Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 771 Wijziging van diverse wetten in verband met zwijgbedingen in jeugdzorg, zorg en ondersteuning
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 20 september 2021
Mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, wil ik de leden van de fracties van
de VVD, D66, de PVV, het CDA, de SP, GroenLinks en de ChristenUnie danken voor hun
inbreng op het voorliggende wetsvoorstel Wijziging van diverse wetten in verband met
zwijgbedingen in jeugdzorg, zorg en ondersteuning.1 Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die de verschillende fracties
nog bij het wetsvoorstel hebben. Het doet mij deugd dat veel fracties het belang van
transparantie over incidenten ondersteunen en benadrukken dat een open cultuur hiervoor
belangrijk is. In het hiernavolgende zal ik de vragen in het verslag beantwoorden.
De beantwoording van de vragen sluit zo veel mogelijk aan bij de volgorde van het
verslag.
I. ALGEMEEN
1. INLEIDING
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de twijfels van de Raad van State
en de kritiek die uit de internetconsultatie naar voren zijn gekomen weegt; met name
op het vlak van de noodzakelijkheid en de mogelijk nadelige effecten?
Ik ben me bewust van de twijfels die de Afdeling advisering van de Raad van State
(hierna: de Afdeling) heeft geuit op het vlak van noodzakelijkheid, evenals van de
door met name van zorgaanbieders-zijde ingebrachte kritiek, maar alles afwegende sta
ik achter het wetsvoorstel. Zwijgbedingen zijn ongewenst. Door zwijgbedingen worden
cliënten gedwarsboomd om informatie over een incident in de jeugdzorg, zorg en ondersteuning
openbaar te maken of aan derden te verstrekken. Daardoor komt de positie van cliënten
onder druk te staan. Ook komt door zwijgcontracten de kwaliteit van de jeugdzorg,
zorg en ondersteuning in het geding. Als over fouten wordt gezwegen kan er immers
niet van worden geleerd. Bovendien passen zwijgbedingen niet bij goed bestuur, waarbij
openheid en transparantie belangrijke waarden zijn. Naast de overtuiging dat zwijgbedingen
ongewenst zijn – een overtuiging die blijkens het verslag door veel fracties wordt
gedeeld –, hebben de volgende overwegingen ondanks de door de Afdeling geuite twijfels
mij overtuigd van de noodzaak van het wetsvoorstel.
Ten eerste zorgt het wetsvoorstel voor de expliciete wettelijke verankering van de
nietigheid van zwijgbedingen met betrekking tot het verstrekken van informatie over
incidenten in de jeugdzorg, zorg en ondersteuning. Dit wetsvoorstel leidt ertoe dat
zwijgbedingen rechtskracht ontberen. Een cliënt die met een zwijgbeding te maken krijgt
hoeft dan niet meer naar de rechter om te laten beoordelen of de inhoud en strekking
van het zwijgbeding in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.
Dit sluit meteen aan op de tweede reden waarom ik meen dat het wetsvoorstel noodzakelijk
is. Uit de aard der zaak gedijen zwijgbedingen in stilte. Hoewel er toezichtnormen
zijn waarin zwijgbedingen als niet toelaatbaar worden gekwalificeerd, zoals het gezamenlijk
«Kader Goed Bestuur» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) en de
Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa)2, is dat niet altijd afdoende om de drempel te slechten die wordt opgeworpen door
een verbod voor de cliënt om over een incident te zwijgen. Immers, de toezichtnorm
kan alleen worden ingezet indien de toezichthouder in zijn toezicht op een vaststellingsovereenkomst
om te zwijgen stuit. In die situaties is handhaving mogelijk. Echter, in geval van
een zwijgbeding zal een cliënt niet gauw naar een toezichthouder stappen. In de huidige
situatie schendt hij dan immers de afgesloten overeenkomst om te zwijgen. De drempel
die wordt opgeworpen door een zwijgbeding blijft daarmee ondanks toezichtnormen grotendeels
in stand. Daar komt bij dat de bestaande veldnormen – hoewel zeer waardevol – in algemene
termen van transparantie en openheid zijn geformuleerd en geen expliciet verbod bevatten
op zwijgbedingen. Door wettelijk te verankeren dat zwijgbedingen rechtskracht ontberen,
wordt voorkomen dat ze in de stilte kunnen gedijen. In plaats van er alleen maar voor
te zorgen dat we er achteraf iets aan kunnen doen, en dan alleen nog in de situatie
dat de stilte wordt doorbroken, zorgen we er met dit wetsvoorstel voor dat er vóóraf
een blokkade ligt om een zwijgcontract af te sluiten.
Een derde overweging in mijn afweging over de noodzakelijkheid is dat ik meen dat
dit wetsvoorstel de positie van cliënten in de zorg versterkt. In sommige situaties
kunnen cliënten afhankelijk zijn van hun zorgaanbieder of om andere redenen een minder
sterke onderhandelingspositie hebben, waardoor zij makkelijker een zwijgbeding kunnen
accepteren, ook als dat niet in hun belang is. Bovendien gaat het bij incidenten in
de zorg veelal om zaken die ingrijpend zijn voor cliënten. Ik meen dat het nadelig
kan zijn voor cliënten als zij door een zwijgbeding worden gehinderd om over ingrijpende
en mogelijk ook traumatische gebeurtenissen te spreken. Dit kan leiden tot emotionele
belasting voor de cliënt die zijn verhaal niet kwijt kan. Ook is het niet onmogelijk
dat een zwijgbeding ook ten nadele kan werken van andere cliënten in dezelfde zorginstelling.
Door gebrek aan transparantie kunnen misstanden immers langer in stand blijven.
In het bovenstaande ben ik uitvoerig ingegaan op de noodzakelijkheid. Daarbij merk
ik op, wellicht ten overvloede, dat de Afdeling weliswaar twijfel uit over de noodzaak
van het wetsvoorstel, doch tegelijkertijd een positief dictum geeft.
Met betrekking tot de met name in de ogen van de koepels van zorgaanbieders nadelige
effecten – die vooral zorg over de privacy betreffen – wil ik benadrukken dat dit
wetsvoorstel geen enkele wijziging brengt in bestaande wetgeving die de privacy beschermt.
Verschillende fracties stellen specifieke vragen over deze effecten. In de beantwoording
van die vragen zal ik daar dieper op ingaan.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat een aantal maatschappelijke organisaties
hebben aangegeven dat het wetsvoorstel niet nodig is, omdat het Burgerlijk Wetboek,
de lopende herziening van de Gedragscode Openheid Medische Incidenten en de Governancecode
Zorg afdoende zouden zijn. Deze leden geven aan graag een reflectie op deze kritiek
te ontvangen.
Uit de internetconsultatie komt een gemengd beeld naar voren. Inderdaad is het zo
dat een aantal organisaties dat opkomt voor de belangen van zorgaanbieders in de internetconsultatie
in meer of minder sterke bewoordingen twijfels uit over de noodzaak van wettelijke
verankering. Zij geven daarbij overigens tevens aan het wel eens te zijn met de portee
van het wetsvoorstel dat zwijgcontracten ongewenst zijn. Tegelijkertijd blijkt ook
uit de internetconsultatie dat de koepels die opkomen voor cliënten positief zijn
over de noodzaak van het wetsvoorstel. In reactie op de vorige vraag van deze leden
heb ik uitvoerig stilgestaan bij de redenen waarom ik het wetsvoorstel noodzakelijk
acht. Eén van de redenen die ik daar ook noem, is het belang van cliënten en de versterking
van hun positie. Ik voel mij gezien de resultaten van de internetconsultatie daarin
gesteund. De Patiëntenfederatie Nederland vindt het wenselijk dat wettelijk wordt
vastgelegd dat zwijgcontracten over incidenten in de zorg ontoelaatbaar zijn. Ieder(in),
KansPlus, Sien en het LSR noemen het een noodzakelijk wetsvoorstel. Dit geldt onder
meer ook voor het Fonds Slachtofferhulp en het Huis voor Klokkenluiders. De internetconsultatie
biedt dus ook steun voor de noodzakelijkheid.
De leden van de PVV-fractie hechten aan de privacy van cliënten en medewerkers. De
leden zijn dan ook benieuwd hoe de regering deze privacy gaat borgen.
Met persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens zoals gezondheidsgegevens,
moet zorgvuldig worden omgegaan. Recht op bescherming van persoonsgegevens is van
belang met het oog op privacy en toegang tot de zorg en is daarom in internationale
en nationale wetgeving geregeld (in onder meer de Algemene verordening gegevensbescherming
(hierna: AVG), de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna:
UAVG) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO)).
Met dit wetsvoorstel worden zwijgbedingen die binnen de reikwijdte vallen nietig.
Dit betekent evenwel niet dat de gegevens waarop het zwijgbeding betrekking zou hebben,
of andere relevante persoonsgegevens, daarmee vogelvrij zijn. Dit wetsvoorstel gaat
namelijk uit van en past binnen deze internationale en nationale wetgeving inzake
gegevensbescherming.
In deze bestaande internationale en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming
is de privacy van cliënten en medewerkers goed geborgd. Persoonsgegevens kunnen alleen
worden verwerkt als er een verwerkingsgrondslag als bedoeld in de AVG is. Dit betekent
dat gegevens over een cliënt of medewerkers niet mogen worden gedeeld of gepubliceerd
zonder bijvoorbeeld toestemming of wettelijke grondslag. Als het gaat om een bijzondere
categorie van persoonsgegevens, zoals gezondheidsgegevens of biometrische gegevens
(bijvoorbeeld stemgeluid op een geluidsopname), vereist de AVG bovendien een uitzonderingsgrond
op het verbod op bijzondere persoonsgegevens. Wanneer het gaat om gegevens die een
patiënt in vertrouwen met een hulpverlener heeft gedeeld, geldt op grond van onder
meer de WGBO bovendien het medisch beroepsgeheim, en kunnen de gegevens alleen worden
gedeeld als er een doorbrekingsgrond is.
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG
en de IGJ houdt toezicht op het handelen in strijd met de goede zorg en verantwoorde
hulp. Wanneer in strijd met de geldende regels inzake gegevensbescherming wordt gehandeld,
door bijvoorbeeld toch persoonsgegevens ongevraagd te publiceren, kan dus handhavend
worden opgetreden.
Daarnaast is relevant dat in het geval van smadelijke of lasterlijke uitingen het
slachtoffer rectificatie of schadevergoeding kan vorderen in een civiele procedure.
Smaad en laster zijn bovendien misdrijven. Het slachtoffer kan dus aangifte doen,
zodat de dader strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Al deze wettelijke voorschriften ter waarborging van de privacy blijven – ook met
dit wetsvoorstel – onverkort van kracht.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om nader toe te lichten welke stappen
zij heeft ondernomen om aan het werkveld duidelijk te maken dat in de zorg zwijgbedingen
niet wenselijk zijn bij het bewerkstelligen van een open cultuur.
De IGJ heeft onderzoek gedaan naar vaststellingsovereenkomsten met ongewenste afspraken
in de zorg. De IGJ ontving in de periode dat het onderzoek liep (april 2016-april
2017) 55 meldingen van vaststellingsovereenkomsten met ongewenste inhoud, waarbij
bij acht vaststellingsovereenkomsten is geoordeeld dat er inderdaad ongewenste geheimhoudingsbepalingen
in stonden die een belemmering vormde voor openheid en transparantie over incidenten
in de zorg. Een dergelijk onderzoek kan het veld bewust maken van de ongewenstheid
van zwijgbedingen.
Een andere stap die is gezet, is dat de IGJ en de NZa in 2020 het Kader Goed Bestuur
hebben opgesteld. In dit kader is het belang van integriteit en van openheid over
incidenten benadrukt en is helder gemaakt dat bestuurders zich toetsbaar op dienen
te stellen in hun handelen. In dit toezichtkader is ook aangegeven dat vanwege de
integriteit, openheid en toetsbaarheid van zwijgbedingen geen sprake kan zijn.
Hoewel de IGJ onder het huidige recht dus al manieren heeft om zorgaanbieders die
ongewenste zwijgbedingen in vaststellingsovereenkomsten opnemen, aan te kunnen pakken,
acht ik het wetsvoorstel toch noodzakelijk. Ik vind het onvoldoende dat er alleen
achteraf ingegrepen kan worden als een zwijgbeding onverhoeds (tegen haar aard in)
toch aan het licht komt. Dit wetsvoorstel, dat de nietigheid – en daarmee de zinloosheid
van het afsluiten van een dergelijk beding regelt – maakt dat een dergelijk beding
rechtskracht ontbeert.
