Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie Rijksministerraad op AIV-advies "Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied” (Kamerstuk 35570-IV-34)
35 570 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2021
Nr. 50 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juli 2021
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over
de brief van 26 februari 2021 over de reactie Rijksministerraad op AIV-advies «Veiligheid
en rechtsorde in het Caribisch gebied» (Kamerstuk 35 570 IV, nr. 34).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2021 aan de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 25 juni 2021 zijn de vragen
beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Paternotte
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Inhoudsopgave
blz.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Inbreng leden van de VVD-fractie
2
Inbreng leden van de D66-fractie
11
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Reactie Rijksministerraad
op het AIV-advies «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» en de «Latin
America Organized Crime Study for the Kingdom of the Netherlands» van InSight Crime.
De leden hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie halen uit de reactie van de ministerraad dat de meeste
zaken die worden geadviseerd al in gang gezet zijn. Kunnen de Ministers aangeven wat
er nu daadwerkelijk nieuw c.q. extra wordt opgepakt door het Koninkrijk naar aanleiding
van de rapporten?
1.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet bevestigt dat aan diverse adviezen reeds opvolging wordt gegeven, onder
andere middels de liquiditeitssteun in combinatie met de landspakketten in respons
op de COVID-19-pandemie. De landspakketten zijn gericht op het realiseren van structurele
hervormingen. Naast de voornamelijk economisch geënte hervormingsmaatregelen, omvatten
de landspakketten onder meer maatregelen ter versterking van de rechtsstaat. In aanvulling
op deze initiatieven, hebben de rapporten geleid tot onderzoek naar de mogelijkheid
van een periodiek Koninkrijksoverleg en werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken
en het Ministerie van Defensie, in overleg met de Landen, aan een veiligheidsbeleid
voor de Caribische regio. In hoeverre er additionele middelen beschikbaar zullen komen
die ingezet kunnen worden in de regio rondom het Koninkrijk moet worden bepaald door
het nieuwe kabinet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)
aanbevelingen heeft gedaan die verder reiken dan het werkveld van de Ministeries van
Defensie en Buitenlandse Zaken, die het advies hebben gevraagd. In hoeverre is de
AIV verder gegaan dan de onderzoeksopdracht?
2.
Antwoord van het kabinet
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie hebben de AIV
gevraagd te onderzoeken in welke richting het dreigingsbeeld in het Caribisch gebied
zich de komende tien jaar zal ontwikkelen en wat de consequenties daarvan zijn voor
de buitenlandse betrekkingen en de veiligheid van het Koninkrijk, in het bijzonder
voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De AIV is gevraagd te adviseren hoe het Koninkrijk
hierop moet anticiperen.
In het advies gaat de AIV zoals verzocht in op deze ontwikkelingen. Daarnaast besteedt
de AIV in het rapport uitgebreid aandacht aan de Koninkrijksrelaties en de rechtsorde
binnen het Koninkrijk. Dit reikt verder dan het werkveld van de Ministeries van Defensie
en Buitenlandse Zaken, en raakt bijvoorbeeld aan het terrein van de Ministeries van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid. Het staat de
AIV vrij om op deze wijze invulling te geven aan de onderzoeksopdracht; de AIV heeft
het recht onafhankelijk en zowel gevraagd als ongevraagd te adviseren over internationale
vraagstukken.
Waarom heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarnaast ook nog de opdracht gegeven
aan InSight Crime? Wat was daarvoor de aanleiding?
3.
Antwoord van het kabinet
Onderzoeksbureau Insight Crime heeft diepgaande kennis van grensoverschrijdende georganiseerde
misdaad (GGM) in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Het bureau heeft met name
op het gebied van drugscriminaliteit veel expertise en een uitgebreid netwerk in de
regio. De laatste jaren ontstond in toenemende mate aandacht voor de dreiging van
GGM ten aanzien van het Koninkrijk, maar ontbrak het aan een specifieke studie en
een gemeenschappelijk beeld van dit fenomeen in zijn vele facetten. Het rapport, dat
voornamelijk is gestoeld op onderzoeksjournalistiek in de regio, geeft een uitgebreide
analyse van GGM en is daarmee complementair aan het AIV-advies, dat een bredere insteek
heeft. De AIV heeft in haar advies overigens gebruik gemaakt van de analyses van InSight
Crime.
De leden van de VVD-fractie krijgen de indruk dat vooral gekeken is naar de autonome
landen in het Koninkrijk (Curaçao, Aruba en Sint Maarten) en slechts in beperkte mate
naar de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). In hoeverre was dat ook de
bedoeling? In hoeverre klopt de indruk van de leden? Hoe is ook specifiek gekeken
naar de situatie op de BES-eilanden?
