecommitteerde partij als die hier aanspraak op wil maken. Hoe moeten de leden
van de Groep Van Haga deze interpretatie van het begrip gecommitteerde financiering
in de context van Invest-NL plaatsen en interpreteren?
11. UCN
De leden van de PVV-fractie vragen naar de toekomst van Urenco, mede gelet op het
gegeven dat het Verenigd Koninkrijk en de Duitse aandeelhouders E.ON en RWE plannen
hadden/hebben om hun aandeel te verkopen. Hoe staat het met deze verkoopplannen en
hoe denkt de Minister de publieke belangen van non-proliferatie en veiligheid te borgen?
Waarom koopt de Minister deze aandelen niet via UCN? Dit mede gelet op het gegeven
dat Urenco tot de dag van vandaag een winstgevende onderneming is.
12. Kansspelaanbieders
De leden van de D66-fractie lezen dat het toetreden tot de markt voor online gokken
door Holland Casino en de Nederlandse Loterij past bij de maatschappelijke opdracht
die de staat aan deze deelnemingen heeft meegegeven. Deze leden begrijpen uit het
jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 dat zowel Holland Casino en de Nederlandse Loterij
niet-permanente staatsdeelnemingen zijn. Deze leden vragen daarom naar een reflectie
op het aandeelhouderschap van twee met elkaar concurrerende staatsdeelnemingen. Kan
de regering de wenselijkheid van twee staatsdeelnemingen die actief zijn op de online
gokmarkt en daarvoor adverteren toelichten?
De leden van de PVV-fractie vragen naar de eerste resultaten van Holland Casino en
de Nederlandse Loterij nu de online kansspelmarkt op 1 oktober is opengegaan. Hoeveel
vergunningen zijn er bij de Kansspelautoriteit aangevraagd en hoeveel vergunningen
zijn er verleend? Aan welke voorwaarden dienen de aanbieders van online kansspelen
te voldoen?
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer Holland Casino en de Nederlandse
Loterij geprivatiseerd zullen worden. Waarom is dit tot nu toe nog niet gebeurd?
Bij de leden van de CDA-fractie beginnen de gevoelens van ongemak steeds groter te
worden bij de deelneming in de Nederlandse Staatsloterij, ondanks de interessante
budgettaire gevolgen hiervan. Zij vragen zich af of de Nederlandse staat moet blijven
participeren in een sector waarvan het belang voor de maatschappij twijfelachtig is
en waar maatschappelijke issues spelen zoals matchfixing door online gokken op sportwedstrijden.
Zij vragen hoe de Minister ernaar kijkt enerzijds geld te besteden aan de bescherming
van sport tegen dergelijke praktijken en anderzijds ook in de online gokindustrie
te participeren. Graag horen zij hierop de visie van de Minister. Ook zijn zij benieuwd
wat de Minister verwacht van de hoge lat die hij wil dat Holland Casino en de Nederlandse
Loterij als vertrouwde mensen in de onlinemarkt gaan leggen op het gebied van verslavingspreventie,
consumentenbescherming en het bestrijden van fraude en criminaliteit. Hoe ziet hij
de voorbeeldrol van deze bedrijven in praktijk voor zich?
De leden van de SP-fractie hebben vaker bezwaren geuit over de commercials van «Koning
Toto», die voornamelijk zijn gericht op jongeren – iets dat zij ongepast vinden. Zij
vragen de bewindslieden of zij met hen eens zijn dat de Koning Toto-reclame inderdaad
mede is gericht op minderjarigen en of zij bereid zijn hier iets aan te doen, bijvoorbeeld
door de Kansspelautoriteit te vragen hiernaar te kijken.
De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de snelle groei van de online
gokmarkt. Een belangrijk doel van de legalisatie is zogeheten kanalisatie, het bevorderen
van verantwoord legaal gokgedrag in plaats van dat mensen zich wenden tot illegale
goksites. De staat is hier inmiddels een speler vanwege het belang in Holland Casino.
Wat is de strategie van Holland Casino online? Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen
niet verslaafd raken? Hoeveel mensen gokken bij Holland Casino in plaats van bij een
van de vele andere aanbieders? Wanneer wordt de Kamer ingelicht over de stand van
zaken van het legaal online gokken en de effecten daarvan op de samenleving?
II Antwoord van de regering
1. Inleiding
Met interesse hebben wij kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
zijn gesteld naar aanleiding van de Kamerbrief Vooruitblik Beheer Staatsdeelnemingen
2020, het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020 en Kamerbrieven over KLM, ABN
Amro, Abellio Duitsland en de Volksbank. Hieronder vindt u de beantwoording van de
vragen. De vragen uit de hoofdstukken 2 t/m 11 zijn beantwoord door de Minister van
Financiën. Dit betreft de algemene vragen en vragen over ABN AMRO, Volksbank, KLM
en Schiphol, NS/Abellio, ProRail, Havenbedrijf Rotterdam, TenneT, Invest-NL en UCN.
Hoofdstuk 12 over de kansspelaanbieders is beantwoord door de Staatssecretaris van
Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst. In de beantwoording wordt de volgorde
van het verslag aangehouden.
2. Algemene vragen
De leden van de D66-fractie vragen om in de nieuwe nota deelnemingenbeleid een overkoepelende
visie van het Nederlandse deelnemingenbeleid te verwerken, met daarin drie punten
verwerkt: een toelichting op wanneer een onderneming in staatshanden moet zijn (en
wanneer niet meer), welk maatschappelijk doel een staatsdeelneming vervult (en waarom
dat doel enkel bereikt kan worden door aandeelhouder te zijn) en wat het beoogde en
geplande afbouwpad is, als een onderneming niet permanent in staatshanden hoeft te
zijn.
De nota deelnemingenbeleid beschrijft hoe de staat het aandeelhouderschap in staatsdeelnemingen
invult. De invulling van het aandeelhouderschap bestaat uit drie onderdelen: het aangaan
van deelnemingen, het beheer van deelnemingen en het afstoten van deelnemingen. De
leden van de D66-fractie vragen aandacht voor een drietal punten binnen deze onderdelen.
Het opstellen van een nieuwe nota deelnemingenbeleid is aan een nieuw kabinet. Het
is dan ook aan het nieuwe kabinet om de suggesties van de leden van de D66-fractie
te overwegen en te verwerken in de nieuwe nota deelnemingenbeleid.
De leden van de D66-fractie vragen of de bewindslieden tevreden zijn met de score
zoals blijkt uit tabel 4.13 over de naleving van de richtlijnen in het jaarverslag
staatsdeelnemingen 2020. De leden vragen welke acties worden ondernomen om ervoor
te zorgen dat staatsdeelnemingen minstens aan de internationale afspraken voor maatschappelijk
verantwoord ondernemen voldoen en of zij kunnen verwachten dat alle staatsdeelnemingen
volgend jaar minstens aan internationale MVO-standaarden voldoen.
Ook vragen de leden hoe de staat als aandeelhouder zorgt voor een koploperspositie
van staatsdeelnemingen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast
vragen de leden of de Minister kan aangeven hoe staatsdeelnemingen individueel en
gezamenlijk bijdragen aan beleid dat niet alleen voorkomt dat de wereld slechter wordt,
maar bijdraagt aan verbetering van de wereld voor mens en milieu.
Op 16 juni 2020 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het aangescherpte MVO-beleid.
Als aandeelhouder verwacht ik dat staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen
in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mensen, de maatschappij
en het milieu voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten van deze
deelneming. Daarom vraag ik van de staatsdeelnemingen dat ze zoveel mogelijk aansluiten
bij breed gedragen internationale richtlijnen ten aanzien van i) het opstellen en
implementeren van MVO-beleid en ii) transparantie en rapportage. Daarnaast heb ik
de staatsdeelnemingen gevraagd om drie tot zes concrete doelstellingen te formuleren
op het gebied van de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat & milieu
en financiële transparantie & anti-corruptie.
Het afgelopen jaar stond in het teken van de implementatie van dit MVO-beleid. Met
alle staatsdeelnemingen ben ik het gesprek gestart over hun MVO-beleid, hun ambitie
en bijbehorende MVO-doelstellingen. De deelnemingen hebben goed gereageerd op het
beleid en de deelnemingen zijn voortvarend aan de slag gegaan met het formuleren van
MVO-doelstellingen en de naleving van de richtlijnen, zoals terug te lezen in het
Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020. Hier ben ik tevreden over. BNG Bank heeft
bijvoorbeeld CO2-reductiedoelstellingen voor de kredietportefeuille en zet zich daarnaast in om breder
over maatschappelijke impact te rapporteren aan de hand van 4 SDG’s; KLM heeft zichzelf
als doel gesteld om de uitstoot van de grondoperatie in 2030 naar nul te brengen;
NS zet zich in om in 2021 de gehele sprintervloot zelfstandig toegankelijk te maken
en heeft doelen ten aanzien van groene energie; Schiphol heeft als doel gesteld om
nul emissies te hebben in 2030.
Er zijn talrijke voorbeelden te noemen van hoe deelnemingen reeds bezig zijn ambities
op dit vlak waar te maken. Om bij dezelfde deelnemingen te blijven: BNG Bank heeft
recent een investering gedaan in «Omrin», een afvalverwerkingsbedrijf, die leidt tot
het vermijden van 3.721 ton CO2-eq extra per jaar; KLM heeft een groot deel van het grondmateriaal geëlektrificeerd;
NS heeft een groot deel van de sprintervloot zelfstandig gemaakt en Schiphol past
bijvoorbeeld walstroom toe.
Ik zie dat verschillende deelnemingen ook reeds een voorbeeldrol pakken. De onafhankelijke
externe evaluatie van FMO toont bijvoorbeeld aan dat FMO een leidende en vooruitstrevende
ontwikkelingsbank op het gebied van IMVO is. FMO zet hiervoor aanzienlijk meer menskracht
en middelen in dan ontwikkelingsbanken van vergelijkbare grootte.13 Ook ten aanzien van MVO-rapportage pakken verschillende deelnemingen een voorbeeldrol
ten opzichte van peers. Zo vormen Schiphol, NS en Havenbedrijf Rotterdam volgens de Transparantiebenchmark
de top drie in rapportage in de transportsector met scores van respectievelijk 89,5%,
88,9% en 88,0%. Dit blijkt uit de Transparantiebenchmark rapportage van 2019.
Tegelijkertijd is er ook tijd nodig voor verdere implementatie en ligt er ruimte voor
verbetering ten aanzien van de naleving van de richtlijnen en MVO-doelstellingen.
Gasunie en Havenbedrijf Rotterdam werken momenteel bijvoorbeeld nog aan de verankering
van de United Nations Guiding Principles on Businesses and Human Rights (UNGPs). Daarnaast
valt op dat de MVO-doelstellingen niet voor alle deelnemingen even concreet en traceerbaar
zijn. De komende jaren is het aan de staatsdeelnemingen om zich hier verder op te
ontwikkelen, invulling te geven aan de doelstellingen en deze ook te behalen. Als
aandeelhouder volg ik dit nauwlettend en ben ik hier doorlopend met de deelnemingen
over in gesprek. Indien hier onvoldoende invulling aan wordt gegeven, kan de staat
als aandeelhouder de deelnemingen kritisch over MVO bevragen tijdens reguliere overleggen
en eventueel in een aandeelhoudersvergadering. Transparantie is hierbij van belang.
Ik rapporteer daarom jaarlijks over de naleving van de richtlijnen en voortgang op
MVO-doelstellingen. Hierbij zal ik ook transparant zijn over de richtlijnen die niet
worden nageleefd en doelstellingen die potentieel niet altijd gehaald worden. Ik heb
er vertrouwen in dat de combinatie van het expliciteren van verwachtingen, doorlopende
dialoog en rapportage de deelnemingen stimuleren om een voorbeeldfunctie te vervullen
in de eigen sector ten aanzien van MVO.
Tot slot wordt mij gevraagd hoe de staatsdeelnemingen een bijdrage leveren aan verbetering
van de wereld voor mens en milieu. Dit doen de staatsdeelnemingen op verschillende
wijzen. Dit zit deels in de borging van de publieke belangen, FMO zet zich bijvoorbeeld
in voor private sector ontwikkeling in ontwikkelingslanden; Gasunie stimuleert de
energietransitie middels projecten ten aanzien van warmte, waterstof en CO2-opslag; NS levert een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid van Nederland en
TenneT investeert EUR 2 – 3 miljard per jaar in de uitbreiding van het elektriciteitsnet.
Het komt ook terug in de MVO-inzet van de deelnemingen. Voorbeelden hiervan zijn de
inspanning van Invest-NL om de plastic-recyclingcapaciteit te verdubbelen en de inzet
van Gasunie om biodiversiteit in Nederland te stimuleren.
De leden van de fractie van D66 lezen dat staatsdeelnemingen enkel investeren in het
buitenland als er een solide business case is, waarbij de risico’s zich beperken tot
het geïnvesteerde kapitaal. De leden van de D66-fractie vragen hoe hierbij rekening
wordt gehouden met het belang van de Nederlandse consument en belastingbetaler bij
internationale activiteiten van een staatsdeelneming.
De leden van de D66-fractie vragen zich in het kader van internationale activiteiten
van staatsdeelnemingen af hoe de Minister rekening houdt met het belang van de Nederlandse
consument en belastingbetaler. Zoals opgenomen in de Nota Deelnemingen hoeven de in
de strategie voorgenomen activiteiten van een deelneming zich niet te beperken tot
het publieke belang in enge zin. Er kunnen gegronde redenen zijn om bredere activiteiten
te ontplooien. Kostenefficiëntie of een veranderende omgeving zijn daarvan voorbeelden.
De strategische koers van de onderneming is de basis voor de investeringsvoorstellen
die daaruit voortvloeien. Het initiatief voor investeringsplannen ligt bij het bestuur
van de onderneming. Het is aan het bestuur om de juiste initiatieven te ondernemen
om de publieke taken naar behoren te kunnen uitvoeren (belang van de Nederlandse consument)
en tegelijkertijd de financiële continuïteit van de onderneming te waarborgen (belang
van de Nederlandse belastingbetaler). Als het bestuur een investeringsplan heeft dat
goedkeuring van de aandeelhouder worden bij de beoordeling van deze investeringen
(zowel binnenlandse als buitenlandse) op hoofdlijnen de volgende onderwerpen betrokken:
1) strategie en publiek belang, 2) rendement, 3) risicoanalyse en risico-beheersingsmaatregelen
en 4) implementatie.
Als onderdeel van deze toets, vraag ik de staatsdeelneming inzichtelijk te maken op
welke manier de investering het publiek belang dient en of deze binnen de strategie
van de onderneming past. Daarbij kijk ik in brede zin naar de mogelijke maatschappelijke
effecten van de voorgenomen investeringen, waaronder de potentiële gevolgen hiervan
voor de Nederlandse activiteiten en dus de Nederlandse consument. Bij gereguleerde
deelnemingen kan dan gedacht worden aan het opvragen van het effect op de tarieven
voor eindgebruikers. Ook weeg ik hierbij de financiële risico’s van een potentiële
investering.
Daarnaast stel ik waar nodig bijzondere eisen aan de vormgeving of inrichting van
buitenlandse activiteiten (bijvoorbeeld juridische en financiële afscherming). De
mate waarin de kernactiviteiten in Nederland op orde zijn en het eventuele track record
dat de deelneming heeft opgebouwd in het buitenland weeg ik ook mee in het totaaloordeel
over de investering. Bij de beoordeling kan ik mij bij laten staan door onafhankelijke
juridische en financieel-economische adviseurs.
Door te vragen de bijdrage aan het publiek belang concreet te maken en door het inperken
van de risico’s wordt rekening gehouden met zowel het belang van de Nederlandse consument
als het als het belang van de Nederlandse belastingbetaler.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak wordt getoetst of staatsdeelnemingen nog
voldoende aansluiten bij de basis van het deelnemingenbeleid. Daarnaast vragen de
leden van de CDA-fractie of de Minister van elke staatsdeelneming kan aangeven wat
het publiek belang is en waarom dat door de staat geborgd dient te worden. Deze leden
vragen tevens hoe de Minister dit publieke belang begrijpt. Zij vragen of de Minister
dit, zoals bij bedrijven gerelateerd aan kansspelen, begrijpt als het beter kunnen
reguleren, controleren en veilig houden van een dienst is, of dat de Minister dit
publieke belang begrijpt als het veiligstellen van essentiële dienstverlening aan
de burger, bijvoorbeeld energielevering of waarborgen dat iedereen in Nederland een
bankrekening krijgt om te voorkomen dat mensen niet kunnen deelnemen aan de samenleving.
Ook vragen deze leden hoe vaak de portefeuille wordt herijkt.
In een steeds veranderende omgeving dient de staat zich regelmatig de vraag te stellen
of staatsaandeelhouderschap voor iedere staatsdeelneming nog steeds noodzakelijk is
om publieke belangen te borgen. Elke staatsdeelneming wordt daarom eens in de zeven
jaar geëvalueerd. De hoofdvraag van die evaluatie is of het aandeelhouderschap als
aanvullend borgingsinstrument, naast wet- en regelgeving en toezicht, nog steeds toegevoegde
waarde heeft en daarmee wenselijk is. Op deze wijze wordt de portefeuille voortdurend
herijkt. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2021 vindt u de evaluaties van
het laatste jaar. Voor 2020 was dit Havenbedrijf Rotterdam.
In het geval van een staatsdeelneming is er sprake van een publiek belang waarvan
de staat heeft besloten dat het voor de borging ervan gewenst is om risicodragend
te investeren in de bewuste onderneming. De publieke belangen die de deelnemingen
borgen zijn divers van aard. Voor TenneT is het publiek belang bijvoorbeeld gericht
op een betrouwbare elektriciteitsvoorziening in Nederland, terwijl dit voor Nederlandse
Loterij gericht is op het uitvoeren van het kansspelbeleid door het creëren van een
verantwoord, betrouwbaar en legaal aanbod van kansspelen. Ik rapporteer jaarlijks
over de publieke belangen die de deelnemingen borgen in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
De leden van de CDA-fractie horen graag de mening van de Minister over MVO binnen
staatsdeelnemingen.
Als onderdeel van het vernieuwde MVO-beleid is de staat als aandeelhouder dit jaar
actief het gesprek aangegaan met de staatsdeelnemingen over hun MVO-ambities en naleving
van internationale richtlijnen. Hieruit blijkt dat de deelnemingen veel doen op MVO-terrein
en de meeste internationale richtlijnen reeds naleven. Ik verwijs ook naar de antwoorden
op bovenstaande vragen van de D66-fractie waarin ik aangeef dat de deelnemingen voortvarend
aan de slag zijn gegaan met het formuleren van MVO-doelstellingen en dat verschillende
deelnemingen reeds een voorbeeldrol pakken. Zoals ook aangegeven in reactie op de
vragen van de D66-fractie ligt er tegelijkertijd ook ruimte voor verbetering. De komende
jaren is het aan de staatsdeelnemingen om zich hier verder op te ontwikkelen en invulling
te geven aan de MVO-doelstellingen. Als aandeelhouder zal ik zorg dragen dat de deelnemingen
ambitieus blijven inzetten op MVO en blijf ik hier doorlopend met de deelnemingen
over in gesprek.
De leden van de CDA-fractie vragen naar het uitkeringspercentage van het dividend.
Hoe verklaart de Minister deze stijging in een coronajaar, ook gezien de daling van
het eigen vermogen van staatsdeelnemingen van 38,6 miljard euro in 2019 naar 27,9
miljard euro in 2020 en de gehalveerde omzet en grote verliezen in 2020?
Het gemiddelde uitkeringspercentage van dividend was in 2020 54 procent en in 2019
24 procent. Het uitkeringspercentage kan tussen deze jaren niet één op één vergeleken
worden. Het gemiddelde uitkeringspercentage wordt alleen berekend over de staatsdeelnemingen
die een positief resultaat hebben behaald (de deelnemingen die verlies maken, vallen
daar dus buiten). Door Covid-19 zijn dit minder staatsdeelnemingen dan in 2019. Van
de staatsdeelnemingen met een positief resultaat (die dus weinig tot geen financiële
hinder van Covid-19 ondervonden), werd bovendien een relatief groter deel van de nettowinst
als dividend uitgekeerd. Dit heeft het gemiddelde uitkeringspercentage positief beïnvloed.
Tot slot is het uitkeringspercentage ook positief beïnvloed doordat de deelnemingen
die in 2020 een verlies hebben gerealiseerd (en dus nu niet meer meetellen), in 2019
slechts een gering percentage dividend uitkeerden.
In absolute zin heeft de staat iets minder dividend ontvangen dan in 2019. De staat
heeft in 2020 namelijk EUR 713 miljoen dividend ontvangen. Dit is een daling ten opzichte
van 2019, toen EUR 753 miljoen dividend is ontvangen. De staatsdeelnemingen die in
2020 hard zijn geraakt door Covid-19, hebben over 2020 geen dividend uitgekeerd.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de staatsdeelnemingen de aangevraagde
NOW-steun volledig nodig hebben gehad en als dit niet het geval was, of zij (een deel
van) de steun ook weer hebben teruggestort.
Onderstaande tabel geeft de NOW-steun in miljoenen weer per staatsdeelneming. Voor
de eerste NOW-aanvraagperiode is voor sommige ondernemingen de definitieve tegemoetkoming
reeds bepaald. In de gevallen waarbij de definitieve tegemoetkoming lager was dan
het betaalde voorschot, is dit terugbetaald. De definitieve vaststelling van NOW 1
heeft voor KLM, NS en Thales nog niet plaatsgevonden. De vaststelling is momenteel
onderhanden bij het UWV of in afwachting van de accountantscontrole. NS heeft reeds
een groot gedeelte van de NOW 1 terugbetaald, omdat de voorwaarden van de Beschikbaarheidsvergoeding
OV bepalen dat voor het hoofdrailnet geen gebruik mag worden gemaakt van de NOW-regeling.
Voor de NOW-rondes 2 t/m 6 is de deadline voor de definitieve berekening nog niet
verstreken. Daarom zijn hieronder voor die periodes alleen de voorschotten opgenomen.
Tabel 1: NOW-steun in miljoenen per staatsdeelneming
Holland Casino
KLM
Schiphol
NS
Thales
NOW 1
Ontvangen voorschot
31,9
345
30,7
92,8
6
Definitieve tegemoetkoming
38,9
n.n.b.
37,4
n.n.b.
n.n.b.
Terugbetaald (–) of aanvullend ontvangen (+) (betreft ontvangen voorschot – definitieve
tegemoetkoming)
+ 7,0
n.n.b.
+ 6,7
– 85,7
n.n.b.