2. HOOFDLIJNEN VAN HET VOORSTEL
De leden van de PVV-fractie vragen of er organisaties/instellingen zijn waar geheimhoudingsbepalingen
over incidenten een standaard onderdeel zijn van de arbeidsovereenkomst.
Een dergelijke standaard geheimhoudingsbepaling als onderdeel van een arbeidsovereenkomst
is mij niet bekend.
De leden van de CDA-fractie vragen of de conclusie juist is dat de inspectie actief
is gaan zoeken naar deze vaststellingsovereenkomsten en het geen cliënten betrof die
zich na een incident gemeld hebben.
Deze leden refereren aan een onderzoek van de IGJ naar de aard en omvang van vaststellingsovereenkomsten
met onwenselijke bepalingen in het zorgdomein, dat heeft gelopen in de periode van
april 2016 tot 1 april 2017 en dat de IGJ in mei 2017 heeft gepubliceerd.3 Zowel de IGJ als de toenmalige Minister van VWS hebben destijds mensen die een dergelijke
overeenkomst hebben ondertekend meermaals opgeroepen dit te melden bij de IGJ. De
IGJ heeft dit onderzoek gedaan op basis van de meldingen van voornamelijk cliënten.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat de stand van zaken is met betrekking
tot ongewenste geheimhoudingsbepalingen in 2020.
Sinds het voornoemde onderzoek van de IGJ naar de aard en omvang van vaststellingsovereenkomsten
met onwenselijke bepalingen in het zorgdomein, dat is afgerond in 2017, zijn er nog
16 meldingen binnengekomen. Bij 15 van deze meldingen heeft de IGJ niet vast kunnen
stellen dat sprake was van een vaststellingsovereenkomst met ongewenste afspraken.
Eén melding is momenteel nog in behandeling. Naast genoemde meldingen heeft de IGJ
ook verschillende signalen en vragen ontvangen via het Landelijk Meldpunt Zorg (hierna:
LMZ) waarbij het in het merendeel van de gevallen ging om de vraag of gemaakte afspraken
naar het oordeel van de IGJ ongewenst waren. De IGJ beschouwt de inhoud van een vaststellingsovereenkomst
als ongewenst als bijvoorbeeld één of meerdere van onderstaande punten staan opgenomen:
verplicht zwijgen, afzien van een gang naar de tuchtrechter, afzien van aangifte bij
politie of openbaar ministerie om strafrechtelijke vervolging te ontlopen, afzien
van melden bij de inspectie, afzien van inschakelen van de media. Als het LMZ bij
een melding signalen hiervan ziet, legt het de melding voor aan een inspecteur ter
nadere beoordeling. Bij de signalen en vragen die via het LMZ binnenkwamen, waren
er geen redenen om ze voor te leggen aan een inspecteur ter nadere beoordeling of
er sprake was van een dergelijke situatie.
De leden van het CDA vragen ook inzichtelijk te maken welke stappen het veld zelf
heeft ondernomen om zwijgbedingen te voorkomen na het incident in het jeugdzorgdomein
van 19 maart 2019.
Mij zijn geen stappen bekend die het veld heeft ondernomen specifiek gericht op het
tegengaan van zwijgbedingen. Wel benadrukken de partijen die bij de herziening van
de «Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid»
(GOMA) betrokken zijn, dat zwijgbedingen in de zorg ongewenst zijn. Partijen hebben
aangegeven dat de nieuwe code waaraan door partijen wordt gewerkt nog niet gereed
is.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering stelt dat er in de jeugdzorg,
zorg en ondersteuning goede redenen zijn om geheimhouding af te spreken. Zo kunnen
partijen overeenkomen dat geen mededelingen worden gedaan over de hoogte van een financiële
tegemoetkoming bij een minnelijke schikking. Deze leden vragen of dit het enige voorbeeld
is en of de regering meer voorbeelden kan geven waarin geheimhouding wenselijk is.
Er zijn op dit moment geen andere voorbeelden bekend waarbij zwijgbedingen die betrekking
hebben op openheid en transparantie met betrekking tot incidenten in de zorg wenselijk
zijn. Zwijgbedingen kunnen echter ook gaan over andere zaken dan incidenten in de
zorg, zoals over details van een minnelijke schikking of over een conflict dat ten
grondslag ligt aan ontslag. Daar ziet dit wetsvoorstel niet op. De beoordeling van
de rechtskracht van een geheimhoudingsbepaling die buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel
valt, geschiedt langs de lijnen van de artikelen 3:40 en 3:41 van het Burgerlijk Wetboek
(hierna: BW).
De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van het onderzoek van de inspectie
naar zwijgbedingen wat het totaal aantal vaststellingsovereenkomsten over de periode
van het onderzoek was, zodat de percentages in perspectief kunnen worden geplaatst.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of het aantal van dit soort overeenkomsten
is toe- of afgenomen de afgelopen vier jaar en met welke aantallen.
De IGJ heeft geen beeld van het totale aantal vaststellingsovereenkomsten. In vaststellingsovereenkomsten
kan van alles geregeld worden, veelal zaken waarvan het rechtmatig is om ze te regelen
en waar uit oogpunt vanuit patiëntveiligheid of kwaliteit van de zorg niets op aan
te merken is. Het onderzoek van de IGJ was (alleen) gericht op ongewenste (onderdelen
van) vaststellingsovereenkomsten.
De leden van de SP-fractie vragen ook of het inzichtelijk is hoe vaak die overeenkomsten
bij de IGJ zijn gemeld en hoeveel daarvan ongewenste geheimhoudingsbepalingen bevatten.
Na het onderzoek van de IGJ naar de aard en omvang van vaststellingsovereenkomsten
met onwenselijke bepalingen in het zorgdomein, dat is afgerond in 2017, zijn er nog
16 meldingen binnengekomen. Bij 15 van deze meldingen heeft de IGJ niet vast kunnen
stellen dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst met ongewenste afspraken.
Eén melding is momenteel nog in behandeling. Naast genoemde meldingen heeft de IGJ
ook verschillende signalen en vragen ontvangen via het LMZ, waarbij het in het merendeel
van de gevallen ging om de vraag of gemaakte afspraken naar het oordeel van de inspectie
ongewenst waren. De IGJ beschouwt de inhoud van een vaststellingsovereenkomst als
ongewenst als bijvoorbeeld één of meerdere van onderstaande punten staan opgenomen:
verplicht zwijgen, afzien van een gang naar de tuchtrechter, afzien van aangifte bij
politie of openbaar ministerie om strafrechtelijke vervolging te ontlopen, afzien
van melden bij de inspectie, afzien van inschakelen van de media. Als het LMZ bij
een melding signalen hiervan ziet, legt het de melding voor aan een inspecteur ter
nadere beoordeling. Bij de signalen en vragen die via het LMZ binnenkwamen, waren
er geen redenen om ze voor te leggen aan een inspecteur ter nadere beoordeling of
er sprake was van een dergelijke situatie.
De leden van de SP-fractie willen ook weten hoeveel van de acht gevallen uit het IGJ-onderzoek
onder de bestaande mogelijkheden al geen zwijgcontact opgelegd hadden mogen krijgen.
Daarbij vragen zij of het klopt dat dit toch al niet had gemogen aangezien ze als
onwenselijk zijn aangemerkt.
De beoordeling van de rechtskracht van zwijgbedingen geschiedt op dit moment langs
de lijnen van de artikelen 3:40 en 3:41 BW. Dat betekent dat de rechter zal afwegen
of de inhoud of strekking van een zwijgbeding nietig is vanwege strijd met de goede
zeden of de openbare orde. Het is aan de rechter om te bepalen tot welk oordeel de
afweging leidt. Dat geldt ook voor de acht gevallen waar deze leden op wijzen. Met
dit wetsvoorstel is het niet meer nodig dat de cliënt de gang naar de rechter maakt
en dat de rechter in de individuele situatie bekijkt of het beding in strijd is met
de goede zeden of de openbare orde. Bedingen om te zwijgen over een incident worden
met dit wetsvoorstel immers van rechtswege nietig.
Het bovenstaande laat onverlet dat ook zonder gerechtelijke uitspraak over de nietigheid
van een zwijgbeding, bij onwenselijke zwijgbedingen handhavend kan worden opgetreden
door de toezichthouder. Zwijgbedingen tasten namelijk de normen van goed bestuur aan
en door zwijgbedingen komen een aantal plichten die aanbieders jegens hun cliënten
hebben onder druk te staan. Bijvoorbeeld de plicht om goede zorg te verlenen (opgenomen
in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz)), de plicht om verantwoorde
hulp te verlenen (opgenomen in de Jeugdwet), de plicht dat de uitvoering van de taken
van Veilig Thuis en van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning van goede
kwaliteit moeten zijn (verankerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna:
Wmo 2015). In de genoemde acht gevallen is handhavend opgetreden. Uit het onderzoek
van de IGJ, waarin deze acht gevallen worden beschreven, is aangegeven op welke wijze
dit is gebeurd. In een aantal gevallen heeft de IGJ een bestuursgesprek gevoerd, ook
heeft zij een aantal schriftelijke waarschuwingen afgegeven.
Hoewel er onder het huidige recht dus al manieren zijn om zorgaanbieders die ongewenste
zwijgbedingen in vaststellingsovereenkomsten opnemen aan te kunnen pakken, acht ik
het wetsvoorstel toch noodzakelijk. Ik vind het onvoldoende dat er alleen achteraf
ingegrepen kan worden als een zwijgbeding onverhoeds (tegen haar aard in) toch aan
het licht komt. Dit wetsvoorstel dat de nietigheid – en daarmee de zinloosheid van
het afsluiten van een dergelijk beding regelt – maakt dat een dergelijk beding rechtskracht
ontbeert.
De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoe deze wet ervoor gaat
zorgen dat instellingen die zich nu al niet aan wet- en regelgeving rondom zwijgcontracten
houden, dat met deze wet wel gaan doen.
Dit wetsvoorstel beoogt te verduidelijken en wettelijk te verankeren dat een zwijgbeding
met betrekking tot het verstrekken van informatie over incidenten in jeugdzorg, zorg
en ondersteuning van rechtswege nietig is. De verwachting is dat door dit helder en
expliciet vast teleggen zorgaanbieders oplettender zullen zijn geen zwijgbeding af
te sluiten. Daar komt bij, en dat zie ik als een belangrijke meerwaarde van dit wetsvoorstel,
dat het geen enkele zin meer heeft voor een zorgaanbieder om een zwijgbeding af te
sluiten. Het wetsvoorstel regelt immers dat zwijgbedingen nietig zijn. Dat brengt
met zich dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel op voorhand duidelijk is dat
de cliënt er niet aan is gehouden. Ik vind dit zeer van belang, juist omdat uit de
aard der zaak zwijgbedingen in stilte kunnen gedijen. Het versterkt de positie van
de cliënt dat hij zich niet stil hoeft houden over wat hem is overkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er sinds het onderzoek dat de IGJ uitvoerde
in 2016–2017 nog vaststellingsovereenkomsten met mogelijk ongewenste inhoud bijgekomen
en zo ja, hoeveel?
Sinds het voornoemde onderzoek van de IGJ naar de aard en omvang van vaststellingsovereenkomsten
met onwenselijke bepalingen in het zorgdomein, dat is afgerond in 2017, zijn er nog
16 meldingen binnengekomen. Bij 15 van deze meldingen heeft de IGJ niet vast kunnen
stellen dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst met ongewenste afspraken.
Eén melding is momenteel nog in behandeling. Naast genoemde meldingen heeft de IGJ
ook verschillende signalen en vragen ontvangen via het LMZ, waarbij het in het merendeel
van de gevallen ging om de vraag of gemaakte afspraken naar het oordeel van de inspectie
ongewenst waren. De IGJ beschouwt de inhoud van een vaststellingsovereenkomst als
ongewenst als bijvoorbeeld één of meerdere van onderstaande punten staan opgenomen:
verplicht zwijgen, afzien van een gang naar de tuchtrechter, afzien van aangifte bij
politie of openbaar ministerie om strafrechtelijke vervolging te ontlopen, afzien
van melden bij de inspectie, afzien van inschakelen van de media. Als het LMZ bij
een melding signalen hiervan ziet, legt het de melding voor aan een inspecteur ter
nadere beoordeling. Bij de signalen en vragen die via het LMZ binnenkwamen, waren
er geen redenen om ze voor te leggen aan een inspecteur ter nadere beoordeling of
er sprake was van een dergelijke situatie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens of het op enige manier is in te schatten
hoe vaak dit de afgelopen vier jaar is voorgekomen.