4.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft de AIV gevraagd naar de ontwikkelingen in de veiligheidspolitieke
situatie in het Caribisch gebied te kijken, en aan te geven wat de mogelijke consequenties
hiervan zijn voor de buitenlandse betrekkingen en de veiligheid van het Koninkrijk
in het algemeen en de autonome landen in het bijzonder. De geconstateerde regionale
dreigingen voortkomend uit bijvoorbeeld de crisis in Venezuela zijn net zo relevant
voor Bonaire als Aruba en Curaçao. Hetzelfde geldt voor de kwetsbaarheid voor orkanen
van de Bovenwindse eilanden Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Wel is het zo dat
crisisbeheersing een landsaangelegenheid is. Hierdoor bestaat er met betrekking tot
crisisorganisatie en -beheersing een juridisch en institutioneel onderscheid tussen
de autonome landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) en Caribisch
Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De risico’s en dreigingen die zich kunnen
manifesteren in Caribisch Nederland worden wel specifiek behandeld in de «Geïntegreerde
Risicoanalyse Caribisch Nederland» opgesteld door het Analistennetwerk Nationale Veiligheid,
tevens gepubliceerd in 2020.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de AIV meer intensieve samenwerking wil. Volgens
de leden kan dit op punten schuren met de autonome status van de landen in het Koninkrijk.
Veiligheid, rechtshandhaving en rechtsstatelijkheid zijn terreinen die primair tot
de autonome verantwoordelijkheden van de landen behoren, maar de praktijk leert dat
de landen daar nog veel ondersteuning van Nederland bij krijgen. Bij eigen autonomie
van de landen hoort ook meer eigen verantwoordelijkheid. Kan daarop uitgebreid gereflecteerd
worden?
5.
Antwoord van het kabinet
Een functionerende rechtsstaat is randvoorwaardelijk voor economische ontwikkeling,
houdbare overheidsfinanciën en ziet toe op rechtmatigheid van bestedingen. Nederland
ondersteunt de landen bij het versterken van de rechtshandhaving door invulling en
uitvoering te geven aan samenwerkingsregelingen en rijkswetten. Deze operationele
capaciteit ter ondersteuning en versterking van de rechtshandhaving in de landen zal
de komende jaren toenemen, omdat Nederland via de landspakketten structureel een bedrag
beschikbaar stelt oplopend tot 45 miljoen euro in 2025. Hiermee wordt onder andere
een flinke impuls gegeven aan de gezamenlijke aanpak van ondermijning en de gezamenlijke
bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit binnen het Koninkrijk. Bovendien
zetten de Caribische Landen via de maatregelen uit de landspakketten in op het structureel
verbeteren van diverse onderdelen in de keten. Tijdens het notaoverleg op 1 juli 2020
(Kamerstuk 35 300 IV, nr. 71) reflecteerde de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebreid
op de vraag in hoeverre rechtshandhaving een taak is die de landen zelfstandig helemaal
kunnen dragen. Hierbij benadrukte de Staatssecretaris dat indien Nederland de ondersteuning
terugtrekt er een probleem ontstaat. Om de criminaliteitsvormen zoals benoemd in het
InSight Crime rapport gezamenlijk het hoofd te bieden is een lange adem nodig. Hiervoor
is Nederlandse ondersteuning, bijvoorbeeld via het uitzenden van officieren en rechters,
de uitbreiding van de duurzame ondermijningsaanpak of de versterking van het grenstoezicht
de komende jaren onontbeerlijk. Tegelijkertijd is het de verantwoordelijkheid van
de landen binnen het Koninkrijk om de komende jaren in te zetten op de overdracht
van kennis en kunde. Een vereiste hiervoor is dat de Caribische Landen in de rechtshandhavingsketen
voldoende (gekwalificeerd) personeel en middelen beschikbaar stellen ter uitvoering
van hun landstaken, bijvoorbeeld daar waar het gaat om het detentiewezen en de landsrecherches.
Ook in het programmaplan van het Directoraat Generaal Ondermijning van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid neemt de versterking van de samenwerking in het Caribisch
Gebied (Caribisch Nederland en de landen van het Koninkrijk) en Latijns-Amerika op
het terrein van ondermijning een belangrijke plaats in. Deze aanpak zal de komende
tijd met betrokken partners verder worden uitgewerkt.
De leden van de VVD-fractie vinden het allereerst belangrijk dat de grensoverschrijdende,
georganiseerde (drugs-)criminaliteit stevig aangepakt en teruggedrongen moet worden.
De leden vinden dit een serieus risico voor de nationale veiligheid. Wat wordt concreet
met de aanbevelingen van InSight Crime voor een effectievere en meer geïntegreerd
aanpak, informatiedeling en intensievere internationale samenwerking gedaan?
6.
Antwoord van het kabinet
De recherchesamenwerking in het Caribisch gebied wordt vormgegeven op basis van het
Protocol en het beleidsplan recherchesamenwerking 2020–2023. Mede op basis van het
regionale criminaliteitsbeeld 2020–2021 is geconstateerd dat transnationaal opererende
criminele netwerken toenemend geweld en destabiliserende effecten veroorzaken in de
Caribische landen en de bredere regio. Deze geweldsvermenigvuldiging leidt tot schokkende
effecten voor de nationale rechtsorde. Om het hoofd te kunnen bieden aan uitingen
van transnationaal geweld in de Landen, wordt door betrokken partners in nauwe afstemming
onderzoek gedaan naar internationale verbindingen en de transnationaal opererende
criminele netwerken. Hierbij ligt de aandacht op het onaantrekkelijk(er) maken van
het Caribisch deel van het Koninkrijk voor criminele activiteiten, om de nationale
effecten te reduceren. Wanneer het Caribisch gebied onaantrekkelijk is voor de criminaliteit
in de drugs producerende landen zal dat naar verwachting directe effecten hebben op
de cocaïnesmokkel maar ook illegale geldstromen vanuit de regio richting Nederland.