NOW 2–6
Ontvangen voorschot
165,71
1.163
109,4
31,5
0
Totaal
NOW ontvangen (totaal ontvangen definitief NOW 1 en voorschotten NOW 2 t/m 6)
204,6
1.508
146,8
38,6
6
X Noot
1
Voor NOW 2–6 wordt geschat dat EUR 30,6 miljoen aan voorschot te veel is overgemaakt.
Dit bedrag wordt teruggestort, wanneer de definitieve tegemoetkoming is vastgesteld.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Minister een lijst heeft verstrekt van goedgekeurde
investeringsvoorstellen van staatsdeelnemingen. Vier van de dertien goedgekeurde investeringsvoorstelleen
betreffen buitenlandse investeringen door Nederlandse staatsdeelnemingen. Deze leden
hebben eerder hun zorgen geuit over buitenlandse investeringen door staatsdeelnemingen
welke er onder andere toe leiden dat Nederlandse bedrijven, waaronder staatsdeelnemingen,
concurreren op het Nederlandse spoor met Duitse staatsbedrijven. Zij zijn hierover
nog altijd niet enthousiast en vinden dat Nederlandse staatsdeelnemingen vooral dienen
te investeren in Nederland. Hoe groot is het risico dat Nederland loopt bij deze investeringen?
Hoe ontwikkelt de totale waarde van buitenlandse investeringen door Nederlandse staatsdeelnemingen
zich in de afgelopen tien jaar? Welke buitenlandse investeringen zijn het afgelopen
jaar gedaan door Nederlandse staatsdeelnemingen?
De leden van de SP-fractie vragen hoe groot het risico is dat Nederland loopt bij
buitenlandse investeringen. Het is niet mogelijk om exact aan te geven hoe groot het
risico is dat Nederland loopt bij alle buitenlandse investeringen tezamen. Ieder investeringsvoorstel
is immers uniek. Daarom houd ik bij de beoordeling van het investeringsvoorstel en
de bijbehorende risico’s rekening met de specifieke feiten en omstandigheden van het
geval. In gesprekken met de deelneming probeer ik mij een beeld te vormen van de kans
dat een risico zich voordoet en wat daarvan de mogelijke (financiële) consequentie
is. De staatsdeelneming behoort daarbij inzichtelijk te maken welke beheersmaatregelen
zij, op organisatie- of projectniveau, heeft getroffen om de risico’s te mitigeren.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe de totale waarde van buitenlandse
investeringen door Nederlandse staatsdeelnemingen zich in de afgelopen tien jaar ontwikkelen.
In de jaarverslagen Beheer Staatsdeelnemingen van voorgaande jaren is sinds 2017 gerapporteerd
over de waarde van buitenlandse investeringen per deelneming. Deze gegevens zijn weergegeven
in onderstaand overzicht.
Tabel 2: Totale buitenlandse activa (in euro’s miljoenen)
2017
2018
2019
2020
BNG Bank
605
534
539
508
Gasunie
1.996
2.116
2.328
2.354
HbR
76
164
176
153
NS
1.324
1.342
3.591
3.687
Schiphol
1.026
1.071
1.281
1.129
TenneT
15.519
16.067
16.977
19.637
Thales
6,6
5,7
–
–
Invest-NL
–
–
–
2,2
UCN
608
706
630
627
Totaal
21.161
22.006
25.522
28.098
Ook vragen de leden van de SP-fractie welke buitenlandse investeringen in het afgelopen
jaar zijn gedaan door Nederlandse staatsdeelnemingen. In 2021 zijn, tot nu toe, alleen
door TenneT investeringen gedaan in het buitenland. Het betreft 10 wettelijk verplichte
investeringen in het elektriciteitsnetwerk ten behoeve van de energietransitie in
Duitsland.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel werknemers bij staatsdeelnemingen zijn ontslagen
tijdens de coronacrisis. Kan de Minister tevens per staatsdeelneming aangeven hoe
de grootte van het personeelsbestand zich de komende jaren naar verwachting zal ontwikkelen?
Indien dat niet mogelijk is vragen zij de Minister aan te geven bij welke staatsdeelnemingen
de Minister een inkrimping van het personeelsbestand voorziet en om welke reden.
In de beantwoording van de Kamervragen over het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen
heb ik uw Kamer geïnformeerd over ontslagen sinds de COVID-19 crisis van de deelnemingen
die steun hebben ontvangen. In veel gevallen hebben de generieke steunmaatregelen
van het kabinet gezorgd voor behoud van werkgelegenheid, ook bij deze staatsdeelnemingen.
Dat neemt niet weg dat sommige staatsdeelnemingen moeten kijken hoe ze financieel
gezond kunnen blijven of weer kunnen worden. Het is aan de deelnemingen om eventuele
maatregelen te nemen met oog op het behoud van die financiële continuïteit om zo de
publieke belangen te kunnen blijven borgen. De onzekerheid over de (economische) gevolgen
van COVID-19 betekent dat de prognoses voor de deelnemingen niet in steen gebeiteld
zijn. Dat maakt ook dat eventuele maatregelen continu moeten worden herijkt.
Ik heb de informatie die ik reeds met u heb gedeeld over de ontslagen sinds de COVID-19
crisis van de deelnemingen die steun hebben ontvangen aangevuld met de ontwikkelingen
in het personeelsbestand waar de betreffende deelnemingen rekening mee houden.
– Sinds de COVID-19 crisis hebben in totaal 456 (interne) medewerkers Schiphol verlaten.
370 daarvan zijn vertrokken als onderdeel van de reorganisatie van Schiphol. Circa
15% van die 370 zijn gedwongen vertrokken. Schiphol verwacht de komende periode geen
verdere inkrimping van het personeelsbestand, omdat zij het huidige personeelsbestand
nodig acht voor de kwalitatieve uitvoering van haar dienstverlening.
– Bij KLM hebben ongeveer 5750 FTE de groep verlaten (ultimo augustus 2021). Deze medewerkers
zijn niet als onderdeel van een gedwongen ontslagronde vertrokken. Ook KLM verwacht
op dit moment geen verdere grootschalige inkrimping van het personeelsbestand. Gedwongen
ontslagen zijn dus niet voorzien.
– Holland Casino heeft eveneens een uitgebreide herstructurering achter de rug. Bij
Holland Casino zijn er sinds de COVID-19 crisis 238 medewerkers gedwongen ontslagen
en 34 medewerkers vrijwillig vertrokken. Door de meest recente COVID-19 maatregelen
is de ontwikkeling van het personeelsbestand echter moeilijk te voorspellen.
– NS wordt tevens hard geraakt door de COVID-19 crisis. Bij NS zijn er geen medewerkers
als gevolg van de COVID-19 crisis ontslagen. NS bespaart daarom de komende jaren EUR
1,4 miljard, onder andere door het inkrimpen van het personeelsbestand met circa 2.300
banen via natuurlijk verloop.
– Bij Thales zijn geen medewerkers als gevolg van de COVID-19 crisis ontslagen. Thales
voorziet ook geen inkrimping van het personeelsbestand, maar juist een groei.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de salariëring van bestuurders van staats- een
beleidsdeelnemingen zich heeft ontwikkeld ten opzichte van salarissen in de private
sector en ten opzichte van de werknemers van deze staats- en beleidsdeelnemingen.
Op 1 oktober 2021 heb ik uw Kamer meegedeeld, dat ik geen eigen cijfers beschikbaar
heb van bestuurdersbeloningen van private ondernemingen.14 Om toch een vergelijking te kunnen maken is informatie over de ontwikkelingen van
de totale bestuurdersbeloningen (vaste en variabele componenten) van Nederlandse beursgenoteerde
bedrijven opgenomen in de Amsterdam Midkap Index (AMX-index) geraadpleegd. Uit die
vergelijking valt onder andere op te maken dat CEO’s van AMX-bedrijven zes keer zoveel
verdienen als CEO’s van staatsdeelnemingen, gemeten naar de verhouding tussen de medianen.
Voor CFO’s is dat vier keer zoveel.
Herijkingen van het beloningsbeleid van staatsdeelnemingen in de periode 2015–2021
hebben geleid tot een matiging van maximale beloningen (in sommige gevallen tot een
gelijkblijvende beloning). Onderdeel van de herijkingen is dat de arbeidsovereenkomst
van bestuurders gelijk moet lopen aan de benoemingsperiode, waardoor bestuurders bij
afloop van hun benoemingstermijn geen vertrekvergoeding krijgen.15 Geen enkele bestuurder ontvangt meer dan 20% van de vaste beloning aan variabele
beloning. Voor een aantal deelnemingen is een variabele component geen onderdeel van
het beloningsbeleid. Ook heeft een aantal deelnemingen (bijvoorbeeld Holland Casino,
Schiphol) in 2020 geen variabele beloning uitgekeerd in verband met Covid-19. Bij
de NS heeft het bestuur vrijwillig hun vaste beloning met 10% verlaagd en van de mogelijkheid
om bonussen toe te kennen werd al eerder afgezien. De beloningsontwikkeling in de
afgelopen jaren is daarmee in de meeste gevallen beperkt gebleven tot indexatie. In
aanvulling daarop vraagt u naar de ontwikkeling van salariëring van bestuurders van
beleidsdeelnemingen. Hiervoor geldt dezelfde conclusie als voor staatsdeelnemingen:
eventuele stijging van het vaste salaris is ook bij beleidsdeelnemingen doorgaans
beperkt tot indexatie.
In de eerdere beantwoording wordt tevens verwezen naar de tabel uit het Jaarverslag
Beheer Staatsdeelnemingen 2020 met beloningsverhoudingen tussen werknemers en CEO’s
van staatsdeelnemingen. Het gemiddelde verhoudingsgetal is over de jaren heen afgenomen
(van 6,0 in 2017 naar 5,0 in 2020), waaruit valt op te maken dat het verschil tussen
de beloningen van voorzitters van raden van bestuur en werknemers van deelnemingen
over de afgelopen jaren gemiddeld kleiner is geworden. Voor beleidsdeelnemingen heb
ik deze cijfers niet.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister vindt dat alle staatsdeelnemingen
Paris-proof doelstellingen moeten hebben, welke ook vertaald worden in CO2-reductiedoestellingen in lijn met Parijs.
De leden vragen ook of staatsdeelnemingen daar waar zij in relevante sectoren actief
zijn daar wat de Minister betreft een voortrekkersrol in dienen te vullen.
Daarnaast vragen de leden op welke manier de Minister vanuit deelnemingen ondernemerschap
op maatschappelijke waardencreatie stimuleert.
In het Klimaatakkoord van Parijs is afgesproken dat de opwarming van de aarde wordt
beperkt tot minder dan twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële tijdperk,
waarbij het streven is om de opwarming te beperken tot anderhalve graad. Het nationale
Klimaatakkoord geeft invulling aan deze ambitie met het centrale doel om uitstoot
van broeikasgassen in Nederland met 49% terug te dringen ten opzichte van 1990.
Zoals aangegeven in het MVO-beleid staatsdeelnemingen verwacht ik van staatsdeelnemingen
dat zij in lijn met nationale en internationale milieueisen opereren, waaronder het
Klimaatakkoord van Parijs.16 Daarnaast verwacht ik als aandeelhouder dat staatsdeelnemingen binnen hun sector
vooroplopen in klimaat- en milieuprestaties, zoals ook aangegeven in reactie op de
vragen van de leden van de fractie van D66. Het is aan staatsdeelnemingen zelf om
hier verder invulling aan te geven.
Ik stimuleer deelnemingen op het gebied van ondernemerschap op maatschappelijke waardecreatie
met het aangescherpte MVO-beleid, zoals verder toegelicht in reactie op de vragen
van de D66-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister wil specificeren hoe MVO-beleid
van staatsdeelnemingen wordt beoordeeld en afdwingbaar wordt gemaakt vanuit de staat.
Wat zijn de overwegingen om deze afdwingbaarheid wel/niet verder aan te scherpen?
De leden vragen daarnaast naar een kader voor het beoordelen van MVO-doelstellingen.
De leden vragen ook of de Minister bereid is om van staatsdeelnemingen, met name in
de energie- en transportsector, te vragen of zij een transitieplan op weg naar net-zero
kunnen opstellen, inclusief milestones op basis waarvan de voortgang periodiek kan
worden getoetst.
Zoals ook benoemd door de heer Claassen in het door uw Kamer georganiseerde rondetafelgesprek
«Staatsdeelnemingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen» van 15 november 2021,
is MVO momenteel niet wettelijk afdwingbaar. Er is geen privaatrechtelijk kader voor
MVO. De staat heeft als aandeelhouder dan ook geen wettelijke bevoegdheden om MVO-beleid
direct af te dwingen bij staatsdeelnemingen. De afdwingbaarheid vanuit de staat als
aandeelhouder is daarom meer indirect vormgegeven. Dit begint bij de vormgeving van
een expliciet MVO-beleid waarin de verwachtingen van de staat als aandeelhouder kenbaar
zijn gemaakt. De staat voert gesprekken met de deelnemingen over de naleving van dit
beleid. Indien er onvoldoende invulling gegeven wordt aan het MVO-beleid, kan de staat
als aandeelhouder de deelnemingen kritisch over MVO bevragen tijdens reguliere overleggen
en eventueel in een aandeelhoudersvergadering. Daarnaast rapporteert de staat als
aandeelhouder over de naleving van de richtlijnen en voortgang op MVO-doelstellingen.
Hierbij ben ik ook transparant over de richtlijnen die niet worden nageleefd en doelstellingen
die potentieel niet altijd gehaald worden. Deze inspanningen maken gezamenlijk dat
het MVO-beleid niet vrijblijvend is. Tot slot onderzoek ik hoe ik MVO kan verankeren
in andere aandeelhoudersbevoegdheden zoals het goedkeuren van investeringen en benoemingen.
In het kader van wettelijke afdwingbaarheid heeft de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking in de Kamerbrief van 5 november 2021 aangegeven dat een
wettelijke verplichting voor gepaste zorgvuldigheid wenselijk is.17 Een dergelijke verplichting houdt in dat bedrijven privaatrechtelijk verplicht worden
om interne processen in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. De wenselijkheid
voor een wettelijke verplichting blijkt uit verschillende studies naar een effectievere
invulling van IMVO-beleid, de evaluatie van bestaand beleid en de ervaringen van landen
die al wetgeving hebben. Het kabinet heeft daarbij een voorkeur voor een Europese
gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dit zorgt voor een grotere impact in de keten
en borgt een gelijk speelveld voor bedrijven. Op basis van de Nederlandse inzet ligt
het in lijn der verwachting dat een dergelijke verplichting van toepassing zal zijn
op de meeste staatsdeelnemingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast naar een kader voor het beoordelen
van MVO-doelstellingen. De staat als aandeelhouder toetst MVO-doelstellingen aan verschillende
criteria, zoals benoemd in het MVO-beleid staatsdeelnemingen.
De criteria zijn als volgt:
– Relevant voor de bedrijfsactiviteit en duurzaamheidsuitdagingen die hiermee gepaard
gaan
– Relevant voor de publieke belangen die de specifieke deelneming borgt
– Lange termijn
– Traceerbaar (maar niet per definitie kwantificeerbaar)
– Duidelijk en goed te communiceren
Deze criteria zijn gekozen om te zorgen dat staatsdeelnemingen materiële thema’s kiezen
waarbij de voortgang voor een langere periode gemonitord kan worden. Een groot deel
van de MVO-doelstellingen voldoet momenteel aan deze criteria. Zoals ook blijkt uit
het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020 ligt er ook nog ruimte voor verbetering.
Als aandeelhouder ben ik hierover in gesprek met de deelnemingen.
De leden vragen ook of ik bereid ben om deelnemingen te vragen een transitieplan op
weg naar net-zero op te stellen. Zoals gerapporteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen
2020 hebben veel deelnemingen doelstellingen gesteld voor de weg naar net-zero. Dit
geldt met name voor deelnemingen in de energie- en transportsector, in lijn met de
gedachte dat klimaat en milieu met name voor deze deelnemingen relevant («materieel»)
zijn. AFKL, Gasunie, Havenbedrijf Rotterdam en KLM hebben bijvoorbeeld CO2-reductiestellingen voor 2030 geformuleerd en ook NS zet zich in voor fossielvrij
ondernemen. Als aandeelhouder ben ik met de deelnemingen in gesprek over het transitiepad
naar deze doelstellingen, zodat de voortgang traceerbaar is. In het Jaarverslag Beheer
Staatsdeelnemingen van 2021 zal worden gerapporteerd over de voortgang ten aanzien
van deze doelstellingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister vindt dat staatsdeelnemingen
als de Volksbank en ABN AMRO identieke of zelfs meer ambitieuze MVO-verplichtingen
zouden moeten hebben dan commerciële banken. Zij vragen bovendien waaruit blijkt dat
hier op dit moment sprake van is.
Zoals eerder ook aangegeven in mijn antwoord aan uw fractie aangaande de afdwingbaarheid
van MVO-beleid bij staatsdeelnemingen, heeft de staat als aandeelhouder geen wettelijke
bevoegdheden om MVO-verplichtingen te eisen. De afdwingbaarheid vanuit de staat als
aandeelhouder is daarom meer indirect vormgegeven. In algemene zin verwacht ik van
alle deelnemingen dat zij een voorbeeldrol vervullen op het gebied van MVO in hun
eigen sector.
Bij ABN AMRO en de Volksbank sta ik meer op afstand, aangezien aandeelhouderschap
is belegd bij NLFI. NLFI heeft nadrukkelijk oog voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De dialoog over ESG (Environmental, Social & Governance) en de ontwikkelingen die
daarin plaatsvinden voert NLFI op doorlopende basis met haar deelnemingen. NLFI streeft
het verbeteren van het duurzame profiel van de deelnemingen na en stimuleert als aandeelhouder
het vergroten van de transparantie van de deelnemingen op het gebied van MVO.
NLFI heeft mij toegelicht dat ABN AMRO en de Volksbank reeds meerdere jaren een focus
op diverse ESG-onderwerpen hebben. Zo zijn ABN AMRO en de Volksbank bij meerdere ESG-gerelateerde
initiatieven aangesloten zoals de Principles for Responsible Banking en het Partnership
for Carbon Accounting Financials (PCAF). Bij een aantal van deze initiatieven zijn
de banken (mede)initiatiefnemer geweest en tonen daarmee een voortrekkersrol. Ik vind
het goed om te constateren dat deze banken die rol nemen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de visie is van de Minister op de inzet
van het staatsdeelnemingeninstrument om economische veiligheid en strategische autonomie
te bevorderen.
Het kabinet is terughoudend met het investeren van kapitaal in nieuwe deelnemingen.
Het aandeelhouderschap is niet het eerst aangewezen instrument om publieke belangen
te borgen. Er moeten zwaarwegende redenen zijn om risicodragend te participeren in
vennootschappen. De vraag of de inzet van een staatsdeelneming een instrument kan
zijn om een specifiek publiek belang te borgen moet per geval worden bekeken. Onder
economische veiligheid en strategische autonomie kunnen specifieke publieke belangen
vallen waar een deelneming een bijdrage kan leveren aan de borging daarvan. Zo zijn
er bijvoorbeeld deelnemingen in de energiesector, een van de vitale sectoren van Nederland.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij te reflecteren op wat ik de afgelopen
ambtsperiode heb bereikt in de portefeuille staatsdeelnemingen.
Een belangrijk resultaat van de afgelopen periode is dat maatschappelijk verantwoord
ondernemen een prominente plek in het deelnemingenbeleid heeft gekregen. Ook op het
gebied van diversiteit in de raden van bestuur en raden van commissarissen zijn grote
stappen gezet. Ik ben trots dat het aantal deelnemingen dat voldoet aan het streven
van 30% vrouwen in de raden van bestuur en raden van commissarissen de afgelopen jaren
is toegenomen. Zo voldeed in 2017 50% van de raden van bestuur en 75% van de raden
van commissarissen aan dit streven.18 Ultimo 2020 is dit gestegen naar respectievelijk 70% en 92%. Daarnaast is de informatievoorziening
over staatsdeelnemingen aan de Kamer de afgelopen jaren geïntensiveerd. Naast het
Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen stuur ik de Kamer ieder jaar een vooruitblik
voor het komende jaar. In die brief deel ik tevens het meest recente overzicht met
goedgekeurde investeringen. Verder heb ik het jaarverslag uitgebreid en informeer
ik u regelmatig over de ontwikkelingen bij deelnemingen via Kamerbrieven.
Voor mij waren onder andere de oprichting van Invest-NL, Invest-International, de
participatie in Air-France KLM en de kapitaalbehoefte van TenneT belangrijke thema’s.
Uiteraard heeft ook de COVID-19 crisis een significante impact op de staatsdeelnemingen.
Een aantal staatsdeelnemingen is hard geraakt en heeft generieke, sectorale of specifieke
steun van de staat ontvangen, zodat zij het publiek belang kunnen blijven borgen.
Ook in de COVID-19 crisis spelen de staatsdeelnemingen een belangrijke rol. NS, Schiphol
en Havenbedrijf Rotterdam zorgen er bijvoorbeeld voor dat Nederland bereikbaar is
gebleven en blijft. TenneT en Gasunie voorzien ons van een betrouwbare energie-infrastructuur
en BNG Bank en NWB Bank dragen bij aan de (financiële) stabiliteit van (semi)publieke
organisaties.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen naar een reflectie op het bestaansrecht
van staatsdeelnemingen. Wat rechtvaardigt volgens het kabinet het bestaan van private
bedrijven? En wat rechtvaardigt het bestaan van staatsdeelnemingen? Voorts stellen
de leden van de Partij voor Dieren-fractie dat private beursgenoteerde bedrijven verantwoording
moeten afleggen aan hun aandeelhouders over winst en staatsbedrijven verantwoording
moeten afleggen aan de staat over waardecreatie. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
vragen of de Minister erkent dat als staatsdeelnemingen de belangrijkste maatschappelijke
problemen van deze tijd verergeren, zij geen recht van bestaan kunnen hebben. De leden
van de Partij voor de Dieren-fractie vragen bovendien of het kabinet bereid is om
te stoppen met het oprichten van nieuwe fossiele staats- en beleidsdeelnemingen. Waarom
wel of niet? Indien wel, hoe zou dit beleid vorm kunnen krijgen? Indien niet, waarom
niet en kan de Minister dan ingaan op wat het bestaansrecht nog is van publiek gefinancierde
fossiele deelnemingen die het publieke belang schaden omdat zij de klimaatcrisis verergeren?
Het aandeelhouderschap van de staat in staatsdeelnemingen begint bij publieke belangen.