In de vorige vraag van deze leden heb ik de cijfers weergegeven die de IGJ hierover
heeft. Daarbij merk ik op dat dit de zaken betreft die de IGJ bekend zijn. Uit de
aard der zaak gedijen zwijgbedingen gemakkelijk in stilte. Het is dus goed denkbaar
dat er meer zaken zijn dan de zaken die bij de IGJ zijn gemeld. Een schatting daarvan
kan ik echter niet geven.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of zwijgbedingen in de ene sector
meer voorkomen dan in de andere sector.
Van de acht vaststellingsovereenkomsten waarin afspraken stonden die ongewenst werden
geacht, die uit het onderzoek door de IGJ van 2016 tot en met 2017 naar voren kwamen,
zijn er twee afgesloten binnen de gehandicaptenzorg, één door een fabrikant van medische
producten, vier binnen de ziekenhuissector en één binnen de sector verpleging en verzorging.
Deze aantallen zijn te klein om te kunnen extrapoleren.
De leden van de GroenLinks fractie merken op dat de Raad van State stelt dat er geen
argumenten aangedragen worden voor de noodzaak om thans een wettelijke regeling voor
te stellen. Zij vragen hoe de regering aankijkt tegen deze kanttekeningen.
Ik ben me bewust van de twijfels die de Afdeling heeft geuit op het vlak van noodzakelijkheid,
evenals van de door met name van zorgaanbieders-zijde ingebrachte kritiek, maar alles
afwegende sta ik achter het wetsvoorstel. Zwijgbedingen zijn ongewenst. Door zwijgbedingen
worden cliënten gedwarsboomd om informatie over een incident in de jeugdzorg, zorg
en ondersteuning openbaar te maken of aan derden te verstrekken. Daardoor komt de
positie van cliënten onder druk te staan. Ook komt door zwijgcontracten de kwaliteit
van de jeugdzorg, zorg en ondersteuning in het geding. Als over fouten wordt gezwegen
kan er immers niet van worden geleerd. Bovendien passen zwijgbedingen niet bij goed
bestuur, waarbij openheid en transparantie belangrijke waarden zijn. Naast de overtuiging
dat zwijgbedingen ongewenst zijn – een overtuiging die blijkens het verslag door veel
fracties wordt gedeeld –, hebben de volgende overwegingen ondanks de door de Afdeling
geuite twijfels me overtuigd van de noodzaak van het wetsvoorstel.
Ten eerste zorgt het wetsvoorstel voor de expliciete wettelijke verankering van de
nietigheid van zwijgbedingen met betrekking tot het verstrekken van informatie over
incidenten in de jeugdzorg, zorg en ondersteuning. Dit wetsvoorstel leidt ertoe dat
zwijgbedingen rechtskracht ontberen. Een cliënt die met een zwijgbeding te maken krijgt
hoeft dan niet meer naar de rechter om te laten beoordelen of de inhoud en strekking
van het zwijgbeding in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Dit sluit
meteen aan op de tweede reden waarom ik meen dat het wetsvoorstel noodzakelijk is.
Uit de aard der zaak gedijen zwijgbedingen in stilte. Hoewel er toezichtnormen zijn
waarin zwijgbedingen als niet toelaatbaar worden gekwalificeerd, zoals het gezamenlijk
Kader Goed Bestuur van de IGJ en de NZa4, is dat niet altijd afdoende om de drempel te slechten die wordt opgeworpen door
een verbod voor de cliënt om over een incident te zwijgen. Immers, de toezichtnorm
kan alleen worden ingezet indien de toezichthouder in zijn toezicht op een vaststellingsovereenkomst
om te zwijgen stuit. In die situaties is handhaving mogelijk. Echter, in geval van
een zwijgbeding zal een cliënt niet gauw naar een toezichthouder stappen. In de huidige
situatie schendt hij dan immers de afgesloten overeenkomst om te zwijgen. De drempel
die wordt opgeworpen door een zwijgbeding blijft daarmee ondanks toezichtnormen grotendeels
in stand. Daar komt bij dat de bestaande veldnormen – hoewel zeer waardevol – in algemene
termen van transparantie en openheid zijn geformuleerd en geen expliciet verbod bevatten
op zwijgbedingen. Door wettelijk te verankeren dat zwijgbedingen rechtskracht ontberen,
wordt voorkomen dat ze in de stilte kunnen gedijen. In plaats van er alleen maar voor
te zorgen dat we er achteraf iets aan kunnen doen, en dan alleen nog in de situatie
dat de stilte wordt doorbroken, zorgen we er met dit wetsvoorstel voor dat er vóóraf
een blokkade ligt om een zwijgcontract af te sluiten. Een nietig contract heeft immers
niet zoveel zin.
Een derde overweging in mijn afweging over de noodzakelijkheid is dat ik meen dat
dit wetsvoorstel de positie van cliënten in de zorg versterkt. In sommige situaties
kunnen cliënten afhankelijk zijn van hun zorgaanbieder of om andere redenen een minder
sterke onderhandelingspositie hebben, waardoor zij makkelijker een zwijgbeding kunnen
accepteren, ook als dat niet in hun belang is. Bovendien gaat het bij incidenten in
de zorg veelal om zaken die ingrijpend zijn voor cliënten. Ik meen dat het nadelig
kan zijn voor cliënten als zij door een zwijgbeding worden gehinderd om over ingrijpende
en mogelijk ook traumatische gebeurtenissen te spreken. Dit kan leiden tot emotionele
belasting voor de cliënt die zijn verhaal niet kwijt kan. Ook is het niet onmogelijk
dat een zwijgbeding ook ten nadele kan werken van andere cliënten in dezelfde zorginstelling.
Door gebrek aan transparantie kunnen misstanden immers langer in stand blijven.
In het bovenstaande ben ik uitvoerig ingegaan op de noodzakelijkheid. Daarbij merk
ik op, wellicht ten overvloede, dat de Afdeling weliswaar twijfel uit over de noodzaak
van het wetsvoorstel, doch tegelijkertijd een positief dictum geeft.
Met betrekking tot de met name in de ogen van de koepels van zorgaanbieders nadelige
effecten – die vooral zorg over de privacy betreffen – wil ik benadrukken dat dit
wetsvoorstel geen enkele wijziging brengt in bestaande wetgeving die de privacy beschermt.
Verschillende fracties stellen specifieke vragen over deze effecten. In de beantwoording
van die vragen zal ik daar dieper op ingaan.
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoeveel zwijgbedingen in de zorg per
jaar worden voorkomen dankzij dit wetsvoorstel. Is daar een realistische schatting
van te maken, zo vragen zij. Deze leden geven aan een feitelijke onderbouwing van
de effectiviteit van het beoogde wetsvoorstel te missen.
Het is moeilijk een schatting te maken van het aantal zwijgbedingen dat door dit wetsvoorstel
wordt voorkomen. Omdat zwijgbedingen in stilte gedijen, zijn in de huidige situatie
alleen de gevallen bekend die bij de IGJ bekend zijn. Daarom is het richting de toekomst
moeilijk aan te geven hoeveel minder zaken er zullen zijn ten opzichte van de huidige
situatie.
Echter, door wettelijk te verankeren dat zwijgbedingen rechtskracht ontberen, wordt
voorkomen dat ze in de stilte kunnen gedijen. In plaats van er alleen maar voor te
zorgen dat er achteraf iets aan gedaan kan worden, en dan alleen nog in de situatie
dat de stilte wordt doorbroken, leidt dit wetsvoorstel ertoe dat er vóóraf een blokkade
ligt om een zwijgcontract af te sluiten. Een nietig contract heeft immers geen zin.
Bovendien zullen zorgaanbieders door dit wetsvoorstel meer aandacht hebben voor de
onwenselijkheid van zwijgbedingen.
De leden van de CDA-fractie vragen of uiteengezet kan worden hoeveel keer cliënten
in de jaren 2019 en 2020 naar de rechter zijn gegaan om een zwijgbeding nietig te
verklaren.
In de jaren 2019 en 2020 zijn voor zover mij bekend geen cliënten naar de rechter
gegaan om te laten beoordelen of de inhoud of strekking van een zwijgbeding nietig
is vanwege strijd met de goede zeden of de openbare orde.
De leden van de CDA-fractie vragen verder waarom het nietig verklaren van zwijgbedingen
niet is opgenomen in het op 26 november 2019 aangekondigde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering
zorgaanbieders en waarom de regering voor dit onderwerp een aparte wet indient.
Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (hierna: Wibz) wordt
beoogd de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders aan te scherpen.
Gezien de potentiële doorlooptijd van de Wibz vanwege de verschillende onderdelen
die het wetsvoorstel bevat, is gekozen om voor het onderwerp zwijgbedingen een apart
wetstraject te volgen.
De leden van de SP-fractie geven aan te lezen dat het verbod op zwijgcontracten met
dit wetsvoorstel breed toegepast wordt. Zo valt ook Veilig Thuis onder het verbod.
Deze leden constateren echter dat Veilig Thuis een maatschappelijk aanspreekpunt is,
waar veel verschillende (maatschappelijke) partijen met hun zorgen terecht kunnen.
Deze leden vragen of het klopt dat deze partijen allemaal niet onder het verbod vallen.
Ook vragen zij of scholen die zich bij Veilig Thuis hebben gemeld in verband met zorgen
over een cliënt, alsnog een zwijgcontract kunnen aanbieden ondanks deze wet. Deze
leden vragen verder of daarmee niet een risico ontstaat dat melders bij Veilig Thuis
binnen de (jeugd)zorg met een ander regime te maken krijgen dan melders van daarbuiten
en zo ja, wat daar de mogelijke risico’s van zijn.
Het wetsvoorstel ziet op enerzijds Veilig Thuis of een bij of voor Veilig Thuis werkzame
natuurlijke persoon of rechtspersoon en anderzijds op een betrokkene bij een melding
van of een adviesaanvraag over huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden
daarvan, een vertegenwoordiger van de betrokkene of nabestaande van de betrokkene.
Een maatschappelijke partij of een school die een melding doet bij Veilig Thuis, kan
worden gezien als een betrokkene bij een melding en valt daarmee onder de reikwijdte
van het wetsvoorstel indien er sprake is van een zwijgbeding tussen (een medewerker
van) Veilig Thuis en de maatschappelijke partij of de school.
Aangezien elke partij die bij Veilig Thuis een melding doet van kindermishandeling
of huiselijk geweld onder de reikwijdte van het wetsvoorstel valt, is geen sprake
van een ander regime. Er ontstaat dus ook geen risico op verschillende regimes.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de definitie van «incident» vrij
breed is en vragen de regering of op deze manier niet alles dat in de hulpverlening
of zorg gebeurd hieronder zal vallen. Zij vragen of het de bedoeling van de regering
is dat alles wat in de hulpverlening of zorg gebeurt onder het begrip «incident» valt
en zo ja, of de regering dit kan toelichten en zo nee, hoe dit wordt afgebakend.
Niet alles wat in de zorg, jeugdzorg, of ondersteuning gebeurt, valt onder het begrip
«incident». Er moet sprake zijn van een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die
betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg. Een incident kan een medische fout zijn,
maar ook bijvoorbeeld een valincident of een bijna-ongeluk als struikelen vanwege
een loshangend snoer. Bij een incident is de kwaliteit van de zorg, jeugdzorg of ondersteuning
in het geding. Daarnaast moet er sprake zijn van schade of een mogelijkheid op schade.
Het gaat bij incidenten dus niet om willekeurige gebeurtenissen in de zorg, maar daadwerkelijk
om zaken die mis zijn gegaan of dreigden mis te gaan.
De definitie van «incident» is ontleend aan het Uitvoeringsbesluit Wkkgz, waarin de
interne procedure over het melden van incidenten is opgenomen. Er zijn geen signalen
uit de praktijk dat het begrip te breed wordt opgevat.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het werkt voor zwijgbedingen die voor
de ingang van het wetsvoorstel zijn gemaakt. Zij vragen of deze altijd nietig worden
verklaard door een rechter.