De Operationele Strategie op Latijns-Amerika en de Caribische regio van de Nederlandse
Politie (NP) is gereed en wordt momenteel uitgewerkt in vier deelprojecten, waaronder
de opzet van een informatieknooppunt Cariben. Voor de uitwerking van die strategie
zal geadviseerd worden om samen met de Caribische (opsporings)partners strategieën
te ontwikkelen die aansluiten bij de NP fenomeenprogramma’s «ondermijning» en «Financieel
Economische Criminaliteit» (FINEC) en de prioritering en werkwijze zoals beschreven
in het beleidsplan Caribische recherchesamenwerking 2020–2023. Dit ziet onder meer
op informatie-uitwisseling, interventiemogelijkheden en capaciteitsopbouw.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van Defensie in nauwe samenwerking
met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een veiligheidsbeleid voor de Caribische
regio zal opstellen om op (toekomstige) dreigingen te kunnen blijven reageren. Wat
houdt dat precies in? Wanneer moet dit veiligheidsbeleid klaar zijn? Hoe wordt het
advies voor nauwe (militaire) veiligheidssamenwerking met de Verenigde Staten, Frankrijk,
het Verenigd Koninkrijk en andere landen in de regio daarin meegenomen? Naar welke
andere landen wordt dan nog meer gekeken?
De leden van de fractie van D66 lezen dat het onontkoombaar is om de aanwezigheid
van Defensieonderdelen uit te breiden. Daarnaast lezen de leden dat er samen met het
Ministerie van Buitenlandse Zaken een veiligheidsbeleid voor de Caribische regio wordt
opgesteld. De leden vragen of dit beleid gedeeld kan worden met de Kamer als het gereed
is? Worden in dit beleid zowel de drugsproblematiek als klimaatverandering opgenomen?
Daarnaast vragen deze leden of duidelijk in kaart gebracht kan worden wat de ecologische
voetafdruk is van Defensie operaties en trainingen in de Caribische regio?
7.
Antwoord van het kabinet
De ontwikkelingen in de Caribische regio vragen om reflectie op de reikwijdte van
de rol en inzet van Defensie. Hiertoe zal Defensie, in nauwe samenwerking met het
Ministerie van Buitenlandse Zaken, een Defensie veiligheidsbeleid voor de Caribische
regio opstellen. In dit veiligheidsbeleid wordt gereflecteerd op huidige en toekomstige
dreigingen en de wijze waarop Defensie op dit moment en in de toekomst invulling geeft
aan de drie hoofdtaken. De formulering van het veiligheidsbeleid zal in het derde
kwartaal van 2021 worden afgerond. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Voortbouwend
op dit defensiebeleid is het Ministerie van Buitenlandse Zaken voornemens om een geïntegreerde
regionale veiligheidsstrategie te ontwikkelen die dreigingen vanuit de regio in hun
samenhang beschouwt en op deze manier een integrale afweging te kunnen maken over
hoe en wanneer de juiste kanalen (diplomatiek, defensie en justitie-, politie- en
inzet op gebied van ontwikkeling en humanitaire hulp) het beste in te zetten.
De RMR onderschrijft het belang van nauwe (militaire) veiligheidssamenwerking met
de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en andere landen in de regio,
zoals Colombia. Uw Kamer is reeds geïnformeerd (Kamerstuk 35 570 IV, nr. 34) over de wijze waarop het Nederlandse kabinet zich sterk maakt voor bestendiging
en versterking van de nauwe samenwerking met voornoemde landen. Het veiligheidsbeleid
voor de Caribische regio zal nadrukkelijk aandacht besteden aan de huidige samenwerking
met deze veiligheidspartners en mogelijkheden tot versterking hiervan.
Een voorbeeld hiervan betreft de regionale samenwerking inzake bestrijding van grensoverschrijdende
drugssmokkel. De toenemende drugstransporten uit Zuid-Amerika verhogen de noodzaak
tot versterking van de regionale samenwerking om dit tegen te gaan (zie tevens het
antwoord op de vraag inzake het Verdrag van San José).
Eveneens zal het veiligheidsbeleid ingaan op de reeds optredende effecten van extreem
weer en de toekomstige gevolgen van klimaatverandering. Het is de taak van Defensie
om bijstand te leveren bij rampen en crises. Zoals beschreven in de Kabinetsreactie,
versterkt Defensie zijn planmatige voorbereiding ter verbetering van de grootschalige
ondersteuning bij noodhulpoperaties in het Caribisch gebied.
De leden van de VVD-fractie vinden de ontwikkelingen in en rond Venezuela zorgelijk
en ze zijn van grote invloed op de regio en daarmee op Aruba, Bonaire en Curaçao.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat met het oog daarop nu echt anders
gedaan gaat worden dan wel welke activiteiten er extra worden opgepakt? Hoe wordt
dit meegenomen in het veiligheidsbeleid voor de Caribische regio?