Met de vormgeving als onderneming beoogt de staat op een doelmatige, zakelijke manier
de publieke belangen te borgen. Publiek aandeelhouderschap brengt bepaalde maatschappelijke
verantwoordelijkheden voor staatsdeelnemingen met zich mee. Van staatsdeelnemingen
verwacht ik dat zij een voorbeeldrol vervullen, bijvoorbeeld op het gebied van MVO.
Staatsdeelnemingen leggen verantwoording af met hun eigen jaarverslag. In hun jaarverslagen
gaan de deelnemingen niet alleen in op de financiën, maar ook op de borging van het
publiek belang en de waarde die zij op de lange termijn creëren.
Het kabinet is terughoudend met het investeren van kapitaal in nieuwe deelnemingen.
Het aandeelhouderschap is niet het eerst aangewezen instrument om publieke belangen
te borgen. Er moeten zwaarwegende redenen zijn om risicodragend te participeren in
vennootschappen. De vraag of de inzet van een staatsdeelneming een instrument kan
zijn om een specifiek publiek belang te borgen moet per geval worden bekeken. Periodiek
wordt van iedere staatsdeelneming geëvalueerd of het aandeelhouderschap van de staat
nog steeds het juiste instrument is om de publieke belangen te borgen. Indien dat
niet het geval is, kan de deelneming worden afgestoten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of het kabinet bereid is om Bonaire
Brandstof Terminals B.V. alsnog van nieuwe statuten te voorzien, waarin staat dat
geen nieuwe fossiele infrastructuur zal worden aangelegd. Zo ja, hoe ziet het plan
eruit? Zo nee, kan de Minister dan uitleggen hoe het in stand houden van het aanbod
van fossiele brandstoffen voor de komende 30 tot 40 jaar door nieuwe fossiele infrastructuur
aan te leggen bijdraagt aan de transitie naar een duurzame energievoorziening, wat
volgens de website van Bonaire Brandstof Terminals B.V.19 één van de doelen is van deze beleidsdeelneming?
Namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) (Klimaat en Energie)
beantwoord ik de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie over Bonaire
Brandstof Terminal (BBT). De oprichting van BBT moet vooral bezien worden in het licht
van de urgentie om de benodigde toevoer van brandstoffen voor de elektriciteits- en
drinkwaterproductie en het weg- en luchtverkeer van Bonaire op een veilige manier
te kunnen garanderen. Voor een groot deel gaat BBT zich richten op het realiseren
van opslag voor brandstof voor verkeer van, naar en op het eiland Bonaire. Het is
onwaarschijnlijk dat op korte termijn gevlogen en getransporteerd kan worden op volledig
duurzame wijze, zeker gelet op de grotendeels intercontinentale luchtvaart, die goed
is voor ongeveer 30 à 40% van de brandstofopslag van de beleidsdeelneming. De opslagfaciliteit
voor brandstof voor elektriciteitsproductie omvat slechts circa 30% van de opslagen
die BBT zal realiseren. Om deze reden acht het kabinet het van belang dat BBT de benodigde
brandstofopslagen gaat realiseren.
Niettemin heeft verduurzaming op Bonaire de aandacht van het kabinet. EZK werkt aan
een plan voor BBT voor investeringen in hernieuwbare energie op Bonaire, aangezien
BBT op verzoek van de Kamer een statutair doel erbij heeft gekregen waardoor BBT een
rol kan spelen in verdere verduurzaming op Bonaire. Voor dit plan reserveert EZK bij
najaarsnota 2021 maximaal 10 miljoen euro. Hiermee kan BBT aanvullend kapitaal aantrekken,
voor investeringen in duurzame energie op Bonaire. BBT is in gesprek met de betrokken
partijen op Bonaire om op korte termijn stappen te zetten in de verduurzaming van
de elektriciteitsproductie. Daarmee borgt BBT én de garantie voor elektriciteits-
en drinkwaterproductie en het weg- en luchtverkeer van Bonaire op een veilige manier
én kan BBT stappen zetten in de verduurzaming van elektriciteitsproductie op Bonaire.
Op verzoek van uw Kamer, middels de motie van het lid Boucke c.s (Kamerstuk 35 632, nr. 14)., laat EZK ook een routekaart naar een 100 procent duurzame energievoorziening in
Caribisch Nederland opstellen. Hierbij wordt ook gekeken naar de rol van BBT in verduurzaming
op Bonaire. De Staatssecretaris van EZK – Klimaat en Energie verwacht de routekaart
januari 2022 naar uw Kamer te sturen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister bereid is om periodiek
aan de Kamer te rapporteren over de gesprekken over MVO en daarbij specifiek in te
gaan op het vrijblijvende karakter daarvan. De leden vragen ook welke manieren er
zijn om een klimaatplicht voor staats- en beleidsdeelnemingen te regelen. Daarnaast
vragen de leden of de Minister het belang van niet-financiële informatie erkent en
of de Minister bereid is om het advies van de Rekenkamer op te volgen en duurzaamheidsrapportages
op basis van de Monitor Brede Welvaart voor staatsdeelnemingen verplicht te stellen.
De leden vragen welke rol de Monitor Brede Welvaart bij de deelnemingen momenteel
speelt in het nemen van beslissingen en welke manieren er zijn om de Monitor Brede
Welvaart meer sturend te laten zijn in de besluitvorming. De leden vragen ook of de
Minister het ermee eens is dat het logisch is als de andere indicatoren van de Monitor
Brede Welvaart passen bij de «core business» van de deelnemingen.
Als aandeelhouder vind ik ook niet-financiële informatie van groot belang en rapporteer
ik jaarlijks in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen over de voortgang op de
MVO-doelstellingen en naleving van de richtlijnen. Daarmee rapporteer ik ook op hoofdlijnen
over de gesprekken die gevoerd worden over MVO. De gesprekken met de staatsdeelnemingen
over MVO hebben namelijk primair betrekking op de MVO-doelstellingen en de naleving
van de richtlijnen. Deze focus in gesprekken is nodig om uniformiteit te creëren in
de gesprekken ondanks de diversiteit in deelnemingen en verscheidenheid aan materiële
thema’s.
Zoals ook aangegeven in de reactie op de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks
is het MVO-beleid niet vrijblijvend. Er is momenteel geen wettelijk kader om MVO of
een klimaatplicht af te dwingen. De staat als aandeelhouder heeft daarom met het vernieuwde
MVO-beleid gekozen voor een meer indirecte afdwingbaarheid, ook met betrekking tot
klimaat. Ten aanzien van een wettelijk kader volg ik verschillende ontwikkelingen
in Europees verband nauwgezet. Ik kom hierbij ook graag terug op een toezegging die
ik heb gedaan richting de heer Van Raan (PvdD) in het VAO van 13 april 2021 om «nog een keer te kijken naar hoe gewerkt kan worden aan meer transparantie». Dit onderwerp is ook in Europees verband een belangrijk gespreksonderwerp. Zo heeft
de Europese Commissie op 21 april 2021 een voorstel voor de Corporate Sustainability
Reporting Directive (CSRD) aangenomen. Een belangrijk onderdeel van het voorstel is
om de Transparantierichtlijn te verbreden en van toepassing te laten zijn op alle
grote ondernemingen, en duurzaamheidsrapportage te onderwerpen aan een audit. Dit
zal betekenen dat bijna alle staatsdeelnemingen volgens de CSRD moeten gaan rapporteren
over hun invloed op duurzaamheidsfactoren. De Europese Commissie werkt daarnaast ook
aan een wetgevend voorstel «Sustainable Corporate Governance». De Minister van Buitenlandse
Zaken heeft de Nederlandse inzet voor dit voorstel op 5 november 2021 aan de Tweede
Kamer verzonden.20 Mijn verwachting is dat deze nationale en internationale initiatieven de transparantie
van staatsdeelnemingen en bedrijven in het algemeen, zullen bevorderen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen naar de rol die de Monitor Brede
Welvaart speelt bij staatsdeelnemingen. Voor staatsdeelnemingen kunnen de indicatoren
van de Monitor Brede Welvaart behulpzaam zijn om de impact die bedrijven hebben door
maatschappelijk verantwoord te ondernemen te meten. In de Monitor Brede Welvaart komen
de United Nation’s Sustainable Development Goals (SDG’s) terug. Staatsdeelnemingen
gebruiken deze SDG’s o.a. bij het bepalen en inzichtelijk maken van hun MVO-doelstellingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister het eens is dat
de MVO-doelen SMART geformuleerd moeten worden. De leden vragen ook of er in het Jaarverslag
voortaan vooral gekeken moet worden naar de effecten van het MVO-beleid in plaats
van de doelen zelf en waarom de Minister dat in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen
van 2020 niet heeft gedaan. Daarnaast vragen de leden waar de Kamer kennis kan nemen
van de effecten van het gevoerde beleid op de brede welvaart. De leden vragen tot
slot waarom er in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelneming niet gerapporteerd wordt
over MVO-beleid van beleidsdeelnemingen en of beleidsdeelnemingen zich ook MVO-doelen
zouden moeten stellen en daarover rapporteren.
Voor de criteria van de MVO-doelen verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van
de GroenLinks fractie.
Zoals aangegeven in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020 is er in dit jaarverslag
enkel vooruitgeblikt op de doelstellingen omdat deze in 2020 voor het eerst zijn geformuleerd.
In de hierop volgende jaarverslagen zal er gerapporteerd worden over de voortgang
op doelstellingen in een specifiek jaar. Hierbij wordt ook vermeld aan welke SDG’s
de doelstellingen bijdragen zodat inzichtelijk is hoe de MVO-doelstellingen bijdragen
aan de brede welvaart.
Het aandeelhouderschap van beleidsdeelnemingen is belegd bij beleidsdepartementen.
De beleidsdepartementen zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van dit aandeelhouderschap
en de invulling van MVO-beleid.
3. ABN AMRO
De leden van de VVD-fractie vragen welke vorderingen zijn gemaakt in de versterking
van de rol van poortwachter van de bank en welke stappen heeft de Minister ondernomen
om die versterking (wettelijk) mede mogelijk te maken?
ABN AMRO heeft in de afgelopen jaren stappen gezet om de invulling van haar rol als
poortwachter te verbeteren. Per 1 januari 2019 heeft ABN AMRO het programma Detecting
Financial Crime (DFC) opgezet en substantieel extra (financiële) middelen beschikbaar
gemaakt voor personeel, systemen en processen. Aan het eind van 2020 was het totaal
aantal voltijdbanen betrokken bij de uitvoering van de «Client Life Cycle»-processen
volgens ABN AMRO toegenomen tot 3.800 (ca. een op de vijf banen bij ABN AMRO).
Om te onderstrepen dat naleving van de Wwft de hoogst mogelijke prioriteit verdient,
heb ik NLFI (dat de aandelen in ABN AMRO beheert), direct nadat de aanwijzing van
DNB in augustus 2019 met betrekking tot geconstateerde tekortkomingen bij de naleving
van onderdelen van de Wwft, bekend werd, gevraagd om mij te informeren over de voortgang
bij de te nemen maatregelen. Zoals ik uw Kamer in mei 2021 heb laten weten heeft de
bank na het bekend worden van de schikking aangegeven dat de voortgang van het verbeterprogramma
verloopt volgens het met DNB afgestemde schema en naar verwachting eind 2022 zal zijn
afgerond21. Zowel NLFI als het ministerie staan op afstand van de dagelijkse bedrijfsvoering
van de bank. Dit is een aangelegenheid van de raad van bestuur.
Het kabinet kijkt doorlopend naar maatregelen om het stelsel te verbeteren en de effectiviteit
te vergroten. Specifiek vormt de vervulling van de poortwachterfunctie hier een belangrijke
rol bij. Vergroten van de effectiviteit van de poortwachterfunctie is de tweede pijler
in het plan van aanpak witwassen van juni 2019. Er zijn al diverse maatregelen genomen
om de uitvoerbaarheid en effectiviteit te vergroten. Daarnaast lopen er nog maatregelen
met betrekking tot het delen van informatie tussen poortwachters die de uitvoerbaarheid
en effectiviteit moeten gaan vergroten.
De leden van de D66-fractie vragen welke acties de staat als aandeelhouder heeft ondernomen
om zich ervan te verzekeren dat staatsdeelnemingen zich aan geldende wet- en regelgeving
houden. Hoe vervult de staat een actieve rol in het borgen van de compliance door
staatsdeelnemingen?
Het is evident dat staatsdeelnemingen zich, net als andere ondernemingen in Nederland,
dienen te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Het bestuur is hiervoor verantwoordelijk.
De raad van commissarissen houdt toezicht op het bestuur. Daarnaast hebben veel staatsdeelnemingen
te maken met toezichthouders. Voorbeelden hiervan zijn de ACM (TenneT, Gasunie en
Schiphol), de KSA (Holland Casino en Nederlandse Loterij) en DNB/ECB (BNG, NWB, FMO,
ABN AMRO en de Volksbank). De financiële toezichthouders houden onder meer toezicht
op de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van compliance door de banken.
Bestuurders van staatsdeelnemingen zijn zich ook bewust van hun verantwoordelijkheid
en dienen een bedrijfscultuur te creëren die bijdraagt aan de compliance van de deelneming.
In het algemeen is het daardoor gelukkig niet nodig om hierover met staatsdeelnemingen
het gesprek aan te gaan. Mocht ik ermee bekend zijn dat er helaas wel sprake is geweest
van overtreding van wet- of regelgeving dan vraag ik, als aandeelhouder, het bestuur
en de raad van commissarissen welke maatregelen de onderneming neemt om dergelijke
misstanden te voorkomen.
De leden van de D66-fractie vragen voorts welke lessen worden getrokken uit het proces
rond de verkoop van ABN AMRO voor de verkoop van de Volksbank.
De situatie van ABN AMRO en de Volksbank zijn op dit moment lastig vergelijkbaar.
Bij ABN AMRO is al jaren geleden besloten tot een initiële beursgang. en daarna zijn
er meerdere vervolgplaatsingen van aandelen geweest.
De Volksbank is nog niet gereed voor een besluit over haar toekomst. Indien er zou
worden gekozen voor een beursgang zoals bij ABN AMRO zullen lessen en ervaringen van
de eerdere beursgang van ABN AMRO hierbij betrokken worden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de schijnbaar verhoogde bewustwording
in de bankensector van het belang van de aanpak van witwassen en de rol die banken
daarbij als poortwachters vervullen rijmt met recente berichten over nieuwe onderzoeken
door het Openbaar Ministerie (OM) naar de rol van banken bij het voorkomen van witwassen
en terrorismefinanciering.
De leden van de D66-fractie vragen tevens waaruit die verhoogde bewustwording bij
financiële instellingen blijkt en of de bewustwording verschilt bij banken die (deels)
in staatshanden zijn ten opzichte van volledig private banken. Kan het kabinet daarnaast
reflecteren op de effecten van deze verhoogde bewustwording op de toegankelijkheid
van financiële diensten en hoe deze toegankelijkheid voor iedereen gelijk wordt gewaarborgd?
In haar brief naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie,
constateert DNB een verhoogde bewustwording bij bestuurders van banken. Tegelijk constateert
DNB ook dat er nog een groot aantal hersteltrajecten loopt en er dus nog gebreken
uit het verleden hersteld moeten worden. Ik kan niet anders dan afgaan op de beoordeling
van DNB op dit punt. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid ben ik met alle
betrokken partijen doorlopend in overleg over de aanpak van witwassen. Hier zijn de
publieke partijen bij betrokken, maar ook private partijen, waaronder de grootbanken.
De samenwerking tussen alle betrokken partijen is verbeterd en geïntensiveerd. Alle
partijen werken aan verbetering van de poortwachterfunctie en het toezicht daarop.
Los hun rol in deze samenwerking voeren toezichthouders en het Openbaar Ministerie
hun taken in onafhankelijkheid uit. Dit betekent dat DNB de voortgang van hersteltrajecten
zorgvuldig beoordeelt en waar nodig nieuwe maatregelen treft. Verder is het aan het
Openbaar Ministerie om af te wegen of een opsporingsonderzoek uitgevoerd moet worden
en of vervolging opportuun is. Het structureel verbeteren van de aanpak van witwassen
kost tijd en blijft voortdurend om aandacht vragen. Met de verhoogde intensivering
bij alle partijen sluit ik niet uit dat daarmee ook nieuwe zaken of incidenten uit
het verleden naar boven komen.
De verhoogde bewustwording bij bestuurders, ook wel »tone at the top»» genoemd ervaart
DNB in haar gesprekken met onder toezicht staande instellingen. Ik merk dit zelf ook
in gesprekken met de banken. Het voorkomen van witwassen is een vast onderwerp in
mijn gesprekken en ik zie deze betrokkenheid verder terug in de verschillende samenwerkingsverbanden
waar de banken onderdeel van zijn of waar zij zijn toegetreden. De bewustwording is
sectorbreed en geldt niet alleen voor banken die (deels) in staatshanden zijn. DNB
constateerde al in haar zbo-verantwoordingen van de afgelopen jaren dat de tone at
the top is veranderd en ook in de brief naar aanleiding van de transactie van ABN
AMRO ziet de opmerking op de sector als geheel.
Zoals de leden van de D66-fractie aangeven, zien we recentelijk ook vaker situaties
waarin de toegang tot het betalingsverkeer onder druk lijkt te staan, mede als gevolg
van een striktere toepassing van de poortwachterfunctie. Het categoriaal uitsluiten
van bepaalde groepen klanten is niet in lijn met de anti-witwasregelgeving. Deze vraagt
een individuele risico-afweging. Toegang tot financiële diensten en het betalingsverkeer
is een belangrijke randvoorwaarde voor zowel particulieren als ondernemers. Ik ben
voortdurend in gesprek met de instellingen en toezichthouders over de uitvoering en
handhaving van de Wwft, om te voorkomen dat deze wetgeving tot onwenselijke uitkomsten
leidt voor burgers en bedrijven. De manier waarop instellingen omgaan met hoog-risicogroepen,
waaronder eventuele hogere tarifering, moet uitlegbaar en proportioneel zijn. Zoals
ik aan uw Kamer heb toegezegd zal ik hierover met de banken en binnen het Maatschappelijk
Overleg Betalingsverkeer in overleg treden en de Kamer hierover informeren.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het heeft kunnen gebeuren dat ABN AMRO ernstig
tekort is geschoten in haar rol als poortwachter in het kader van de Wwft.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geconstateerd dat de bank jarenlang is tekortgeschoten
in de naleving van de Wwft. Ik vind deze feiten zeer ernstig. Dat vind ik niet alleen
vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de financiële sector in den brede, maar ook
vanuit mijn rol als (via NLFI) aandeelhouder van ABN AMRO. Hierbij is het van belang
om op te merken dat naleving van deze wet- en regelgeving door een individuele instelling
niet iets is waar ik direct op toezie. Het compliancebeleid, waaronder naleving van
de Wwft, is een aangelegenheid van (het bestuur van) instellingen zelf, onder toezicht
vande raad van commissarissen. De inhoudelijke dialoog (en handhaving) over naleving
van de Wwft dient plaats te vinden tussen de instelling en toezichthouder DNB (en
het OM indien het strafrecht aan de orde is). Aandeelhouders (NLFI) en de staat als
certificaathouder staan op afstand van het dagelijks bestuur en de bedrijfsvoering.
Wel gebruik ik mijn positie als eigenaar van ABN AMRO (via NLFI) om het belang van
naleving van de Wwft te onderstrepen. Naar aanleiding van de aanwijzing van DNB in
augustus 2019 met betrekking tot geconstateerde tekortkomingen bij de naleving van
onderdelen van de Wwft, heb ik aan NLFI gevraagd de maatregelen die de bank neemt
nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren22. Dit heeft NLFI gedaan. Ik zal mij hier ook in de komende periode door NLFI over
laten informeren.
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de Minister op de hoogte was van de schikking
en wanneer de Minister hiermee heeft ingestemd.
Zoals ik heb toegelicht in de Kamerbrief over de schikking23, werden ambtenaren van mijn ministerie op woensdag 14 april 2021 door NLFI geïnformeerd
dat het strafrechtelijk onderzoek zich in de afrondende fase bevond, waarna ik hier
op 16 april 2021 persoonlijk van op de hoogte werd gebracht24. Het feit dat het OM strafrechtelijk onderzoek deed was reeds in september 2019 bekend
geworden25. Op zondagavond 18 april 2021 ben ik door de CEO en voorzitter van de raad van commissarissen
van de bank op hoofdlijnen over de transactie geïnformeerd, waarna ik mij op maandagochtend
19 april 2021 na publicatie van het feitenrelaas door het OM heb kunnen vergewissen
van de geconstateerde feiten. Ik heb geen rol bij het onderzoek of de totstandkoming
van de transactie gehad en heb hier ook geen goedkeurende rol bij.
De leden van de PVV-fractie vragen wie de schikking (deels) zal betalen en of dat
de belastingbetaler betreft.
Het schikkingsbedrag dat ABN AMRO betaalt komt volledig ten goede aan de schatkist
en daarmee in beginsel ten gunste van de belastingbetaler. Daar staat tegenover dat
de schikking wel gevolgen heeft voor de winst van ABN AMRO, waarin de staat (via NLFI)
een belang van 56,3% houdt. Een lagere winst leidt, bij een gelijkblijvend uitkeringspercentage,
tot een lagere dividenduitkering en een lagere ingehouden winst (dit is een onderdeel
van het eigen vermogen van de bank). Zowel de dividenduitkering als het eigen vermogen
komt toe aan de aandeelhouders. Uit bovenstaande blijkt dat de opbrengst voor de belastingbetaler
als gevolg van de inkomsten uit de schikking hoger is dan negatieve effecten die voortvloeien
uit het belang van de staat in ABN AMRO.
De leden van de PVV-fractie vragen welke drie voormalige leden van de raad van bestuur
van ABN AMRO aangemerkt zijn als verdachte van het feitelijk leidinggeven aan het
overtreden van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)
en of zij alsnog vervolgd zullen worden.
Ik heb geen rol bij het strafrechtelijk onderzoek en eventuele vervolging. Dit is
geheel aan het Openbaar Ministerie. Over de namen van verdachten en de stand van zaken
van lopende strafrechtelijk onderzoeken doet het Openbaar Ministerie geen uitspraken.
De leden van de PVV-fractie vragen wanneer de staat zijn belang van 56,3 procent in
ABN AMRO naar de beurs zal brengen en wat de staat tegenhoudt om ABN AMRO naar de
beurs te brengen?
Ook de leden van de VVD-fractie vragen wat de toekomststrategie is ten aanzien van
ABN AMRO en het terugbrengen naar de markt van deze bank?
Conform het regeerakkoord is het uitgangspunt dat ABN AMRO zo snel als verantwoord
mogelijk is, volledig naar de markt wordt gebracht. De timing van dergelijke transacties
wordt bepaald op basis van verschillende factoren zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs,
open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden.
NLFI weegt deze factoren voordat zij mij adviseert om (eventueel) aandelen te verkopen.
Het openbaar maken van de afwegingen van NLFI bij het adviseren over de verkoopstrategie
van de aandelen en mijn afwegingen hierbij kunnen leiden tot verwachtingen bij beleggers
waardoor zij mogelijk kunnen anticiperen op een transactie van de staat. Dit kan invloed
hebben op het succes van toekomstige transacties.
De leden van de fractie van D66 vragen de Minister toe te lichten welke maatregelen
genomen worden om ABN AMRO te kunnen verkopen in het licht van de vraag van ABN AMRO
aan Goldman Sachs om een lijst met geschikte overnameprooien in Europa26?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat ABN AMRO kijkt naar overnamekandidaten. Het
is aan ABN AMRO om dergelijk marktonderzoek uit te voeren. Daar heb ik (of NLFI) geen
rol bij en dit staat los van de toekomststrategie van de staat ten aanzien van het
belang in ABN AMRO.
Indien marktonderzoek van ABN AMRO zou leiden tot een concreet investeringsvoorstel
is zolang de staat meer dan 50% van de aandelen heeft, conform de Relationship Agreement
tussen ABN AMRO en NLFI, wel goedkeuring van NLFI noodzakelijk voor investeringen
en desinvesteringen met een omvang van meer dan 5% van het eigen vermogen van ABN
AMRO.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie waarom Jurgen Stegmann onlangs uit de raad
van commissarissen is gestapt.27
ABN AMRO heeft in het nieuwsbericht hierover toegelicht dat Jurgen Stegmann om persoonlijke
redenen heeft besloten om terug te treden als lid van de Raad van Commissarissen van
ABN AMRO. Ik heb hierover geen nadere informatie.
De leden van de SP-fractie vragen zich af of de Minister beseft dat het veel vragen
oproept wanneer burgers hard worden gestraft voor bijvoorbeeld het onopzettelijk verkeerd
invullen van een toeslagaanvraag maar dat bankiers wegkomen met een schikking om strafvervolging
te voorkomen. Begrijpt de Minister dat het gevoel van rechtszekerheid, evenals het
vertrouwen in de rechtsstaat, ernstig in het geding kan komen wanneer mensen het gevoel
hebben dat de strafmaat, of mogelijkheden om straf te ontlopen, afhangt van de sociale
klasse waartoe hij of zij behoort?
Het Openbaar Ministerie onderzoekt in elke strafzaak of strafrechtelijke vervolging
van personen, die leiding hebben gegeven aan bedrijfscriminaliteit of daarvoor verantwoordelijk
gehouden kunnen worden, mogelijk is. In dit kader is verder van belang dat op 22 juni
2021 de Minister van Justitie en Veiligheid het rapport «Een verkennend kwalitatief
onderzoek naar klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen» aan uw Kamer heeft
toegezonden. Er wordt momenteel gewerkt aan een aanvullend kwantitatief onderzoek.
Zo spoedig mogelijk na afronding van dit kwantitatieve onderzoek zal het kabinet een
inhoudelijke reactie op beide onderzoeksrapporten aan uw Kamer toezenden.
Deze leden vragen verder wat de stand van zaken is omtrent het strafrechtelijke onderzoek
naar de betrokkenheid van de oud-bestuursleden bij de geconstateerde tekortkomingen?
Over de stand van zaken van lopende strafrechtelijk onderzoeken doet het Openbaar
Ministerie geen uitspraken.
De leden van de Groep van Haga vragen zich af of de banken niet te hard zijn aangepakt
na de economische crisis van 2008? Deze leden vragen of de opgelegde en afgedwongen
poortwachtersfunctie (Wwft), waarbij de staat het eerste deel van de opsporingsbevoegdheid
outsourcet bij commerciële marktpartijen, eigenlijk uitvoerbaar is.
Het systeem van poortwachters van het financiële stelsel bestaat al geruime tijd en
was ook al onderdeel van de wetten die de voorganger van de Wwft waren. Dit systeem
wordt internationaal als het meest effectieve systeem gezien om witwassen te voorkomen
en te bestrijden. Het maakt onderdeel uit van de internationale standaarden van de
Financial Action Task Force en de Europese anti-witwasrichtlijnen. Het systeem moet
voorkomen dat criminelen het financieel stelsel gebruiken om hun crimineel verkregen
vermogen in het legale financiële stelsel te brengen en het zo wit te wassen. De poortwachters
zijn de partijen die als eerste contact hebben en die als eerste informatie kunnen
hebben over vermogen met mogelijk criminele herkomst. Het stelsel heeft daarmee een
belangrijke preventieve werking. Dit staat nog los van het doorgeven van ongebruikelijke
transacties die in de opsporing gebruikt kunnen worden.
Het kabinet kijkt doorlopend naar maatregelen om het stelsel te verbeteren en de effectiviteit
te vergroten. Specifiek vormt de vervulling van de poortwachterfunctie hier een belangrijke
rol bij. Vergroten van de effectiviteit van de poortwachterfunctie is de tweede pijler
in het plan van aanpak witwassen van juni 2019. Er zijn al diverse maatregelen genomen
om de uitvoerbaarheid en effectiviteit te vergroten. Daarnaast lopen er nog maatregelen
met betrekking tot het delen van informatie tussen poortwachters die de uitvoerbaarheid
en effectiviteit moeten gaan vergroten.
4. Volksbank
De leden van de VVD-fractie vragen wat het beoordelingskader van NFLI is ten aanzien
van de Volksbank en welke financiële kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) worden
gehanteerd. Zij vragen of ik bij elke KPI kan aangeven hoe realistisch deze zijn,
bijvoorbeeld als het gaat om de return on investment in relatie tot de maatschappelijke
doelstellingen die het kabinet beoogt.
Om te concluderen of een deelneming gereed is voor privatisering, beoordeelt NLFI
de gebruikelijke randvoorwaarden voor privatisering die ook bij uw Kamer bekend zijn.
Deze voorwaarden zien op de vragen of: (i) de betrokken vennootschap klaar is voor
privatisering; (ii) de financiële sector stabiel is, en (iii) er voldoende interesse
in de markt voor de beoogde transactie is. Voorts is het streven erop gericht om zoveel
als mogelijk de kapitaaluitgaven terug te verdienen. NLFI merkt in de laatste voortgangsrapportage
op dat in de periode sinds de voortgangsrapportage 2019 – onder meer door de impact
van COVID-19 en de aanhoudende lage rente – geen sprake is geweest van een verbetering
van de financiële positie van de Volksbank28.
De nieuwe strategie beoogt hier verandering in te brengen. NLFI heeft een toetsingskader
opgesteld om de (financiële) uitkomsten van de strategie van de bank te kunnen doorgronden,
beoordelen en om de vraag te kunnen beantwoorden of de strategie in de toekomst kan
leiden tot betere opties voor privatisering van de bank. Hierbij kijkt NLFI onder
andere naar de mate waarin de strategie van de bank bijdraagt aan doelen voor de vier
stakeholdergroepen: klanten, werknemers, maatschappij en aandeelhouder (zie o.a. p.25
van de meest recente voortgangsrapportage).
Tot slot heeft de Volksbank zichzelf als onderdeel van haar strategie KPI’s ten doel
gesteld die worden gemonitord voor de aandeelhouder (zie ook p. 22 en bijlage 1 van
de voortgangsrapportage)29. Deze doelstellingen van de bank, inclusief de historische resultaten op deze doelstellingen
is hieronder weergegeven.
Tabel 3: Prestatie-indicatoren Volksbank – historie & doelstellingen
2017
2018
2019
2020
Target
2025
Klant
NPS
– 3
– 1
+ 0
2
+ 13
# (x 1.000) Actieve multiklanten (vanaf 2020)
n/a
838
899
949
1.300
Maatschappij
Klimaatneutrale balans
27%
37%
44%
59%
>75%
Bijdrage aan toegankelijkheid woningmarkt
n/a
n/a
n/a
n/a
KPI in progress
Medewerker
Oprechte aandacht (vanaf 2019)
n/a
n/a
7,7
7,9
>7,5
Betrokkenheid
7,6
7,4
8,0
8,4
8,0
Bevlogenheid
7,4
7,2
7,4
7,6
8,0
Aandeelhouder
Tier 1-kernkapitaalratio
34,1%
35,5%
32,6%
31,2%
>19%1
Rendement op eigen vermogen
9,1%
7,6%
7,7%
5,1%2
8,0% (7–9%)
Dividend pay-out ratio
60%
60%
60%
60%
40–60%
Efficiëntieratio (operationele lasten, inclusief wettelijke heffingen, gedeeld door
totale baten)
58,7%
63,6%
61,7%
70,6%3
57–59%
Leverage ratio
5,5%
5,5%
5,1%
5,2%
>4,5%
bron: voortgangsrapportage NLFI 2021
X Noot
1
Gebaseerd op volledige Basel IV infasering.
X Noot
2
Gecorrigeerd voor incidentele posten 2020 (reorganisatievoorziening) bedroeg het rendement
op het eigen vermogen 6,1% (zie o.a. het Geïntegreerd Jaaroverzicht 2020 van de Volksbank).
X Noot
3
Gecorrigeerd voor incidentele posten 2020 (reorganisatievoorziening) was de efficiëntieratio
65,8%.
NLFI is van mening dat de bank met de nieuwe strategie werkt aan noodzakelijke transformaties
zoals een diversificatie van inkomsten, flexibilisering van haar kostenstructuur en
structurele verbetering van datamanagement. NLFI benadrukt daarbij dat de implementatie
van de nieuwe strategie niet een-op-een leidt tot privatisering. Een veelheid van
factoren beïnvloeden privatiseringsopties. NLFI wijst hierbij onder andere op de uitdaging
die de lage rente met zich meebrengt. Dit is een element dat in grote mate door externe
factoren worden bepaald. Met name voor rendement op eigen vermogen en de efficiency
ratio zijn deze externe factoren belangrijk. NLFI wees ook in de vorige voortgangsrapportage
uit 2019 al op de uitdagingen van de lage rente voor de bancaire sector.30
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast te reflecteren op de KPI’s, waaronder
rendement in relatie tot de maatschappelijke doelstellingen. Ik ben van mening dat
de maatschappelijke doelstellingen voor banken in algemene zin en de Volksbank in
het bijzonder, hand in hand kunnen gaan met solide financiële prestaties, waaronder
een gezond rendement op eigen vermogen. Het is aan de bank om de juiste keuzes te
maken die bijdragen aan het bereiken van de doelen voor de stakeholdergroepen en daarnaast
de financiële targets te bereiken. In lijn met de ACM – maatregelen in verband met
het belang van dat NLFI namens de staat houdt in zowel ABN AMRO als de Volksbank bepalen
de instellingen zelfstandig hun eigen strategisch-commerciële beleid. Ingevolge voornoemde
maatregelen is de invloed van het ministerie en NLFI ingeperkt en is het niet aan
mij een oordeel te vellen over alle KPI’s die de bank heeft vastgesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen verder wat nu de exitstrategie van de Minister
is en wat de rol van de Volksbank zelf hierbij is?
Voor de exit-strategie is in de eerste plaats het behalen van voortgang op de strategie
van belang. Hierbij staat de Volksbank zelf aan het roer. Een juiste strategie is
altijd noodzakelijk; zowel in staatshanden als in private handen is dit een randvoorwaarde
voor een gezonde onderneming. Ik vind het positief om te zien dat de bank een strategie
heeft opgesteld met noodzakelijke transformaties in uitdagende marktomstandigheden
en dat de uitvoering hiervan enthousiast ter hand wordt genomen door de directie en
de medewerkers van de bank. Zoals NLFI ook aangeeft in haar meest recente voortgangsrapportage
is het belangrijk om implementatie van de strategie en de effecten daarvan nauwgezet
te monitoren, zodat tijdig kan worden beoordeeld of de nieuwe strategie het gewenste
effect sorteert. NLFI heeft hier met de bank afspraken over gemaakt. NLFI zal in de
volgende voortgangsrapportage(s) (die ik ook met uw Kamer deel) ingaan op de voortgang
bij de implementatie van de strategie en de gereedheid van de bank voor een besluit
over haar toekomst.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de bank volgens NLFI nog niet klaar is voor
een besluit over de toekomst.
Uit de meest recente voortgangsrapportage van NLFI blijkt dat de marktomstandigheden
– die ten tijde van de vorige voortgangsrapportage ook al uitdagend waren – sindsdien
niet materieel ten gunste van de Volksbank zijn gewijzigd31. NLFI merkt op dat – onder meer door de aanhoudende lage rente – geen sprake geweest
van een verbetering van de (financiële) positie van de Volksbank. De conclusie van
de vorige voortgangsrapportage, dat de bank nog niet klaar is voor privatisering,
is daarmee nog steeds van toepassing. In de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie
ben ik nader ingegaan op de (financiële) KPI’s van de Volksbank. Zoals NLFI uiteen
heeft gezet in de laatste voortgangsrapportage, draagt de nieuwe strategie van de
bank bij aan een betere uitgangspositie voor privatisering. Met een succesvolle strategie
heeft de bank meer ruimte om in een privatiseringsscenario zijn eigen strategie, inclusief
bankieren met de menselijke maat, te kiezen en te handhaven.
De leden van de PVV-fractie vragen welke toekomstoptie en governancemodel mijn voorkeur
heeft.
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 6 juli 2021 heeft de Volksbankverkenning geen
besluitvormend karakter, maar heeft het ten doel om de dialoog met uw Kamer te kunnen
voeren. In lijn met dit verkennende karakter is er geen politieke weging van de verschillende
toekomstopties en governancemodellen opgenomen. Daar komt bovendien bij dat de verkenning
ten aanzien van de Volksbank door uw Kamer controversieel is verklaard. Een politieke
weging is daarom aan het nieuwe kabinet (zodra de bank gereed is voor een besluit
over haar toekomst) en niet aan mij.
De leden van de PVV-fractie vragen om een update hoe de Volksbank ervoor staat, zowel
op financieel vlak als wat betreft de samenwerking in de top.
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen van de vragen van de VVD-fractie,
kent de bank vooral financiële uitdagingen bij het behalen van de doelstellingen voor
«return on equity» en de efficiencyratio. De kapitaalpositie van de bank is met een
CET1-kernkapitaal ratio van 28,3% (halfjaarcijfers 2021) zeer solide te noemen.
Van NLFI en de Volksbank heb ik begrepen dat de rust is teruggekeerd en dat men tevreden
is over de samenwerking in de top van de bank. Sinds kort is de raad van commissarissen
weer volledig samengesteld. De positie van CFO in het bestuur wordt momenteel op interim--basis
ingevuld, naar verwachting zal op korte termijn een definitieve benoeming plaatsvinden.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de huidige voorzitter van de raad van commissarissen
terugtreedt?
De Volksbank heeft 11 maart 2021 bekend gemaakt dat de voormalige voorzitter van de
raad van commissarissen zelf heeft besloten zijn taken vervroegd neer te leggen. Hij
is aangebleven totdat op 13 augustus 2021 is bekendgemaakt dat Gerard van Olphen als
zijn opvolger is benoemd. In het persbericht heeft hij over zijn vertrek het volgende
gezegd: «De Volksbank staat aan het begin van een volgende fase in haar ontwikkeling. De solide
financiële positie en de sterke maatschappelijke missie zijn een stevige basis voor
de onlangs geformuleerde strategie voor de periode 2021–2025. Een strategie die de
volledige steun heeft van de Raad van Commissarissen. Ook zijn in nauw overleg met
de Raad van Commissarissen de voorstellen voor een nieuwe topstructuur tot stand gekomen.
De bank heeft een moeilijke periode achter de rug. De onlangs bekendgemaakte uitkomsten
van het onafhankelijke onderzoek naar het functioneren van de directie en de interactie
tussen de (leden van de) directie en de Raad van Commissarissen bevestigen de bestuurlijke
onrust in de top van de bank waarvan het afgelopen jaar sprake was. De conclusies
van de onderzoekers zijn stevig en helder. Ik betrek deze ook op de Raad van Commissarissen
en op mijzelf als voorzitter van de raad. Er zijn inmiddels maatregelen genomen die
eraan bijdragen dat er weer sprake is van een betere en gezonde dynamiek. Nu de bank
een volgende fase in gaat, met een nieuwe directievoorzitter en een nieuwe topstructuur
is het logisch dat ook de Raad van Commissarissen een nieuwe voorzitter krijgt. Het
is voor mij dan ook een natuurlijk moment om binnenkort het stokje over te dragen.»
De leden van de PVV-fractie vragen om een tijdlijn van hoe vaak leden van de raad
van commissarissen en raad van bestuur van de Volksbank vroegtijdig hun functie hebben
neergelegd in de afgelopen tien jaar en wat de reden hiervan was.
Hieronder vindt u een overzicht hoe vaak bestuurders en commissarissen zijn afgetreden
voor het einde van hun benoemingstermijn.
Voor de volledigheid eerst het volgende. Op 30 september 2015 is SNS Bank N.V. (sinds
1 januari 2017 de Volksbank N.V.) als zelfstandige entiteit afgesplitst van SNS REAAL
N.V. en verplaatst naar de staat. De informatie hieronder voor de jaren 2012 tot en
met 2015 ziet op SNS Reaal N.V. Dit is dus een andere entiteit dan de Volksbank N.V.
Tabel 4: Overzicht vroegtijdig aftreden Volksbank
Jaar
Directie
Raad van commissarissen
2012
–
–
2013
1x – nationalisatie van SNS REAAL
1x – de opsplitsing van SNS REAAL
5x – nationalisatie SNS REAAL en om de omvang van de raad van commissarissen te verkleinen
2014
–
–
2015
1x – overdracht van de aandelen SNS Bank door SNS REAAL aan de Nederlandse Staat
1x – verkoop van de verzekeringstak van SNS REAAL
1x – overdracht van de aandelen SNS Bank door SNS REAAL aan de Nederlandse Staat
2016
1x – ziekte
–
2017
–
–
2018
1x – opvolger gevonden en benoemd
–
2019
1x – andere functie
–
2020
1x – opvolger gevonden en benoemd
1x – dynamiek tussen de directieleden vormde onvoldoende basis voor een constructieve
samenwerking
1x – verschil van inzicht over de gang van zaken, het te voeren beleid en de te volgen
koers van de bank
–
2021
–
1x – zie toelichting in persbericht in de vorige vraag
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het publiek belang het beste gediend
kan worden met de voorliggende toekomstopties voor de Volksbank.
In de verkenning ten aanzien van de Volksbank heb ik het publieke belang van een bank
in het algemeen en de maatschappelijke profilering van de Volksbank in het bijzonder
uiteengezet. Banken vervullen een vitale functie op het gebied van betalen, sparen
en financieren en zijn daarmee essentieel voor een goed functionerende economie. Onder
de maatschappelijke functies van een bank vallen bijvoorbeeld het beheren van spaargeld
en het (mede) organiseren van het betalingsverkeer, maar ook het functioneren als
poortwachter en om zo witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan.
In de eerder aangehaalde verkenning heb ik aangegeven dat het publieke belang van
banken primair kan worden geborgd met het instrument van wet- en regelgeving. Dan
zijn de «spelregels» voor alle financiële instellingen gelijk. Dat betekent ook dat
bij alle voorliggende toekomst- en governanceopties het publiek belang via de band
van wet- en regelgeving kan worden geborgd.32
Naast de nutsfunctie van banken speelt ook het publieke belang van een stabiele financiële
sector een belangrijke rol. Ik heb in de verkenning aangegeven dat het aandeelhouderschap
van de staat in de tijdelijke financiële instellingen steeds gezien is als een tijdelijke
maatregel om de stabiliteit van het financieel stelsel te borgen. Uitgangspunt bij
de nationalisatie was dat de verschillende onderdelen, waaronder de Volksbank, op
termijn weer zouden worden verkocht. Het kabinet heeft destijds aangegeven van mening
te zijn dat blijvend staatsaandeelhouderschap de concurrentieverhoudingen in de sector
verstoort.33 Dat laat onverlet dat ik op verzoek van uw Kamer en in lijn met de motie van de leden
Merkies en Nijboer34 ook de optie van een staatsbank heb verkend, en daarbij ook specifiek heb verkend
op welke wijze het publieke belang via het staatsaandeelhouderschap kan worden geborgd.
Zoals hierboven aangegeven op een vraag van de PVV-fractie, heeft de verkenning geen
besluitvormend karakter, maar heeft het ten doel om de dialoog met uw Kamer te kunnen
voeren. In lijn met dit verkennende karakter is er geen politieke weging van de verschillende
toekomstopties (waaronder de staatsbank) en governancemodellen opgenomen. Daar komt
bovendien bij dat deze verkenning door uw Kamer controversieel is verklaard. Een politieke
weging is daarom aan het nieuwe kabinet (zodra de bank gereed is voor een besluit
over haar toekomst) en niet aan mij.
De leden van de SP-fractie vragen of het onderzoek naar de toekomstopties van de Volksbank
ook de optie meeneemt van het in overheidshanden houden van deze bank.
Op 6 juli 2021 heb ik een verkenning naar de mogelijke toekomstopties voor de Volksbank
aan de Tweede Kamer toegestuurd. In deze verkenning is op verzoek van uw Kamer en
in lijn met de motie van de leden Merkies en Nijboer35 ook de optie van het in overheidshanden houden van de Volksbank verkend.
De leden van de SP-fractie vragen naar mijn reactie op het idee van de SP-fractie
om de Volksbank permanent in overheidshanden te houden.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie
op dit punt, ben ik van mening dat het in de verkenning ten aanzien van de toekomst
van de Volksbank (die ik op 6 juli 2021 met uw Kamer heb gedeeld)36 beschreven publieke belang en de maatschappelijke rol van banken kunnen worden geborgd
met het instrument van wet- en regelgeving. Dan zijn de «spelregels» voor alle financiële
instellingen gelijk. Dat betekent ook dat bij alle voorliggende toekomst- en governanceopties
het publiek belang primair via wet- en regelgeving kan worden geborgd.
Dat laat onverlet dat ik in deze verkenning op verzoek van uw Kamer en de motie van
de leden Merkies en Nijboer37 ook de optie van een staatsbank heb verkend. Ik ben daarbij expliciet ingegaan op
de wijze van borging van het publieke belang via het aandeelhouderschap. Verdere besluitvorming
hierover is echter niet aan mij, maar aan een volgend kabinet zodra de Volksbank klaar
is voor een besluit over haar toekomst.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de Minister geprobeerd heeft de
bestuurlijke situatie bij de bank te voorkomen? Hoe heeft het zover kunnen komen?
Nadat ik medio 2020 door NLFI geïnformeerd ben over de ontwikkelingen in de directie
van de Volksbank, heb ik richting de voorzitter van de raad van commissarissen en
de voorzitter van het bestuur van NLFI mijn zorgen geuit. Een stabiel bestuur en gezonde
bestuursdynamiek is essentieel voor (de continuïteit van) de koers van de bank. Ook
op ambtelijk niveau is in die periode contact geweest met NLFI en ook met de voorzitter
van de raad van commissarissen over de situatie in het bestuur van de bank. Wel heb
ik aangedrongen op een extern onderzoek naar de bestuursdynamiek.
De Volksbank heeft in augustus 2020 een extern onderzoek aangekondigd naar de bestuursdynamiek.
De onderzoekers hebben in februari 2021 het onderzoek afgerond en concluderen dat
de directie en de raad van commissarissen de afgelopen tijd niet steeds optimaal hebben
gefunctioneerd en dat de relatie tussen beide organen evenmin altijd gezond was. Hoewel
het dus inderdaad onrustig was in de top van de bank is de financiële positie en de
financiële stabiliteit van de bank nooit in gevaar geweest.
Zoals ik ook in het algemeen overleg over de staatsdeelnemingen op 3 februari 2021
heb aangegeven was het in eerste instantie aan de raad van commissarissen en directie
om maatregelen te treffen. NLFI heeft hier regelmatig met de raad van commissarissen
over gesproken. Zelf heb ik mij ook actief laten informeren door NLFI en in enkele
gevallen ook rechtstreeks door de raad van commissarissen over de keuzes en afwegingen
van de directie en de raad van commissarissen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen verder of ik bereid ben eindelijk de stap
te zetten de Volksbank om te vormen tot een bank van nut voor iedereen, ofwel in staatshanden,
ofwel in andere vorm, maar in ieder geval af te zien van een puur marktgedrevenbenadering?
Ik heb in de verkenning ten aanzien van de toekomst van de Volksbank aangegeven dat
primair de directie verantwoordelijk is voor de vormgeving en borging van de nutsfunctie,
de benadering van klanten en de maatschappelijke profilering. De raad van commissarissen
houdt toezicht op de directie van de Volksbank. Als (via NLFI) aandeelhouder van de
bank sta ik daarbij op afstand. Wel betrekt NLFI de voortgang van de bank bij de strategie
bij de voortgangsrapportages die zij opstelt over de gereedheid van de bank voor een
besluit over haar toekomst. In deze strategie staat de gedeelde waarde ambitie (die
ziet op het creëren van waarde voor alle stakeholders en niet alleen de aandeelhouder)
centraal. Deze voortgangsrapportages worden ook met uw Kamer gedeeld.
Daarnaast heb in deze verkenning aangegeven dat ondanks deze autonomie, er ook onderdelen
van de borging van het maatschappelijke karakter zijn die een aandeelhouder wel aangaan.
Dit is bijvoorbeeld het geval indien ervoor gekozen zou worden de maatschappelijke
profilering nader te borgen in de governance van de bank.
De verkenning ten aanzien van de Volksbank heeft als doel om de dialoog met uw Kamer
te kunnen voeren over de toekomst van de Volksbank en bevat geen politieke weging
van deze governancemodellen. Het is aan een nieuw kabinet om deze dialoog te voeren
en, zodra de Volksbank daar gereed voor is, een besluit over te nemen. Dit onderwerp
is bovendien controversieel door uw Kamer verklaard.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kan dat de Minister dit voorjaar
in antwoord op Kamervragen stelde dat er op korte termijn commissarissen gevonden
zouden worden, maar dat dit vervolgens nog vijf maanden geduurd heeft.
In reactie op vragen van de heer Nijboer (PvdA) heb ik 26 mei 2021 geantwoord dat
ik van de bank begrepen had dat op korte termijn een nieuwe voorzitter van de raad
van commissarissen en twee nieuwe commissarissen worden benoemd.38 Op 13 augustus 2021 is Gerard van Olphen benoemd tot voorzitter van de raad van commissarissen
van de Volksbank. Op 20 september 2021 zijn Jeanine Helthuis en Petra van Hoeken benoemd
tot lid van de raad van commissarissen. Benoemingsprocessen hebben vanwege een zorgvuldig
zoek- en selectieproces en vanwege de toetsing door de toezichthouders een lange doorlooptijd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder of de Minister de indruk heeft dat
de rust bij de Volksbank weer een beetje teruggekeerd is, en zo ja, waar de Minister
dit precies op baseert.
Van NLFI en de Volksbank heb ik begrepen dat de rust is teruggekeerd en dat men tevreden
is over de samenwerking in de top van de bank. Sinds kort is de raad van commissarissen
weer volledig samengesteld. De positie van CFO in het bestuur wordt momenteel op interim--basis
ingevuld, naar verwachting zal op korte termijn een definitieve benoeming plaatsvinden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister vindt van de ambtelijke
twijfel (blijkend uit de openbaar gemaakte stukken) over de vraag of de Kamer wel
voldoende gedegen ingelicht is over de controverse rond de GreenCard van de nieuwe
CEO. Heeft de Minister dit zichzelf ook weleens afgevraagd? En hoe kijkt de Minister
hierop terug?
Het volledig en juist informeren van de Tweede Kamer is een belangrijke verantwoordelijkheid
van mij als Minister, en daarmee ook van mijn ministerie. Het is goed dat binnen het
ministerie kritisch bekeken wordt of dit goed wordt uitgevoerd. De conclusie van de
medewerkers van mijn ministerie was dat de Tweede Kamer proactief geïnformeerd werd
over dit onderwerp.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het afwegingskader is, dat wil zeggen
de parameters, om uiteindelijk over privatisering te beslissen. Zijn deze parameters
er nu al? Hoe zijn deze geoperationaliseerd? Zo nee, vindt de Minister dat een volgend
kabinet zou moeten werken aan het operationaliseren van criteria waaraan voldaan moet
worden voordat verzelfstandigd wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het afwegingskader is, dat wil zeggen
de parameters, om uiteindelijk over privatisering te beslissen. Zij vragen of deze
parameters er nu al zijn en hoe deze zijn deze geoperationaliseerd. Zij vragen daarnaast
of ik vind dat een volgend kabinet zou moeten werken aan het operationaliseren van
criteria waaraan voldaan moet worden voordat verzelfstandigd wordt.
In reactie op de vragen van de leden van de fractie van de VVD ben ik ingegaan op
die criteria die NLFI hanteert om te concluderen of een deelneming gereed is voor
privatisering. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over privatisering. De
voortgangsrapportages en adviezen van NLFI vormen hierbij een belangrijk aanknopingspunt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast wat de politieke risicoappreciatie
zou moeten zijn ten aanzien van het verzelfstandigen van de Volksbank op het moment
dat er wel significante progressie geboekt is maar niet aan alle criteria wordt voldaan?
De belangrijkste voorwaarde voor privatisering is dat de bank in de toekomst niet
(opnieuw) in financiële problemen komt. Mede door de in de voortgangsrapportage beschreven
uitdagende (markt)omstandigheden heeft de bank nog steeds tijd nodig om tot een dergelijke
uitgangspositie te komen. Die tijd moet de bank ook gegund worden. Hierbij is relevant
dat de implementatie van de nieuwe strategie niet één op één tot privatisering zal
leiden. Een veelheid van factoren (zowel ondernemingsgerelateerde als marktgerelateerde)
beïnvloeden de privatiseringsopties. NLFI zal doorlopend in de gaten houden of privatisering
mogelijk is. Indien reeds voordat de strategie volledig is geïmplementeerd, en dus
nog niet aan alle criteria wordt voldaan, sprake zou zijn van een mogelijkheid voor
privatisering (zoals op initiatief van derden, bijvoorbeeld potentiële strategische
partners), zal NLFI mij daar op dat moment over adviseren. Uiteraard zal dan ook in
de beoordeling worden meegenomen dat nog niet aan criteria wordt voldaan en wat de
eventuele gevolgen hiervan zouden kunnen zijn.
De leden van Christenunie-fractie vragen naar de leerpunten bij het wetsvoorstel «aanzet
voor wettelijke regeling maatschappelijke BV» (de BVm) van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat en welke van deze leerpunten door het kabinet kunnen worden gebruikt
bij de verdere verkenning naar het toekomstige maatschappelijke karakter van de Volksbank.
Vooropgesteld geldt dat de aanzet voor een wettelijke regeling BVm zich beperkt tot
de rechtsvorm van de BV. Dat betekent dat het gedachtegoed achter de aanzet, die in
het kader van de voorbereiding van een wetsvoorstel begin dit jaar in consultatie
is gebracht, in ieder geval niet één op één van toepassing is op de huidige NV-structuur
van de bank en ook niet op de rechtsvorm van de coöperatie die als een van de opties
is genoemd in de verkenning ten aanzien van de Volksbank.
Dat laat onverlet dat de aanzet wel degelijk leerpunten en uitgangspunten bevat, die
ook terugkomen in de verkenning ten aanzien van de Volksbank. In deze verkenning is
immers nagegaan hoe de maatschappelijke profilering additioneel in de governance van
de bank geborgd kan worden. Deze verkenning naar de additionele borging kent overeenkomsten
met de voorstellen die zijn gedaan in de aanzet.
Voorbeelden van die overeenkomsten zijn:
– In de aanzet wordt voorgesteld dat een BVm verplicht is met haar werkzaamheden een
in de statuten omschreven doel van maatschappelijk belang na te streven of te bevorderen,
zonder dat die doelomschrijving de mogelijkheid tot het doen van uitkeringen van winst
of reserves (volledig) uitsluit. Voorts wordt in de aanzet voorgesteld dat een BVm
verplicht is in haar verslaggeving mededeling te doen over de te bereiken en bereikte
maatschappelijke resultaten. In de Volksbankverkenning komen beide aspecten terug
bij de bespreking van het governance model «de statutaire borging langetermijnwaardecreatie».
– In de aanzet wordt voorgesteld het enquêterecht toe te bedelen aan een stichting of
vereniging die kort gezegd bepaalde collectieve belangen behartigt. In de verkenning
ten aanzien van de Volksbank is beschreven dat bij de governanceoptie «het instellen
van een maatschappelijke adviesraad» het recht van enquête ook kan worden toebedeeld
aan deze adviesraad.
5. KLM en Schiphol
De leden van de D66-fractie vragen wat de rol van de staat als aandeelhouder is voor
een toekomstbestendige en duurzame strategie voor KLM en hoe zich dit verhoudt tot
de behandeling van andere luchtvaartmaatschappijen en de regelgeving rond de luchtvaart
in Nederland.
Primair is het vormgeven en de uitvoering van een toekomstbestendige en duurzame strategie
als verantwoordelijkheid belegd bij de raad van bestuur van KLM. De raad van commissarissen
houdt hier toezicht op. De aandeelhouder staat daarbij op afstand. Dat laat onverlet
dat de Nederlandse staat als aandeelhouder, voor zover dit past in de bovenstaande
bevoegdheidsverdeling, wel de ontwikkelingen op dit gebied in de gaten houdt en daar
KLM op bevraagt. Daarnaast heeft de staat in het steunpakket zoals dat in 2020 is
verstrekt aan KLM voorwaarden ten aanzien van de duurzaamheid opgenomen (al ziet dit
niet zozeer op de rol van de staat als aandeelhouder). De staatsagent houdt in het
kader van de naleving van de steunvoorwaarden hier toezicht op en rapporteert hierover.
Specifiek inzake de verhouding tot de behandeling van andere luchtvaartmaatschappijen
en de regelgeving rond de luchtvaart in Nederland: de steunverlening heeft als primair
doel de borging van het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol van KLM.
Dit netwerk is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. De
goede bereikbaarheid van Nederland is een van de redenen dat veel bedrijven kiezen
voor vestiging in Nederland. Andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hebben geen
specifieke steun ontvangen, maar hebben wel gebruik kunnen maken van generieke steunmaatregelen
in het kader van de COVID crisis, zoals de NOW. Wat betreft regelgeving op luchtvaartgebied
gelden uiteraard voor alle partijen gelijke voorwaarden.
De leden van de PVV-fractie vragen naar hoeveel staatsteun KLM uiteindelijk heeft
ontvangen en waaruit dat is opgebouwd.
De totale hoeveelheid steun die KLM heeft ontvangen of aan KLM is toegezegd bedraagt
EUR 6,47 miljard, waarvan in ieder geval de lening, de private kredietfaciliteit en
het bedrag van de uitstel van belastingen zal moeten worden terugbetaald. In onderstaande
tabel is dit weergegeven:
Tabel 5: Staatssteun KLM (in euro’s miljarden)
Maatregel
Type steun door overheid
Maximale bedragen
Waarvan getrokken of uitgekeerd
Liquiditeitssteun 2020:
– Een directe lening van de staat
Lening
1,0
0,277
– Een private kredietfaciliteit, voor 90% gegarandeerd door de Nederlandse staat
2,4
0,665
NOW
Subsidie
1,7
1,508
Uitstel belastingen1
Uitstel van betaling belastingen
1,37
N.v.t.
Totaal
6,47
2,45
X Noot
1
Sinds 1 oktober 2021 betaalt KLM weer reguliere loonheffing en sociale lasten.
De leden van de PVV-fractie willen weten hoeveel van de overheidssteun van EUR 3,4
miljard KLM inmiddels heeft gebruikt en wat de reden is dat de rest niet is gebruikt.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden van deze fractie deels naar het
gegeven antwoord op de vraag hierboven. KLM heeft nog geen gebruik gemaakt van het
restant omdat de huidige liquiditeitspositie van KLM dat niet vereist. Een eventuele
nieuwe kapitaalsteun ziet op het versterken van de solvabiliteit van KLM.
De leden van de PVV-fractie willen weten of KLM nog steeds slots op Schiphol moet
inleveren op last van de Europese Commissie in ruil voor staatssteun en of KLM hieraan
gehoor zal geven.
Bij de vorig jaar gegeven liquiditeitssteun heeft KLM geen slots moeten inleveren.
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 6 april 2021, zal de Europese Commissie bij
een eventuele kapitaalsteun aan KLM mogelijk wel overgaan tot het opleggen van zogenoemde
remedies.
Deze remedies kunnen onder meer zien op het inleveren van slots op luchthavens waar
een luchtvaartmaatschappij volgens de Europese Commissie een aanzienlijke marktmacht
heeft. In de Kamerbrief van 6 april 2021 heb ik aangegeven dat bij de vraag of en
zo ja op welke wijze het kabinet zal deelnemen aan de herkapitalisatie van KLM, ook
zal worden afgewogen wat de impact is van de mogelijke maatregelen vanuit de Europese
Commissie op de bedrijfsvoering en financiële positie van KLM.
Omdat Air France-KLM een beursgenoteerd bedrijf is en informatie over een eventuele
kapitaalsteun koersgevoelig is, kan het kabinet alleen informatie openbaar maken die
ook door de onderneming bekend is gemaakt. Het kabinet heeft uw Kamer daarom eerder
vertrouwelijk geïnformeerd over dit onderwerp en zal dit, indien nodig en wenselijk,
in de toekomst blijven doen.
De leden van de PVV-fractie willen weten welk effect een verhoging van havengelden
van Schiphol en de klimaatambities hebben op de financiële gezondheid van KLM.
KLM heeft aangegeven dat zij, vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid en mogelijke koersgevoeligheid
daarvan, geen uitspraken kan doen over de concrete effecten van deze twee onderwerpen
op de financiële gezondheid van KLM. In den brede geldt volgens KLM wel dat de verhoging
van de havengelden impact heeft op de financiële projecties van KLM. Investeringen
inzake de klimaatambities (waaronder investeringen in een nieuwe, schonere en stillere
vloot) blijven op de agenda staan van KLM.
De leden van de PVV-fractie vragen naar het percentage aan aandelen dat de Nederlandse
staat in KLM heeft.
De Nederlandse staat houdt 5,92% van de aandelen in KLM. Het aandelenbelang van de
Nederlandse staat in Air France-KLM is gezakt van 14% naar circa 9,3%.39 na de aandelenemissie van Air France-KLM eerder dit jaar.
De leden van de PVV-fractie vragen mij om in te gaan op een conflict rondom de invulling
van een bestuurszetel in het bestuur van Air France-KLM.
Ik heb geen betrokkenheid bij de opvolging van de heer Bouts. Hierbij geldt het volgende:
de Nederlandse staat heeft geen formele benoemingsrechten ten aanzien van de opvolger
van de heer Bouts in het bestuur van Air France-KLM. Dit geldt overigens ook voor
de Franse staat en de andere aandeelhouders van Air France-KLM. De heer Bouts is op
grond van de statuten van Air France-KLM en de Franse wetgeving benoemd door de Europese
Ondernemingsraad van Air France-KLM. Zijn opvolger zal ook door deze ondernemingsraad
dienen te worden benoemd.
De leden van de PVV-fractie vragen naar een update van hoeveel steun Air France inmiddels
heeft ontvangen.
In 2020 heeft de Franse staat aan Air France-KLM, zoals door Air France-KLM aangegeven
in een persbericht van 7 mei 2020, een lening van EUR 3 miljard verstrekt en een garantie
van 90% gegeven voor een lening van banken van in totaal EUR 4 miljard. Zoals aangegeven
in een persbericht van Air France-KLM van 21 april 2021, is de directe lening van
de Franse staat van EUR 3 miljard in 2021 omgezet in «deeply subordinated notes».
Daarnaast heeft Air France-KLM in 2021 voor EUR 1,036 miljard aan aandelen uitgegeven,
waar de Franse staat in heeft geparticipeerd. Dit alles was bestemd voor Air France.
Daarnaast heeft Air France gebruik gemaakt van generieke steunmaatregelen die de Franse
overheid beschikbaar heeft gesteld, net zoals KLM gebruik heeft gemaakt van de algemene
steunmaatregelen in Nederland.
De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast hoeveel Air France aan kostenreductie
doet en hoeveel het personeel heeft moeten inleveren.
In haar derde kwartaalrapportage van dit jaar heeft Air France-KLM aangegeven dat
Air France richting het einde van 2022 circa EUR 1,3 miljard aan structurele kostenbesparingen
wil doorvoeren. Daarnaast voorziet Air France tegen het einde van 2022 van circa 8500
FTE afscheid te hebben genomen ten opzichte van de situatie pre-covid.
De leden van de PVV-fractie vragen ook hoe ik sta tegenover de bonus van 2 miljoen
euro voor Ben Smith, terwijl Air France-KLM aan het infuus ligt en of ik bereid zou
zijn om deze bonus te blokkeren.
Zoals eerder aangegeven vind ik het niet verdedigbaar dat er een bonus wordt toegekend
in een periode waarin de onderneming miljarden aan steun ontvangt als gevolg van de
Covid-19 crisis.40 Ik heb dit in contacten met Air France-KLM meerdere malen te kennen gegeven. Dit
blijf ik doen.
Ik heb daarom op de algemene vergadering van aandeelhouders van Air France-KLM in
2021 ook tegen de beloning over 2020 en het beloningsbeleid voor 2021 van de topman
van Air France-KLM gestemd. Omdat andere aandeelhouders wel voor hebben gestemd, zijn
op de algemene vergadering van aandeelhouders deze geagendeerde punten met meerderheid
van stemmen aangenomen.
De leden van de PVV-fractie willen weten hoe de Minister tegenover het gegeven staat
dat Air France-KLM 160 Boeings wil aanschaffen, terwijl eerder al 60 Airbussen zijn
besteld en nog geleverd moeten worden en of de Minister bereid is dit te voorkomen.
De aanschaf van nieuwe vliegtuigen is primair voorbehouden aan het bestuur van Air
France-KLM. De aandeelhouders staan daarbij op afstand. Van Air France-KLM begrijp
ik overigens dat zij nog met meerdere zogenoemde OEM’s (Original Equipment Manufacturers)
praten over de aankoop van nieuwe vliegtuigen en dat AFKL nog geen officiële verplichting
is aangegaan jegens één van deze partijen.
Ook zie ik geen reden om op basis van alleen dit voornemen af te zien van eventuele
kapitaalsteun aan KLM. De aanschaf van nieuwe toestellen kan immers ook bijdragen
aan het verlagen van het kerosineverbruik en de CO2-uitstoot en daarmee een positieve bijdrage leveren aan het bereiken van de duurzaamheidsdoelstellingen
van KLM en het verbeteren van de winstgevendheid.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de stand van zaken van de aangenomen motie
van de leden Tony van Dijck en Graus, welke motie de regering verzoekt om te onderzoeken
of KLM kan worden losgeweekt van Air France, zodat het op termijn zelfstandig verder
kan (Kamerstuk 35 470, nr. 21).
Het kabinet is van mening dat de toekomst van KLM het beste geborgd is binnen de holding
Air France-KLM (waarbinnen KLM op veel terreinen zelfstandig opereert) en dat het
van belang is dat Air France en KLM binnen de holding Air France-KLM blijven werken
aan het verbeteren van de concurrentiepositie.
In het wetgevingsoverleg op 23 juli 2020 heb ik dit standpunt toegelicht. Ik heb tijdens
het debat voorgesteld om het vertrouwelijk met u te hebben over de toekomstscenario’s
voor de onderneming. In mijn brief van 9 oktober 2020 heb ik dit voorstel herhaald.
Kort daarna heeft een vertrouwelijk overleg over dit onderwerp met uw Kamer plaatsgevonden.
Het kabinet heeft hiermee de motie uitgevoerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een overzicht van alle staatssteun die is verstrekt
aan KLM, uitgesplitst naar de verschillende soorten steun.
Voor een overzicht van de gegeven steun verwijs ik de leden van de PvdA-fractie naar
het antwoord op de vraag van de PVV-fractie hierover.
De directe lening heeft een looptijd van vijf en een half jaar en moet dus voor die
tijd zijn terugbetaald. De looptijd van de garantie op de kredietfaciliteit van de
banken is zes jaar. Er is geen kapitaal gestort. Inzake de NOW-steun geldt hetzelfde
regime als voor alle vennootschappen die NOW-steun hebben ontvangen: de NOW is een
voorschotbetaling en per NOW-periode wordt vastgesteld op hoeveel NOW-steun KLM definitief
recht heeft. Dit kan leiden tot een nabetaling van een bedrag of tot een terugbetaling
van een bedrag. De uitgestelde belastingen moeten binnen 5 jaar na 1 oktober 2022
zijn terugbetaald.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het dilemma ziet dat KLM
enerzijds de transitie moet bevorderen naar een duurzame economie met minder vliegen
en anderzijds voor haar eigen businessmodel vooral zoveel mogelijk mensen moet proberen
te laten vliegen.
Primair is het vormgeven en de uitvoering van een toekomstbestendige en duurzame strategie
als verantwoordelijkheid belegd bij de raad van bestuur van KLM. De raad van commissarissen
houdt hier toezicht op.41 De aandeelhouder staat in de bevoegdheidsverdeling op afstand van het dagelijkse
bestuur van KLM.
De bovenstaande bevoegdheidsverdeling laat onverlet dat de Nederlandse staat dit spanningsveld
ziet en, zoals eerder aangegeven, voor zover dit past in de net beschreven bevoegdheidsverdeling,
de ontwikkelingen op dit gebied in de gaten houdt en daar KLM op bevraagt. Daarnaast
heeft de staat in het steunpakket zoals dat in 2020 is verstrekt aan KLM voorwaarden
ten aanzien van de duurzaamheid opgenomen (al ziet dit niet zozeer op de rol van de
staat als aandeelhouder). De staatsagent houdt in het kader van de naleving van de
steunvoorwaarden hier toezicht op en rapporteert hierover.
Daarnaast geldt dat het kabinet voor de borging van CO2-doelen voor de luchtvaart een CO2-plafond uitwerkt. De effecten van een CO2-plafond worden in kaart gebracht via een integrale effectenstudie. Daarin is onder
andere aandacht voor de hoeveelheid vliegverkeer die past binnen de door het kabinet
gestelde doelen. Uw Kamer is schriftelijk geïnformeerd over het CO2-plafond met de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 21 oktober
jl.42 De resultaten van de effectenstudie worden verwacht in de zomer van 2022.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de plannen van KLM inzake de vluchten
naar Brussel en Düsseldorf. De leden van deze fractie vragen daarnaast of, en zo ja
hoe en wanneer, ik KLM als aandeelhouder daarop heb aangesproken.
KLM geeft aan dat in de uitvoeringsagenda AirRail uitgangspunten zijn opgenomen om
transferreizigers een comfortabel en commercieel aantrekkelijk product te kunnen aanbieden
dat op een betrouwbare en punctuele manier aansluit op de verbindende vlucht vanaf
Schiphol. Volgens KLM is een rechtstreekse internationale treinverbinding hiervoor
een vereiste.
KLM geeft aan dat op de route tussen Brussel en Amsterdam inmiddels zo’n 25% van de
passagiers per trein naar Schiphol reist.
De komende zomer hoopt KLM samen met Thalys een pilot starten om bepaalde operationele
uitdagingen beter in kaart te brengen, zodat een betere aansluiting kan worden gerealiseerd
op het traject Brussel-Amsterdam. Bij succes van deze pilot zullen meer KLM-vluchten
op dit traject worden vervangen door treinen.
Momenteel is er geen rechtstreekse treinverbinding tussen Düsseldorf en Schiphol.
Dit maakt het proces op dit traject ingewikkelder. Het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat spreekt regelmatig met de betrokken partijen over dit onderwerp.
De vraag welke bestemmingen KLM aandoet, is overigens primair voorbehouden aan de
raad van bestuur van KLM en de onderneming zelf. De aandeelhouder heeft daar geen
betrokkenheid en bevoegdheid bij. Ik heb daarom niet met KLM gesproken over de plannen
van KLM om de vluchten naar Brussel en Düsseldorf te schrappen, dan wel in frequentie
te verminderen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het staat met de plannen voor de synthetische
kerosinefabriek in Delfzijl en of het niet zorgelijk is dat nog altijd niet gestart
is met de bouw van deze fabriek.
Zoals aangekondigd in het voorjaar van 2019 bouwt SkyNRG met haar partners de eerste
Europese fabriek voor duurzame biokerosine in Delfzijl: de DSL-01.43 KLM zal onder bepaalde voorwaarden een deel van deze duurzame biokerosine afnemen.
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
in 2021 bent u geïnformeerd over het feit dat de bouw van deze fabriek vertraging
heeft opgelopen en heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een brief toegezegd
waarin nader op dit onderwerp wordt ingegaan. Gestreefd wordt u voor het kerstreces
te informeren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet zich als aandeelhouder van
KLM en Schiphol er actief hard voor maakt dat deze ondernemingen niet lobbyen tegen
verduurzamingsmaatregelen die de luchtvaartsector raken, zoals een tickettaks en belasting
op kerosine.
Als aandeelhouder van KLM en Schiphol sta ik op afstand van de onderneming. De raad
van bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming
en de raad van commissarissen is verantwoordelijk voor het toezicht daarop. KLM en
Schiphol zijn dus geen onderdeel van de overheid en zij mogen zich, net als alle andere
ondernemingen in Nederland, uitspreken over initiatieven of maatregelen waar zij zich
wel of niet in kunnen vinden.
Tegelijkertijd vindt het kabinet de verduurzaming van de luchtvaartsector een belangrijk
onderwerp. Dit onderwerp is onderdeel is van de gesprekken die met beide ondernemingen
gevoerd worden. Daarnaast heeft de staat in het steunpakket zoals dat in 2020 is verstrekt
aan KLM voorwaarden ten aanzien van de duurzaamheid opgenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of, indachtig de koersgevoeligheid hiervan,
het kabinet feitelijk kan aangeven waarom het kabinet het tot nu toe niet nodig heeft
geacht om additioneel kapitaal te verstrekken aan KLM.
In mijn Kamerbrief van 6 april 2021 heb ik aangegeven dat de Nederlandse staat richting
de onderneming de bereidheid heeft uitgesproken om te onderzoeken of de kapitaalpositie
van KLM op termijn versterkt dient te worden en indien dat het geval is, onder welke
voorwaarden dit zou moeten gebeuren. Het kabinet heeft deze bereidheid nog steeds.
De Nederlandse staat is daarom nog in gesprek met KLM, Air France-KLM, de Franse staat
en de Europese Commissie over mogelijke kapitaalsteun aan KLM.
Omdat Air France-KLM een beursgenoteerd bedrijf is en informatie over een eventuele
kapitaalsteun koersgevoelig is, kan het kabinet alleen informatie openbaar maken die
ook door de onderneming bekend is gemaakt. Het kabinet heeft uw Kamer daarom eerder
vertrouwelijk geïnformeerd over dit onderwerp en zal dit, indien nodig en wenselijk,
in de toekomst blijven doen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen bovendien of de NOW-steun die KLM heeft
ontvangen is meegerekend bij de eerdere projecties over de noodzaak van een nieuwe
ronde kapitaalsteun.
Eventuele nieuwe kapitaalsteun aan KLM ziet op het verbeteren van de solvabiliteitspositie
van KLM, waarmee de continuïteit van de onderneming op de lange termijn wordt gewaarborgd.
Bij de analyses of eventuele kapitaalsteun benodigd is, worden alle financiële resultaten
en verwachtingen meegenomen, waaronder de uitgekeerde of nog te ontvangen NOW-steun.
De leden van de PvdD-fractie vragen hoe de groei van bijvoorbeeld Schiphol zich verhoudt
tot de duurzaamheidsdoelstellingen.
Het kabinet stelt de borging van publieke belangen centraal. Eventuele groei kan binnen
de kaders van die publieke belangen. Zoals eerder aangegeven wordt voor de borging
van CO2-doelen voor de luchtvaart een CO2-plafond door het kabinet uitgewerkt. De effecten van een CO2-plafond worden in kaart gebracht via een integrale effectenstudie. Daarin is onder
andere aandacht voor de hoeveelheid vliegverkeer die past binnen de door het kabinet
gestelde doelen. Uw Kamer is schriftelijk geïnformeerd over het CO2-plafond met de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 21 oktober
2021.44 De resultaten van de effectenstudie worden verwacht in de zomer van 2022.
De leden van ChristenUnie-fractie vragen naar de nieuwste prognoses over het opklimmen
van de luchtvaarsector na de COVID-19 crisis en wat dit betekent voor de termijn waarop
de leningen zullen worden terugbetaald.
Volgens de meeste prognoses van internationale instanties, zoals Eurocontrol, laat
de sector tekenen van herstel zien maar is het herstel van de vraag naar luchtvervoer
niet voor alle segmenten gelijk. Zo benadert de vraag in grote binnenlandse markten,
zoals de VS en China, momenteel het meest de pre-Covid niveaus. Ook het zogenoemde
leisurevervoer trekt relatief snel aan bij het opheffen van reisrestricties. Volgens
de eerdergenoemde prognoses is de verwachting dat het algehele niveau van de vraag
in 2024 terug zal zijn op het niveau van 2019. Tegelijkertijd laten de huidige ontwikkelingen
rond de omikron-variant van het coronavirus zien dat een blijvend herstel niet vanzelfsprekend
is. Het is nog te vroeg om de impact van deze variant op de luchtvaartsector te beoordelen.
De verwachtingen rondom het herstel van de luchtvaartsector zijn daarmee afhankelijk
van (nieuwe) ontwikkelingen op het gebied van onder meer de covidsituatie en eventueel
daarmee samenhangende reisrestricties.
KLM is een belangrijke partij in deze luchtvaartsector. KLM heeft aangegeven dat zij,
vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid en mogelijke koersgevoeligheid daarvan, niet
openbaar kan ingaan op haar prognoses met betrekking tot de impact van (het herstel
van de) covid-crisis op de toekomstige financiële projecties.
Inzake het terugbetalen van de leningen geldt het volgende: de directe lening heeft
een looptijd van vijf en een half jaar en moet dus voor die tijd zijn terugbetaald.
De looptijd van de garantie op de kredietfaciliteit van de banken is zes jaar. Binnen
deze termijnen dient KLM de leningen terug te betalen. Er is op dit moment geen reden
om aan te nemen dat de leningen niet tijdig kunnen worden terugbetaald.
De leden van de Groep van Haga constateren dat er in de markt steeds meer overheidsgesteunde
concurrentie is vanuit het buitenland zoals Qatar Airlines en Singapore Airlines.
Deze leden vinden dat er totaal geen sprake is meer van een equal playing field en
vragen hoe ik hier tegenaan kijk.
De Europese lidstaten hebben de Europese Unie gemandateerd om met zowel Qatar als
ASEAN – een associatie van Zuidoost-Aziatische naties waaronder Singapore – EU-brede
luchtvaartovereenkomsten uit te onderhandelen. Het uitgangspunt daarbij is meer markttoegang
in ruil voor gelijke concurrentievoorwaarden en financiële transparantie. Daarnaast
worden ook afspraken gemaakt over vliegveiligheid en security, luchtverkeersleiding
en verduurzaming van de luchtvaart.
Op 18 oktober 2021 is het EU-Qatar luchtvaartverdrag ondertekend, de onderhandelingen
over het EU-ASEAN verdrag bevinden zich volgens het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat in de afrondende fase. In beide verdragen staan uitgebreide afspraken
om eerlijke concurrentie en een level playing field te waarborgen. Tevens is volgens
het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in beide EU-brede luchtvaartovereenkomsten
een uitgebreid milieu artikel opgenomen waarbij de partijen het belang van verduurzaming
van de luchtvaart en internationale initiatieven hiertoe onderstrepen.
De leden van de Groep van Haga vragen naar mijn mening over de gedwongen salarisverlaging,
gegeven dat de kosten van levensonderhoud drastisch zijn toegenomen.
Afgesproken is dat KLM een kostenverlaging van 15% dient te realiseren om de competitiviteit
te verbeteren. Hiervoor is ook een substantiële bijdrage van het personeel via de
arbeidsvoorwaarden vereist. Hierbij wordt het principe gehanteerd dat de sterkste
schouders de zwaarste lasten dragen, waardoor het personeel met lagere inkomens wordt
ontzien. Voor de invulling van deze afspraken door KLM verwijs ik u naar de Kamerbrief
betreffende de goedkeuring van het herstructureringsplan van 3 november 2020.45
De leden van de Groep Van Haga vragen waarom de Nederlandse staat als aandeelhouder
van Schiphol niet afziet van de haventariefverhoging, en al dan niet daarmee direct
of indirect besluit om het personeel te compenseren of te ontzien van de afgedwongen
salarisverlaging.
Het kabinet heeft eerder dit jaar het besluit exploitatie luchthaven Schiphol 2017
aangepast. Dit heeft het kabinet gedaan, omdat het verrekenen zonder de aanpassing
tot een nog forsere stijging zou leiden en het kabinet dit wilde voorkomen vanwege
de precaire financiële positie van de luchtvaartmaatschappijen. De aanpassing heeft
het mogelijk gemaakt om als gevolg van onvoorziene en uitzonderlijke omstandigheden
af te wijken van de gebruikelijke wijze van verrekening. Door de aanpassing kunnen
verrekeningen één jaar worden opgeschort en kan het flexibeler over drie jaren worden
verdeeld. Hierdoor is de tariefstijging beperkter en kan de stijging meer geleidelijk
plaatsvinden.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Schiphol om de tarieven vast te stellen
en de luchtvaartmaatschappijen daarbij te consulteren. De ACM houdt vanwege de monopoliepositie
van Schiphol toezicht op de vaststelling van de tarieven. Luchtvaartmaatschappijen
kunnen na deze vaststelling nog een klacht indienen bij de ACM.
De leden van de Groep Van Haga vragen waarom Lufthansa zijn coronastreun van EUR 3,8
mld. al heeft kunnen terugbetalen en KLM dat niet heeft kunnen doen onder gelijke
marktomstandigheden.
KLM heeft de afgelopen maanden tekenen van herstel laten zien. Over het derde kwartaal
kon KLM voor het eerst weer een positief operationeel resultaat van EUR 168 miljoen
laten zien. Ondanks dit teken van herstel is de situatie nog verre van wenselijk.
Ter illustratie: het operationele resultaat over de eerste negen maanden van 2021
bedroeg voor KLM EUR -354 miljoen.
Daarom is het van belang dat KLM hard blijft werken aan het verder verbeteren van
de resultaten. De eerder gegeven steun van de Nederlandse overheid zag op het oplossen
van het liquiditeitsprobleem bij KLM. KLM heeft thans geen liquiditeitsprobleem meer.
KLM kampt echter nog steeds met een solvabiliteitsprobleem. Zoals aangegeven in mijn
Kamerbrief van 6 april 2021, is eventuele nieuwe steun aan KLM gericht op het verbeteren
van de solvabiliteit van KLM.
Ik heb geen inzage in de specifieke mogelijkheden voor Lufthansa om de aan hun gegeven
steun terug te betalen, anders dan dat de financiële uitgangspositie van Lufthansa
pre-covid en de ontwikkelingen gedurende de covid-crisis mogelijk anders waren dan
bij KLM.
6. NS/Abellio
De leden van de D66-fractie begrijpen de strategische keuze van staatsdeelneming Nederlandse
Spoorwegen (NS) om zich te richten op de Nederlandse markt. Daarom steunen deze leden
de afbouw van de activiteiten in andere landen. Deze leden vragen de Minister of andere
staatsdeelnemingen internationale activiteiten hebben die in het belang van de Nederlandse
belastingbetaler beter kunnen worden afgebouwd. Zo ja, hoe maakt de Minister hier
als aandeelhouder actief werk van?
De leden van de D66-fractie vragen of andere staatsdeelnemingen (dan NS) activiteiten
hebben die in het belang van de Nederlandse belastingbetaler beter kunnen worden afgebouwd
en of de Minister hier als aandeelhouder actief werk van maakt. Hier is mogelijk sprake
van bij TenneT. Zoals hieronder bij de beantwoording van de vragen van de leden van
de VVD-fractie, PVV-fractie en GroenLinks-fractie over TenneT is (deel)verkoop van
TenneT Duitsland een van de opties die op tafel ligt. Bij andere deelnemingen is dit
niet het geval.
De keuze om bepaalde activiteiten van staatsdeelnemingen wel of niet af te bouwen
dient uiterst zorgvuldig te geschieden. De herijking van de strategie van een staatsdeelneming
is het geëigende moment om met de onderneming in gesprek te gaan over haar toekomstige
activiteiten en de eventuele afbouw van bepaalde activiteiten. Naast het moment van
de strategieherijking kunnen actuele ontwikkelingen aanleiding geven om de koers van
de onderneming bij te stellen. In mijn reguliere gesprekken met de staatsdeelnemingen
heb ik hier aandacht voor.
De leden van de D66-fractie lezen dat Schiphol investeert in de luchthavens van Brisbane,
Parijs en Hobart en dat het Havenbedrijf Rotterdam een dochtervennootschap heeft voor
een havenontwikkeling in Indonesië. Kan de Minister toelichten hoe zich dat verhoudt
tot de lessen die NS heeft geleerd rond haar internationale activiteiten?
De buitenlandse activiteiten van NS dienden oorspronkelijk drie doelen: earn, learn and prepare. Sinds 2003 is NS met Abellio actief in het Verenigd Koninkrijk en sinds 2008 in
Duitsland. Met deze activiteiten werd een bijdrage aan het publiek belang beoogd;
een positieve bijdrage voor de Nederlandse reiziger. De beoogde liberalisering van
de spoormarkt in Europa zette echter onvoldoende door, waardoor NS in 2017 haar strategie
heeft aangescherpt. Met deze aangescherpte strategie vond er een heroriëntatie plaats
op de wijze waarop de buitenlandse investeringen bijdragen aan het publiek belang.
De buitenlandse activiteiten van NS moeten bijdragen aan het belang van de Nederlandse
reiziger door betere internationale verbindingen en grensoverschrijdend verkeer (ook
in het kader van duurzaamheid) en een positief financieel resultaat. Dit leert dat
er doorlopend aandacht dient te zijn voor de publieke belangen en dat de wijze waarop
de buitenlandse activiteiten hieraan bijdragen bovendien aan verandering onderhevig
kan zijn.
Hoe die beoordeling op de bijdrage aan de publieke belangen is gemaakt bij investeringen
van Schiphol en Havenbedrijf Rotterdam in respectievelijk Australië en Brazilië, heb
ik nader uiteengezet in een schriftelijk overleg over buitenlandse investeringen door
staatsdeelnemingen.46 In de onlangs aan uw Kamer gestuurde beantwoording van Kamervragen over jaarverslag
Beheer Staatsdeelnemingen 202047, heb ik aan uw Kamer toegelicht dat er op dit moment alleen sprake is van een lokaal
kantoor in Indonesië van Havenbedrijf Rotterdam. Mocht zij willen investeren in een
havenontwikkeling, dan vergt dit aparte aandeelhoudersgoedkeuring.
Daarnaast is het belangrijk om eventuele risico’s die voortkomen uit buitenlandse
investeringen te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door de activiteiten af te scheiden
van de kernactiviteiten. In veel gevallen is dat al zo, omdat deelnemingen investeren
in het buitenland middels dochtervennootschappen, waarbij het risico in beginsel is
gelimiteerd tot het kapitaal dat in die dochtervennootschap wordt geïnvesteerd. Op
die manier wordt geborgd dat de kernactiviteiten van de deelneming niet onder druk
komen te staan. Met uw Kamer heb ik voor NS een risicokader («Capital at Risk») afgesproken.48
Meerdere leden hebben vragen gesteld over Abellio Duitsland naar aanleiding van mijn
brief van 1 juli 202149, waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over de onhoudbare financiële situatie van Abellio
Duitsland.
Abellio Duitsland kampt al enkele jaren met verliezen. De verliezen worden grotendeels
veroorzaakt door externe factoren buiten de invloedsfeer van het bedrijf die ten tijde
van het uitbrengen van de biedingen niet voorzienbaar waren. Abellio heeft getracht
zoveel mogelijk de kosten te beperken. De problemen van Abellio Duitsland staan niet
op zichzelf. Meerdere treinaanbieders in Duitsland ervaren problemen met hun contracten
en vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime
tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten. Het bedrijf Keolis
heeft inmiddels in overleg met de opdrachtgevers besloten haar activiteiten per 31 december
a.s. te beëindigen.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de grensoverschrijdende verbindingen en aansluitingen
en in hoeverre de Duitse verbindingen aansluiten op het Nederlandse NS-netwerk.
De buitenlandse activiteiten van NS dienden oorspronkelijk drie doelen: earn, learn
and prepare. Sinds 2003 is NS met Abellio actief in het Verenigd Koninkrijk en sinds
2008 in Duitsland. De beoogde liberalisering van de spoormarkt in Europa zette echter
onvoldoende door, waardoor NS in 2017 haar strategie heeft aangescherpt. De buitenlandse
activiteiten van NS moeten bijdragen aan het belang van de Nederlandse reiziger door
betere internationale verbindingen en grensoverschrijdend verkeer (ook in het kader
van duurzaamheid) en een positief financieel resultaat.
Om het grensoverschrijdende vervoer te verbeteren bouwde Abellio een portfolio op
in Nordrhein-Westfalen bestaande uit vijf concessies. Hierin zit ook een grensoverschrijdende
verbinding. Sinds maart 2017 is Abellio vervoerder op de verbinding Arnhem-Düsseldorf.
De ambitie van NS was om het grensoverschrijdend vervoer vanuit deze positie verder
kwalitatief te verbeteren en waar gewenst uit te breiden. De aanbesteding van diverse
grensoverschrijdende verbindingen de komende jaren bood perspectief om de strategie
verder in te vullen. In Nordrhein-Westfalen is echter helaas geen oplossing gevonden
voor de afgelopen jaren ontstane problematiek. Daarom moet NS haar positie heroverwegen.
De leden van de SP-fractie en van de PvdA-fractie vragen naar de ontwikkelingen sinds
mijn brief uit juli over Abellio Duitsland. De leden van de PVV-fractie willen weten
waarom ik niet eerder heb ingegrepen en de leden van de Groep van Haga vragen hoe
de Staat bij Abellio Duitsland het tij gaat keren.
Abellio Duitsland kampt al enkele jaren met verliezen. De verliezen worden grotendeels
veroorzaakt door externe factoren buiten de invloedsfeer van het bedrijf die ten tijde
van het uitbrengen van de biedingen niet voorzienbaar waren. Nieuwe sectorcao’s zorgen
voor hogere personeelskosten die niet (adequaat) gecompenseerd worden in de prijsindexmechanismen
in de contracten. Ook de arbeidsduurverkorting uit de cao’s zorgt voor extra kosten,
bijvoorbeeld voor werving en opleiding van extra personeel in de krappe arbeidsmarkt.
Daarnaast resulteren meer spoorwerkzaamheden dan voorzien in extra kosten voor vervangend
vervoer, die niet worden vergoed. Tot slot zorgt de toename in spoorwerkzaamheden
ervoor dat Abellio Duitsland contractueel overeengekomen prestatieafspraken (zoals
punctualiteit) niet haalt en daar boetes voor moet betalen, ook als verstoringen het
gevolg zijn van natuurgeweld zoals stormen en de recente overstromingen.
Daarnaast zijn verliezen deels ook veroorzaakt door andere tegenvallers, zoals de
vertraagde levering van treinmaterieel in Baden-Württemberg en extra complexiteit
in de uitvoering vanwege grootschalige werkzaamheden aan de infrastructuur. Hiervoor
heeft Abellio Duitsland maatregelen genomen in de vorm van kostenreductieprogramma’s.
Echter, zonder de aanpassingen van de compensatie door de regionale vervoersautoriteiten
voor de onvoorziene omstandigheden blijven de activiteiten van Abellio Duitsland tot
het einde van de looptijd van de contracten verlieslatend.
De omvang van de problematiek werd duidelijk toen de laatste contracten werden gemobiliseerd
en operationeel werden, gedurende de periode 2018 – 2020. Sindsdien heeft Abellio
Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over
financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Andere vervoerders in het regionale
spoorverkeer in Duitsland, zoals Transdev en Keolis hebben gelijksoortige problemen.
Vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime
tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten. Keolis heeft inmiddels
in overleg met de opdrachtgevers besloten haar activiteiten per 31 december a.s. te
beëindigen.
NS heeft mij telkens op de hoogte gehouden over de voortgang van de gesprekken met
de regionale vervoersautoriteiten. Begin mei 2021 heeft NS mij geïnformeerd dat de
gesprekken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Op 26 mei 2021 heb ik daarom
de minister-presidenten en verkeersministers van de deelstaten een brief geschreven,
waarin ik als aandeelhouder van NS aandacht heb gevraagd voor de situatie van Abellio
Duitsland. Toen resultaten uitbleven, leek het Abellio noodzakelijk om een voorlopige
insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen. Ik heb met deze stap
ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse
opdrachtgevers in de diverse deelstaten. NS heeft mij hierover frequent op de hoogte
gehouden. Op 1 oktober 2021 heeft de Duitse rechtbank de insolventieprocedure (in
eigen beheer van het zittende management van Abellio Duitsland) formeel geopend. De
gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden
van passende oplossingsrichting waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering
ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler
en reiziger. Hieronder volgt een overzicht van de oplossingsrichtingen per regio.
Een aantal oplossingsrichtingen is onder voorbehoud van lopende gesprekken en finaal
akkoord van de regionale vervoersautoriteiten en/of deelstaten.
De activiteiten in Mitteldeutschland waren verlieslatend. De concessie in Saksen-Anhalt
wordt in goed overleg met de concessieverlener eind 2023 overgedragen aan een derde.
De concessie in Thüringen kan, na herstructurering van financiële afspraken minimaal
kostendekkend worden uitgevoerd in de komende jaren en wordt daarom voortgezet. In
Nedersaksen wordt een concessie gereden die is gelegen in het grensgebied met Nederland
en naar verwachting met een licht positieve resultaatbijdrage wordt voortgezet door
Westfalenbahn, een dochteronderneming van Abellio Duitsland. De concessie van Abellio
in Baden-Württemberg wordt overgedragen aan de lokale vervoerder SWEG. De concessieverlener
is eigenaar van deze vervoerder. Doel is om dit per 1 januari 2022 te realiseren.
In Nordrhein-Westfalen is Abellio Duitsland actief met vijf concessies. In Nordrhein-Westfalen
is helaas geen oplossing gevonden en hebben de opdrachtgevers het aanbod van Abellio
afgeslagen. De regionale vervoersautoriteiten schrijven op korte termijn een zogenoemde
«Notvergabe» (noodconcessie) uit voor de vijf concessies in Nordrhein-Westfalen die
Abellio momenteel rijdt. De activiteiten van Abellio in Nordrhein-Westfalen eindigen
op 31 januari 2022. Abellio zal zich inzetten om de overgang naar de nieuwe vervoerder
zo goed mogelijk te faciliteren.
De leden van de PVV-fractie en SP-fractie hebben vragen gesteld over de financiële
implicaties van de insolventieprocedure van Abellio Duitsland.
De potentiële verliezen voor Abellio Duitsland zouden oplopen van EUR 30 tot 50 miljoen
per jaar. Tot de afloop van de laatste concessie eind 2034, zouden deze verliezen
in totaal EUR 300 tot 500 miljoen bedragen. Daarom is Abellio overgegaan tot herstructurering.
Omdat de procedures nog niet volledig zijn afgewikkeld zijn de financiële uitkomsten
op dit moment nog niet duidelijk. Ik zal de Kamer informeren over de financiële implicaties
zodra de herstructurering is afgerond. NS blijft met deze oplossing binnen het risicokader
(«Capital at Risk») dat ik met uw Kamer heb afgesproken voor de buitenlandse activiteiten
van NS.50
De leden van de PVV-fractie vragen naar de buitenlandstrategie van NS.
De buitenlandse activiteiten van NS dienden oorspronkelijk drie doelen: earn, learn
and prepare. Sinds 2003 is NS met Abellio actief in het Verenigd Koninkrijk en sinds
2008 in Duitsland. De beoogde liberalisering van de spoormarkt in Europa zette echter
onvoldoende door, waardoor NS in 2017 haar strategie heeft aangescherpt. De buitenlandse
activiteiten van NS moeten bijdragen aan het belang van de Nederlandse reiziger door
betere internationale verbindingen en grensoverschrijdend verkeer (ook in het kader
van duurzaamheid) en een positief financieel resultaat.
De leden van de PvdA-fractie vragen om een update over Abellio in het Verenig Koninkrijk.
Abellio is in het Verenigd Koninkrijk actief met zes concessies; ScotRail, Merseyrail,
East Midlands, West Midlands, Greater Anglia en London Bus. De concessie in Schotland
loopt ten einde op 31 maart 2022 en wordt voortgezet door een speciaal voor dit doel
opgerichte vennootschap van de Schotse overheid. Doel van de Schotse overheid is om
de spoorinfrastructuur en de vervoerder geïntegreerd aan te gaan sturen.
De Britse overheid is bezig om de spoormarkt opnieuw in te richten, waarbij risico
en verantwoordelijkheid weer meer bij de Britse overheid komt te liggen en de spoorinfrastructuur
en vervoer meer integraal wordt aangestuurd vanuit een nieuw op te richten publiek
lichaam. Hierdoor zullen de huidige franchiseovereenkomsten voor East Midlands, Greater
Anglia en West Midlands worden beëindigd en via een «Direct Award» worden omgezet
in een National Rail Contract (NRC). Dit zijn contacten waarbij de vervoerders een
vergoeding ontvangen op basis van een percentage van de gebudgetteerde kostenbasis
bestaande uit 0,6% vaste vergoeding en maximaal 1,5% variabele vergoeding afhankelijk
van geleverde prestaties. Voor Greater Anglia en West Midlands is Abellio VK deze
contracten aangegaan per 19 september jl., voor East Midlands vindt de omzetting naar
verwachting in oktober 2022 plaats. Merseyrail en London Bus zijn contracten met lokale
overheden en zullen niet worden heronderhandeld. Deze contracten hebben een lager
risicoprofiel en zijn winstgevend. Omdat de activiteiten in het Verenigd Koninkrijk
niet bijdragen aan het belang van de reiziger in Nederland, heroverweegt NS zijn positie
in het Verenigd Koninkrijk. De activiteiten in het Verenigd Koninkrijk hebben sinds
de start in 2003 positief bijgedragen aan het resultaat van NS.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier en in hoeverre de verminderde
solvabiliteit en het verminderde normrendement op de meerjarige investeringsplannen
van de staatsdeelneming NS drukt.
NS wordt hard geraakt door de COVID-19 crisis. NS bespaart daarom de komende jaren
EUR 1,4 miljard, onder andere door een reductie van het investeringsniveau. Hieronder
vallen ook kapitaalinvesteringen, zoals IT-investeringen en investeringen in rollend
materieel. Zo is bijvoorbeeld voor de revisie van de VIRM-4 treinstellen besloten
om hetzelfde design aan te houden als voor de eerdere revisie van de VIRM-2/3 toestellen.
Daarnaast wordt bespaard op huisvesting en werkplaatsen die niet nodig zijn vanwege
de achterblijvende reizigersontwikkeling. NS blijft echter investeren in de mobiliteitsbehoefte
van Nederland.
7. ProRail
De leden van de PVV-fractie hebben vragen gesteld over het tekort aan verkeersleiders
bij ProRail en over de werksfeer. De leden van de SP-fractie stellen vragen over vervangend
vervoer bij treinuitval en over het verhogen van de beschikbaarheidsvergoeding. Deze
onderwerpen zijn de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat. Graag verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen over het tekort
aan verkeersleiders bij ProRail die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
op 25 november 2021 naar uw Kamer heeft gestuurd.51
8. Havenbedrijf Rotterdam
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen waarom er nog geen mensenrechtenbeleid
geformuleerd was bij Havenbedrijf Rotterdam en of Havenbedrijf Rotterdam dat inmiddels
wel heeft geformuleerd.
Deze leden vragen tevens welke risico’s ten aanzien van mensenrechten zich de afgelopen
jaren voordeden, en hoe waarschijnlijk is het dat er mensenrechten zijn geschonden
en of mensenrechten daadwerkelijk zijn geschonden.
Havenbedrijf Rotterdam (HbR) heeft mensenrechten sinds lange tijd geborgd in haar
bedrijfscode, als onderdeel van de Business Principles van United Nations Global Compact
(UNCG) waaraan HbR zich committeert. Sinds 2016 heeft HbR een Corporate Social Responsibility
statement. Dit statement is in 2021 geactualiseerd. HbR respecteert mensenrechten
en wil voorkomen dat zij een aandeel heeft in het schaden daarvan. In 2021 werkt HbR
aan het verder inbedden van het waarborgen van mensenrechten. Dit komt onder andere
tot uiting in de nieuwe bedrijfscode. In deze bedrijfscode zal HbR de UN Guiding Principles
for Human Rights onderschrijven. In de verslaglegging verkent HbR hoe het UN Guiding
Principles Reporting Framework kan worden toegepast om explicieter over mensenrechten
te rapporteren.
Mensenrechten hebben in het bijzonder de aandacht bij buitenlandse activiteiten van
HbR. HbR brengt risico’s van havenontwikkeling in het buitenland in kaart middels
due diligence-onderzoeken, in lijn met de OESO-richtlijnen. Uitkomsten van deze onderzoeken
weegt HbR mee in de besluitvorming over deelname in projecten en mitigerende maatregelen.
In de besturing van joint ventures in het buitenland vervullen medewerkers van HbR
posities waarmee invloed op de lokale bedrijfsvoering wordt uitgeoefend. Mede op basis
van deze waarborgen kan HbR invloed uitoefenen op het voorkomen van schending van
mensenrechten bij deze joint ventures.
Nationaal is HbR beheerder van het Rotterdamse havengebied en verantwoordelijk voor
de veilige en vlotte afhandeling van de scheepvaart. In het Rotterdamse havengebied
zijn duizenden andere (private) partijen actief, veelal wereldwijd verbonden in een
internationaal netwerk buiten de invloedssfeer van HbR. In dat speelveld neemt HbR
haar verantwoordelijkheid waar zij dat kan, ook in de domeinen waar zij die juridisch
niet heeft. Op onderwerpen zoals ondermijnende criminaliteit werkt HbR nauw samen
met partners in de keten zoals klanten en de driehoek van politie, Openbaar Ministerie
en de lokale autoriteiten.
De leden van de Partij voor de Dieren- fractie stellen vragen over de MVO-doelstelling
van Havenbedrijf Rotterdam: «CO2-emissie havenindustrie: Doelstelling 2021: 21,8 Mton (2020-cijfer, dit loopt een
jaar achter). Doelstelling 2024: 19,3 Mton. Doelstelling 2030: 10,5 Mton.» Zij vragen
wat dit betekent en of HbR in 2021 tot 21,8 Mton uitstoten. Zij vragen daarnaast hoeveel
CO2-reductie daarmee gerealiseerd zou worden, welk beleid hiervoor werd ingezet, of dit
doel ook is gerealiseerd en hoe dat kwam.
De doelstelling waar deze leden naar verwijzen ziet op de emissies van het havenindustrieel
complex als geheel. Het overgrote deel van de emissies in dit havenindustrieel complex
is niet afkomstig van HbR zelf, maar van de bedrijven die in dit complex actief zijn.
Binnen haar rol als havenbeheerder spant HbR zich maximaal in om de energietransitie
te realiseren en de aanwezige industrie te faciliteren bij het bereiken van de reductiedoelstellingen.
In bepaalde gevallen is HbR mede-ontwikkelaar van infrastructuur die bedrijven in
staat stelt om emissiereductie te realiseren. Zo draagt HbR samen met partners in
de haven bij aan de ontwikkeling van infrastructuur met het oog op hergebruik van
restwarmte, opslag van CO2 en transport van waterstof
De doelstelling voor 2030 is een afname van de uitstoot van CO2 in het havenindustrieel complex van 49% ten opzichte van 1990 (20,6 Mton). Deze doelstelling
is opgeknipt in jaarlijkse tussenstappen. HbR hanteert als doelstelling voor 2021
een uitstoot van het gehele havenindustrieel complex lager dan 21,8 Mton. Deze doelstelling
voor 2021 ziet feitelijk op de emissie in 2020, de realisatiecijfers lopen immers
een jaar achter. In het volgende jaarverslag zal HbR rapporteren of deze doelstelling
is behaald (waarover ik rapporteer in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen).
De uitstoot van de industrie in de haven van Rotterdam laat in de periode 2016–2019
met een reductie 30,6 naar 25,3 Mton een neerwaartse trend zien. Uit gegevens van
HbR blijkt dat de uitstoot in de Rotterdamse haven in deze jaren harder terugliep
dan landelijk. Havenbedrijf Rotterdam spreekt met de partners uit het havenindustrieel
complex over verdergaande ambities en aanpassing van de reductiedoelen aan nieuw Europees
en nationaal beleid.
9. TenneT
Uit nieuwe berekeningen van TenneT volgt dat de investeringsagenda in de komende jaren
zal groeien naar 5–6 miljard euro per jaar. Deze investeringsagenda bestaat voor circa
twee derde uit investeringen in Duitsland. De kapitaalbehoefte voor het Duitse deel
stijgt van 2,7 naar 4,5 miljard euro. De leden van de VVD-fractie steunen de lijn
van de Minister dat Duitsland moet meebetalen aan de grote investeringen die TenneT
in Duitsland moet doen. Welke opties zijn er en wat zijn de voor- en nadelen van deze
opties? Hoe kansrijk acht de Minister al deze opties?
Ook de leden van de PVV-fractie willen weten welke opties er zijn voor de invulling
van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland. Kan de Minister al iets vertellen over
welke optie(s) de voorkeur heeft? Zal de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland volledig
worden betaald door de Duitse Staat? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een tweetal vragen over TenneT. Zij merken
daarbij op dat het natuurlijk nog even duurt voordat weer een kapitaalstorting voor
het Duitse deel nodig is. Maar de knoop die daarover eerder ontstaan is, is natuurlijk
nog niet helemaal ontward. Zij vragen daarom ten eerste nogmaals of het kabinet kan
garanderen dat TenneT nooit noodgedwongen opgesplitst zal moeten worden, en te bevestigen
dat een dergelijke stap compleet verkeerd zou zijn in het licht van de energietransitie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten tweede of het kabinet samen met TenneT
routes op de radar heeft die bewandeld zouden kunnen worden om de ontstane uitdagingen
omtrent de verantwoordelijkheid van financiering (voor het Duitse deel) te het hoofd
te bieden.
De leden van de VVD-fractie, PVV-fractie en GroenLinks-fractie vragen welke opties
overwogen worden voor de invulling van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland. Zij
vragen bovendien om een nadere duiding of appreciatie van de verschillende opties
in het algemeen of van een specifieke optie. Zoals aangegeven in mijn brief van 2 februari
2021, vindt momenteel een heroverweging van de verschillende mogelijkheden plaats.52 Hierbij wordt de wenselijkheid en haalbaarheid van het gehele spectrum van opties
bekeken, variërend van een storting door de Nederlandse staat voor TenneT Duitsland
aan de ene kant tot een volledige verkoop van TenneT Duitsland aan de andere kant.
Zoals aangegeven in mijn brief van 2 februari, is de weging van en besluitvorming
over de verschillende mogelijkheden aan een nieuw kabinet. Ik wil daar niet op vooruitlopen
en doe geen nadere uitspraken over de (uitwerking van) verschillende opties en de
appreciatie daarvan.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister mogelijkheden ziet om pensioenfondsen
deels te laten voorzien in de kapitaalbehoefte van TenneT ten behoeve van de noodzakelijke
investeringen in Nederland. Welke belemmeringen zijn er?
In mijn brieven van 2 februari en 31 maart 2021 heb ik aangegeven dat de kapitaalbehoefte
voor het Nederlandse deel van TenneT zal worden ingevuld door de Nederlandse staat.53 Behoudens toekomstige zwaarwegende overwegingen en omstandigheden, zie ik momenteel
geen reden om hiervan af te wijken. Als daar al van afgeweken zou worden, is in artikel
93a van de Elektriciteitswet bepaald dat de aandelen van de beheerder van het landelijk
hoogspanningsnet direct of indirect bij de staat berusten. Een investering door een
of meer pensioenfondsen in TenneT Holding of TenneT Nederland zou dus alleen mogelijk
zijn als de wet wordt gewijzigd.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de investeringsagenda van TenneT voor
circa een derde uit investeringen in Nederland en voor circa twee derde uit investeringen
in Duitsland bestaat.
TenneT zal de komende jaren inderdaad in absolute zin meer investeren in Duitsland
dan in Nederland. Dit komt doordat TenneT in Duitsland verantwoordelijk is voor een
aanmerkelijk groter verzorgingsgebied dan in Nederland. Ter illustratie, ongeveer
twee derde van de activa van TenneT staat in Duitsland en een derde staat in Nederland.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister van maart dat een nieuw
kabinet zal bepalen hoe om te gaan met de kapitaalbehoefte van TenneT. Inmiddels is
het negen maanden later. Deze leden zijn dan ook benieuwd wat de planning is met betrekking
tot dit vraagstuk en wat de gevolgen zijn van de lange duur van de formatie hierop.
Aangezien een nieuw kabinet over het vervolgproces zal besluiten, is het aan mijn
opvolger om een planning te schetsen. Uitgaande van de laatste inzichten ontstaat
de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland pas in 2024. Er is dus nog voldoende tijd
om een oplossing te vinden en uit te werken voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland.
De CDA-leden zijn ook benieuwd hoe het kan dat als de investeringsagenda van TenneT
voor 1/3 uit investeringen in Nederland bestaat en voor 2/3 uit investeringen in Duitsland,
de kapitaalbehoefte voor het Nederlandse deel 4,25 miljard euro bedraagt en voor het
Duitse deel 4,5 miljard euro. Kan de Minister dit toelichten?
De kapitaalbehoefte van TenneT is sterk afhankelijk van de operationele kasstromen
die het bedrijf verwacht te generen. De Duitse tariefregulering kent een ander systeem
dan het Nederlandse systeem, waardoor bijvoorbeeld TenneT Duitsland relatief sneller
vergoedingen ontvangt voor investeringen. TenneT Duitsland ontvangt dus veel eerder
kasstromen dan in Nederland, waarmee weer nieuwe investeringen gefinancierd kunnen
worden. TenneT is voor deze nieuwe Duitse investeringen dus minder afhankelijk van
extra eigen vermogen.
De Minister is al tijden in gesprek met Duitse overheden over de kapitaalbehoefte
van TenneT, zo stellen de leden van de PvdA-fractie vast. Ondertussen zijn er steeds
meer lokale energie-initiatieven die problemen hebben om aansluiting op het net te
vinden. Is er al zicht op een oplossing? Hoe zorgt de Minister ervoor dat de benodigde
investeringen voldoende zijn en geen (verdere) vertraging oplopen?
Er is geen directe relatie tussen kapitaalbehoefte van TenneT en de knelpunten op
het Nederlandse net. De staat als aandeelhouder zorgt ervoor dat TenneT Nederland
voldoende gekapitaliseerd is om investeringen in Nederland te kunnen doen. Mede als
gevolg van eerdere kapitaalinjecties door de Nederlandse staat beschikt TenneT over
voldoende kapitaal om de netuitbreidingen en netverzwaringen die op dit moment plaats
vinden te financieren, pas in 2023 ontstaat er behoefte aan extra eigen vermogen.
Er is in dat verband voor EUR 3,8 miljard aan kapitaalstortingen in de begroting opgenomen,
voor de periode 2023 tot en met 2026. Voor meer details hierover, verwijs ik u naar
mijn brief van 31 maart 2021.54 De gesprekken met de Duitse staat zagen specifiek op de kapitaalbehoefte van TenneT
Duitsland en staan hier los van.
De knelpunten op het Nederlandse net (zowel het regionale als landelijke net) zijn
dan ook niet van financiële aard. Deze komen vooral door (a) de forse groei van de
benodigde transportcapaciteit (zowel aan de aanbodkant als aan de vraagkant), (b)
lange doorlooptijden als gevolg van de complexe ruimtelijke inpassing en (c) een gebrek
aan technisch personeel. De Staatssecretaris van EZK (Klimaat en Energie) en TenneT
voeren een continue dialoog over het bereiken van een oplossing en het voorkomen van
vertraging. In het tweejaarlijks investeringsplan zal TenneT aangeven hoe zij de investeringen
voor de komende periode voor zich ziet. Het investeringsplan wordt begin 2022 voorgelegd
aan de Staatssecretaris van EZK (Klimaat en Energie) en de Autoriteit Consument en
Markt (ACM).
De leden van de Groep Van Haga constateren dat TenneT een steeds grotere investeringsagenda
heeft om de energietransitie bij te benen. De leden lezen dat het verder niet uit
te sluiten is dat in de toekomst de investeringsagenda blijft groeien. De leden vragen
of er eigenlijk van tevoren een kosten-batenanalyse is uitgevoerd met een budgetplafond.
Netbeheerders zoals TenneT dienen een knelpunt in het elektriciteitsnet op te lossen
zodra dit wordt voorzien. In het tweejaarlijks investeringsplan maakt TenneT knelpunten
en investeringen inzichtelijk. Dit plan wordt voorgelegd aan de Staatssecretaris van
EZK (Klimaat en Energie) en de ACM. Na toetsing door beide partijen is het niet meer
de vraag of het moet worden opgelost, maar hoe dit zo kosteneffectief mogelijk kan.
De ACM ziet er als onafhankelijke toezichthouder op toe dat netbeheerders alleen hun
efficiënte kosten vergoed krijgen. Bij de beoordeling van de kostenefficiëntie vraagt
de ACM onder andere een alternatievenanalyse van TenneT. In deze alternatievenanalyse
beschrijft TenneT de verschillende alternatieven voor een investering en licht TenneT
toe, op basis van de technische, financiële en maatschappelijke effecten van ieder
alternatief, waarom voor het voorkeursalternatief is gekozen. Daarnaast worden de
individuele investeringen boven EUR 200 miljoen door mij als aandeelhouder goedgekeurd.
Het goedgekeurde budget vormt voor die projecten een budgetplafond en afwijkingen
daarvan boven die grens moeten opnieuw aan mij worden voorgelegd.
10. Invest-NL
De leden van de VVD-fractie zien in het overzicht «Goedgekeurde investeringsvoorstellen
Staatsdeelnemingen jul 2020 t/m feb 2021» één investering van Invest-NL in het Dutch
Future Fund. Ten behoeve van welk project wordt deze investering gedaan?
Het Dutch Future Fund (DFF) investeert in andere risicokapitaalfondsen op het gebied
van energietransitie, agrofood, digitalisering en Life Sciences en Health. Hiermee
wordt de beschikbare hoeveelheid kapitaal voor Nederlandse innovatieve groeibedrijven
(scale-ups) wordt vergroot. In het DFF worden de volgende bijdragen voorzien: 125
miljoen euro van Invest-NL, 25 miljoen euro van EZK en 150 miljoen euro van het European
Investment Fund (EIF). Naar inschatting van het EIF kan via het DFF in totaal meer
dan 1,5 miljard euro worden gemobiliseerd. Tot op heden is vanuit het DFF aan 12 investeringsfondsen
voor een totaal van EUR 87,8 miljoen gecommitteerd zodat ze van start kunnen,. Deze
investering valt binnen het mandaat en de strategische doelstellingen van Invest-NL.
In de aangegeven periode was dit de enige investering van Invest-NL boven de goedkeuringsdrempel
voor de aandeelhouder van EUR 100 miljoen. Daarom is alleen deze investering van Invest-NL
opgenomen in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2020.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister een overzicht te geven van het totaal
beschikbare investeringsbudget van Invest-NL, het reeds geïnvesteerde vermogen, rendement
op die investeringen en de totale lasten van Invest-NL. Acht de Minister dit in verhouding?
Bij de oprichting van Invest-NL is EUR 1,7 miljard totaal investeringskapitaal begroot.
Op dit moment heeft Invest-NL een vanuit de Staat gecommitteerde investeringsruimte
van EUR 435 miljoen waarvan tot op heden (stand van eind oktober 2021) EUR 398 miljoen
door Invest-NL is gecommitteerd aan financieringen en EUR 98 miljoen daadwerkelijk
is uitgekeerd.
De totale lasten (exclusief voorzieningen) van Invest-NL over het boekjaar 2020 bedroegen
in totaal EUR 11,2 miljoen, waarvan EUR 4,4 miljoen is toe te schrijven aan de investeringsactiviteiten.
De door Invest-NL gemaakte kosten vind ik navolgbaar. Invest-NL is opgericht als volwaardige
ontwikkelings- en investeringsinstelling, waardoor in de eerste jaren na oprichting
veel kosten gaan zitten in het opbouwen van de onderneming en investeringsportefeuille,
zonder dat er al inkomsten tegenover staan.
Het is nog te vroeg om op dit moment iets te zeggen over het rendement op de gedane
investeringen. Invest-NL is vorig jaar begonnen met de eerste investeringen. Het zal
meerdere jaren duren voordat duidelijk wordt wat de individuele investeringen daadwerkelijk
opleveren, temeer daar Invest-NL vooral eigen en achtergesteld vermogen verstrekt,
waarvan de rendementen zich doorgaans pas later in de looptijd manifesteren.
De leden van de VVD-fractie stellen dat Invest-NL wordt geacht te investeren in onrendabel
veronderstelde projecten, en wordt tevens geacht zelf rendement te maken én uit te
keren. Hoe kansrijk acht de Minister het succes hiervan?
Invest-NL investeert in bedrijven en projecten die vooralsnog een hoog risicoprofiel
hebben, waardoor er te weinig private financiering voor beschikbaar is. Bij het beoordelen
van financieringsaanvragen houdt Invest-NL rekening met hun interne, positieve rendementsdoelstelling.
Er zal een positieve businesscase ten grondslag moeten liggen aan een investeringsaanvraag.
Nu Invest-NL enige tijd operationeel is constateer ik dat het de onderneming tot op
heden lukt om rekening houdend met de hiervoor genoemde kaders financiering te verstrekken.
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte hoe is geborgd dat de strategie van
Invest-NL, het Groeifonds en de groeistrategie van het kabinet in lijn zijn met elkaar.
Zowel Invest-NL en het Groeifonds richten zich op het langetermijn verdienvermogen
met maatschappelijke impact. Invest-NL is additioneel door renderende projecten en
bedrijven te financieren die zonder financiering vanuit Invest-NL niet van de grond
zouden komen. Het Groeifonds is additioneel vanwege de focus op het lange termijn
verdienvermogen en het maatschappelijk belang, en het aanvullend moet zijn op bestaande
(subsidie)regelingen en instrumenten van de overheid. De twee entiteiten versterken
elkaar op terreinen waar zij beiden actief op zijn, bijvoorbeeld op het gebied van
energie-infrastructuur en innovatie. Daarnaast werkt Invest-NL ook nauw samen met
de adviescommissie van het Nationaal Groeifonds bij de beoordeling van projecten en
het verkennen van blended financing. Als marktfinanciering mogelijk is voor (een deel
van de) voorstellen bij het Groeifonds, eist de adviescommissie dat indieners deze
route eerst benutten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de prognose is voor het inhalen van
de langzame financiële start die Invest-NL heeft gemaakt. Welke getallen kunnen worden
gegeven aan de abstracte grafiek op pagina 32 van het bestuursverslag over 2020?
De grafiek in het bestuursverslag is opgesteld door Invest-NL. Invest-NL heeft mij
laten weten dat deze vooral moet worden gelezen als een kwalitatieve illustratie van
de groeiambitie van Invest-NL. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar investeringsactiviteiten
in absolute aantallen, maar ook naar de rol die Invest-NL kan spelen bij investeringen
(op termijn als leidende investeerder) en naar de activiteiten op het gebied van business
development.
Wat vindt het kabinet een redelijke bovengrens voor de operationele beheerskosten
van het fonds ten opzichte van de financiële reikwijdte en omvang?
Het is niet de rol van de Staat als aandeelhouder om op de operationele kosten van
Invest-NL te sturen. Dit is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van de
onderneming. Het is echter wel zo dat Invest-NL, net als iedere andere staatsdeelneming,
op termijn een rendement hoort te behalen waarmee het maatschappelijk kapitaal dat
de Staat in Invest-NL investeert behouden blijft. Dit betekent dat Invest-NL zelf
ervoor moet zorgen dat de operationele beheerskosten in verhouding staan tot de financiële
reikwijdte en omvang.
De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van het feit dat Invest-NL sinds
de operationele start begin 2020 een portfolio heeft opgebouwd van 400 miljoen euro
aan gecommitteerde financiering. De leden merken op dat een gecommitteerde financiering
niet per se hoeft te betekenen dat er geïnvesteerd wordt. Gecommitteerde financiering
betekent dat het afgesproken specifieke geldbedrag direct beschikbaar moet zijn voor
de gecommitteerde partij als die hier aanspraak op wil maken. Hoe moeten de leden
van de Groep Van Haga deze interpretatie van het begrip gecommitteerde financiering
in de context van Invest-NL plaatsen en interpreteren?
De leden van de Groep Van Haga interpreteren dit correct. Gecommitteerd betekent dat
het kapitaal wordt gereserveerd voor de betrokken partij en dat deze daar aanspraak
op kan maken, maar dat dit bedrag nog niet (volledig) is uitgekeerd. De daadwerkelijke
uitkering geschiedt doorgaans, zoals gebruikelijk in de markt, over de investeringsperiode
op basis van behaalde mijlpalen. Wanneer Invest-NL zich committeert aan een financiering
is dat ook niet vrijblijvend: alleen bij afwijkingen zal een committering uiteindelijk
niet leiden tot een investering. Het gegeven dat Invest-NL zich committeert aan financiering
betekent dus wel degelijk dat er geïnvesteerd wordt, en de middelen kunnen zo lang
ook niet aan andere investeringen gewijd worden.
11. UCN
De leden van de PVV-fractie vragen naar de toekomst van Urenco, mede gelet op het
gegeven dat het Verenigd Koninkrijk en de Duitse aandeelhouders E.ON en RWE plannen
hadden/hebben om hun aandeel te verkopen. Hoe staat het met deze verkoopplannen en
hoe denkt de Minister de publieke belangen van non-proliferatie en veiligheid te borgen?
Waarom koopt de Minister deze aandelen niet via UCN? Dit mede gelet op het gegeven
dat Urenco tot de dag van vandaag een winstgevende onderneming is.
Voor zover mij bekend is er van een Britse wens tot verkoop op dit moment geen sprake.
E.ON en RWE hebben jaren geleden al te kennen gegeven hun aandelenbelang te willen
verkopen. Daarvoor bestaan op dit moment echter geen concrete plannen. De publieke
belangen zijn nu voldoende geborgd door een combinatie van verdragen, wet- en regelgeving
en publiek aandeelhouderschap. Als de aandeelhouders hun aandelen willen verkopen,
is een alternatieve manier om die belangen te borgen wenselijk. De voorkeur van het
kabinet is om dit via wetgeving te doen.
De leden van de PVV-fractie vragen tevens naar de mogelijkheid om via UCN een extra
aandelenbelang te kopen. Staatsaandeelhouderschap of het vergroten daarvan is een
vergaand middel dat beslag legt op het maatschappelijk vermogen. Er moeten dus aantoonbaar
dringende redenen zijn om risicodragend te participeren in vennootschappen. Zoals
hierboven al gemeld, zijn de publieke belangen nu voldoende geborgd door een combinatie
van verdragen, wet- en regelgeving en publiek aandeelhouderschap. Hierom zie ik op
dit moment geen reden om het indirecte aandelenbelang van de Nederlandse staat in
Urenco uit te breiden.
12. Kansspelaanbieders
De leden van de D66-fractie vragen om een reflectie op het aandeelhouderschap van
twee met elkaar concurrerende staatsdeelnemingen. Voorts vragen deze leden de wenselijkheid
van twee staatsdeelnemingen die actief zijn op de online gokmarkt en daarvoor adverteren
toe te lichten.
Onderdeel van het huidige kansspelbeleid van de Minister voor Rechtsbescherming is
dat Nederlandse Loterij (NLO) en Holland Casino (HC) moeten zorgen voor een verantwoord,
betrouwbaar en legaal aanbod van kansspelen. Hiermee dragen zij bij aan de borging
van de publieke belangen en centrale doelstellingen van het kansspelbeleid: het tegengaan
van kansspelverslaving, het beschermen van de consumenten en het tegengaan van aan
kansspelgerelateerde criminaliteit en fraude. Dit deden zij tot nu toe vooral in de
landgebonden sector: HC in de veertien vestigingen en NLO met haar retailaanbod in
winkels en supermarkten. Voor NLO geldt daarnaast dat ze tot 1 oktober al als monopolist
en enige legale aanbieder in Nederland via hun speelmerk TOTO (beperkt) online sportweddenschappen
mochten aanbieden.
Per 1 oktober 2021 is de markt voor online kansspelen (met o.a. sportweddenschappen,
(live)casino, poker, bingo) geopend. Ook HC en NLO zijn erin geslaagd een vergunning
van de Kansspelautoriteit (Ksa) te verkrijgen. Hierdoor zijn HC en NLO in staat hun
belangrijke maatschappelijke opdracht als verantwoord aanbieder en uitvoerder van
het kansspelbeleid ook op deze nieuwe, open markt te kunnen vervullen. De borging
van de eerdergenoemde publieke belangen door beide deelnemingen staat ook op de online
markt centraal. De Tweede Kamer heeft eerder ook de wens geuit dat bij opening van
deze concurrerende online markt spelers terecht moeten kunnen bij een vertrouwd merk
met een bewezen verslavingspreventiebeleid. Om spelers te wijzen op dit vertrouwde
aanbod maken ook HC en NLO reclame voor de (nieuwe) online activiteiten. Op deze open
markt voor online kansspelen concurreren de beide staatsdeelnemingen niet alleen met
elkaar maar ook met inmiddels negen andere partijen die eveneens een vergunning van
de Ksa hebben verkregen. De verwachting is dat dit aantal aanbieders het komend jaar
verder zal toenemen. Hoe deze nieuwe online markt voor kansspelen in Nederland zich
daadwerkelijk zal ontwikkelen, wat de dynamiek tussen aanbieders zal zijn en welke
rol HC en NLO in deze markt spelen, is op dit moment nog niet goed in te schatten.
Ik zal dit net als de Minister voor Rechtsbescherming nauwgezet volgen. Ik verwacht
dat de eerste echte inzichten in de effecten van de openstelling van de online markt
niet eerder dan na negen tot twaalf maanden zichtbaar zullen worden.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de eerste resultaten van Holland Casino en
de Nederlandse Loterij nu de online kansspelmarkt op 1 oktober is opengegaan. Deze
leden willen tevens weten hoeveel vergunningen er bij de Kansspelautoriteit aangevraagd
zijn en hoeveel vergunningen er zijn verleend. Ook willen deze leden weten aan welke
voorwaarden de aanbieders van online kansspelen dienen te voldoen.
Bij de Ksa zijn vanaf 1 april 2021 33 vergunningaanvragen gedaan waarvan er inmiddels
11 zijn verleend. De verwachting van de Ksa is dat dit aantal vergunningen de komende
zes tot negen maanden verder zal toenemen. De aanbieders van online kansspelen moeten
voldoen aan de voorwaarden die staan opgenomen in de Wet Kansspelen op Afstand en
die verder worden uitgewerkt in het besluit kansspelen op afstand en de ministeriële
regeling kansspelen op afstand. Bovendien publiceert de Ksa ook beleidsregels waaraan
de aanbieders van online kansspelen gebonden zijn. In bovenstaande set aan wet- en
regelgeving staan onder meer regels over het verscherpte handhavingsinstrumentarium
van de Ksa, het aangescherpte preventiebeleid voor zowel landgebonden als online aanbieders,
de aangescherpte beperkingen ten aanzien van reclame en de verplichting tot afdracht
van een deel van de inkomsten aan het verslavingspreventiefonds. De eerste resultaten
van HC en NLO op de online markt betreffen bedrijfsvertrouwelijke informatie die niet
openbaar gemaakt kunnen worden.
De leden van de PVV-fractie willen weten wanneer Holland Casino en de Nederlandse
Loterij geprivatiseerd zullen worden. Zij vragen waarom dit tot nu toe nog niet is
gebeurd.
Voor wat betreft HC is het wetsvoorstel waarin de modernisering van het speelcasinoregime
zou worden geregeld medio 2019 ingetrokken. Er waren destijds bij enkele fracties
in de Eerste Kamer zorgen over de samenloop van de privatisering van HC en de openstelling
van de online markt. Hierbij is toen aangegeven dat bij een mogelijk nieuw privatiseringstraject
eerst de inzichten van de effecten van de openstelling van de online kansspelmarkt
moeten worden afgewacht.
Een besluit over de toekomst van het publieke aandeelhouderschap van HC en NLO is
uiteraard aan een volgend kabinet. Wat het huidig kabinet betreft ligt het zoals gezegd
in de rede om – los van overige overwegingen die spelen bij een dergelijk politiek
besluit – in ieder geval eerst de inzichten over de effecten van de openstelling van
de online kansspelmarkt af te wachten. Ik verwacht dat de eerste inzichten in de effecten
van de openstelling van de online markt en de rol van de staatsdeelnemingen daarin
daarom niet eerder dan over negen tot twaalf maanden zichtbaar zullen worden. De Wet
Kanspelen op Afstand zelf wordt in 2024, drie jaar na inwerkingtreding, formeel geëvalueerd
door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de Nederlandse staat moet blijven participeren
in een sector waarvan het belang voor de maatschappij twijfelachtig is en waar maatschappelijke
issues spelen zoals matchfixing door online gokken op sportwedstrijden. Zij vragen
hoe de Minister ernaar kijkt enerzijds geld te besteden aan de bescherming van sport
tegen dergelijke praktijken en anderzijds ook in de online gokindustrie te participeren.
Tussen het uitvoeren van het kansspelbeleid, het aanbieden van een voldoende attractief
spelaanbod (kanalisatie) en het zorgen voor financiële continuïteit van de onderneming
in een markt met sterke concurrentie zit onmiskenbaar spanning. Om binnen dit spanningsveld
goed te opereren, moeten HC en NLO zich ook commercieel profileren. Dit spanningsveld
blijft aanwezig zolang deze bedrijven in staatshanden zijn. Tegelijk verwacht ik een
voorbeeldrol van beide deelnemingen bij de uitvoering van hun maatschappelijke opdracht.
Zij moeten de lat voor wat betreft veilig en verantwoord aanbod hoog leggen voor de
hele sector door – in woord en daad – actief en transparant initiatieven op dit terrein
te ontplooien. Ik ben van mening dat de maatschappelijke opdracht enerzijds en het
zorgen voor financiële continuïteit anderzijds goed samen moeten kunnen gaan en ik
roep de deelnemingen dan ook op hun verantwoordelijkheid daarin te (blijven) nemen.
De leden van de CDA-fractie zijn ook benieuwd wat de Minister verwacht van de hoge
lat die hij wil dat Holland Casino en de Nederlandse Loterij als vertrouwde mensen
in de onlinemarkt gaan leggen op het gebied van verslavingspreventie, consumentenbescherming
en het bestrijden van fraude en criminaliteit. Zij vragen hoe hij de voorbeeldrol
van deze bedrijven in de praktijk voor zich ziet.
Deze voorbeeldrol bestaat er voor mij in dat de deelnemingen niet alleen handelen
naar de letter van de wet maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in
wat zij op het gebied van verantwoord en veilig aanbod doen. Dat zij de lat hoog leggen,
door niet alleen de wettelijke verplichtingen na te komen maar ook verder gaan dan
dat. Voorbeelden hiervan zijn reclames van HC en NLO die het belang van veilig en
verantwoord spel expliciet benadrukken, de zelftest van HC om bezoekers een indicatie
te geven van hun kansspelverslavingsrisico of een online speellimiet voor jongvolwassenen
die spelen bij NLO. Ik doe een blijvend beroep op de maatschappelijke rol van beide
organisaties en ik verwacht van HC en NLO dat zij initiatief op dit onderwerp blijven
tonen en een voorbeeldfunctie vervullen.
De leden van de SP-fractie vragen de bewindslieden of zij het met hen eens zijn dat
de Koning Toto-reclame mede is gericht op minderjarigen en of zij bereid zijn hier
iets aan te doen, bijvoorbeeld door de Kansspelautoriteit te vragen hiernaar te kijken.
Met de inwerkingtreding op 1 april 2021 van de Wet Koa zijn de regels voor (online)
reclame verder aangescherpt, juist ook om jongvolwassenen te beschermen. Deze regels
komen bovenop de bestaande regels. Onder de oude regelgeving was het al verboden om
de reclame te richten op kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen. Op grond van
de nieuwe, aangescherpte regels mag de reclame zich ook niet richten op personen in
de leeftijdscategorie 18–24 jaar (jongvolwassenen). Bovendien mogen aanbieders in
hun reclames geen gebruik maken van individuele beroepssporters of teams van beroepssporters.
Ook is het inzetten van rolmodellen van onder de 25 jaar, of als het rolmodel een
substantieel bereik heeft onder minderjarigen of jongvolwassenen, verboden. De Ksa
houdt toezicht op deze regels. Ook de Koning TOTO-reclames vallen onder deze wettelijke
regels en hebben, voor zover ik heb begrepen, de toets van de Ksa doorstaan. Dit neemt
niet weg dat ik vind dat de discussie of een reclame zich wel of niet op jongvolwassenen
richt of wel of niet aansprekend is voor die groep zoveel als mogelijk dient te worden
vermeden. Ik blijf daarover in gesprek met NLO.
De leden van de PvdA fractie vragen wat de strategie van Holland Casino online is?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen niet verslaafd raken?
HC heeft de ambitie om in de online markt een belangrijke marktpositie in te nemen
om een belangrijke bijdrage te leveren aan het realiseren van de eerdergenoemde kanalisatiedoelstelling.
Daarbij staan preventie en voorlichting over veilige en verantwoorde deelname aan
online kansspelen centraal.
HC gaat kansspelverslaving van bezoekers van haar landgebonden casino’s tegen met
haar Preventiebeleid Kansspelen (PBK). Voor het online gedeelte stelt de Wet Koa eisen
aan alle legale aanbieders van online kansspelen, waaronder HC, op het gebied van
verslavingspreventie. Het PBK zet in op het vroegtijdig herkennen van risicovol spelgedrag
van bezoekers. HC spreekt risicovolle spelers aan op hun spelgedrag en adviseert hen
actief om dit gedrag onder controle te brengen. Onderdeel van het PBK is ook dat HC
preventieve maatregelen kan nemen indien dit noodzakelijk wordt geacht, met als ultieme
maatregel het ontzeggen van toegang tot haar casino’s. Iedere vrijwillige en onvrijwillige
uitsluiting van de (online) casino’s van HC wordt geregistreerd in het landelijke
Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS) om te voorkomen dat probleemspelers
bij andere aanbieders terecht kunnen.
Daarnaast vragen de leden van de PvdA hoeveel mensen gokken bij Holland Casino in
plaats van bij een van de vele andere aanbieders? Wanneer wordt de Kamer ingelicht
over de stand van zaken van het legaal online gokken en de effecten daarvan op de
samenleving?
Als aandeelhouder van HC beschik ik niet over data die inzicht geven in de grootte
van de online kansspelmarkt of het aantal bezoekers van specifieke aanbieders. Zoals
ik hierboven reeds toelichtte, is data van de eerste resultaten van HC op de online
markt bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet kan delen met uw Kamer.
De Minister voor Rechtsbescherming volgt de ontwikkelingen op de online markt ook
nauwgezet en zal uw Kamer informeren over de effecten van de Wet Koa. Ik begrijp van
de Minister voor Rechtsbescherming dat uw Kamer op 30 november 2021 een brief heeft
ontvangen met daarin informatie over de eerste ontwikkelingen na de marktopening.
Eén van de onderdelen is of spelers, in het kader van kanalisatie, het legale aanbod
weten te vinden. Daarbij wordt niet gekeken naar bezoeken van websites bij individuele
aanbieders, maar naar het legale aanbod als geheel. De Wet Koa zelf wordt in 2024,
drie jaar na inwerkingtreding, formeel geëvalueerd door het Ministerie van Justitie
en Veiligheid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.