De beoordeling van de rechtskracht van zwijgbedingen die voor inwerkingtreding van
het wetsvoorstel tot stand zijn gebracht, geschiedt langs de lijnen van de artikelen
3:40 en 3:41 BW. Dat betekent dat de rechter zal afwegen of de inhoud of strekking
van een zwijgbeding nietig is vanwege strijd met de goede zeden of de openbare orde.
Het is aan de rechter om te bepalen tot welk oordeel de afweging leidt. Dit maakt
dat van een zwijgbeding dat voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot stand is
gebracht niet met volledige zekerheid te zeggen is of deze nietig wordt verklaard.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts hoe de regering ervoor gaat zorgen
dat mensen deze altijd nietig kunnen laten verklaren. Zij vragen of de rechtsbijstand
die mensen met een kleine beurs daarvoor nodig hebben wel voldoende toegankelijk is.
Mensen die te maken hebben met een zwijgbeding van voor de inwerkingtreding van de
wet kunnen richting de zorgverlener opmerken dat het beding nietig is wegens strijd
met artikel 3:40 BW. Het hoeft dus niet altijd tot een rechtszaak te komen. Alleen
als iemand op voorhand zekerheid wil hebben over de nietigheid of de zorgverlener
betwist de nietigheid, is een uitspraak van de rechter hierover nodig. Toegang tot
de rechter voor mensen met een kleine beurs die geen rechtsbijstandverzekering hebben,
is in dat geval geborgd doordat zij, onder voorwaarden, een beroep kunnen doen op
de Wet op de rechtsbijstand. Daarnaast kan een beroep worden gedaan op rechtshulpverlening
bij bijvoorbeeld het Juridisch Loket. Hiervan zijn meerdere vestigingen door heel
Nederland. Ze worden gefinancierd met subsidie van de Raad voor Rechtsbijstand en
het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het juridisch loket is er voor iedereen
die een juridische vraag heeft, maar die door een laag inkomen en weinig eigen vermogen
zelf geen advocaat of jurist kan bekostigen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten hoe vaak er over incidenten
door cliënten (of namens cliënten) in 2020 melding is gedaan. Zij vragen het antwoord
uit te splitsen in de categorieën jeugdzorg, ouderenzorg en gehandicaptenzorg.
In 2020 heeft het LMZ in totaal 7306 klachten ontvangen. Hiervan zijn 660 klachten
voorgelegd ter triage aan de betreffende toezichtafdeling van de IGJ. In onderstaande
tabel staan de aantallen uitgesplitst voor de jeugdzorg, de intramurale ouderenzorg
en de gehandicaptenzorg.
Klachten
Waarvan voorgelegd ter triage
Gehandicaptenzorg
464
78
Jeugdzorg
623
77
Intramurale ouderenzorg
1.185
118
Deze leden vragen in vervolg daarop op de regering uiteen kan zetten hoe vaak in 2020
bij de toezichthouders melding is gedaan van een zwijgbeding?
In 2020 heeft de IGJ 5 meldingen ontvangen die betrekking hebben op een mogelijk zwijgcontract.
Het betreft twee meldingen over de gehandicaptenzorg en één melding over de kraamzorg,
over de mondzorg en over de medisch-specialistische zorg. In vier gevallen heeft de
IGJ niet kunnen vaststellen dat sprake was van een onwenselijk zwijgbeding. Eén melding
is momenteel nog in behandeling, te weten de casus over medisch-specialistische zorg.
3. VERHOUDING TOT NATIONALE REGELGEVING
De leden van de SP-fractie lezen dat het verbod op zwijgcontracten niet alleen op
de cliënt zelf slaat, maar ook personen die in «nauwe relatie tot de cliënt» staan.
Kan de regering nader toelichten hoe deze personen te duiden zijn? Zijn er risico’s
verbonden aan de ruime interpretatie van deze definitie van personen, en zo ja wat
zijn deze?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt de term «personen die in
nauwe relatie tot de cliënt staan» gebezigd. In het wetsvoorstel is deze categorie
personen echter steeds uitgeschreven. In het wetsvoorstel is dus duidelijk afgebakend
wie de personen in nauwe relatie tot de cliënt zijn.
Het gaat om vertegenwoordigers en nabestaanden van de cliënt. Daarnaast worden in
de jeugdzorg en Veilig Thuis naasten als personen die in nauwe relatie tot de cliënt
staan beschouwd. In de Jeugdzorg worden de ouder, ouder zonder gezag, voogd, degene
die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de jeugdige uitoefent en
pleegouder als naaste beschouwd. Voor wat betreft Veilig Thuis worden betrokkene bij
een melding van of een adviesaanvraag over huiselijk geweld of kindermishandeling
of een vermoeden daarvan als naasten beschouwd. Zij worden eveneens aangemerkt als
contractspartijen, zodat ook met hen overeengekomen zwijgbedingen nietig zijn.
De leden van de SP-fractie lezen in de toelichting dat de regering in antwoord op
de inbreng van het Huis voor Klokkenluiders aangeeft dat werknemers niet onder het
nu voorgestelde wetsvoorstel zullen vallen, maar – zo geven deze leden aan – deze
personen kunnen ook aangemerkt worden als in nauwe relatie staand met de cliënt. Zij
vragen de regering toe te lichten waarom ze er toch voor heeft gekozen de uitzondering
hier te allen tijde voor te laten gelden.
De reactie in de memorie van toelichting waar deze leden naar verwijzen ziet op de
suggestie van het Huis van de Klokkenluiders om de reikwijdte van het wetsvoorstel
te verbreden naar werknemers in alle sectoren. Daarvan is in de memorie van toelichting
aangegeven dat een verbreding naar werknemers en alle sectoren het bestek van dit
wetsvoorstel te buiten zou gaan.
Aanbieders dienen jegens hun cliënten op grond van de Wkkgz goede zorg te verlenen
of op grond van de Jeugdwet verantwoorde hulp te verlenen, dan wel op grond van de
Wmo 2015 ervoor te zorgen dat de uitvoering van de taken van goede kwaliteit moet
zijn (Veilig Thuis) of dat de voorzieningen van goed kwaliteit moeten zijn. De reikwijdte
van dit wetsvoorstel sluit aan bij deze relatie.
Dit wetsvoorstel ziet echter -anders dan deze leden menen- ook op werknemers van een
aanbieder. De reikwijdte van dit wetsvoorstel ziet namelijk op het tegengaan van zwijgbedingen
tussen aanbieders en hun werknemers enerzijds en cliënten en op degenen die met de
cliënt in nauwe relatie staan anderzijds.
In het wetsvoorstel is de werknemer primair geplaatst aan de kant van de aanbieder.
Werknemers nemen namelijk een andere (recht)positie in dan een cliënt. Zij zijn in
beginsel personen die een nauwe relatie hebben tot de aanbieder waar zij werkzaam
zijn. Hoewel zij bijvoorbeeld in emotionele zin geraakt kunnen zijn door een incident,
zijn zij niet – zoals de cliënt – de primair benadeelde van het incident. Daarom zijn
werknemers in dit wetsvoorstel niet specifiek genoemd als contractspartij vanuit zijn
relationele band als nabestaande of vertegenwoordiger van een cliënt.
In incidentele gevallen kan het zijn dat de werknemer ook naaste, vertegenwoordiger
of nabestaande van de cliënt is, of betrokken is bij een melding bij Veilig Thuis.
Indien een aanbieder in dat geval een vaststellingsovereenkomst met zwijgbeding wil
afsluiten met de werknemer, is de werknemer niet zozeer contractspartij vanuit zijn
functie als werknemer, maar contractspartij vanuit zijn relationele band als nabestaande
of vertegenwoordiger van een cliënt. Ook deze specifieke situatie valt onder de reikwijdte
van dit wetsvoorstel en zal dus leiden tot nietigheid van het zwijgbeding.
De leden van de SP-fractie stellen daarbij ook de vraag of dit ook geldt voor oud-werknemers
die nog een vertrouwensband hebben met de cliënt, en zo ja kan dit toegelicht worden?
Het wetsvoorstel is ook van toepassing is als er sprake is van een incident en een
aanbieder een vaststellingsovereenkomst met een zwijgbeding afsluit met een (oud-)werknemer
in zijn hoedanigheid als naaste, vertegenwoordiger of nabestaande van de cliënt is,
of betrokkene bij een melding bij Veilig Thuis. Het zwijgbeding is dan dus nietig.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om
alle zwijgbedingen over incidenten nietig te verklaren, dus ook de zwijgbedingen over
incidenten die voor de ingangsdatum van dit wetsvoorstel zijn toegepast.
In het wetsvoorstel is geregeld dat de nietigheid van rechtswege niet van toepassing
is op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding. Hiervoor
is gekozen, omdat het huidige rechtsregime heeft geleid tot het ontstaan van verwachtingen
omtrent het voortduren van situaties dan wel het al dan niet intreden van aan bepaalde
handelingen verbonden rechtsgevolgen of andere effecten. Onmiddellijke werking zou
afbreuk doen aan die verwachtingen, wat de rechtszekerheid aantast. Dat het wetsvoorstel
uitsluitend toekomstige zwijgbedingen nietig verklaart, betekent niet dat eerder tot
stand gebrachte zwijgbedingen wel geldig zijn. Partijen kunnen nietigheid ingevolge
artikel 3:40 BW inroepen. Zo nodig kan de rechter dan de toelaatbaarheid van het zwijgbeding
beoordelen.
De leden van de D66-fractie lezen dat bij Jeugdzorg Nederland zorgen zijn met betrekking
tot geluidsopnames in de zorg, bijvoorbeeld van gesprekken. Deze leden lezen dat voor
zover de afspraak om een geluidsopname niet zonder toestemming openbaar te maken of
te delen een belemmering oplevert om informatie over een incident openbaar te maken
of te delen, deze afspraak in strijd is met het wetsvoorstel. Betekent dit dat zodra
een geluidsopname geen incident bevat of geen informatie bevat over een incident,
dat deze niet zomaar vrijgegeven dienen te worden? Hoe wordt in deze incident omschreven
in het wetsvoorstel?
Met persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens zoals gezondheidsgegevens,
moet zorgvuldig worden omgegaan. Het recht op bescherming van persoonsgegevens is
van belang met het oog op privacy en toegang tot de zorg en is daarom in internationale
en nationale wetgeving geregeld (in onder meer de AVG, de UAVG en de WGBO).
Met dit wetsvoorstel worden zwijgbedingen die binnen de reikwijdte vallen nietig.
Dit betekent evenwel niet dat de gegevens waarop het zwijgbeding betrekking zou hebben,
of andere relevante persoonsgegevens, daarmee vogelvrij zijn. Dit wetsvoorstel gaat
namelijk uit van en past binnen deze internationale en nationale wetgeving inzake
gegevensbescherming.
Ook op het delen van gegevens die niet onder dit wetsvoorstel vallen, zoals een geluidsopname dat niet gaat over een incident,
is deze internationale en nationale wetgeving uiteraard van toepassing. Met dit wetsvoorstel
wordt in de Jeugdwet een incident omschreven als een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis,
die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp of van de uitvoering van een
kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, en heeft geleid, had kunnen leiden
of zou kunnen leiden tot schade bij de jeugdige of de ouder. Er moet dus sprake zijn
van een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit.
Met dit wetsvoorstel is een beding waarbij wordt afgesproken over een dergelijk incident
te zwijgen, nietig. Een incident kan een medische fout zijn, maar ook bijvoorbeeld
een valincident of een bijna ongeluk als struikelen vanwege een loshangend snoer.
Bij een incident is de kwaliteit van de zorg, jeugdzorg of ondersteuning in het geding.
Daarnaast moet er sprake zijn van schade of een mogelijkheid op schade. De definitie
van «incident» is ontleend aan het Uitvoeringsbesluit Wkkgz, waarin de interne procedure
over het melden van incidenten is opgenomen.