8.
Antwoord van het kabinet
Het oplossen van de politieke en humanitaire crisis in Venezuela is van groot belang,
omdat het Koninkrijk als buurland direct de gevolgen van de voortdurende destabiliserende
werking ervan ondervindt. Nederland draagt samen met de EU en haar lidstaten actief
bij aan het vinden van een politieke oplossing voor de crisis in Venezuela en blijft
zich inzetten voor de verbetering van de zorgwekkende humanitaire situatie in en rond
Venezuela.
Het Koninkrijk heeft het Verdrag van José voor drugsbestrijding in het Caribisch gebied
ondertekend en geratificeerd. De AIV adviseert een voortrekkersrol van het Koninkrijk
om te zorgen dat meer landen zich aansluiten bij het verdrag. Het Koninkrijk spant
zich in om landen in de Caribische regio die nog niet hebben getekend of geratificeerd
daartoe te bewegen. Kan dat geconcretiseerd worden, wat gebeurd daar precies? Het
Verenigd Koninkrijk heeft het verdrag nog niet geratificeerd, wat doet Nederland er
concreet aan om te zorgen dat dit wel gebeurd?
9.
Antwoord van het kabinet
Het verdrag van San José biedt een juridische basis voor operationele samenwerking
tussen verdragsstaten bij de bestrijding van drugssmokkel over zee en door de lucht
in het Caribisch gebied. Zoals uw Kamer is gemeld spant het Koninkrijk zich in om
landen in de regio, die nog niet hebben getekend of geratificeerd, daartoe te bewegen.
Uitbreiding van het aantal deelnemende landen moet zorgen voor een betere toepasbaarheid
van de bevoegdheden die het verdrag verleent en daarmee een hogere effectiviteit van
het maritieme en aeronautische optreden in het betreffende gebied. Hiertoe hebben
de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie diverse acties geïdentificeerd die
gedurende 2021 en 2022 worden uitgevoerd. Het gaat hierbij om het onder de aandacht
brengen van het verdrag bij 15 staten in de regio die het verdrag nog niet hebben
geratificeerd en regionale organisaties waaronder CARICOM en het Regional Security
System van de OECS.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast opdracht gegeven aan het UN
Office on Drugs and Crime (UNODC) om een project uit te voeren ter promotie van het
Verdrag van San José. Experts van UNODC zullen in dat kader voorlichting en assistentie
bieden aan 15 potentiële lidstaten, onder andere door workshops. Het doel is het wegnemen
van (vermeende) politieke en juridische obstakels en misverstanden die ondertekening
in de weg staan. Dit project zal worden afgesloten tijdens een bijeenkomst van de
landen die zijn aangesloten bij het verdrag. Dit biedt het juiste platform voor gesprekken
over verbetering van de implementatie van het verdrag en is tevens het podium voor
toetreding van nieuwe verdragstaten.
Het Verenigd Koninkrijk heeft het verdrag ondertekend maar nog niet geratificeerd.
Nederland roept het Verenigd Koninkrijk al jaren op om over te gaan tot ratificatie,
maar ondanks de positieve grondhouding heeft dit nog niet geleid tot voortgang. Dit
komt met name door interne Britse procedures waar Nederland en andere voorstanders
van ratificatie zoals de Verenigde Staten geen invloed op hebben. Dit neemt niet weg
dat het belang van ratificatie van het verdrag in het kader van bovengenoemd plan
van aanpak wederom op gepast niveau bij het Verenigd Koninkrijk onder de aandacht
zal worden gebracht.
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport van InSight Crime dat «a lead organization
in the fight against Transnational Organized Crime (TOC)» geadviseerd wordt. Wat wordt
met dit advies gedaan? Hoe is dat nu georganiseerd?
10.
Antwoord van het kabinet
Het Openbaar Ministerie (OM) is de leidende organisatie in de strijd tegen grensoverschrijdende
georganiseerde criminaliteit waar InSight Crime aan refereert. Het OM heeft immers
het mandaat om onderzoeken te starten en om hierin met betrekking tot de aanpak richtinggevende,
beleidsmatige keuzes te maken.
Het betreft in dit verband echter niet het Nederlands OM, maar de OM’s in het Caribisch
gebied. De Procureurs-Generaal voor het OM Curaçao, Sint Maarten, BES en van het Parket
Aruba zijn verantwoordelijk voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit
in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het Nederlands OM heeft geen zeggenschap
over hoe hier invulling aan wordt gegeven. Wel levert het OM Nederland op verzoek
structureel expertise om de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit aldaar
aan te pakken. Ook is het OM Nederland betrokken door middel van allerlei bestaande
samenwerkingsverbanden en overlegstructuren met de OM’s in het Caribisch gebied. Daarbij
kan gedacht worden aan de reguliere rechtshulp, korte samenwerkingsprojecten op allerlei
criminaliteitsonderwerpen en het MIT in de nabije toekomst. Tevens bestaan er verschillende
overlegstructuren zoals het Koninkrijks Procureurs-Generaal overleg, Justitieel Vierpartijenoverleg,
RST beleidsgroep etc., waarin onderwerpen aan de orde komen m.b.t. de aanpak van grensoverschrijdende
criminaliteit.
De AIV adviseert om de gehele veiligheidsketen in de Landen structureel te versterken,
met betrekking tot zowel de rechtshandhaving als de inzet van de Kustwacht en Marine.
InSight Crime adviseert daarnaast ook een structurele versterking en meer geïntegreerde
aanpak van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. De leden van de VVD-fractie
begrijpen deze adviezen heel goed en ondersteunen deze ook. Wat wordt concreet (extra)
met deze adviezen gedaan? Het nieuwe protocol recherchesamenwerking 2019 geeft hier
al deels invulling aan, maar er wordt expliciet «deels» gezegd. Wat moet er dan nog
meer gebeuren?
11.
Antwoord van het kabinet
In aanvulling op hetgeen reeds is gesteld over de aanbevelingen van InSight crime
ten aanzien van het terugdringen van grensoverschrijdende (georganiseerde) criminaliteit,
dient te worden opgemerkt dat op 4 februari 2021 het protocol versterking grenstoezicht
is afgesloten conform de landspakketten (maatregelen H.11). Met dit protocol wordt
voorzien in een multidisciplinaire aanpak tussen diverse lokale en Nederlandse grensdiensten.
Nederland investeert door additionele personele bijstand van de Koninklijke Marechaussee
en Douane Nederland aan de landen te leveren, financiële middelen ter beschikking
te stellen zodat de Kustwacht Caribisch Gebied op termijn 24/7 inzetbaar kan zijn.
Daarnaast worden incidentele financiële middelen voor de lokale diensten ter beschikking
gesteld. Afspraken omtrent de uitvoering worden momenteel uitgewerkt in een plan van
aanpak per land. Hierin zal de nadruk liggen op de samenwerking tussen de diverse
diensten in de keten. Voor een effectieve geïntegreerde aanpak van de bestrijding
van georganiseerde criminaliteit is een goede informatie-uitwisseling essentieel.
De afgelopen jaren zijn er dan ook door de Landen gezamenlijk stappen gezet. Een voorbeeld
hiervan betreft het instellen van een platform bestaande uit deelnemers van de lokale
korpsen, het Recherchesamenwerkingsteam, de Kustwacht en de Koninklijke Marechaussee.
Daarnaast zijn er voor de versterking van de rechtshandhavingsketen in brede zin in
de landspakketten (onderdeel H) middelen vrijgemaakt om een bijdrage leveren aan de
versterking van de rechtsstaat, door in ieder geval in te zetten op het versterken
van het grenstoezicht, de aanpak van financieel-economische criminaliteit en het verbeteren
van het gevangeniswezen. Door middel van de uitvoeringsagenda’s van de landen wordt
hier verder vorm aan gegeven.
Corruptie, ondermijning en infiltratie in bestuur zijn daarnaast ook een risico’s
op de eilanden. Wat wordt daar concreet aan gedaan? Het Nederlandse Multidisciplinaire
Interventieteam (MIT) zal een belangrijke rol gaan spelen. Wat gaan ze precies doen?
Wanneer is dat geregeld en volledig operationeel?
12.
Antwoord van het kabinet
De aanpak van corruptie, ondermijning en infiltratie in het bestuur zijn aangelegenheden
van de Landen zelf. Desalniettemin heeft Nederland op basis van het Statuut voor het
Koninkrijk der Nederlanden en begrotingsartikel 1 van Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting
een belangrijke rol in het versterken van de rechtsstaat. Het MIT heeft geen taken
in de Landen, maar kan uiteraard wel de samenwerking zoeken met de relevante diensten
in de Landen en informatie uitwisselen. De voortgang van de operationalisering van
het MIT is uiteen gezet in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 29 911, nr. 308) van de Minister van Justitie en Veiligheid. Zoals in de reactie van de Rijksministerraad
op het AIV-rapport is weergegeven heeft het Nederlandse kabinet sinds 2016 investeringen
gedaan in de ondermijnings- en corruptieaanpak op Sint Maarten en deels op Curaçao
door capaciteit toe te voegen aan het RST, OM en het Hof. Het kabinet heeft besloten
per januari 2022 middelen vrij te maken voor het omzetten van deze tijdelijke en projectmatige
aanpak naar een structurele versterking van de betrokken organisaties. Met de landspakketten
wordt er daarnaast vanaf 2022 extra geïnvesteerd in de aanpak van ondermijning, oplopend
tot een bedrag van 25 mln. euro in 2025. Hiermee wordt een intensivering van de aanpak
op Curaçao, een uitbreiding naar Aruba en het opzetten van een bestuurlijke aanpak
in samenwerking met de landen vorm gegeven.
De leden van de VVD-fractie hebben in de 37e voortgangsrapportage (Bijlage bij Kamerstuk 35 570 IV, nr. 6) Sint Maarten gelezen dat per 1 augustus 2020 alle agenten van de Nederlandse nationale
politie naar Nederland zijn teruggekeerd. Het verlies aan capaciteit door het vertrek
van 15 ervaren politiemensen op de toch al zeer magere sterkte van de politie is groot.