In de bestaande internationale en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming is
de privacy van cliënten en medewerkers goed geborgd. Persoonsgegevens kunnen alleen
worden verwerkt als er een verwerkingsgrondslag als bedoeld in de AVG is. Dit betekent
dat gegevens over een cliënt of medewerkers niet mogen worden gedeeld of gepubliceerd
zonder bijvoorbeeld toestemming of wettelijke grondslag. Als het gaat om een bijzondere
categorie van persoonsgegevens, zoals gezondheidsgegevens of biometrische gegevens
(bijvoorbeeld stemgeluid op een geluidsopname), vereist de AVG bovendien een uitzonderingsgrond
op het verbod om bijzondere persoonsgegevens. Wanneer het gaat om gegevens die een
patiënt in vertrouwen met een hulpverlener heeft gedeeld, geldt op grond van onder
meer de WGBO bovendien het medisch beroepsgeheim, en kunnen de gegevens alleen worden
gedeeld als er een doorbrekingsgrond is.
De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en de IGJ houdt toezicht op het handelen
in strijd met de goede zorg en verantwoorde hulp. Wanneer in strijd met de geldende
regels inzake gegevensbescherming wordt gehandeld, door bijvoorbeeld toch persoonsgegevens
ongevraagd te publiceren, kan dus handhavend worden opgetreden.
Daarnaast is relevant dat in het geval van smadelijke of lasterlijke uitingen het
slachtoffer rectificatie of schadevergoeding kan vorderen in een civiele procedure.
Smaad en laster zijn bovendien misdrijven. Het slachtoffer kan dus aangifte doen,
zodat de dader strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Al deze wettelijke voorschriften ter waarborging van de privacy blijven – ook met
dit wetsvoorstel – onverkort van kracht.
De leden van de D66-fractie vragen naar de samenloop met de AVG. Genoemde leden vragen
de regering in hoeverre reëel is dat geluidsopnames überhaupt openbaar kunnen worden
gemaakt, aangezien de AVG dit verbiedt? Welke kaders binnen de AVG geven de ruimte
om geluidsfragmenten openbaar te maken, ondanks de privacy die geldt op stemgeluid?
De voorwaarden die de AVG stelt voor het verwerken van persoonsgegevens, blijven onverkort
van kracht. Het wetsvoorstel creëert hierop geen uitzondering.
Voor het publiceren van persoonsgegevens is op grond van de AVG een verwerkingsgrondslag
nodig. Daarnaast volgt uit de AVG dat voor publicatie van geluidsopnamen een uitzonderingsgrond
nodig is op het verbod voor de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens,
zoals biometrische gegevens (zoals stemgeluid) en gezondheidsgegevens. De verwerkingsgrondslag
en uitzonderingsgrond kunnen bijvoorbeeld uitdrukkelijke toestemming zijn.
De AVG is slechts gedeeltelijk van toepassing op persoonsgegevens in journalistieke
publicaties op internet. Daarmee is in de AVG een balans gevonden tussen privacybescherming
en de vrijheid van meningsuiting. Om onder de journalistieke uitzondering te vallen,
moet een publicatie echter een uitsluitend journalistiek doel hebben. Bij openbaarmaking
van geluidsopnames door een cliënt zal dit niet snel het geval zijn.
De AVG borgt aldus dat zorgvuldig omgegaan wordt met de privacy van de medewerkers.
Naast de AVG is ook andere wet- en regelgeving van toepassing die aan deze zorgvuldigheid
bijdraagt, zoals de regels inzake smaad en laster. Hier is in het antwoord op de vorige
vraag van deze leden reeds op ingegaan.
De leden van de D66-fractie vragen of het voornoemde ook geldt voor andere vormen
van documentatie, denk aan video-opnames of foto’s van zorgpersoneel of derden.
Ook dan is er sprake van bescherming op grond van de AVG. Zodra mensen herkenbaar
in beeld komen, zijn het (bijzondere) persoonsgegevens en is op openbaarmaking de
AVG van toepassing.
Betrokkenen kunnen ook te ver gaan door zich smadelijk, lasterlijk of anderszins onrechtmatig
te uiten. De leden van de PVV-fractie willen graag weten hoe de regering ervoor gaat
zorgen dat deze bescherming intact blijft?
In het geval van smadelijke of lasterlijke uitingen kan het slachtoffer rectificatie
of schadevergoeding vorderen in een civiele procedure. Smaad en laster zijn bovendien
misdrijven. Het slachtoffer kan dus ook aangifte doen, zodat de dader strafrechtelijk
kan worden vervolgd. Dit is al onder het huidige recht het geval; dit wetsvoorstel
brengt hierin geen veranderingen aan.
Het persoonsgebonden budget (PGB) neemt een aparte plaats in, zo lezen de leden van
de CDA-fractie. Daarbij wordt de budgethouder als werkgever of opdrachtgever zelf
geacht zorg te dragen voor het verkrijgen van kwalitatief goede zorg. Wanneer met
een PGB jeugdhulp, zorg en ondersteuning wordt bekostigd die wordt verleend door anderen
dan een aanbieder in de zin van dit wetsvoorstel, is daarop artikel 3:40 van de BW
van toepassing, lezen genoemde leden. Deze PGB-constructies vallen dus onder reikwijdte
van deze wet. Is in dit geval het zwijgbeding dus ook nietig? Maakt de regering hiermee
geen verschil tussen informele hulpverleners en formele hulpverleners?
Een pgb-hulpverlener valt onder de reikwijdte van het wetsvoorstel indien deze hulpverlener
kan worden gekwalificeerd als een van de contractspartijen waarop het wetsvoorstel
ziet. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de pgb-hulpverlener kan worden gekwalificeerd
als een bij of voor de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling werkzame natuurlijke
persoon of jeugdhulpverlener. Of als de pgb-hulpverlener een solistische werkende
zorgverlener is of een bij of voor de zorgaanbieder of instelling werkzame natuurlijke
persoon. Zolang de pgb-hulpverlener onder de beschrijving van contractspartij valt,
is het niet relevant of de hulpverlener formeel of informeel is.
Als de pgb-hulpverlener niet als contractspartij kan worden aangemerkt, valt de hulpverlener
buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel en geschiedt de beoordeling van de rechtskracht
van een zwijgbeding langs de lijnen van de artikelen 3:40 en 3:41 van het BW.
4. UITVOERING
De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier de voorlichting concreet plaats
zal vinden.
De voorlichting zal gericht zijn op zorgaanbieders en op cliënten. Voorafgaand aan
de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wil ik met koepels van zorgaanbieders en
met patiëntenorganisaties in gesprek om te horen wat qua inhoud en vormgeving voor
hen daarbij belangrijk is, zodat we in gezamenlijkheid deze voorlichting op een goede
manier in kunnen vullen. Voor de koepels van zorgaanbieders is het in ieder geval
belangrijk dat in de voorlichting aandacht is voor de privacyaspecten van openbaarmaking.
In de voorlichting zal hier dan ook aandacht aan worden gegeven.
De leden van de PVV-fractie vragen ook of er een informatiepunt/meldpunt komt voor
cliënten (en naasten) en medewerkers die geconfronteerd worden met zwijgbedingen over
incidenten in overeenkomsten.
Met het wetsvoorstel worden zwijgbedingen nietig. Zij hebben geen rechtskracht meer.
Kortom, mensen hoeven zich dan niets meer aan het zwijgbeding gelegen te laten liggen.
Toch kan het voorkomen dat mensen nog de behoefte hebben een zwijgbeding – ook al
is het niet rechtsgeldig – te melden bij de IGJ. Dit kan, ondanks de nietigheid, toch
nog nuttig zijn. De IGJ heeft dan weet van het handelen van de zorgaanbieder en kan
daar, indien nodig, een zorgbieder op aanspreken. Net als nu het geval is kunnen zwijgbedingen
dan worden gemeld bij het LMZ (in het geval van jeugdzorg en zorg). Een signaal kan
ook worden afgegeven aan de gemeente waar iemand woont. De gemeente die voor het bieden
van maatschappelijke ondersteuning (op grond van de Wmo 2015) contracteert met een
aanbieder, zal immers willen weten dat die een – nietig – beding hanteert. Ik ga ervan
uit dat dit wetsvoorstel zal leiden tot verder afname van het (al beperkte) aantal
meldingen. Een nieuw meldpunt vind ik dan ook niet nodig.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel erop ziet dat een cliënt
– binnen de grenzen van rechtmatige uitingen – niet belemmerd mag worden in het delen
van informatie over een incident, maar zou tegelijk oog moeten hebben voor eventuele
nadelige gevolgen daarvan voor zichzelf en voor andere betrokkenen. De leden van de
CDA-fractie snappen dit in theorie en begrijpen ook dat het goed is voor de cliënt
het incident met naasten te delen. Genoemde leden willen de regering er echter wel
op wijzen dat dit in praktijk een dun koord is. Zij geven aan dat er verschillende
en soms conflicterende belangen spelen en dat er hier sprake is van mensen (cliënten)
in een min of meer afhankelijke zorgrelatie. De leden van de CDA-fractie vragen of
de regering zich hiervan bewust is en hoe het de balans in praktijk voor zich ziet.
Ik ben me ervan bewust dat er verschillende belangen zijn. Enerzijds is het van belang
dat een cliënt (dan wel zijn naasten, vertegenwoordigers of nabestaanden) over een
voorgevallen incident kunnen spreken. Anderzijds is er een belang van bescherming
van de privacy voor hulpverleners en cliënten. Voor de bescherming van privacy gelden
internationale en nationale regels. Deze regels blijven onverminderd van kracht. Daarmee
is er een balans gevonden tussen enerzijds de openheid om over een incident te kunnen
spreken en anderzijds de bescherming van de privacy van hulpverleners en cliënten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering de voorlichtingscampagne
wil gaan opzetten. Daarbij willen ze weten hoe de regering ervoor gaat zorgen dat
zowel zorgaanbieders en zorgvragers kennisnemen van het nieuwe voorstel, hoe de voorlichtingscampagne
eruit gaat zien en welke partijen hier allemaal bij worden betrokken.
Ik wil met de koepels van zorgaanbieders en met de patiëntenorganisaties in gesprek
om hun wensen en inzichten te horen over hoe we de voorlichtingscampagne het beste
in kunnen richten. Deze organisaties wil ik allemaal samen om de tafel brengen, zodat
ik hun ideeën kan horen over effectieve manieren om hun achterbannen te bereiken.
Ik meen dat dit ook behulpzaam is bij het bevorderen dat zorgaanbieders en zorgvragers
kennisnemen van het nieuwe voorstel. Overigens heb ik gemerkt dat de indiening van
dit wetsvoorstel en de media-aandacht waarmee dit gepaard ging, ook in deze fase dat
het wetsvoorstel nog behandeld moet worden al heeft geleid tot meer bewustzijn van
de ongewenstheid van zwijgbedingen in het veld.
Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de voorlichting. Zij vragen
of de regering kan aangeven hoe de procedure en de planning voor het ontwikkelen van
het voorlichtingsplan eruitzien en wanneer het plan rond de inwerkingtreding kan worden
uitgevoerd.
Ik vind het belangrijk dat er op het moment van inwerkingtreding toegankelijke informatie
klaar is, waarvan mensen kennis kunnen nemen. Ik wil met de koepels van zorgaanbieders
en patiëntenorganisaties betrekken in de voorbereiding van de voorlichting. Dit betreft
zowel de wijze waarop de inhoud van de voorlichting wordt aangeboden alsook de kanalen
die daarvoor worden gebruikt. Naar mijn beeld hebben de koepels ook zeker een rol
te spelen in het informeren van hun achterban. Zodra het wetsvoorstel in de Tweede
Kamer is aangenomen organiseer ik een startbijeenkomst met de patiëntenorganisaties
en de koepels van zorgorganisaties om in gezamenlijkheid met het departement de voorlichting
tot stand te brengen.
5. TOEZICHT EN HANDHAVING
De leden van de PVV-fractie vragen waar mensen het kunnen melden wanneer een zwijgbeding
over incidenten in een contract wordt opgenomen.
Met het wetsvoorstel worden zwijgbedingen nietig. Zij hebben geen rechtskracht meer.
Kortom, mensen hoeven zich dan niets meer aan het zwijgbeding gelegen te laten liggen.
Toch kan het voorkomen, en zo lees ik de vraag van de PVV ook, dat mensen nog de behoefte
hebben een zwijgbeding – ook al is het niet meer geldig – te melden bij de inspectie.
Dit kan, ondanks de nietigheid, toch nog nuttig zijn. De IGJ heeft dan weet van het
handelen van de zorgaanbieder en kan deze daar, indien nodig op aanspreken. Net als
nu het geval is kunnen zwijgbedingen dan worden gemeld bij het LMZ (in het geval van
jeugdzorg en zorg). Een signaal kan ook worden afgegeven aan de gemeente waar iemand
woont. De gemeente die voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning (op grond
van de Wmo 2015) contracteert met een aanbieder, zal immers willen weten dat die een
– nietig – beding hanteert.
De leden van de PVV-fractie vragen ook of dit wordt meegenomen in de voorlichting.
Ik vind het een goed idee van de leden van de PVV-fractie om de manier waarop zwijgbedingen
over incidenten kunnen worden gemeld mee te nemen in de voorlichting.
Ingevolge de Wkkgz en voor Veilig Thuis is er een vergelijkbaar systeem van handhaving,
zij het dat de Wkkgz niet de mogelijkheid van een bestuurlijke boete kent. De leden
van de CDA-fractie vragen waarom er in de Wkkgz geen mogelijkheid is opgenomen voor
een bestuurlijke boete.
Er is, zoals deze leden terecht opmerken, inderdaad een verschil tussen de Jeugdwet
en de Wkkgz en Veilig Thuis in het toezicht- en handhavingsinstrumentarium. Dit is
onder het huidige recht al zo; dit wetsvoorstel brengt hier geen veranderingen in
aan.
Volledigheidshalve merk ik op dat de Wkkgz wel de mogelijkheid van een bestuurlijke
boete kent, maar niet voor het kracht bijzetten van een aanwijzing of bevel. Daarvoor
kan wel een last onder dwangsom worden ingezet.
De leden van de CDA fractie stellen een aantal vragen gerelateerd aan de Wmo 2015.
Kan de regering aangegeven hoe vaak door gemeenten sinds in de inwerkingtreding van
deze wet een last onder dwangsom is opgelegd, zo vragen deze leden.
Op landelijk niveau zijn geen gegevens beschikbaar hoe vaak door gemeenten een last
onder dwangsom is opgelegd.
In relatie tot handhaving en toezicht wijzen deze leden op ingediende moties, zoals
de motie Bergkamp/Geluk-Poortvliet (29 538, nr. 317) over maatregelen en acties om het Wmo-toezicht te versterken. De leden van de CDA-fractie
vragen of de regering uit kan leggen hoe zij naar het toezicht op de Wmo kijkt en
daarbij ook toe te lichten hoe zij uitvoering geeft aan genoemde motie.
Op 9 december 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Wmo-toezicht op basis van
de jaarlijkse IGJ-rapportage.5 Hierin is aangegeven dat alle maatregelen van de professionaliseringsagenda in uitvoering
zijn. VNG, gemeenten, GGD, IGJ en Wmo-toezichthouders weten elkaar steeds beter te
vinden en zijn doorlopend bezig om het toezicht te verbeteren. Tegelijkertijd is geconcludeerd
dat de ontwikkeling van het Wmo-toezicht niet snel genoeg gaat en de ontwikkeling
stagneert. De geleverde inspanningen hebben nog niet het gewenste resultaat opgeleverd.
Dit maakt dat ik het advies van de IGJ om de standaardisatie van het toezicht te verkennen
heb overgenomen. Ik ga, samen met de VNG, GGD GHOR Nederland en de IGJ, een verkenning
uitwerken. Het eerste onderdeel van deze verkenning betreft het definiëren van mogelijke
standaarden. Het is niet de bedoeling om voorschriften te stellen hoe gemeenten het
toezicht in moeten richten, maar wel om procedurele standaarden te ontwikkelen waar
het toezicht precies aan moet voldoen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
het toepassen van de zes principes van goed toezicht uit de kaderstellende visie op
toezicht op het Wmo-toezicht. Het tweede onderdeel gaat over de (verplichtende) werking
van de geformuleerde standaarden. Hiervoor zijn verschillende instrumenten voorhanden,
zoals het maken van bestuurlijke afspraken met de genoemde partijen, met de VNG afspraken
maken over het aanpassen van de modelverordening Sociaal Domein of het opnemen van
de standaarden in de Wmo 2015. Ook wordt een voorstel gedaan over de ondersteuningsstructuur
die noodzakelijk is om deze standaarden te implementeren. Tot slot wordt in deze verkenning
ook de aanbeveling om de openbaarmaking van het jaarverslag over het Wmo-toezicht
een verplichtend karakter te geven, betrokken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de toezichthouders niet altijd moeten
ingrijpen met een boete op het moment dat een zwijgbeding wordt gemaakt.
In dit wetsvoorstel worden bepalingen ingevoegd in de Wkkgz, Jeugdwet en Wmo 2015.
Dit betekent dat in beginsel de sanctiestelsels uit die wetten van toepassing zijn.
Bezien is of deze sanctiestelsels speciaal voor de bepalingen die met dit wetsvoorstel
worden ingevoegd aanpassing behoefden. Geconcludeerd is dat dat niet passend of noodzakelijk
is. Bij de afweging van het sanctiestelsel is ervoor gekozen geen punitieve sancties
op te leggen voor het aangaan van een contract met een zwijgbeding. Bij de afweging
is een aantal relevante factoren betrokken, zoals de aard van de overtreding, de feitelijke
pakkans en het preventieve effect. Uit de aard van der zaak gedijen zwijgbedingen
in stilte. Dit maakt de feitelijke pakkans bescheiden. Hierdoor is de verwachting
dat inzetten op een lerende cultuur meer preventief effect zal hebben dan achteraf
bestraffen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er altijd gehandhaafd zal worden als
de toezichthouders erachter komen dat sprake is van een zwijgbeding.
De bedoeling van handhaving is dat een situatie wordt hersteld. Na inwerkingtreding
van het voorliggende wetsvoorstel is nietigheid van zwijgbedingen verankerd. Er is
dan in beginsel dus geen handhavende handeling nodig om herstel van de situatie te
bewerkstelligen. Nietigheid betekent immers dat het beding automatisch ongeldig is.
Dit laat onverlet dat handhaving soms wel nodig kan zijn, bijvoorbeeld als de wederpartij
niet op de hoogte wordt gesteld van de nietigheid en de IGJ de aanbieder daarop heeft
gewezen. In dat geval kunnen toezichthouders handhavend optreden.
6. CONSULTATIE EN ADVIES
De leden van de D66-fractie lezen dat met name vertegenwoordigers van zorgaanbieders,
zoals KNMG, GGZ Nederland en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), menen dat
met het wetsvoorstel een signaal wordt afgegeven dat het delen van informatie over
incidenten in jeugdzorg, zorg en ondersteuning via de media is toegestaan. Kan de
regering nader toelichten waarom dit het geval zou zijn? Wat zijn de belangrijkste
argumenten van deze organisaties?
De inbreng in de internetconsultatie door genoemde organisaties van zorgaanbieders
lees ik aldus dat zij vrezen dat het wetsvoorstel het signaal zal afgeven dat het
delen van informatie met de media of via social media in alle gevallen is toegestaan.
Dat wordt onwenselijk geacht door deze organisaties, omdat ook rekening moet worden
gehouden met de privacy van derden. Deze organisaties vrezen tevens dat een toename
aan bedreiging, smaad of laster zal ontstaan richting medewerkers en zorgaanbieders.
Overigens merk ik daarbij op dat uit de internetconsultatie tevens blijkt dat de organisaties
die vrees uiten, tevens in de internetconsultatie aangeven het eens te zijn met de
portee van het wetsvoorstel dat zwijgcontracten ongewenst zijn. Tevens is duidelijk
uit de internetconsultatie dat de koepels die opkomen voor cliënten positief zijn
over de noodzaak van het wetsvoorstel. De Patiëntenfederatie Nederland vindt het wenselijk
dat wettelijk wordt vastgelegd dat zwijgcontracten over incidenten in de zorg ontoelaatbaar
zijn. Ieder(in), KansPlus, Sien en het LSR noemen het een noodzakelijk wetsvoorstel.
Dit geldt onder meer ook voor het Fonds Slachtofferhulp en het Huis voor Klokkenluiders.
Met dit wetsvoorstel zijn verschillende belangen gemoeid. Enerzijds is het van belang
dat een cliënt (dan wel zijn naasten, vertegenwoordigers of nabestaanden) over een
voorgevallen incident kunnen spreken. Door zwijgbedingen worden cliënten gedwarsboomd
om informatie over een incident in de jeugdzorg, zorg en ondersteuning openbaar te
maken of aan derden te verstrekken. Daardoor komt de positie van cliënten onder druk
te staan. Ook komt door zwijgcontracten de kwaliteit van de jeugdzorg, zorg en ondersteuning
in het geding. Als over fouten wordt gezwegen kan er immers niet van worden geleerd.
Bovendien passen zwijgbedingen niet bij goed bestuur, waarbij openheid en transparantie
belangrijke waarden zijn.
Anderzijds is er een belang van bescherming van de privacy voor hulpverleners en cliënten.
Ik deel met de genoemde organisaties dat met persoonsgegevens, waaronder bijzondere
persoonsgegevens zoals gezondheidsgegevens, zorgvuldig moet worden omgegaan. Voor
de bescherming van privacy gelden internationale en nationale regels. Deze regels
blijven – en gezien de geuite vrees van een aantal organisaties van zorgaanbieders
hecht ik eraan dat te benadrukken – ook met dit wetsvoorstel onverminderd van kracht.
Dit wetsvoorstel kent daarmee een balans tussen enerzijds de openheid om over een
incident te kunnen spreken en anderzijds de bescherming van de privacy van hulpverleners
en cliënten.
Tot slot wil ik benadrukken dat de nietigheid van zwijgbedingen niet alleen gericht
is op belemmeringen in toegang tot het inschakelen van media, maar ook breder ziet
op openbaarmaking van gegevens of verstrekking van gegevens aan derden. Daarbij kan
onder meer gedacht worden aan bedingen die de verplichting bevatten af te zien van
een melding bij de inspectie, een gang naar de tuchtrechter of het afzien van doen
van aangifte bij de politie. Juist in geval van incidenten is het belangrijk dat cliënten
instanties zonder belemmering door een zwijgcontract kunnen benaderen. Ik zie dit
wetsvoorstel als een stap om de balans aan de zijde van de cliënten te versterken.
Uit oogpunt van de kwaliteit van de zorg, goed bestuur en de belangen van cliënten
zijn zwijgcontracten ongewenst, en daarom verklaart dit wetsvoorstel ze nietig.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of het klopt dat het openbaar maken
van incidenten nu al mogelijk is en dat deze wetswijziging daar an sich niks aan verandert?
In beginsel is openbaarmaking van incidenten nu al mogelijk. Het kan echter voorgekomen
dat tussen zorgaanbieder en cliënt een afspraak wordt gemaakt om een incident niet
openbaar te maken. Zo’n afspraak verhoogt de drempel voor een cliënt om een incident
openbaar te maken. Een dergelijke afspraak kan onder het huidige recht ongeldig zijn,
als de inhoud of strekking hiervan in strijd is met de goede zeden of de openbare
orde. Mensen die te maken hebben met een zwijgbeding kunnen richting de zorgverlener
opmerken dat het beding nietig is wegens strijd met artikel 3:40 BW. Het hoeft dus
niet altijd tot een rechtszaak te komen. Alleen als iemand op voorhand zekerheid wil
hebben over de nietigheid of de zorgverlener betwist de nietigheid, is een uitspraak
van de rechter hierover nodig. In dat geval beoordeelt de rechter of het beding nietig
is. Met dit wetsvoorstel wordt verduidelijkt dat een dergelijke afspraak altijd ongeldig
is. Het wetsvoorstel regelt expliciet de nietigheid van dit soort bedingen. De cliënt
hoeft dan gang naar de rechter niet meer te maken.
De leden van de D66-fractie vragen welke mogelijkheden de huidige wetgeving biedt,
ook kijkend naar andere wetten, om te voorkomen dat incidenten onterecht in de publiciteit
komen omdat deze niet leidden tot incidenten, niet op waarheid gebaseerd zijn of deze
veroorzaken dat zorgpersoneel (onterecht) in kwaaddaglicht komen? Kan de regering
op elk van deze drie punten nader ingaan hoe dit wordt voorkomen dankzij wet- en regelgeving
of afspraken binnen de zorg? Wordt reeds bijgehouden hoe vaak dit het geval is? Is
de regering bereid dit te monitoren?
Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat zwijgbedingen die over incidenten gaan, van
rechtswege nietig zijn. Hierdoor kan informatie over een incident openbaar worden
gemaakt of aan derden worden verstrekt.
Dit laat onverlet dat altijd zorgvuldig omgegaan moet worden met openbaarmaking van
gegevens.
Er zal daarbij steeds een belangenafweging moeten plaatsvinden tussen de vrijheid
van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy of reputatie).
Welk belang prevaleert is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In de wet-
en regelgeving zijn grenzen van die belangenafweging vastgelegd.
In het geval van smadelijke of lasterlijke uitingen (bijvoorbeeld als medewerkers
onterecht in een kwaad daglicht worden gesteld) of in het geval van onrechtmatige
uitlatingen op publicaties (bijvoorbeeld in geval van onjuiste informatie over een
incident wordt gepubliceerd of wanneer onterecht wordt gepretendeerd dat er sprake
is van een incident) kan het slachtoffer mogelijk rectificatie of schadevergoeding
vorderen in een civiele procedure. Smaad en laster zijn bovendien misdrijven. Het
slachtoffer kan dus aangifte doen, zodat de dader strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Daarnaast stelt de AVG eisen aan het publiceren van (bijzondere) persoonsgegevens.
De AP houdt toezicht op de naleving van deze eisen.
Deze wet- en regelgeving heeft een preventieve afschrikwekkende werking en gaat daarmee
onjuiste of lasterlijke publicaties tegen en stimuleert een doordachte belangenafweging
bij degene die wil publiceren.
Er is geen voornemen om smadelijke, lasterlijke of onrechtmatige uitingen of publicaties
rondom incidenten te monitoren. Het is praktisch niet realiseerbaar om alle uitingen
op alle sociale media in de gaten te houden.
Wel is er een onderzoek naar agressie en ongewenst gedrag op de werkvloer, uitgevoerd
door Ipsos in opdracht van PGGM&CO en het Ministerie van VWS in 2021, waarbij online
agressie als apart thema is benoemd.6 Hieruit volgt dat ongeveer 3 procent van de medewerkers in de sector Zorg en Welzijn
in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek, te maken heeft gehad met online ongewenst
gedrag door cliënten.
De leden van de CDA-fractie geven aan dat zij de stellingname van de regering delen
dat zwijgbedingen uit de aard der zaak tot zwijgen aanzetten en daarom niet zonder
meer kenbaar zullen zijn voor (onder andere) toezichthouders. Deze leden vragen of
deze zinsnede uit de toelichting zo moeten opvatten dat het vermoeden bestaat dat
er veel meer zwijgbedingen in omloop zijn dan tot heden bekend zijn, of in de publiciteit
zijn gekomen?
De bedoeling van de zinsnede is een feitelijke: dat het nu eenmaal de aard van zwijgbedingen
is, dat zij tot zwijgen aanzetten. Het is juist vanwege dit «ondergrondse» karakter,
dat ik meen dat de nietigheid van deze bedingen toegevoegde waarde heeft voor het
bevorderen van de kwaliteit van de zorg en goed bestuur en het voor het versterken
van de positie van cliënten. Het heeft dan geen zin meer om zwijgbedingen af te sluiten;
cliënten zijn niet gebonden aan het zwijgbeding.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts – in het licht van de afweging van belangen
met name in relatie tot privacy – of de regering van mening is dat in de afgelopen
jaren het vaak zo is geweest dat het instellingsbelang voor het cliëntenbelang is
gegaan? Zo ja, kan de regering daar voorbeelden van geven?
Zwijgbedingen gericht op tegengaan dat de cliënt spreekt over incidenten in de zorg,
jeugdzorg en ondersteuning die hem zijn overkomen, zijn voor mij een teken dat de
balans tussen de belangen van de instelling en de belangen van de cliënt scheef is.
Een zwijgbeding maakt immers dat de cliënt gehinderd wordt over een incident te spreken,
waardoor zijn recht op vrije meningsuiting gehinderd wordt. Vanwege de aard van zwijgbedingen
is het niet goed mogelijk aan te geven hoe vaak de balans hier scheef gaat. In ieder
geval zijn de situaties waarin de IGJ heeft geconstateerd dat er sprake is van een
ongeoorloofd zwijgbeding, gevallen waarin de instelling te weinig het belang van de
cliënt op het oog heeft gehad. De concrete voorbeelden zijn beschreven in het eerdergenoemde
onderzoeksrapport van de IGJ, waarin zij deze gevallen in concreto beschrijft.
Leden van de CDA-fractie vragen of de regering het, gezien het wankele evenwicht,
niet wenselijk vindt om in deze onderhavige wetwijziging een evaluatiebepaling op
te nemen, juist op dit specifieke punt?
Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat zwijgbedingen van rechtswege nietig zijn. Daarmee
geeft dit wetsvoorstel duidelijk aan wat belangrijk is de balans tussen de cliënt
en de zorgaanbieder. Het wetsvoorstel brengt daarbij geen wijziging aan in de regelgeving
die we hebben om de privacy van (onder meer) medewerkers te waarborgen. Daarnaast
blijft de mogelijkheid bestaan, dat mensen melding doen bij de IGJ als ze – ondanks
de nietigheid en daarmee ongeldigheid van een zwijgbeding – toch zorg hebben over
hoe een situatie in de zorg verloopt. Het LMZ kan deze signalen dus gewoon blijven
ontvangen en ook kan het LMZ signalen doorgeven aan de inspecteurs zodat zij de situatie
kunnen beoordelen.
Ik ben voornemens om – in navolging van het idee dat mij aan de hand is gedaan door
uw collega’s van de PVV-fractie – in de voorlichting die ik in samenspraak met de
koepels van zorgaanbieders en de koepels van cliënten in ga richten, het LMZ onder
de aandacht te brengen. Tegen deze achtergrond van nietigheid, voorlichting, ongewijzigde
privacy-protectie en meldmogelijkheden bij de toezichthouder, evenals vanwege het
gegeven dat zwijgbedingen gedijen in stilte, waardoor evaluatie van de onderhavige
wetswijziging praktisch niet realiseerbaar is, zie ik niet goed hoe een dergelijke
evaluatie van dit ene specifieke artikel in de Wkkgz, Jeugdwet, respectievelijk de
Wmo 2015 zou kunnen worden ingevuld. Ik zet liever in op voorlichting, zodat de bewustwording
van de ongewenstheid van zwijgbedingen bij zorgaanbieders en cliënten wordt vergroot
en mensen weten dat met dit wetsvoorstel zwijgbedingen over incidenten in de zorg,
jeugdzorg en ondersteuning nietig zijn.
De leden van de SP-fractie lezen dat Jeugdzorg Nederland zich zorgen maakt over de
neveneffecten van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden constateren dat jeugdhulpverleners
in toenemende mate te maken hebben met agressie en geweld, en vrezen dat deze wet
een (verdere) legitimatie kan geven voor dat ongewenste gedrag. Op grond waarvan is
de regering van mening dat dit niet het geval zal zijn?
Het wetsvoorstel beoogt te voorkomen dat een cliënt belemmerd wordt om met naasten,
professionals, instanties of de media over een voorgevallen incident te spreken. Op
geen enkele manier kan dit wetsvoorstel worden gebruikt als een vrijbrief om over
te gaan tot agressie en geweld. Iemand die zich schuldig maakt aan agressie en geweld
kan op grond van het Wetboek van Strafrecht worden vervolgd en veroordeeld.
De leden van de SP-fractie wensen toelichting van de regering over hoe zij gaat communiceren
over deze wet, specifiek op het punt waarbij voorkomen wordt dat de wet een aanleiding
kan vormen voor ongewenst gedrag richting jeugdzorgmedewerkers.
Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wil ik met koepels van zorgaanbieders,
zoals Jeugdzorg Nederland, en met patiëntenorganisaties in gesprek om te horen wat
qua inhoud en vormgeving voor hen daarbij belangrijk is, zodat we in gezamenlijkheid
deze voorlichting op een goede manier in kunnen vullen. Voor Jeugdzorg Nederland is
het in ieder geval belangrijk dat in de voorlichting aandacht is voor privacy en de
grenzen van de vrijheid van meningsuiting, zoals de regels inzake smaad en laster.
In de communicatie zal ik ook aangeven dat de nietigheid van zwijgbedingen niet alleen
gericht is op belemmeringen in toegang tot het inschakelen van media, maar ook breder
ziet op openbaarmaking van gegevens of verstrekking van gegevens aan derden. Daarbij
kan onder meer gedacht worden aan bedingen die de verplichting bevatten af te zien
van een melding bij de inspectie, een gang naar de tuchtrechter of het afzien van
doen van aangifte bij de politie. Juist in geval van incidenten is het belangrijk
dat cliënten instanties zonder belemmering door een zwijgcontract kunnen benaderen.
Graag willen de leden van de SP-fractie van de regering toelichting hoe de procedure
en planning voor het ontwikkelen van een voorlichtingsplan eruitziet en wanneer het
plan rond de inwerkingtreding wordt uitgevoerd.
Ik vind het belangrijk dat er op het moment van inwerkingtreding toegankelijke informatie
klaar is, waarvan mensen kennis kunnen nemen. De voorlichting zal dus gereed zijn
als het wetsvoorstel in werking treedt. Dat heeft als voordeel dat de voorlichting
meteen ook toegankelijk is bij mogelijke media-aandacht rondom de inwerkingtreding.
Ik wil de koepels van zorgaanbieders en patiëntenorganisaties betrekken in de voorbereiding
van de voorlichting. Dit betreft zowel de wijze waarop de inhoud van de voorlichting
wordt aangeboden alsook de kanalen die daarvoor worden gebruikt. Naar mijn beeld hebben
de koepels hier zeker ook een rol te spelen in het informeren van hun achterban. Zodra
het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangenomen organiseer ik een startbijeenkomst
met de patiëntenorganisaties en de koepels van zorgorganisaties om in gezamenlijkheid
met het departement de voorlichting tot stand te brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering ook het risico ziet dat door
onder meer Jeugdzorg naar voren is gebracht in de internetconsultatie, zijnde dat
mensen die ontevreden zijn over handelingen van instellingen privacygevoelige informatie
openbaar gaan maken, bijvoorbeeld op social media. Wordt het risico groter door deze
wet, zo vragen zij.
Met dit wetsvoorstel zijn verschillende belangen gemoeid. Enerzijds is er het van
belang dat een cliënt (dan wel zijn naasten, vertegenwoordigers of nabestaanden) over
een voorgevallen incident kunnen spreken. Door zwijgbedingen worden cliënten gedwarsboomd
om informatie over een incident in de jeugdzorg, zorg en ondersteuning openbaar te
maken of aan derden te verstrekken. Daardoor komt de positie van cliënten onder druk
te staan. Ook komt door zwijgcontracten de kwaliteit van de jeugdzorg, zorg en ondersteuning
in het geding. Als over fouten wordt gezwegen kan er immers niet van worden geleerd.
Bovendien passen zwijgbedingen niet bij goed bestuur, waarbij openheid en transparantie
belangrijke waarden zijn.
Anderzijds is er een belang van bescherming van de privacy voor hulpverleners en cliënten.
Ik deel met de genoemde organisaties dat met persoonsgegevens, waaronder bijzondere
persoonsgegevens zoals gezondheidsgegevens, zorgvuldig moet worden omgegaan. Voor
de bescherming van privacy gelden internationale en nationale regels. Deze regels
blijven onverminderd van kracht. Daarmee is er een balans gevonden tussen enerzijds
de openheid om over een incident te kunnen spreken en anderzijds de bescherming van
de privacy van hulpverleners en cliënten.
Ik voel mij gesteund in de gevonden balans doordat uit de internetconsultatie blijkt
dat ondanks de geuite zorgen over de privacy ook de organisaties van aanbiederszijde,
waaronder ook Jeugdzorg, het eens zijn met de portee van het wetsvoorstel dat zwijgcontracten
ongewenst zijn. Ook blijkt uit de internetconsultatie dat de koepels die opkomen voor
cliënten positief zijn over de noodzaak van het wetsvoorstel. De Patiëntenfederatie
Nederland vindt het wenselijk dat wettelijk wordt vastgelegd dat zwijgcontracten over
incidenten in de zorg ontoelaatbaar zijn. Ieder(in), KansPlus, Sien en het LSR noemen
het een noodzakelijk wetsvoorstel. Dit geldt onder meer ook voor het Fonds Slachtofferhulp
en het Huis voor Klokkenluiders.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de bezwaren gelezen van onder meer Jeugdzorg
Nederland over het wetsvoorstel. Door de brede definitie van «incident» is er vrees
dat mensen die op enig moment ontevreden zijn over het handelen van instellingen,
informatie zoals persoonlijke details van professionals en hulpverleners openbaar
gaan maken op bijvoorbeeld sociale media. Ziet de regering dit risico ook? Wordt dit
risico groter door deze wet?
Het is niet zo dat alles waar een cliënt ontevreden over is kan worden bestempeld
als een incident. Met dit wetsvoorstel wordt in de Jeugdwet een incident specifiek
omschreven als «een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft
op de kwaliteit van de jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel
of jeugdreclassering, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot
schade bij de jeugdige of ouder». Bij een incident is er dus daadwerkelijk iets misgegaan
dat invloed heeft gehad op de kwaliteit en heeft geleid, had kunnen leiden of zou
kunnen leiden tot schade. Als daar een zwijgbeding over wordt afgesloten, wordt met
dit wetsvoorstel een dergelijk zwijgbeding nietig verklaard.
Regels omtrent de waarborg van privacy blijven onverkort van kracht. Dat betekent
dat persoonsgegevens van hulpverleners niet zomaar openbaar gemaakt kunnen worden.
Dit wetsvoorstel vergroot het risico op openbaarmaking niet volgens de regering. De
huidige wet- en regelgeving inzake gegevensverwerking (zoals openbaarmaking) geldt
onverminderd.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering stelt dat openbaarmaking
ook grenzen kent, zoals bijvoorbeeld privacy-grenzen via de AVG en dat dit wetsvoorstel
geen ruimte biedt voor grensoverschrijdend gedrag, zoals sommige agressieve uitingen
van ouders via sociale media jegens medewerkers van jeugdzorginstellingen. Is bij
de regering bekend hoe vaak dit soort openbaarmakingen van gegevens (o.a. via social
media) van jeugdzorgprofessionals voorkomen? Wordt dit bijgehouden? Wordt op deze
manier ook weleens informatie over kinderen geopenbaard en hiermee dus hun privacy
geschonden?
In een onderzoek naar agressie en ongewenst gedrag op de werkvloer, uitgevoerd door
Ipsos in opdracht van PGGM&CO en het Ministerie van VWS in 2021, wordt online agressie
als apart thema benoemd.7 Hieruit blijkt dat medewerkers in de branche jeugdzorg in de 12 maanden voorafgaand
aan het onderzoek, te maken hebben gehad met ongewenst online gedrag door cliënten
(een percentage van 7 procent, tegenover 3 procent in de totale sector zorg en welzijn8). Dit percentage zou voor medewerkers werkzaam in de jeugdbescherming hoger kunnen
liggen. Jeugdbeschermingsorganisaties wijzen erop dat het werk de afgelopen jaren
zwaarder is geworden en dat er veel agressie is richting medewerkers, die verantwoordelijk
zijn voor het begeleiden van complexe gezinnen. Er is geen zicht op of, en zo ja hoe
vaak, de gegevens van kinderen in deze context openbaar gemaakt worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de aangekondigde voorlichting voldoende
is om openbaarmaking van gegevens van jeugdzorgmedewerkers te adresseren.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat het wetsvoorstel geen enkele wijziging aanbrengt
in de bestaande wetgeving die erop is gericht de privacy te beschermen. De voorlichting
zal gericht zijn op zorgaanbieders en op cliënten. Voorafgaand aan de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel wil ik met koepels van zorgaanbieders en met patiëntenorganisaties
in gesprek om te horen wat qua inhoud en vormgeving voor hen daarbij belangrijk is,
zodat we in gezamenlijkheid deze voorlichting op een goede manier in kunnen vullen.
Voor de koepels van zorgaanbieders is het in ieder geval belangrijk dat in de voorlichting
aandacht is voor de privacyaspecten van openbaarmaking. In de voorlichting zal hier
dan ook aandacht aan worden gegeven. Jeugdzorg Nederland is één van de organisaties
die worden betrokken bij de vormgeving van de voorlichting, zodat zij op adequate
wijze mee kunnen praten over het vormgeven ervan. Ik ga ervan uit dat dit eraan bijdraagt
dat de belangen van jeugdzorgmedewerkers goed worden geadresseerd in de voorlichting.
Deze leden vragen wat betreft de balans van de belangen van betrokkenen ook of er
verdere stappen worden genomen dan enkel in gesprek blijven met elkaar.
Mijns inziens is een situatie meestal erbij gebaat dat mensen met elkaar in gesprek
blijven. Dit geldt zeer zeker ook in het geval van een incident in de jeugdzorg, zorg
of ondersteuning. Een incident kan veel impact hebben op een cliënt, en overigens
ook op de zorgverleners. Zij willen goede zorg verlenen en vaak doet het hen veel
als daarin iets misgaat. Bij veel incidenten in de zorg, jeugdzorg en ondersteuning
blijven mensen gewoon met elkaar in gesprek en worden er goede oplossingen gevonden.
Ongeacht of de relatie verstoord is of niet, hebben cliënten meer mogelijkheden dan
alleen de mogelijkheid de media te informeren. Zij kunnen bijvoorbeeld een klacht
indienen of een melding doen bij de IGJ. In de voorlichting rondom dit wetsvoorstel
wordt specifiek aandacht besteed aan de privacyaspecten.
Wat betreft de balans hecht ik eraan op te merken dat in het oog gehouden wordt dat
de nietigheid van zwijgbedingen niet alleen gericht is op belemmeringen in toegang
tot het inschakelen van media, maar ook breder ziet op openbaarmaking van gegevens
of verstrekking van gegevens aan derden. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan
bedingen die de verplichting bevatten af te zien van een melding bij de inspectie,
een gang naar de tuchtrechter of het afzien van doen van aangifte bij de politie.
Juist in geval van incidenten is het belangrijk dat cliënten instanties zonder belemmering
door een zwijgcontract kunnen benaderen. Ik zie dit wetsvoorstel als een stap om de
balans aan de zijde van de cliënten te versterken. Uit oogpunt van de kwaliteit van
de zorg, goed bestuur en de belangen van cliënten zijn zwijgcontracten ongewenst,
en daarom verklaart dit wetsvoorstel ze nietig.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de regering waarborgt dat
de rechten van kinderen en professionals niet onevenredig geschonden kunnen worden
door dit wetsvoorstel.
Met persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens zoals gezondheidsgegevens,
moet zorgvuldig worden omgegaan. Recht op bescherming van persoonsgegevens is van
belang met het oog op privacy en toegang tot de zorg en is daarom in internationale
en nationale wetgeving geregeld (in onder meer de AVG, de UAVG en de WGBO).
Met dit wetsvoorstel worden zwijgbedingen die binnen de reikwijdte vallen nietig.
Dit betekent evenwel niet dat de gegevens waarop het zwijgbeding betrekking zou hebben,
of andere relevante persoonsgegevens, daarmee vogelvrij zijn. Dit wetsvoorstel gaat
namelijk uit van en past binnen deze internationale en nationale wetgeving inzake
gegevensbescherming.
In deze bestaande internationale en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming
is de privacy van cliënten en medewerkers goed geborgd. Persoonsgegevens kunnen alleen
worden verwerkt als er een verwerkingsgrondslag als bedoeld in de AVG is. Dit betekent
dat gegevens over een cliënt of medewerkers niet mogen worden gedeeld of gepubliceerd
zonder bijvoorbeeld toestemming of wettelijke grondslag. Als het gaat om een bijzondere
categorie van persoonsgegevens, zoals gezondheidsgegevens of biometrische gegevens
(bijvoorbeeld stemgeluid op een geluidsopname), vereist de AVG bovendien een uitzonderingsgrond
op het verbod om bijzondere persoonsgegevens. Wanneer het gaat om gegevens die een
patiënt in vertrouwen met een hulpverlener heeft gedeeld, geldt op grond van onder
meer de WGBO bovendien het medisch beroepsgeheim, en kunnen de gegevens alleen worden
gedeeld als er een doorbrekingsgrond is.
De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en de IGJ houdt toezicht op het handelen
in strijd met goede zorg en verantwoorde hulp. Wanneer in strijd met de geldende regels
inzake gegevensbescherming wordt gehandeld, door bijvoorbeeld toch persoonsgegevens
ongevraagd te publiceren, kan dus handhavend worden opgetreden.
Daarnaast is relevant dat in het geval van smadelijke of lasterlijke uitingen het
slachtoffer rectificatie of schadevergoeding kan vorderen in een civiele procedure.
Smaad en laster zijn bovendien misdrijven. Het slachtoffer kan dus aangifte doen,
zodat de dader strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Al deze wettelijke voorschriften ter waarborging van de privacy blijven – ook met
dit wetsvoorstel – onverkort van kracht.
De Leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de regering van plan is
om zicht te houden op eventuele nadelige effecten van de wet, op alle betrokken partijen?
Op welke manier is de regering van plan om de effectiviteit van de wetswijziging te
meten en te evalueren.
Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat zwijgbedingen van rechtswege nietig zijn. Daarmee
geeft dit wetsvoorstel duidelijk aan wat belangrijk is de balans tussen de cliënt
en de zorgaanbieder. Het wetsvoorstel brengt daarbij geen wijziging aan in de regelgeving
die we hebben om de privacy van (onder meer) medewerkers te waarborgen. Daarnaast
blijft de mogelijkheid bestaan, dat mensen melding doen bij de IGJ als ze – ondanks
de nietigheid en daarmee ongeldigheid van een zwijgbeding – toch zorg hebben over
hoe een situatie in de zorg verloopt. Het LMZ kan deze signalen dus gewoon blijven
ontvangen en ook kan het LMZ signalen doorgeven aan de inspecteurs zodat zij de situatie
kunnen beoordelen.
Ik ben voornemens om – in navolging van het idee dat mij aan de hand is gedaan door
de uw collega’s van de PVV-fractie – in de voorlichting die ik in samenspraak met
de koepels van zorgaanbieders en de koepels van cliënten in ga richten, het LMZ onder
de aandacht te brengen. Tegen deze achtergrond van nietigheid, voorlichting, ongewijzigde
privacy-protectie en meldmogelijkheden bij de toezichthouder, evenals vanwege het
gegeven dat zwijgbedingen gedijen in stilte, waardoor evaluatie van de onderhavige
wetswijziging praktisch niet realiseerbaar is, zie ik niet goed hoe een dergelijke
evaluatie van dit ene specifieke artikel in de Wkkgz, Jeugdwet, respectievelijk de
Wmo 2015 zou kunnen worden ingevuld of zou kunnen worden gemeten. Ik zet liever in
op voorlichting, zodat de bewustwording van de ongewenstheid van zwijgbedingen bij
zorgaanbieders en cliënten wordt vergroot en mensen weten dat met dit wetsvoorstel
zwijgbedingen over incidenten in de zorg, jeugdzorg en ondersteuning nietig zijn.
II. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de D66-fractie zien dat de term «incident» wordt toegevoegd aan de Jeugdwet.
In de Jeugdwet wordt louter gesproken over calamiteit en niet over «incidenten». Klopt
het dat de term incident dan alleen wordt gebruikt bij de passage over het nietig
verklaren van zwijgbedingen? Zo nee, waar heeft het begrip incidenten nog meer betrekking
op?
Dat klopt. De definitie van «incident» binnen de Jeugdwet, ziet alleen op het artikel
over het nietig verklaren van zwijgbedingen.
De leden van de D66-fractie zien dat de definitie «incident» wordt toegevoegd aan
Artikel 1 van de Wkkgz. Heeft deze toevoeging invloed op de bepalingen in andere artikelen
binnen de Wkkgz alwaar wordt verwezen naar de term incident, zoals Artikelen 9 en
10? Deze leden vragen dit omdat er op dit moment geen omschrijving is van de term
«incident».
De definitie van «incident» in de Wkkgz ziet op alle artikelen in de Wkkgz waarin
wordt verwezen naar de term incident. In het Uitvoeringsbesluit Wkkgz is eenzelfde
definitie opgenomen die van toepassing is op het gehele besluit. Daarom is er bij
de Wkkgz voor gekozen om de definitie van toepassing te laten zijn op de gehele wet.
Dit is een wettechnische wijziging die geen inhoudelijke gevolgen met zich brengt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdA | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Fractie Den Haan | 1 | Niet deelgenomen | |
Gündogan | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.