In hoeverre is de politiesterkte op Sint Maarten nog voldoende? En hoe zit dat met
de andere autonome landen en de BES-eilanden, om de criminaliteit adequaat aan te
kunnen pakken? En hoe zit het met de justitiële keten?
13.
Antwoord van het kabinet
Sinds orkaan Irma in september 2017 ondersteunt de Nederlandse Politie het Korps Politie
Sint Maarten (KPSM) met capaciteit en opleidingen ten behoeve van de verdere ontwikkeling
van het korps. Het KPSM is echter niet op sterkte. De Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tijdens het commissiedebat op 26 mei 2021 (Kamerstuk
35 420, nr. 315) laten weten hiervoor aandacht te hebben gevraagd in het Ministerieel Overleg (MO)
van 19 mei 2021 met de Minister-President en de Minister van Justitie van Sint Maarten.
Sint Maarten moet substantiële stappen zetten ter uitvoering van het plan van aanpak
politie, als onderdeel van de Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak
landstaken Curaçao en Sint Maarten. Ook is daarbij gewezen op de afspraak in het landspakket
om niet te bezuinigen op operationele capaciteit, waar ook de andere autonome Landen
aan zijn gebonden. De Staatssecretaris heeft vernomen dat de Minister van Justitie
na het MO heeft ingestemd met de start van de werving van nieuwe politiefunctionarissen.
Het Korps Politie Aruba noch het Korps Politie Curaçao zijn volledig op sterkte. Dankzij
afspraken in het College van Korpschefs vindt veel samenwerking plaats en worden specialismes
en schaarse middelen over de korpsen verdeeld.
De personeelssterkte van het OM, het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en het KPCN
op de BES-eilanden is op orde. Zo is in 2020 binnen het Korps Politie Caribisch Nederland
(KPCN) een nieuwe klas aspiranten gestart. De Nederlands politie ondersteunt tijdelijk
de afdeling opsporing. Over het structureel op sterkte komen van de afdeling opsporing
heeft de Minister van Justitie en Veiligheid als korpsbeheerder van KPCN, afspraken
met de korpschef KPCN gemaakt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Rijksministerraad de aanbeveling van de AIV
om een proeve op te stellen voor een consensus-Rijkswet als suggestie in het gesprek
hierover meeneemt. Wat wordt hier precies mee bedoelt? Over welk gesprek gaat het
dan? De leden nemen aan dat gedoeld wordt op het in gezamenlijk overleg tot een nadere
invulling van de verantwoordelijkheden komen van de landen afzonderlijk en van het
Koninkrijk als geheel? Waarom zou het dan logisch zijn te beginnen bij een consensus-Rijkswet
en wat zou die dan eventueel (extra) moeten regelen? De leden van de VVD-fractie zijn
niet voor het oprichten van een mensenrechteninstituut voor het gehele Koninkrijk.
Waarom wil de Rijksministerraad daar wel naar kijken? Wat zou de meerwaarde zijn ten
opzichte van al bestaande instanties voor mensenrechten?
14.
Antwoord van het kabinet
Met het gesprek wordt inderdaad het gezamenlijk overleg bedoeld over een nadere invulling
van de verantwoordelijkheden van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als
geheel in het kader van de motie van het lid Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23). In dit overleg, dat hopelijk in de nabije toekomst van start zal gaan, mag de thematiek
van mensenrechten niet ontbreken. Dit is namelijk een beleidsterrein waarop de verantwoordelijkheden
van het Koninkrijk aan de ene kant en de Caribische landen aan de andere kant elkaar
regelmatig raken en soms met elkaar schuren. De verwezenlijking van mensenrechten
is op grond van artikel 43, eerste lid, een landsaangelegenheid. De waarborging hiervan
is op grond van het tweede lid bij dit artikel echter een verantwoordelijkheid van
het Koninkrijk. Bovendien kan het Koninkrijk volkenrechtelijk worden aangesproken
op schendingen in de Caribische landen van mensenrechtenverdragen, zoals het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waaraan deze landen gebonden zijn.
Om meer vat te krijgen op bovenstaande problematiek, beveelt het AIV aan een proeve
op te stellen voor een rijkswet die voorziet in waarborgende regels op het gebied
van (onder meer) mensenrechten en in de oprichting van een mensenrechteninstituut
voor het gehele Koninkrijk. De Rijksministerraad neemt het idee van een proeve mee
in de gesprekken. Zo’n proeve kan een nuttige bijdrage leveren aan het inventariseren
van vraagstukken en oplossingen op het terrein van mensenrechten. Of een proeve er
ook daadwerkelijk komt is echter nu niet aan de orde. Zoals uit de reactie van de
Rijksministerraad kan worden opgemaakt, ligt de wenselijkheid hiervan in eerste instantie
ter beoordeling voor aan de nog te vormen ambtelijke werkgroep die zich gaat bezighouden
met de uitvoering van de motie van het lid Van Raak c.s. De focus van deze werkgroep
is overigens breder dan mensenrechten alleen.
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van brief van de
Ministers. Zij onderschrijven het belang van een brede blik op human security, zoals de AIV hanteert. Een dusdanige benadering doet recht aan de verschillende
uitdagingen waar het Koninkrijk voor staat. Deze leden zien een verantwoordelijkheid
weggelegd voor het Koninkrijk om beter samen te werken op thema’s zoals rechtshandhaving,
het tegengaan van klimaatverandering en het beschermen van de mensenrechten.
Koninkrijksrelaties
De leden van de fractie van D66 lezen in het rapport van de AIV dat deze commissie
een grotere rol weggelegd ziet voor de Rijksministerraad als het aankomt op visievorming.1 Als reactie hierop schrijven de Ministers onder andere dat zij een periodiek Koninkrijksoverleg
overwegen. Kan het kabinet dit nader toelichten? Wie zou hier zitting in nemen en
welke verantwoordelijkheden zouden hier belegd worden?
15.
Antwoord van het kabinet
Overwogen wordt, indien daar in de Landen ook behoefte aan bestaat, om periodiek een
Koninkrijksoverleg te organiseren met betrekking tot regionale dreigingen, instabiliteit,
veiligheid en buitenland- en defensiebeleid. Gedacht kan worden aan bespreekpunten
zoals internationale samenwerking in de regio, transnationale georganiseerde misdaad,
crisisbeheersing/hulpverlening, thematische onderwerpen (zoals migratie, cyber, klimaatverandering)
of agendapunten die tot doel hebben om een gezamenlijke inzet te bepalen. Een dergelijk
Koninkrijksoverleg zou worden opgezet door de Ministeries van Buitenlandse Zaken en
Defensie, waarbij zowel ambtelijk als op politiek niveau bijeen gekomen kan worden.
Na de zomer zal dit nader worden besproken met de Landen, wanneer er naar verwachting
een einde is gekomen aan de periode van verschillende demissionaire regeringen.
De Ministers schrijven tevens dat een grotere rol voor de Rijksministerraad (RMR)
«niet haalbaar (wordt) geacht vanwege de staatkundige verhoudingen en de manier waarop
de RMR is ingericht.». Deze leden steunen het idee voor een duurzame investering in
meer overleg en dus vragen zij wat hier precies mee bedoeld wordt. Hoe verhoudt een
Koninkrijksoverleg zich bijvoorbeeld tot paragraaf 3 (artikel 37) van het Statuut
en de Rijksministerraad, zo vragen deze leden zich af.
16.
Antwoord van het kabinet
De Rijkministerraad is het centrale orgaan in de staatsrechtelijke organisatie van
het Koninkrijk. De samenstelling en werkwijze van het orgaan, dat zijn grondslag vindt
in artikel 7 Statuut, zijn zorgvuldig gekalibreerd. Als daar, zoals het AIV aanbeveelt,
in verband met internationale veiligheidsontwikkelingen verandering in wordt aangebracht,
ontstaat het risico dat de fundamenten van de Statutaire rechtsorde worden aangetast.
Volgens die rechtsorde behoort beleidsvorming op een terrein als veiligheid in de
eerste plaats op het niveau van de Landen zelf plaats te vinden en niet op het niveau
van het Koninkrijk. Dat neemt niet weg dat diezelfde ontwikkelingen wel aanleiding
kunnen vormen voor verhoogde samenwerking tussen de vier Landen. Artikel 37 Statuut
draagt de Landen zelfs op om met elkaar in overleg te treden omtrent een dergelijk
– de eigen autonomie overstijgend – beleidsgebied. In dat kader kunnen volgens hetzelfde
artikel bijzondere vertegenwoordigers worden aangewezen en gemeenschappelijke organen
worden ingesteld. Een Koninkrijksoverleg zou hier een manifestatie van kunnen zijn.
Zo’n overleg wordt doorgaans door de regeringen van de Landen georganiseerd om over
een bepaald thema – bijvoorbeeld staatkundige hervormingen – gedurende langere tijd
op politiek en ambtelijk niveau met elkaar van gedachten te wisselen. Een Koninkrijksoverleg
is aldus duidelijk te onderscheiden van de Rijkministerraad, een Koninkrijksorgaan
geconstitueerd door het Statuut dat op permanente basis bijeenkomt.
De leden van de fractie van D66 lezen dat de Rijksministerraad op zoek wil gaan naar
«manieren om samenwerking op het terrein van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid
van bestuur beter in te vullen en te structureren.» Deze leden vragen zich af op welke
wijze de Rijksministerraad hier invulling aan wilt geven, waarbij zij bijvoorbeeld
in herinnering roepen dat de motie van het lid Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23) alweer anderhalf jaar geleden door de Tweede Kamer is aangenomen. Ook willen wij
hierbij benadrukken dat, naast het belang van een afstemming van de samenwerking,
ook een gezamenlijke visie op deze en andere mogelijke thema’s van belang is. Zo lezen
zij in het rapport van de AIV: «Allereerst dient de Rijksministerraad een Koninkrijksvisie
op te stellen inzake de rechtshandhaving die tegemoetkomt aan de behoeften van alle
landen.» Deze leden steunen het idee voor een Koninkrijksvisie en meerjarenperspectief
op samenwerking. De landspakketten vormen hiertoe een aanzet, maar is er ook behoefte
aan een bredere reflectie op deze thema’s, waarin verder wordt gekeken dan de horizon
van de landspakketten.
17.
Antwoord van het kabinet
De Rijksministerraad wil deze zoektocht naar een betere invulling en structurering
van samenwerking inderdaad gestalte geven in het kader van de uitvoering van de motie
van het lid Van Raak c.s. Omdat niet elk Land snel reageerde op het voorstel, en toen
dat eenmaal wel was gebeurd de Covid-19-crisis uitbrak, is het helaas vooralsnog niet
gelukt om te starten met de in dat kader aangekondigde interlandelijke ambtelijke
werkgroep. Het kabinet heeft echter goede hoop dat deze werkgroep na de zomer wordt
ingesteld.
Defensie, kustwacht, rechtshandhaving en ecologische veiligheid
De leden van de fractie van D66 lezen in het rapport van de AIV dat zij meer samenwerking
op het thema van ecologische veiligheid en klimaatverandering adviseert. De AIV schrijft
dat de autonome landen hier nog weinig beleid op hebben gevormd. Ook kunnen de Caribische
landen geen aanspraak maken op specifieke (internationale) klimaatfondsen waarvoor
de status van ontwikkelingsland of een nauwere relatie met de EU een voorwaarde vormt.
Deze leden zien een kans voor investeringen in bijvoorbeeld schone energie vanuit
een Koninkrijksbreed klimaatfonds. Dergelijke investeringen kunnen de autonome landen
zelf niet altijd opbrengen, maar zijn wel noodzakelijk om de transitie naar een duurzame
economie vorm te geven. Deze leden vragen het kabinet welke mogelijkheden zij ziet
om de rol van het Koninkrijk inzake klimaatbescherming te verstevigen en een Koninkrijksbreed
klimaatfonds op te richten.
18.
Antwoord van het kabinet
De landen van het Koninkrijk zijn zelf bevoegd en daarmee verantwoordelijk om hun
beleidsprioriteiten vast te stellen en bijvoorbeeld te kiezen voor investering in
duurzame energie. Aan deze afspraak wil het kabinet vasthouden. Om deze redenen wordt
afgezien van de gedane suggestie om een Koninkrijksbreed klimaatfonds op te richten.
Daarnaast vragen deze leden of duidelijk in kaart gebracht kan worden wat de ecologische
voetafdruk is van Defensie operaties en trainingen in de Caribische regio?
19.
Antwoord van het kabinet
Het verkrijgen van inzicht in het energieverbruik van Defensie en de gerelateerde
CO2-uitstoot betreft een van de randvoorwaarden van het «Plan van aanpak Energietransitie
Defensie» (Kamerstuk 34 919, nr. 74). Defensie maakt zich dan ook sterk voor het verkrijgen van dit inzicht. Een van
de onderzoeken die in het kader hiervan wordt uitgevoerd, betreft de ecologische voetafdruk
van de faciliterende diensten van Defensie op het grondgebied van het Europees deel
van het Koninkrijk. Gelet op de beschikbare capaciteit richt het Programmateam energietransitie
Defensie zich in eerste instantie op uitvoering van voornoemd plan van aanpak. Stapsgewijs
zal de reikwijdte van dit plan van aanpak verbreed worden. Onderzoek naar de ecologische
voetafdruk van Defensie in het Caribische deel van het Koninkrijk is op dit moment
nog niet voorzien.
De leden van de fractie van D66 lezen dat er keuzes gemaakt moeten worden bij incidentele
opschaling. Kan het kabinet dit toelichten? Wat voor harde keuzes moeten hier gemaakt
worden?
20.
Antwoord van het kabinet
Uw Kamer is geïnformeerd over de inzet en gereedheid van de krijgsmacht middels de
inzetbaarheidsrapportage 2020 (Kamerstuk 34 919, nr. 78). In algemene zin bleef in 2020 de operationele gereedheid onder druk staan door
een lage kwantitatieve en kwalitatieve militaire personele vulling en een laag blijvende
materiele gereedheid. Combat Support en Combat Service Support waren onvoldoende beschikbaar.
De knelpunten in de operationele gereedheid hebben geleid tot beperkingen, die vooral
het vermogen hebben aangetast om eenheden langdurig, gelijktijdig en in hogere dreigingsscenario’s
in te zetten.
De krijgsmacht heeft drie grondwettelijke hoofdtaken, waarvoor het beschikbare personeel
en materieel van Defensie intensief wordt ingezet. De inzet van een capaciteit voor
een van de hoofdtaken heeft direct effect op de gereedheid en inzet mogelijkheden
voor een van de andere hoofdtaken. Dit dwingt tot keuzes. In de vertrouwelijke bijlagen
van de Inzetbaarheidsrapportage zijn voorbeelden van deze keuzes opgenomen. Indien
incidenteel opgeschaald moet worden inzake de hoofdtaak tot het leveren van bijstand
bij rampen en crises binnen het Koninkrijk, volgen hieruit consequenties aangaande
de invulling van de andere hoofdtaken. Dit betreft mogelijk terugtrekking uit NAVO-verplichtingen
of de inzet in missies.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Paternotte, voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier