Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 501 Wijziging van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring met het oog op het handhaven van de mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien van overlastgevende vreemdelingen
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 5 februari 2021
Met veel belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de vragen en opmerkingen
van de aan het woord zijnde fracties in het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel.
Er is inbreng geleverd door de fracties van VVD, PVV, CDA, D66, GroenLinks, PvdA,
SP en ChristenUnie.
In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ingegaan op de gestelde vragen
en gemaakte opmerkingen. De vragen worden zoveel mogelijk beantwoord in de volgorde
zoals deze in het verslag zijn gesteld. Tevens gaat de regering verderop in deze nota
onder het kopje «Adviezen» in op de adviezen van de Nationale ombudsman, Amnesty International,
de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
(RSJ) en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) die naar aanleiding van
het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State alsnog zijn gevraagd en
ontvangen.
ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging
van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring met het oog op het handhaven van de
mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien van overlastgevende vreemdelingen
(het wetsvoorstel). Deze leden vinden het van groot belang dat er binnen de asielketen
voldoende en proportioneel in te zetten bevoegdheden zijn voor betrokken personeel
om de rust op opvang/detentielocaties te bewaren en verder verloop van de asielprocedure
al dan niet in de terugkeerfase te bespoedigen. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en brengen de
navolgende opmerking en vragen naar voren.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
met het oog op het handhaven van de mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien
van overlastgevende vreemdelingen. Zij onderschrijven het belang om te kunnen optreden
tegen overlastgevende vreemdelingen en juichen deze novelle van de regering daarom
toe. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en hebben
daarover nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het lastig begrip op te brengen voor het
feit dat een wetsvoorstel dat reeds twee jaar geleden door de Tweede Kamer is aanvaard,
door de regering is teruggetrokken uit de behandeling in de Eerste Kamer om hier een
novelle aan toe te voegen. Deze leden vragen waarom de regering er niet voor heeft
gekozen de behandeling in de Eerste Kamer af te ronden en een wetswijziging in te
dienen bij de Tweede Kamer, gelet op het belang van een voorspoedige inwerkingtreding
van het bestuursrechtelijke kader voor vreemdelingendetentie. Het door de regering
ingediende oorspronkelijke wetsvoorstel dateert immers al uit 2015, en is zelfs gebaseerd
op een toezegging van voormalig Staatssecretaris Veiligheid en Justitie Teeven in
2013. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het ook niet onbetamelijk
vindt dat dergelijk belangrijke wetgeving langer dan zeven jaar moet duren, hoofdzakelijk
door toedoen van de regering zelf.
De regering ziet in dat de maatregelen die in het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring
zijn vervat al lang op zich laten wachten, maar benadrukt dat de wet moet meegaan
met haar tijd en de omstandigheden. Dat het de regering er veel aan is gelegen om
te komen tot een wetgevingspakket dat voorziet in een nieuw, meer passend regime voor
de bewaring van vreemdelingen, mag worden afgeleid uit de voortvarende totstandkoming
van het onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring
schiet – gezien de veranderde situatie – op een aantal punten tekort, met name ten
aanzien van de groep overlastgevende vreemdelingen die in asielzoekerscentra of de
openbare ruimte en in bewaring voor grote problemen zorgt. De overlast die werd ervaren
toen het wetsvoorstel in 2013 werd ontwikkeld en in de daaropvolgende jaren, was naar
zijn aard en omvang nog niet dermate disproportioneel groot als sinds 2016 binnen
de asielketen het geval is.1 De Eerste Kamer heeft ook haar zorgen geuit over de toename van overlastgevende vreemdelingen
en incidenten. Er dient te kunnen worden opgetreden in noodsituaties. Het onderhavige
wetsvoorstel bevat, mede naar aanleiding van de zorgen van de Eerste Kamer over de
ontwikkelingen in de samenleving, maatregelen waarmee het wetsvoorstel Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring op een aantal punten beter aansluit bij de praktijk van vandaag.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden
dat de regering goede stappen zet voor het kunnen uitzetten van «gemeenschapsonderdanen»
of derdelanders die zich misdragen, maar plaatsen vraagtekens bij het invoeren van
regelingen voor de zogenoemde «lock down». Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend
wetsvoorstel dat strekt tot aanpassing van het eerder in de Tweede Kamer aangenomen
wetsvoorstel Wijziging van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring. Deze leden begrijpen
dat sinds dit wetsvoorstel in 2015 is ingediend de situatie ten aanzien van overlastgevende
asielzoekers danig verslechterd is. Dat er ten aanzien van overlastgevende asielzoekers
uit veilige landen soms hardere maatregelen nodig zijn is naar de mening van deze
leden helaas nodig. In dat kader begrijpen deze leden de noodzaak van het nu voorliggend
wetsvoorstel dat de juridische basis moet gaan vormen voor de huidige praktijk, waarin
nu al groepen vreemdelingen tijdelijk aan een strenger regime moeten worden onderworpen.
Dat neemt echter niet weg dat dat naar de mening van de leden van de PvdA fractie
het uitgangspunt van minimale beperkingen in de vreemdelingenbewaring niet uit het
oog verloren mag worden en dat zoveel als mogelijk voorkomen moet worden dat niet-overlastgevende
asielzoekers, alleen omdat zij in een groep van overlastgevers zitten, door het strengere
regime getroffen gaan worden. Daarom hebben deze leden de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij voorliggend wetsvoorstel afgezien is van
een consultatieronde omdat het in de praktijk niet voor veranderingen zorgt en vanwege
de voortgang van het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring (in de Eerste
Kamer). Toch zouden de aan het woord zijnde leden graag de mening van de Adviescommissie
voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) vernemen. Bent u bereid dat advies alsnog te vragen?
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is besloten alsnog een aantal
instanties, waaronder de ACVZ om advies te vragen. Het advies van de ACVZ is als bijlage
bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd2. De reactie van de regering op de consultatieadviezen is hierna opgenomen onder de
paragraaf «Adviezen».
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij
hebben enkele vragen en opmerkingen over de in de wetswijziging voorgestelde periode
van vier weken voor een algehele afsluiting van de gehele inrichting of delen daarvan.
2. Aanleiding en voorgeschiedenis
De leden van de VVD-fractie gaven al bij de eerdere wetsbehandeling aan het goed te
vinden dat met deze wet de (inzet van bevoegdheden om illegalen in detentie te plaatsen
ten einde terugkeer te bespoedigen) het oude reglement wordt geformaliseerd in een
wet met de juiste waarborgen. Zij begrijpen de soms gespannen balans tussen het bieden
van voldoende rechtsbescherming aan kwetsbaren en de strengere aanpak, maar wijzen
er uitdrukkelijk op dat de inzet van deze bevoegdheden gericht is op zeer moeilijk
beheersbare personen die in veel gevallen op zijn minst ernstig overlastgevend zijn.
Deze leden zijn benieuwd in hoeverre er hierbij regimedifferentiatie wordt toegepast
en hoe lessen die worden geleerd in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen
ook bij vreemdelingenbewaring kunnen worden ingezet en vice versa.
In het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring staan de grondslagen voor
twee regimes van vreemdelingenbewaring, waarbij sprake is van vrijheidsontneming:
het verblijfsregime en het beheersregime.3 Deze twee regimes onderscheiden zich van elkaar door de mate waarin de vrijheid van
de vreemdeling wordt beperkt. Het verblijfsregime kent meer rechten en vrijheden dan
in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) die momenteel van toepassing is op vreemdelingenbewaring.
Daarnaast is er een beheersregime. In het beheersregime wordt een verdere vrijheidsbeperking
voorgesteld dan in het verblijfsregime om de orde en veiligheid te handhaven.
De aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van de evaluatie over de extra begeleiding
en toezichtlocatie (hierna: ebtl)4 zijn meegenomen in de ontwikkeling van de HTL. In de HTL is geen sprake van vrijheidsontneming
in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Bewoners van de HTL kunnen
naar eigen wens vertrekken. Er wordt hen dan een consequentieverklaring voorgelegd
waarin ze bij ondertekening aangeven geen gebruik te willen maken van hun recht op
opvang. Wel gelden tijdens het verblijf in de HTL strengere huisregels voor de bewoners
dan in de reguliere locaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De
bewoners krijgen een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw 2000
opgelegd. Zij moeten zich twee keer per dag bij het COA melden en krijgen geen eet-
en leefgeld maar maaltijden en verzorgingsproducten in natura. Ook wordt op de HTL
personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ingezet, omdat het personeel
van DJI ervaren is in het omgaan met een doelgroep van zeer moeilijk beheersbare personen.
Meer in het bijzonder zijn de medewerkers van DJI bekwaam in het hanteren van een
kaderstellende en de-escalerende bejegening. De kruisbestuiving tussen het COA en
de DJI op de HTL zorgt ervoor dat onderling ervaringen kunnen worden uitgewisseld
over de aanpak van de doelgroep.
De leden van de PVV-fractie vinden het een gemiste kans dat, gelet op de huidige problemen
veroorzaakt door illegale Marokkanen, Algerijnen en andere overlastgevende vreemdelingen,
de regering niet meteen doorpakt met dit wetsvoorstel door de mogelijkheden van vreemdelingenbewaring
te verruimen.
Deelt de regering de mening dat vreemdelingenbewaring een absolute noodzaak is om
illegale vreemdelingen Nederland uit te krijgen? Zo nee, waarom niet? Waarom kiest
de regering ervoor om notoire overlastgevende asielzoekers te belonen in de door de
regering opgerichte HTL met gratis opvang en vertier, zoals gamen en schilderen, in
plaats van ze op het vliegtuig naar het land van herkomst te zetten?
Het streven van het kabinet is om terugkeer van vreemdelingen naar het land van herkomst
te bevorderen. Eerst en vooral gaat het hierbij om vrijwillige terugkeer. De Nederlandse
overheid biedt hiertoe op passende wijze ondersteuning.
Volgens internationale regelgeving kan Nederland personen met een lopende asielprocedure
geen opvang ontzeggen na overlastgevend gedrag. Uit de Opvangrichtlijn5 volgt dat vreemdelingen gedurende hun asielprocedure aanspraak kunnen maken op onderdak
en opvang. En in een uitspraak van november 2019, zaak C-233/18 inzake Zubair Haqbin
oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) dat overlastgevende
asielzoekers niet uit de opvang mogen worden gezet, ook niet voor korte duur.6 Om de leefbaarheid op reguliere locaties van het COA te borgen, is daarom sinds 1 februari
2020 de HTL ingericht voor overlastgevende asielzoekers.
De HTL is geen prettige plek om te verblijven. De voorzieningen zijn er sober en er
is sprake van een vrijheidsbeperkende maatregel met extra toezicht en handhaving.
Uitgangspunt is dat aan overlastgevende asielzoekers in een HTL een zinvolle dagbesteding
wordt geboden die in het teken staat van socialisatie. Een zinvolle dagbesteding is
niet gelijk aan vertier. Wanneer geen sprake is van een zinvolle dagbesteding, kunnen
gevoelens van verveling en nutteloosheid zodanig opspelen dat notoire overlastgevende
asielzoekers voor problemen gaan zorgen. Naast het handhaven van de orde en veiligheid
kan een zinvolle dagbesteding van belang zijn voor het bewegen van vreemdelingen tot
vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst. Tijdens de dagbesteding worden door
het personeel gesprekken gevoerd waarbij de vreemdelingen persoonlijke aandacht krijgen
en de vreemdelingen die geen asielaanvraag meer hebben lopen worden gemotiveerd om
met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) of de Dienst Terugkeer en Vertrek
(DT&V) in gesprek te gaan voor hun terugkeer. Een vreemdeling die het gevoel heeft
menselijk en respectvol te worden behandeld, zal eerder geneigd zijn hieraan mee te
werken.
Wanneer vrijwillige terugkeer niet slaagt, moet de terugkeer van vertrekplichtige
vreemdelingen kunnen worden afgedwongen om aan het illegale verblijf een einde te
maken. Het kabinet is zich er net als de PVV van bewust dat vreemdelingenbewaring
een noodzakelijk middel is om terugkeer te realiseren. Zonder de mogelijkheid van
vreemdelingenbewaring, één van de instrumenten om terugkeer te realiseren, is gedwongen
verwijdering niet of nauwelijks te effectueren. Er zou dan geen noodzakelijke stok
achter de deur zijn om vertrekplichtige vreemdelingen te laten meewerken aan hun terugkeer.
Kort gezegd dient de vreemdeling die geen recht heeft om in Nederland te verblijven
uit eigen beweging terug te keren. Indien de vreemdeling niet vrijwillig terugkeert,
zal die terugkeer worden afgedwongen.
3. Toelichting op de maatregelen
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het handhaven van artikel 56 van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), zodat zeker wordt gesteld dat de inzet van de HTL
Hoogeveen mogelijk blijft om overlastgevende asielzoekers in het belang van medebewoners,
personeel en omwonenden aan te pakken in een sober regime. Deze leden vinden het dan
ook goed dat de regering, na de constatering dat het gebruik van vreemdelingenbewaring
nog te beperkt werd ingezet, dit alsnog ruimer inzet. Wel zijn zij benieuwd op welke
wijze de regering structureel bekijkt waar meer ruimte in Europese regelgeving zit
om overlastgevende asielzoekers aan te pakken en terugkeer te bevorderen. Heeft Eurocommissaris
Johansson inmiddels al inzicht gegeven in de mogelijkheden die er volgens haar wel
zijn, maar momenteel onbenut blijven, zoals de aan het woord zijnde leden ook eerder
hebben gevraagd in Kamervragen7 samen met leden van de CDA-fractie? Kan de regering toezeggen deze inzichten met
de Kamer te delen zodat de politieke keuzes kunnen worden gemaakt om de nu maximaal
beschikbare ruimte in het internationaal/Europees recht in te kunnen zetten?
De leden van de VVD vragen om een nadere reactie op de uitlatingen van de Eurocommissaris
Johansson bij haar bezoek aan Nederland in januari 2020. Allereerst wordt opgemerkt
dat met het onderhavige wetsvoorstel niet wordt beoogd om de mogelijkheden om vreemdelingenbewaring
toe te passen verder uit te breiden of in te perken dan onder de momenteel vigerende
regelgeving mogelijk is. De bepalingen in de huidige regelgeving beogen een precieze
transponering te zijn van de geldende Europese regelgeving. Mogelijkheden om vreemdelingenbewaring
toe te passen die bestaan onder de Europese regelingen, zouden steeds ook uitvoerbaar
moeten zijn onder Nederlands recht. Op dit moment zijn er geen indicaties om aan te
nemen dat dat niet het geval is. Voor wat betreft de mogelijkheden om vreemdelingen
in bewaring te stellen wordt met dit wetsvoorstel vooral beoogd om buiten twijfel
te stellen dat vreemdelingenbewaring ook kan worden toegepast in gevallen die niet
worden bestreken door bepalingen uit instrumenten van Europees recht, zoals de Opvangrichtlijn8, de Terugkeerrichtlijn9 en de Dublinverordening10. Na het bezoek van de Eurocommissaris is op diverse moment contact geweest met de
Europese Commissie, om op ambtelijk niveau een toelichting te verkrijgen. Op 24 september
2020 is uw Kamer toegezegd per brief op dit onderwerp in te gaan.11 Ik zal in die brief die u op korte termijn ontvangt ingaan op de uitkomsten van die
gesprekken en mogelijkheden die ik voor de Nederlandse praktijk zie.
De tweede wijziging kan ook op de goedkeuring van de leden van de VVD-fractie rekenen.
Zij onderschrijven het belang van daadkrachtig optreden en hebben er vertrouwen in
dat de vestigingsdirecteur dit proportioneel in zal zetten. Daarbij vinden ze het
goed dat de staande praktijk juridisch zo geborgd wordt dat het met voldoende waarborgen
wordt omkleed en zich tegelijkertijd niet meer in juridisch grijs gebied bevindt.
Wel zijn deze leden benieuwd op welke manier wordt getracht de inzet van maatregelen
tot een zo beperkt mogelijke groep te beperken en hoe er tijdens de inzet van de maatregelen
met regelmaat wordt gekeken naar proportionaliteit van de inzet. Hiermee willen de
aan het woord zijnde leden benadrukken dat een daadkrachtige en harde aanpak waar
nodig moet worden ingezet, maar een normale omgang moet kunnen bestaan waar personen
zich goed gedragen en meewerken aan de terugkeer.
De inzet van DJI is in de eerste plaats gericht op de-escalerend optreden en vervolgens
op individuele maatregelen jegens personen die de orde en rust in de inrichting verstoren.
De praktijk leert echter dat een individuele aanpak niet in alle gevallen afdoende
kan zijn. Het komt voor dat bepaalde ingeslotenen anderen aansporen om problemen te
veroorzaken en zelf onder de radar blijven. Ook komen er situaties voor waarin ingeslotenen
zich als groep tegen het personeel keren. Veelal blijkt het dan niet mogelijk individuele
gangmakers te identificeren. Dan zal in dreigende situaties ingegrepen moeten worden
om de situatie weer beheersbaar te maken. Onvermijdelijk treft een dergelijke ingreep
de gehele groep. Indien een intens dreigende situatie geleid heeft tot een lockdown,
is het zowel voor de ingeslotenen als voor het personeel belangrijk om een adempauze
in te lassen. In deze adempauze wordt de balans opgemaakt en wordt er gekeken hoe
(gefaseerd) zo veilig en beheersbaar mogelijk het dagprogramma weer opgestart kan
worden.
Bij het treffen van een groepsgewijze – en zo mogelijk tot enkele afdelingen beperkte –
maatregel maakt het personeel de balans op zodra de collectieve insluiting is afgerond.
Vervolgens worden multidisciplinaire overleggen gevoerd over het gedrag van de ingeslotenen.
Beoogd wordt om op deze wijze de onruststokers, gangmakers, meelopers en welwillenden
te identificeren. Hierbij wordt iedere dag in de ochtend, middag en avond gekeken
of er weer afgeschaald kan worden en of de inzet van een lockdown nog proportioneel
is. Dit gebeurt met verschillende functionarissen en disciplines zodat er altijd een
weloverwogen beslissing is.
De leden van de CDA-fractie zijn blij te lezen dat de regering een nationale grondslag
herintroduceert voor vreemdelingenbewaring van vreemdelingen die niet vallen onder
het toepassingsregime van de EU-Terugkeerrichtlijn, de EU-Opvangrichtlijn of de Dublin-verordening.
Deze leden begrijpen dat thans artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 als bewaringsgrond
wordt gebruikt, met het oog op verwijdering naar ofwel de lidstaat waar de vreemdeling
rechtmatig verblijft ofwel uitzetting buiten de Europese Unie. Deze leden vragen de
regering te benadrukken dat, hoewel artikel 59 tweede lid van de Vw 2000 nog steeds
komt te vervallen, vreemdelingenbewaring op min of meer dezelfde manier kan worden
toegepast bij het nieuwe artikel 59d Vw 2000, zoals dat gebruikt wordt in de thans
geldende situatie middels artikel 59, tweede lid, Vw 2000.
Aan de leden van de CDA-fractie kan worden bevestigd dat het samenspel van wettelijke
bepalingen dat thans wordt geïntroduceerd, tot doel heeft te waarborgen dat in dezelfde
gevallen als waarin dat voor de inwerkingtreding het geval was, het middel bewaring
kan worden toegepast. Artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 wordt thans gebruikt
als grondslag voor de bewaring van derdelanders die in een andere lidstaat internationale
bescherming genieten en niet rechtmatig in Nederland verblijven. Vreemdelingen die
behoren tot deze categorie krijgen overeenkomstig artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000
in eerste instantie een aanzegging om zich onmiddellijk naar het grondgebied van de
betrokken lidstaat te begeven. Voldoet de vreemdeling daaraan niet, dan kan hij op
grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld met het
oog op verwijdering naar de lidstaat van rechtmatig verblijf indien de voor de terugkeer
van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte
termijn voorhanden zullen zijn. Artikel 3 van het EVRM verzet zich in de meeste gevallen
tegen uitzetting naar het land van herkomst. Onder het nieuwe artikel 59d van de Vw 2000
blijft bewaring van deze categorieën met het oog op verwijdering mogelijk onder de
in het eerste lid onder a, b en c genoemde gronden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering in een uiterste noodsituatie een
algemene maatregel van bestuur kan treffen om orde, rust en veiligheid te herstellen.
Deze leden constateren dat de directeur al een behoorlijke set aan instrumenten heeft
om op te kunnen treden wanneer er verstoring van orde, rust en veiligheid plaatsvindt.
Deze leden vragen de regering dan ook toe te lichten welke argumenten zij heeft om
dit palet verder uit te breiden. Voorts vragen deze leden welke andere maatregelen
zijn overwogen.
Zoals in het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring staat beschreven,
heeft de directeur inderdaad reeds een palet aan orde- en dwangbevoegdheden ter beschikking
om in te grijpen bij orde- en veiligheidsproblemen. De directeur kan er bijvoorbeeld
voor kiezen om bepaalde vreemdelingen in het beheersregime te plaatsen of aan sommige
vreemdelingen een orde- of strafmaatregel op te leggen (zoals uitsluiting van activiteiten
of in het meest verstrekkende geval afzondering). Een ingrijpende maatregel, zoals
een lockdown, kan nodig zijn in uitzonderingsgevallen wanneer dit palet onvoldoende
soelaas biedt. Het enige doel hiervan is het beëindigen van intens dreigende situaties,
waarin de veiligheid van zowel ingeslotenen als het personeel in geding is. Een lockdown
zal alleen wordt toegepast in gevallen waarin dit strikt noodzakelijk is en enkel
in die delen van de inrichting waar dat nodig is. In geval van een groepsgewijs optreden
van ingeslotenen tegenover het personeel is het moeilijk in de praktijk om in alle
dynamiek meteen de gangmakers van de onrust te identificeren. Er rest dan geen andere
mogelijkheid de groep als geheel aan te spreken. Met andere maatregelen kan dat doel
niet worden bereikt.12
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de incidenten in de vreemdelingendetentie
die de regering gebruikt om de noodzaak voor het invoeren van een algehele lock down
bevoegdheid te onderbouwen.
De regering noemt in eerste instantie een incident in detentiecentrum (DC) Rotterdam,
waarbij sprake was van een «groepsgerichte» agressie jegens personeel. Deze leden
vragen hoeveel ingeslotenen bij deze agressie betrokken waren, en hoe de omvang van
deze groep zich verhoudt tot de totale bevolking van het detentiecentrum.
Ook vragen de aan het woord zijnde leden de regering om te reflecteren op de woorden
van de betrokken leidinggevende destijds over de lock down maatregel die hierna werd
genomen. Zij citeren: «Dat was een mega-beslissing. DC Rotterdam is juist een open
setting, omdat mensen er niet op strafrechtelijke titel zitten, maar op een bestuursrechtelijke.
Ik dacht dan ook: dit gaat tot onrust leiden. Ik heb alle collega’s gewoon laten komen
de dag erna, juist om met de ingeslotenen te communiceren. Het was een ongekende maatregel,
die ik intuïtief heb genomen. Het was nodig, een klein groepje raddraaiers verpestte
het voor de rest.» De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar aanleiding van de
zienswijze van de betrokken leidinggevende of het toepassen van lock downs in de ogen
van de regering niet indruist tegen de open setting en het bestuursrechtelijk karakter
van DC Rotterdam.
De regering haalt voorts enkele andere incidenten in 2019 aan, waaronder een vermeende
opstand in juli 2019. Deze leden vragen wat de regering hier precies verstaat onder
een opstand, en wat de achterliggende feiten zijn. Zo begrijpen deze leden dat het
hier mogelijk ging om een protest tegen het feit dat men niet langer buiten mocht
zijn, terwijl er sprake was van een hittegolf en de airconditioning defect was.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de door de genoemde voorbeelden
van de regering reeds gebruikt is gemaakt van (een vorm van) lock down. De voorliggende
wetswijziging dient er volgens de regering slechts toe te voorkomen dat de nieuwe
Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring een dergelijke maatregel juridisch onhoudbaar
maakt. Deze leden vragen hoe vaak de afgelopen jaren een geheel of gedeeltelijke lock
down maatregel is genomen in de vreemdelingenbewaring, hoe lang deze maatregel per
keer geduurd heeft en wat de effecten van de maatregel waren na opheffen van de maatregel.
In januari 2019 vond een ernstige groepsgerichte agressie richting personeel plaats
in detentiecentrum (DC) Rotterdam, een inrichting voor vreemdelingenbewaring. Tijdens
het desbetreffende incident kwam het personeel in een worsteling met de ingeslotenen
terecht waarbij rake klappen zijn uitgedeeld door de ingeslotenen en personeelsleden
verwondingen hebben opgelopen. De directeur van de inrichting zag zich naar aanleiding
van dit incident genoodzaakt om een lockdown- en fasenplan toe te passen om de orde,
rust en veiligheid binnen de inrichting te herstellen. Alle 320 ingeslotenen – behoudens
de ingeslotenen op de extra-zorg afdeling – moesten (met uitzondering van een uur
luchten) binnen blijven. Eind maart heeft de directeur naar aanleiding van het ernstig
verstoren van de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting een groep van ongeveer
18 vreemdelingen van de beheersafdeling uitgesloten van activiteiten en binnen zeven
dagen in fases het aanbieden van activiteiten opgestart. Op 22 juli 2019 was aan het
eind van de dag sprake van een ernstige ordeverstoring in DC Rotterdam toen een grote
groep ingeslotenen van vier afdelingen weigerde de luchtplaats te verlaten. De ingeslotenen
gaven aan de instructies van het personeel niet op te willen volgen, omdat zij het
niet eens waren met inbewaringstelling. Zij vonden dat zij onterecht vastzaten en
waren het niet eens met het systeem. De directeur heeft toen naar aanleiding van aanzetten
tot opruiend gedrag, opstand of deelname aan een opstand een groep van circa 30 vreemdelingen
van verschillende afdelingen afgezonderd op de eigen kamer en een drietal in een afzonderingscel
en op basis van individuele afweging in fasen weer deel laten nemen aan activiteiten.
Begin augustus 2019 heeft de directeur naar aanleiding van het aanzetten tot opruiend
gedrag een groep van circa tien vreemdelingen een waarschuwing gegeven. Begin november
2019 was de directeur wederom genoodzaakt om een groep van ca 30 vreemdelingen, die
al eerder wegens aanhoudend opruiend, manipulatief en respectloos gedrag op de beheersafdeling
waren geplaatst, een beperkt dagprogramma te bieden.13
Het citaat dat de leden van de GroenLinks-fractie aanhalen, is afkomstig van de plaatsvervangend
vestigingsdirecteur DC Rotterdam die tijdens de avond van het desbetreffende incident
directeur van dienst was. Het is gepubliceerd in het relatiemagazine DJIzien van DJI.14 In dit artikel blikt de plaatsvervangend directeur terug op de beslissingen die zijn
genomen. Zij heeft op transparante wijze uiting willen geven aan de enorme impact
die de gebeurtenissen op zowel personeel als ingeslotenen hebben gehad en welke lessen
hieruit ook voor andere organisaties in vergelijkbare situaties zijn te leren. Een
detentietoezichthouder deelt in het artikel ook zijn ervaringen en voegt aan de woorden
van de plaatsvervangend directeur toe: «Er zijn altijd een paar onruststokers. Gewoonlijk
lukt het om de rust te bewaren door die mensen uit de groep te halen. Maar deze keer
werkte dat niet. Op zeker moment zat er voor mijn collega’s niets anders op dan de
alarmknop te gebruiken. Dat is overigens niet het besluit van één persoon, dat pak
je als collega’s met elkaar zo op. (...) We hebben het er nog steeds drie keer per
dag over, iedere vergadering weer (...) Veel praten, nazorg en opvang. Het helpt.
Inmiddels functioneren we weer redelijk normaal, maar de scherpte is wel terug. Je
probeert met je collega’s samen een front te vormen, omdat je weet dat er iets kan
gebeuren. Tegelijkertijd wil je wel humaan blijven. De meeste ingeslotenen vertonen
normaal gedrag en hebben niets met het hele incident te maken.»
Onder een opstand wordt een ernstige groepsgerichte agressie richting personeel verstaan.
Hierbij is sprake van het bewust ondermijnen van de regels door een groep of het niet
luisteren naar herhaaldelijke oproepen van personeel om iets te doen (gebod) of juist
niet te doen (verbod). Dit leidt tot zeer dreigende situaties waar de betreffende
ingeslotenen geweld tegen personeel niet schuwen. Opmerking verdient hierbij dat de
lockdown niet wordt ingezet bij een vreedzaam protest.
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het belang van het handhaven van
de norm «handen af van personeel». Evenwel betwijfelen deze leden in hoeverre het
introduceren van een lock down bevoegdheid hier wezenlijk aan bijdraagt, terwijl de
toepassing van een collectieve lock down een aanzienlijke verzwaring van de inbreuk
in de grondrechten van ingeslotenen betekent, alsmede een risico voor hun fysieke
en mentale gezondheid.
De aan het woord zijnde leden vragen waarom de regering de bevoegdheid van de directeur
om individuen in afzondering of isolatie te plaatsen niet voldoende acht om in een
situatie van groepsgeweld te acteren. Immers kan die bevoegdheid op meerdere personen
tegelijkertijd worden toegepast, zonder dat daarbij een volledige lock down afgekondigd
hoeft te worden die ook niet-agressieve ingeslotenen raakt.
Een lockdown is een wettelijke voorziening voor uitzonderingssituaties, die als enig
doel heeft het beëindigen van intens dreigende situaties, waarin de veiligheid van
zowel ingeslotenen als het personeel in geding is. Deze maatregel kan niet bij elk
incident worden ingezet. Een lockdown zal alleen plaatsvinden in gevallen waarin afwijking
strikt noodzakelijk is en enkel worden toegepast in die delen van de inrichting waar
dat noodzakelijk is. Deze maatregel moet worden begrepen als een adempauze om tot
rust te komen. Gedurende de adempauze wordt bezien hoe het dagprogramma gefaseerd
weer zo veilig en beheersbaar mogelijk opgestart kan worden.
Tegelijkertijd wordt met inachtneming van de stand van zaken een dagprogramma geboden.
Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere vragen is het in geval van een groepsgewijs
optreden van ingeslotenen tegenover het personeel moeilijk in de praktijk om in alle
dynamiek meteen de gangmakers van de onrust te identificeren. Er rest dan geen andere
mogelijkheid de groep als geheel aan te spreken.
Voornoemde leden vragen of reeds door de regering is onderzocht in welke mate de schaalvergroting
van DC Rotterdam en het gebrek aan gekwalificeerd personeel heeft bijgedragen aan
de prevalentie van onrust en agressie onder ingeslotenen, en zo nee, waarom niet.
De personeelsleden van DC Rotterdam investeren in de relatie met de ingeslotenen en
proberen een band met hen op te bouwen. Bij een groot deel van de ingeslotenen helpt
sociale cohesie onrust tegen te gaan, maar bij een ander deel van de groep niet. Geen
enkel personeelslid is opgewassen tegen agressieve ingeslotenen die niets te verliezen
hebben en hierdoor in hun gedragingen voor niets of niemand terugdeinzen. Er zijn
indicaties dat de beheerslast van vreemdelingen in de vreemdelingenbewaring de afgelopen
jaren is toegenomen. Dit betekent dat in DC Rotterdam het personeel een grotere inspanning
lijkt te moeten leveren om grensoverschrijdend gedrag van ingeslotenen te beheersen
en zo de orde en veiligheid in de inrichting te waarborgen. Ik heb het WODC gevraagd
te onderzoeken of er inderdaad sprake is van een toename van de beheerslast en wat
de mogelijke verklaringen voor deze toename kunnen zijn. De uitkomsten van dit onderzoek
verwacht ik in het eerste kwartaal van 2021.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of is onderzocht in welke mate bij de bewonerspopulatie
van DC Rotterdam sprake is van strafrechtelijke antecedenten. Indien dit het geval
is, vragen deze leden of dit onderzoek met de Kamer gedeeld kan worden.
DJI heeft intern onderzoek laten uitvoeren naar de kenmerken van de populaties in
vreemdelingenbewaring van de jaren 2017, 2018 en 2019. Het onderzoek is nagenoeg afgerond.
Eén van de kenmerken, die is onderzocht, is het al dan niet hebben van een strafrechtelijk
detentieverleden in de tien jaar voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring. Het percentage
vreemdelingen met een strafrechtelijke detentie in de tien jaar voorafgaand aan de
vreemdelingenbewaring was in 2019 ca. 21%, in 2018 ca. 19% en in 2017 ca. 22%. Daarnaast
had een deel van de vreemdelingen in bewaring een strafrechtelijke veroordeling met
een andere sanctie dan detentie, zoals een taakstraf, boete, wordt opgelegd. Dit gold
voor ruim 6% van de populatie van 2017 en ruim 5% van de populatie van 2018. Voor
de populatie van 2019 lag dit percentage onder de 1%.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat met de lock down maatregel in de
voorgestelde novelle door de regering feitelijk een vorm van collectief straffen wordt
gereguleerd, aangezien ingeslotenen die zich nergens schuldig aan hebben gemaakt ook
door deze maatregel op zeer zware wijze in hun vrijheid worden beperkt. Deze leden
vragen of de regering bekend is met het feit dat collectief straffen in strijd is
met artikel 60, derde lid, van de European Prison Rules en artikel 51, vijfde lid,
van de Penitentiaire beginselenwet. De aan het woord zijnde leden vragen de regering
of de lock down maatregel die zij voorstelt ten opzichte van die bepalingen juridisch
stand kan houden.
Van een collectieve bestraffing is naar het oordeel van de regering geen sprake. Zoals hiervoor al toegelicht is
een lockdown een ordemaatregel die de directeur van de instelling in uitzonderingsgevallen
kan toepassen om intens dreigende situaties, waarin de veiligheid van zowel ingeslotenen
als het personeel in geding is, zo snel mogelijk te beëindigen. In geval van een groepsgewijs
optreden van ingeslotenen tegenover het personeel is het moeilijk in de praktijk om
in alle dynamiek meteen de gangmakers van de onrust te identificeren. Er rest dan
geen andere mogelijkheid de groep als geheel aan te spreken. Met andere maatregelen
kan dat doel niet worden bereikt. Een lockdown zal alleen wordt toegepast in gevallen
waarin dit strikt noodzakelijk is en enkel in die delen van de inrichting waar dat
nodig is. Zodra dat verantwoord is, wordt de maatregel weer afgeschaald.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat 23 uur per dag opgesloten worden
heftige effecten op mensen kan hebben. Wetenschappelijk onderzoek wijst onder andere
naar het afnemen van zelfcontrole en concentratie. Het lijkt deze leden daarmee voor
het duurzaam verbeteren van de orde in de detentiecentra contraproductief om deze
maatregel in te zetten. Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op wetenschappelijk onderzoek rondom de
effecten van sensorische deprivatie in geval van afzondering. Benadrukt dient te worden
dat hooguit in de eerste fase van een lockdown noodzakelijkerwijs sprake is van insluiting
met enkel een uur per dag luchten in kleine groepen. Insluiting vindt dan plaats op
de eigen kamer, met in voorkomende gevallen een kamergenoot, de mogelijkheid tot telefoneren,
televisie en radio. Van een situatie van langdurige afzondering in een prikkelarme
omgeving is derhalve geen sprake.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben geen duidelijke motivering kunnen ontwaren
voor het besluit van de regering om af te wijken van hetgeen de Afdeling adviseert,
te weten het begrenzen van de maximale duur van een lock down maatregel tot enkele
dagen. Deze leden vragen de regering voorbeelden te noemen van situaties waarin in
het verleden een algemene lock down van langer dan een week proportioneel en noodzakelijk
was, en aan de hand van deze voorbeelden aan te tonen dat individuele maatregelen
niet volstaan.
In de beantwoording van eerdere vragen is aangegeven dat in januari en eind juli 2019
de lockdown maatregel met een gefaseerde opbouw van het dagprogramma werd toegepast
in DC Rotterdam. Beide keren was dit voor circa twee weken. De lockdown was proportioneel
en noodzakelijk omdat individuele maatregelen niet volstonden.
Voornoemde leden vragen de regering specifiek te motiveren waarom zij de suggestie
van de Afdeling, om een op enkele dagen begrensde algemene lock down bevoegdheid te
combineren met individuele ordemaatregelen waar nodig, onwerkbaar en onvoldoende acht.
Als de directeur van de inrichting heeft besloten tot een lockdown gebeurt dit altijd
voor de kortst mogelijke duur. Het streven is zo snel als mogelijk maar wel geleidelijk
het normale programma op te bouwen. Als deze opbouw te snel gaat en interne bewegingsvrijheid
wordt toegestaan voordat de rust volledig is teruggekeerd, kan het voorkomen dat ook
weer opgeschaald moet worden. Het proces van gefaseerde op- en zo nodig ook weer afbouw
van het dagprogramma dient zorgvuldig te geschieden en kost tijd. Om die reden is
als wettelijk maximum gekozen voor een termijn van vier weken. Meestal zal – zoals
ook blijkt uit de eerder beschreven voorbeelden – een kortere duur gelden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat ingrijpende maatregelen zoals
het collectief 23 uur per dag opsluiten van mensen in vreemdelingendetentie moet worden
omkleed met goede waarborgen. Deze leden constateren dat het laatste jaarverslag van
het Nationaal Preventie Mechanisme (NPM), een combinatie van de Inspectie Justitie
& Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat het toezicht voert op vreemdelingendetentie,
waarin wordt ingegaan op het toezicht op vreemdelingendetentie, dateert van 2014.
Ook hebben deze leden signalen ontvangen dat dit NPM nauwelijks spreekt met ingeslotenen,
advocaten of NGO’s. De aan het woord zijnde leden vragen of dit juist is, en zo ja,
of de regering hiervoor een verklaring heeft. Zij vragen of de regering voornemens
is het NPM te instrueren weer te gaan rapporteren over het gevoerde toezicht op de
vreemdelingendetentie en zo nee, waarom niet.
Mensen wiens vrijheid (deels) is ontnomen mogen vanzelfsprekend niet vernederend of
mensonterend worden behandeld. De regering heeft daarom in 2010 het Optional Protocol
to the Convention Against Torture (OPCAT) ondertekend. Om te controleren of Nederland
personen in detentie menswaardig behandelt, heeft de regering geen aparte organisatie
opgericht. Er zijn in Nederland namelijk al verschillende organisaties die vanuit
hun eigen verantwoordelijkheid toezicht houden op dit aspect. Het NPM is een netwerk
waarin deze organisaties, die op grond van de eigen wettelijke taak elk afzonderlijk
hun NPM taak uitvoeren, samenwerken. De organisaties, waaronder de Inspectie Justitie
en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, werken samen vanuit hun bestaande
bevoegdheden en rollen en zorgen er samen voor dat Nederland aan de verplichtingen
van het OPCAT voldoet. Het NPM bezoekt plaatsen waar mensen zitten wiens vrijheid
(deels) is ontnomen, geeft advies aan instellingen waardoor ze zich houden en blijven
houden aan de afspraken in het OPCAT en maakt voorstellen en geeft opmerkingen en
suggesties over bestaande wetten of plannen voor nieuwe wetten. De nadere invulling
van deze activiteiten wordt beschreven in het jaarverslag. Het meest recente jaarverslag
– over de jaren 2017–2019 – is verschenen in december 2019.15 Het jaarverslag van de NPM moet in samenhang worden gezien met de jaarverslagen van
de organisaties die deel uitmaken van het netwerk. De signalen waar deze leden aan
refereren worden dezerzijds niet herkend.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Commissie van Toezicht (CvT) voor
het DC Rotterdam voldoende capaciteit en middelen heeft om onafhankelijk en grondig
onderzoek te doen. Ook vragen deze leden of het klopt dat adviezen van de CvT door
de directie naast zich neergelegd kunnen worden.
Een CvT is een bij wet ingestelde groep mensen die toezicht houdt op het reilen en
zeilen binnen een justitiële inrichting, zoals een detentiecentrum voor vreemdelingen
die het land moeten verlaten. De CvT kijkt als het ware mee over de schouders van
de directeur vanwege de afhankelijke positie van de vreemdelingen. De regering heeft
geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de CvT van DC Rotterdam onvoldoende
capaciteit en middelen zou hebben voor de uitoefening van haar taak. De CvT is een
belangrijke gesprekspartner van de directeur van het detentiecentrum. De CvT stelt
zich op de hoogte van de situatie en kan zich hier in een gesprek met de directeur
over uitspreken. De directie legt adviezen van de CvT niet naast zich neer. Voor zover
het advies de wijze van tenuitvoerlegging van vastgesteld beleid betreft, weegt het
advies zwaar mee, maar is het niet bindend.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat in het uiterste geval van ernstige overlast,
bijvoorbeeld blijkend uit gevaar voor het personeel, een drastische maatregel van
een lockdown nodig kan zijn. Een dergelijke maatregel treft de hele groep. Is daar
enige vorm van differentiatie mogelijk door asielzoekers, die zich individueel niet
in die mate ernstig misdragen hebben, buiten de lockdown te houden? Of om voor die
asielzoekers tenminste eerder het dagprogramma na enige tijd weer open te stellen?
Deze leden lezen dat vreemdelingen die te maken krijgen met een lockdown daartegen
in beroep kunnen gaan bij de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming
(Rsj). Kunnen zij dat wel individueel doen? Wat is het gevolg als de desbetreffende
gedetineerde in beroep gelijk krijgt? Wordt hij dan alsnog buiten het regime van de
lockdown geplaatst? Zo ja, hoe moeten de aan het woord zijnde leden zich dit concreet
voorstellen? Zo nee, waarom niet? Hoe is de rechtsbijstand geregeld voor vreemdelingen
die zich tot de Rsj willen wenden?
Verder begrijpen de leden van de PvdA-fractie dat het besluit tot een lockdown door
de directeur van de desbetreffende inrichting wordt genomen. Is daar op dat moment
enige toets door een derde persoon of instantie voor mogelijk? Met wie houdt de directeur
ruggespraak?
Zoals in de beantwoording van eerdere vragen is aangegeven, is de essentie van een
lockdown nu juist dat in uitzonderingsgevallen in de gehele inrichting of een afdeling
daarvan een beheersmaatregel wordt getroffen. Gezien de aard van de lockdown maatregel
is het niet uitvoerbaar om individuele gevallen uit te zonderen. Op een moment van
chaos in de vorm van een opstand is het in de eerste plaats noodzakelijk het overzicht
en de rust te herstellen. Een dergelijke situatie leent zich er niet voor meteen te
differentiëren. Integendeel, te voorbarig differentiëren zou afleiden van de inspanningen
om de situatie in de inrichting te normaliseren. Er wordt naar gestreefd de lockdown
weer terug te draaien zodra dat passend is. Enige vorm van differentiatie is pas mogelijk
wanneer de rust is wedergekeerd, alle ingeslotenen zijn gesproken, de balans is opgemaakt
over welke ingeslotenen een aandeel hebben gehad in de opstand, het personeel een
goed beeld heeft van de gebeurtenissen en de dreigende atmosfeer is weggetrokken.
Omgekeerd zullen, waar passend, ook na de normalisatie van het regime voor bepaalde
individuele gevallen wel maatregelen van kracht kunnen worden of blijven om bij die
personen hun ongewenste gedrag te beteugelen. Het dagprogramma wordt weer geleidelijk
opgestart zodra de veroorzakers van de onrust zijn overgeplaatst naar het beheersregime
en de rust in het verblijfsregime volledig is wedergekeerd.
Het klopt dat vreemdelingen die te maken krijgen met een lockdown daartegen in beroep
kunnen gaan bij de RSJ. Bij een lockdown is geen sprake van een individueel besluit
maar het betreft een maatregel die eenieder in de inrichting voor vreemdelingenbewaring
treft. Dit ziet dus op de algemene omstandigheden in bewaring, waarover een vreemdeling
beklag kan doen op grond van artikel 74 van het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring.
Hierna is beroep mogelijk bij de speciale beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring
van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Aan artikel 69 van
de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring wordt door dit wetsvoorstel een tweetal
leden toegevoegd waaruit, kort gezegd, blijkt dat de directeur van de instelling onverwijld
schriftelijk mededeling moet doen van de lockdown maatregel aan de vreemdelingen die
het betreft, en dient in die mededeling te worden gewezen op de rechtsmiddelen die
kunnen worden aangewend. Een individuele vreemdeling kan dus opkomen tegen de algemene
maatregel die ook hem betreft. Juist omdat het een algemene maatregel betreft en de
motivering ervoor niet op de betreffende vreemdeling is toegespitst, ligt het niet
erg voor de hand dat in beklag of in beroep zal worden geoordeeld dat een specifieke
vreemdeling buiten het regime van de lockdown moet worden geplaatst. Eerder is aannemelijk
dat – voor zover dat niet al gebeurd is – aan de hand van, wellicht gevoegde, klachten
van vreemdelingen wordt geoordeeld dat de lockdown moet worden afgeschaald. Voor deze
procedures is de vergoeding voor verlening van rechtsbijstand geregeld in de Wet op
de rechtsbijstand en daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur zoals het
Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.16 Het besluit tot een lockdown wordt inderdaad door de directeur van de desbetreffende
inrichting genomen. De beslissing die wordt genomen, is gebaseerd op de gebeurtenissen
die op dat moment of net hebben plaatsgevonden. De beslissing wordt genomen met behulp
van rapportages die terzake zijn opgesteld door personeelsleden van de inrichting
en die door hoor en wederhoor worden getoetst door de directeur. Het is de rol van
de directeur om op basis van objectiviteit de orde, rust en veiligheid te waarborgen.
Er is op dat moment geen toets mogelijk door een derde persoon of instantie vanwege
het onmiddellijke dreigende karakter van de situatie die de aanleiding vormt voor
een lockdown. Een interne consultatie met collega-directieleden kan aanvullend werken
maar zal niet doorslaggevend zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de voorgestelde wijziging
een mogelijkheid tot een algehele afsluiting van een inrichting voor vreemdelingendetentie
in de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring op te nemen. Echter, hoewel de maximale
periode van afsluiting na het commentaar van de Afdeling al is terug gebracht van
zes naar vier weken, achten deze leden deze periode nog altijd te lang, gezien de
aard van de situaties waar deze afsluiting voor bedoeld is.
Het type incidenten waarvoor de voorgestelde maatregel een aanpak moet bieden is naar
zijn aard plotseling en meestal kortdurend. Deze leden kunnen zich niet goed voorstellen
dat de directeur van een inrichting bij het optreden van incidenten in de inrichting
meteen zal willen besluiten tot het opsluiten van de gedetineerden in hun cellen voor
een periode van vier weken. Ook de Afdeling denkt eerder aan een periode van dagen
dan van weken. Het lijkt de aan het woord zijnde leden daarom beter dat deze maatregel
voor een periode van maximaal een week opgelegd kan worden en aan het einde van die
periode indien nodig met een week verlengd tot een maximum van vier weken. Dit maakt
een fasenplan nog steeds mogelijk. Zij vragen de regering of zij dit ook meer in de
rede vindt liggen en of zij het wetsvoorstel dienovereenkomstig zou willen wijzigen.
De regering is het met de leden eens dat een lockdown zo kort mogelijk moet duren.
Een lockdown betekent dat alle vreemdelingen of (grote) groepen ongeacht of zij in
het verblijfs- dan wel beheersregime verblijven, tijdelijk ingesloten worden op hun
cel en in fasen toewerken naar een volledig dagprogramma, totdat de situatie onder
controle is. In de praktijk zal het zelden of nooit tot een volledige lockdown voor
een periode van vier weken komen. Deze termijn is gekozen, omdat deze ondersteunend
is aan zowel het waarborgen van de veiligheid van personeel en ingeslotenen als aan
het flexibel kunnen verlenen van meer en minder vrijheden al naar de gelang de situatie.
Het fasenplan voorziet reeds in de behoefte om zo snel mogelijk, met inachtneming
van de veiligheid, terug te kunnen keren naar een normaal dagprogramma. Dit plan bestaat
uit vijf fasen en in elke fase wordt het dagprogramma verder uitgebreid tot het gehele
dagprogramma binnen het betreffende regime weer wordt aangeboden. Bij elke fase wordt
er getoetst of de orde, rust en veiligheid gewaarborgd is alvorens men besluit om
over te gaan op de volgende fase. Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere
vragen kan het voorkomen dat, als de opbouw te snel gaat en interne bewegingsvrijheid
wordt toegestaan voordat de rust volledig is teruggekeerd, er ook weer opgeschaald
moet worden. Om dit te voorkomen dient het proces van gefaseerde opbouw van het dagprogramma
zorgvuldig te geschieden. Dit kost tijd. Gedurende de lockdown procedure wordt dagelijks
in samenspraak met het personeel bezien of overgang naar de volgende fase mogelijk
is. Meestal zal een kortere duur dan vier weken gelden, zoals blijkt uit de eerder
genoemde voorbeelden.
4. Overig
De leden van de CDA-fractie ontvangen vanuit de uitvoeringspraktijk signalen dat artikel 50,
vierde lid, van de Vw 2000 door de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring dat thans
in behandeling is bij de Eerste Kamer onnodig wordt ingeperkt tot vierentwintig uur
in plaats van achtenveertig uur. Ook ontvangen zij signalen dat deze inperking de
uitvoeringspraktijk ernstig kan schaden. Deze leden vragen de regering daarom of zij
deze signalen herkent en of zij bereid is het onderhavig wetsvoorstel aan te passen
zodat de termijn uit artikel 50, vierde lid, van de Vw 2000 op achtenveertig uur blijft
staan.
De regering heeft begrip voor de vragen die de leden van de CDA-fractie opwerpen,
maar benadrukt moet worden dat ophouding steeds zo kort mogelijk dient te zijn en
dat de verlenging van de termijn van ophouden in artikel 50, vierde lid, van de Vw 2000
een uitzondering betreft. In de meeste gevallen kunnen de zaken thans binnen de termijn
van ophouding van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000, worden afgehandeld.
In het voorgestelde artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000 wordt de termijn
van ophouden reeds verruimd van de huidige zes uur naar ten hoogste negen uur (waarbij
de voor de nachtrust bestemde uren niet worden meegerekend). Hiertoe is besloten om
het proces van afweging om vreemdelingenbewaring dan wel lichtere maatregelen toe
te passen te verbeteren. De hulpofficier van justitie krijgt hierdoor meer tijd om
deze afweging meer zorgvuldig te maken dan thans het geval is en daarbij beter samen
te werken met ketenpartners zoals de DT&V. De mogelijkheid om de termijn van ophouden
te verlengen bestaat krachtens de wettekst als het onderzoek naar verblijfsrechtelijke
status niet tijdig kon worden afgerond. Het is de verwachting dat de voorgestelde
termijn van ophouden van negen uur, waar nodig met de voorgestelde verlenging van
24 uur, in de meeste gevallen voldoende zal blijken te zijn. De verkorting van de
verlengingsduur van de termijn van ophouden van 48 naar 24 uur zal hierin geen verandering
aanbrengen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de inwerkingtreding van een maatregel
waarbij op basis van het Vreemdelingenbesluit 2000 of de Vw 2000 een terugkeerbesluit,
inreisverbod of bewaring wordt opgelegd in de uitvoeringspraktijk problemen oplevert.
Deze leden vragen de regering of deze novelle niet de geschikte plaats is om in de
Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring een uitzonderingsartikel te introduceren waardoor
een maatregel van terugkeerbesluit, inreisverbod of bewaring van kracht wordt op het
moment dat deze wordt aangezegd in plaats van dat de maatregel wordt uitgereikt? Zou
dat niet veel zuiverder zijn aangezien bij de aanzegging eveneens een tolk aanwezig
is en bij de uitreiking niet?
In de praktijk levert het in voorkomende gevallen een probleem op om het terugkeerbesluit
– en de daaraan verbonden maatregelen van een inreisverbod of bewaring – tijdig uit
te reiken. Dit komt mede door de thans te beperkte termijn van ophouding zoals neergelegd
in artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000. De uitvoeringspraktijk is hier
echter op aangepast. De regering verwacht dat de voorgestelde uitbreiding van de termijn
voor ophouding meer soelaas zal bieden.
Uit artikel 12, leden 1 tot en met 3, van de Terugkeerrichtlijn volgt dat een terugkeerbesluit
en, in voorkomend geval, het besluit betreffende het inreisverbod schriftelijk moeten
worden uitgevaardigd. Een schriftelijk besluit vormt de basis van de procedurele waarborgen
die in de Terugkeerrichtlijn zijn geregeld. Van dit vereiste kan niet worden afgeweken.
Ook bij een inbewaringstelling kan niet worden volstaan met een aanzegging in plaats
van de uitreiking van een schriftelijk besluit tot inbewaringstelling. De huidige
jurisprudentie verzet zich hiertegen. Uit onder meer de uitspraak van het HvJ EU van
5 juni 2014, zaak C-146/14 PPU inzake Mahdi17 volgt dat een maatregel van bewaring moet zijn voorzien van een voor de vreemdeling
kenbare motivering. Een mondelinge aanzegging voldoet daaraan niet. Daar komt nog
bij dat het vreemdelingenrecht en daarmee ook de vreemdelingenbewaring onderdeel uitmaakt
van het bestuursrecht. In het bestuursrecht treedt een besluit pas in werking nadat
het is uitgereikt.18 Een mondelinge aanzegging zoals voorgesteld voldoet daaraan niet.
De leden van de D66-fractie vragen of er nog andere adviezen zijn ingewonnen en zo
ja, wat daarmee is gedaan.
De regering gaat verderop in deze nota, onder het kopje «Adviezen» in op de adviezen
van de Nationale ombudsman, de RSJ, Amnesty International, de NOvA en de ACVZ die
naar aanleiding van het advies van de Raad van State alsnog zijn gevraagd en ontvangen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom ervoor gekozen is geen aparte constitutionele
paragraaf op te nemen.
In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven dat zowel artikel 5
van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(het EVRM) en artikel 15 van de Grondwet voorschrijven dat vrijheidsbeneming alleen
bij of krachtens wettelijk voorschrift kan geschieden. Opgemerkt is dat een lockdown
niet verandert dat de Vw 2000 voorziet in de insluitingstitel voor vreemdelingenbewaring.
De regels van – thans – de Penitentiaire beginselenwet en na inwerkingtreding van
de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring over het nieuwe eigen regime voor vreemdelingenbewaring,
bepalen de omstandigheden in bewaring en de rechten en plichten van de vreemdeling
enerzijds en het personeel van de inrichting anderzijds. Met het onderhavige wetsvoorstel
wordt bij wet in formele zin geregeld dat de directeur van de inrichting van deze
wettelijke regels kan afwijken in uitzonderlijke gevallen. Hiermee is sprake van afwijking
in het kader van het regime, maar wordt niet getornd aan de juridische noodzaak om
voor de vrijheidsbeneming op zichzelf een wettelijke grondslag te hebben. Hierbij
blijft gelden dat in het individuele geval van de betreffende vreemdeling moet worden
voldaan aan de criteria voor inbewaringstelling. De directeur kan hier niet van afwijken.19 Een aparte constitutionele paragraaf is onder deze omstandigheden niet noodzakelijk
geacht.
ARTIKELSGEWIJS
1. Onderdelen B en D
De leden van de D66-fractie vragen de regering toelichting te geven op de betekenis
van het begrip «volstrekt noodzakelijk» en wat zij daaronder verstaat.
Situaties waarin een lockdown in de woorden van het nieuwe artikel 5, eerste lid,
«volstrekt noodzakelijk» is, zijn uitzonderingssituaties met een zeer ernstig karakter,
bijvoorbeeld wanneer sprake is van een geweldsincident waarbij personeel van de inrichting
door toedoen van een groep vreemdelingen gewond raakt of in geval van een ander ernstig
incident. Gewezen wordt op de eerder genoemde incidenten in 2019 in DC Rotterdam.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van plan was om de lock down te
maximaliseren tot zes weken, maar dat dit is teruggebracht tot maximaal vier weken
na kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling), die van mening
is dat de lock down zich tot enkele dagen zou moeten beperken. De Afdeling uit bezwaren
tegen het gebruik van de lock down als middel om «de mogelijkheid te bieden in fasen
terug te keren naar het gewone dagprogramma», omdat zij van mening is dat vanwege
het ingrijpende karakter van een lock down deze nooit langer zou moeten duren dan
strikt noodzakelijk. Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom zij niet
kiest voor een kortere periode, of een systeem waarin – in uiterste nood – een lock
down van enkele dagen kan worden verlengd.
Als de opbouw tijdens een lockdown te snel gaat en interne bewegingsvrijheid wordt
toegestaan voordat de rust volledig is teruggekeerd, kan het voorkomen dat er ook
weer opgeschaald moet worden. Om dit tegen te gaan, is het essentieel om het proces
van gefaseerde opbouw van het dagprogramma zorgvuldig te laten geschieden en dit kost
tijd. Zoals blijkt uit de eerder genoemde voorbeelden zal meestal een kortere duur
dan vier weken gelden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de maatregel om een lock down op te leggen «een
maatregel betreft die eenieder in de inrichting voor vreemdelingenbewaring treft».
Deze leden vragen de regering uiteen te zetten hoe dit zich verhoudt tot de Grondwet
en internationale verdragen en regels, waaronder het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Deze leden vragen de regering voorts in te gaan op het gevolg dat een algehele lock
down ook vreemdelingen raakt die zich netjes hebben gedragen. Terwijl onder andere
dagbesteding juist ook bedoeld is om verveling en ongewenst gedrag tegen te gaan.
Deze leden vragen of het niet averechts zal werken. Ook de Afdeling stelt dat vreemdelingen
die niet verantwoordelijk waren voor de verstoring van orde, rust en veiligheid zo
snel mogelijk weer volledig moeten kunnen terugkeren naar het gewone dagprogramma.
Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.
Voorts op dit punt vragen de leden de regering in te gaan op de uitvoering van de
motie Groothuizen c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2488) en wat de uitvoering voor resultaten heeft opgeleverd.
Hiervoor is in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie
al aangegeven dat dit wetsvoorstel zich verhoudt met de verplichtingen die gelden
onder artikel 5 van het EVRM en artikel 15 van de Grondwet. Op het moment dat tot
een lockdown besloten wordt, is niet inzichtelijk wie de vreemdelingen zijn die zich
netjes gedragen. Zij hebben – net als het personeel – ook erg veel last van het gedrag
van deze (op dat moment grote groep) onruststokers. De ervaring leert dat onder de
vreemdelingen die niets van doen willen hebben met de onrust, velen begrip tonen voor
de genomen maatregelen omwille van hun eigen veiligheid. Het maken van een pas op
de plaats en het herstellen van orde, rust en veiligheid in de vorm van een lockdown
is in uitzonderingsgevallen noodzakelijk en bedoeld om ongewenst gedrag tegen te gaan.
Dit is van zo kort mogelijke duur. Het dagprogramma wordt zo snel als mogelijk herstart.
Het werkt juist averechts als er geen adequate middelen worden ingezet om de veiligheid
van ingeslotenen en personeel te waarborgen. De regering is het ermee eens dat vreemdelingen
die niet verantwoordelijk waren voor de verstoring van orde, rust en veiligheid zo
snel mogelijk weer volledig moeten kunnen terugkeren naar het gewone dagprogramma.
In de praktijk wordt dit doel door middel van een gefaseerde opbouw gerealiseerd.
In mijn brief van 18 december 2019 over de evaluatie van de ebtl-locaties en overlastgevende
vreemdelingen ben ik ingegaan op de uitvoering van de motie van het lid Groothuizen
(D66) e.a. over het in vreemdelingendetentie aanbieden van meer onbetaalde maatschappelijk
nuttige activiteiten.20 Ter uitvoering van deze motie heb ik destijds medegedeeld dat er in het kader van
het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring voor is gekozen om de vreemdeling
in bewaring dagbesteding aan te bieden, waar mogelijk gericht op terugkeer. Een uitgangspunt
bij het aanbieden van deze dagbesteding is het stimuleren en activeren van de ingesloten
vreemdelingen die terug moeten keren naar het land van herkomst, dan wel worden overgedragen
in het kader van de Dublinverordening. Aanvullend hierop heb ik u geïnformeerd dat
bij de verbouwing van DC Rotterdam multifunctionele ruimten worden gerealiseerd. Ik
heb onderzocht of hier ook activiteiten voor vreemdelingen, zoals het opknappen van
fietsen voor een goed doel, kunnen worden aangeboden. In verband met de huidige COVID-19-crisis
heeft dit onderzoek vertraging opgelopen. In het DC Rotterdam zijn inmiddels tijdelijke
multifunctionele ruimten gebouwd en in gebruik genomen. Naar verwachting is in 2022
permanente nieuwbouw gereed. Hierin zal ruimte worden geboden voor een fietsenwerkplaats
waar ingeslotenen oude fietsen kunnen repareren voor een goed doel. In aanvulling
op het bestaande activiteitenaanbod is DC Radio ontwikkeld, een radiostation door
en voor ingeslotenen. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een muziekstudio
voor ingeslotenen gereed te hebben.
De leden van de D66-fractie vragen welke middelen de CvT heeft om te toetsen of het
besluit tot een lock down gerechtvaardigd is. Voorts vragen deze leden of de CvT ook
de mogelijkheid heeft het besluit tot een lock down te blokkeren indien zij dit als
disproportioneel bestempelen. Welke andere instrumenten en mogelijkheden heeft de
CvT om in te grijpen en toezicht uit voeren op dergelijke vergaande maatregelen?
Waarom worden niet ook de advocaten van de vreemdelingen die de maatregel treft, geïnformeerd
wanneer een lock down wordt afgekondigd?
In hoeverre is het mogelijk om, bijvoorbeeld snel na de lock down advies te vragen
van het CvT en dat zwaarwegend mee te nemen bij de vraag of de lock down moet worden
verlengd? Tot slot vragen deze leden of de regering het een goed idee vindt om ook
de Inspectie Justitie en Veiligheid een grotere rol te geven bij het toezicht op vreemdelingenbewaring
en de maatregelen die daar worden toegepast. Deze leden vragen de regering haar antwoord
toe te lichten.
De beslissing om een lockdown toe te passen is een beslissing die weloverwogen wordt
genomen en waar de inzichten van verschillende deskundigen (directieleden, afdelingshoofden
of gedragsdeskundigen) die een andere, minder ingrijpende oplossing mogelijk maken,
bij kunnen worden meegenomen. Ook het inzicht van de CvT kan bijdragen aan deze afweging
en het zoeken naar minder ingrijpende oplossingen. De directeur kan de CvT onverwijld
van de lockdown op de hoogte stellen. De directeur zal de opvatting van de CvT vervolgens
kunnen meewegen bij besluiten omtrent het afschalen van de lockdown. De CvT heeft
geen bevoegdheid om besluiten van de directeur ongeldig te verklaren of te blokkeren.
De CvT kan zich wel een beeld vormen van de situatie, zich hierover in het gesprek
met de directeur uitspreken en een zwaarwegend advies geven.
Het voorstel voor de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring brengt geen verandering
in de huidige rechten van een vreemdeling zich te laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener.
Op grond van artikel 100 Vw 2000 heeft de vreemdeling recht op toevoeging van een
advocaat zodra hij in bewaring is gesteld. Het wetsvoorstel brengt hierin geen verandering
aan. Een vreemdeling heeft tijdens de bewaring het recht zich te doen bijstaan door
een rechtsbijstandverlener of een vertrouwenspersoon bij een beklagprocedure (artikel 79
van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring). Ook tijdens een lockdown heeft een
vreemdeling de mogelijkheid contact te zoeken met zijn advocaat. Een notificatieplicht
in geval van een lockdown wordt daarom niet nodig geacht.
Toezicht op het terugkeerproces en de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring
wordt onafhankelijk van de Minister van Justitie en Veiligheid uitgevoerd door de
Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV), die hiermee een belangrijke rol vervult.
Naast de IJenV houden ook andere nationale inspecties toezicht op de vreemdelingenbewaring,
onder meer de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Alle vormen van toezicht zijn
hierbij complementair aan elkaar. Op basis van internationale afspraken hebben bijvoorbeeld
ook diverse andere instanties een directe dan wel indirecte toezichtstaak bij de tenuitvoerlegging
van vreemdelingenbewaring in Nederland, waaronder de Committee on the Prevention of
Torture, de UNHCR, de Special Committee on the Prevention of Torture en de Committee
against Torture. Hierdoor is het niet nodig ook de IJenV een grotere rol te geven
bij het toezicht op vreemdelingenbewaring en de maatregelen die daar worden toegepast.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de insluiting in een cel gedurende 23
uur per dag gekwalificeerd is als plaatsing in isolatie. Zo nee, hoe wordt dit dan
wel gekwalificeerd in juridische zin?
Zoals hiervoor al meermaals toegelicht is de lockdown een ordemaatregel die de directeur
van de instelling in uitzonderingsgevallen kan toepassen om intens dreigende situaties,
waarin de veiligheid van zowel ingeslotenen als het personeel in geding is, zo snel
mogelijk te beëindigen. Deze maatregel wordt toegepast indien er geen andere mogelijkheid
is om de orde te herstellen dan de groep als geheel aanspreken. Hiervoor is eveneens
toegelicht dat de maatregel zo snel als dat verantwoord is weer wordt afgeschaald.
Bovendien vindt de insluiting gedurende een lockdown plaats op de eigen kamer waarbij
de ingeslotenen gedurende het hele etmaal de mogelijkheid hebben te bellen en ook
beschikken over televisie en radio. Plaatsing in afzondering (isolatie) is van geheel
andere orde. De beslissing daartoe wordt door de directeur van de instelling jegens
een individuele vreemdeling genomen waarbij na inwerkingtreding van de Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring zal moeten worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 50
van die wet gestelde voorwaarden.
De leden van de SP-fractie constateren dat in onderdeel B wordt gesteld dat de directeur
van een inrichting de mogelijkheid krijgt om een lock down af te kondigen. Kan de
regering verklaren wat voor criteria er worden gesteld aan directeuren die zij moeten
gebruiken om een lock down in te kunnen stellen? Deze leden vinden het belangrijk
dat deze richtlijnen worden vastgelegd in de wet of in een algemene maatregel van
bestuur. Dan is het mogelijk te toetsen op de rechtmatigheid van de lock down. De
aan het woord zijnde leden vragen ook waarom er geen criteria worden gesteld aan het
weer opheffen van een lock down. Zij zouden graag zien dat wanneer een lock down wordt
ingevoerd, er ook criteria zijn wanneer een lock down weer kan worden opgeheven. Wordt
dit ook opgenomen in de wet?
Zoals in het wetsvoorstel is aangegeven, gaat het hierbij om uitzonderingssituaties
met een ernstig karakter. De bevoegdheid om een lockdown af te kondigen, kan alleen
worden ingezet indien dit volstrekt noodzakelijk is met het oog op het handhaven van
de orde en veiligheid in de inrichting. Met deze noodmaatregel wordt aangesloten bij
de bevelsbevoegdheid van de directeur zoals dat ook thans het geval is in de praktijk
van vreemdelingenbewaring onder artikel 5 Pbw (bevelsbevoegdheid om de orde en veiligheid
in de inrichting te handhaven). Of tot een lockdown moet worden besloten is zodanig
afhankelijk van de feiten en omstandigheden die aan de orde zijn in het concrete geval
dat het – afgezien van het gegeven dat het volstrekt noodzakelijk moet zijn voor het
handhaven van de orde en de veiligheid in de inrichting – niet goed mogelijk is verdere
algemene criteria te geven voor het instellen en weer opheffen ervan. Denkbaar is
dat bepaalde feiten en omstandigheden tot een lockdown moeten leiden, terwijl dat
in een ander geval, waarin mogelijk vrijwel dezelfde omstandigheden aan de orde zijn,
toch (nog) niet proportioneel is. Het is van belang dat de directeur van de inrichting
in de praktijk voldoende armslag heeft om de inschatting te maken die het beste past
bij de situatie die aan de orde is. Om deze reden is het niet wenselijk meer concrete
criteria voor de oplegging of opheffing van een lockdown vast te leggen in de wet
of in een algemene maatregel van bestuur.
Volgens onderdeel B wordt de keus gemaakt dat tijdens een lock down veel rechten worden
afgenomen (bijvoorbeeld telefoneren). Ook is er de mogelijkheid dat nog maar één uur
gelucht mag worden. Is het reëel om van alle vreemdelingen te eisen dat zij naast
volledige isolatie en opsluiting maar één uur mogen luchten, ook indien zij niks gedaan
hebben? Zouden onschuldige vreemdelingen, naast één uur per dag luchten, ook niet
recht moeten hebben op andere vormen van ontspanning, ook als een instelling in lock
down gaat?
Bij een lockdown is geen sprake van het structureel meer inperken van rechten van
vreemdelingen. Wel is het nodig om tijdelijk in geval van uitzonderingssituaties te
kunnen ingrijpen en af te wijken. In de beantwoording van eerdere vragen is reeds
aangegeven dat het gezien de aard van de lockdown maatregel zeker kort na de instelling
ervan niet uitvoerbaar is om individuele gevallen als «onschuldige vreemdelingen»
uit te zonderen. Het is onvermijdelijk om van alle ingeslotenen een inspanning te
vragen bij het herstel van hun leefklimaat wanneer dit zodanig verstoord is dat het
handhaven van een normaal dagprogramma onveilig geworden is. Zoals in de memorie van
toelichting is verduidelijkt, is een belangrijke ondergrens dat niet kan worden afgeweken
van het recht op verblijf in de buitenlucht voor ten minste één uur per dag. Hiermee
wordt voldaan aan de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit internationaal
recht en soft law instrumenten, zoals de standaarden van de European Committee for
the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT).21 Insluiting vindt gedurende een lockdown plaats op de eigen kamer. De ingeslotenen
hebben gedurende het hele etmaal de mogelijkheid te bellen. Zij beschikken ook over
televisie en radio. Zodra de balans is opgemaakt en de orde, rust en veiligheid is
wedergekeerd, komen de activiteiten gefaseerd weer op gang.
De leden van de SP-fractie vrezen dat een lock down niet bevorderlijk zal zijn voor
de toch al precaire sfeer. Waarom wordt er niet beschreven welke methodes van de-escalatie
worden toegepast wanneer een situatie uit de hand dreigt te lopen? Is de regering
het eens dat er moet worden geïnvesteerd in het zoveel mogelijk de-escaleren zodat
het überhaupt niet tot een lock down hoeft te komen?
De regering deelt de opvatting van de leden van de SP-fractie dat een lockdown zo
veel mogelijk moet worden voorkomen. Bij ongewenst gedrag of problemen staat de-escalatie
in combinatie met een persoonlijke benadering voorop. In dialoogvorm wordt de ingeslotene
aangesproken op zijn gedrag om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing. Als de orde,
rust en veiligheid in het geding is, kan het personeel ervoor kiezen om de ingeslotene
een time-out (van maximaal 15 uur) te geven. Van de time-out wordt een mededeling
opgemaakt. Ook wordt een gedragsrapportage ingevuld. Mocht dit niet baten, dan kan
een rapport worden aangezegd en opgemaakt met een beschrijving van de feitelijke omstandigheden
van het ongewenste gedrag en/of het incident, zodat de directie het incident kan beoordelen
en een gepaste straf of maatregel kan opleggen. De directeur gaat met de ingeslotene
in gesprek, indien de gemoedstoestand van de ingeslotene dit toelaat. Naar aanleiding
van het gesprek met de ingeslotene en op basis van de beschikbare informatie wordt
door de directeur, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de ingeslotene,
een afgewogen besluit genomen. Dit besluit kan een waarschuwing, voorwaardelijke straf
of de oplegging van een straf- of orde maatregel inhouden. Kort gezegd is het uitgangspunt
van DJI in alle gevallen om zo veel mogelijk de-escalerend op te treden. Het instellen
van een lockdown is een middel dat pas wordt ingezet als andere, minder ingrijpende
middelen onvoldoende effect kunnen sorteren.
De wetswijziging stelt voor dat een lock down maximaal vier weken mag duren. De leden
van de SP-fractie vragen of deze duur niet alsnog te lang is, met het oog op onder
andere het advies van de Afdeling. Kan de regering duidelijk beschrijven waarom een
lock down van maximaal vier weken nodig wordt geacht? Kan de regering duidelijk beschrijven
in wat voor fases een lock down wordt afgeschaald en kan de regering een inschatting
geven over de duur van deze fases? Kan de regering een inschatting geven over de verwachte
gemiddelde duur van een lock down na een incident? Is onderzoek gedaan naar de gewenste
duur van een lock down? Zijn er psychologische of sociale afwegingen waarom een lock
down maximaal vier weken zou moeten duren?
Zoals hiervoor al meermaals is aangegeven is het uitgangspunt dat een lockdown zo
kort mogelijk moet duren. In de praktijk zal het zelden of nooit tot een volledige
lockdown voor een periode van vier weken komen. Deze termijn is gekozen, omdat deze
ondersteunend is aan zowel het waarborgen van de veiligheid van personeel en ingeslotenen
als aan het flexibel kunnen verlenen van meer en minder vrijheden al naar gelang de
situatie. Het afschalen van een lockdown vindt plaats aan de hand van een fasenplan
die bestaat uit vijf fasen. Gedurende fase 1 blijven alle onrustige afdelingen ingesloten.
Er wordt verblijf in de buitenlucht aangeboden aan kleine groepen. De ingeslotenen
van onrustige afdelingen krijgen een brief van de vestigingsdirecteur waarin de maatregel
wordt toegelicht en wat van eenieder wordt verwacht. Het personeel gaat actief de
communicatie aan met ingeslotenen op basis van de brief van de vestigingsdirecteur.
Per dag wordt per afdeling bekeken of een overgang naar een volgende fase mogelijk
is. Tijdens fase 2 wordt het dagprogramma opgestart met halve afdelingen zonder avondopenstelling.
In fase 3 wordt het dagprogramma volledig opgestart op hele afdelingen zonder avondopenstelling.
Gedurende fase 4 wordt het dagprogramma overdag volledig opgestart met een halve avondopenstelling.
Ten slotte is in fase 5 de situatie genormaliseerd en wordt een volledig dag- en avondprogramma
opgestart. De vijf fasen kunnen per leefafdeling worden ingezet, waarbij het zo kan
zijn dat afdelingen zich in verschillende fasen bevinden. De duur van iedere fase
is afhankelijk van het gedrag van de ingeslotenen. Gedurende fase 2 tot en met 4 valt
de afdeling terug naar een vorige fase, indien sprake is van groepsgerichte agressie
tegen het personeel. Tijdens alle fasen vinden elke dag drie personeelsbijeenkomsten
plaats waarbij de stand van zaken per afdeling en per fase geëvalueerd wordt. De ervaring
leert dat met toepassing van het fasenplan in een tijdsbestek van twee weken het dagprogramma
op de reguliere afdelingen geleidelijk aan volledig normaliseert. Er is geen onderzoek
gedaan naar de gewenste duur van een lockdown, omdat iedere situatie verschilt en
voornamelijk ad hoc – naar de omstandigheden van het geval – dient te worden benaderd.
Om dezelfde reden zijn er geen psychologische of sociale afwegingen rondom de vraag
waarom een lockdown maximaal vier weken zou moeten duren.
In onderdeel D wordt beschreven dat de afkondiging van een lock down duidelijk moet
worden gecommuniceerd met vreemdelingen. Uit gegevens van o.a. meldpunt vreemdelingendetentie
blijkt dat het verstrekken van informatie over een lock down vaak niet gaat zoals
in de wetswijziging wordt benoemd, namelijk in begrijpelijke taal en met reden omkleed.
Wat gaat de regering eraan doen om ervoor te zorgen dat dit inderdaad volgens de regels
gebeurt? Kan de regering uitvoerig beschrijven hoe andere stappen zoals het afkondigen
of afschalen van een lock down worden gecontroleerd?
De leden van de SP-fractie stellen vast dat een lock down ervoor zorgt dat de rechten
van alle vreemdelingen, ook de vreemdelingen die niks te maken hebben met een incident,
worden ontnomen. Kan de regering beschrijven waarom het als eerlijk wordt beschouwd
dat wanneer een aantal vreemdelingen zich misdragen, de hele inrichting in lock down
gaat? Kan de regering verklaren waarom hiervoor is gekozen? Is er ook onderzocht hoe
individuele raddraaiers gestraft kunnen worden in plaats van de volledige groep? Is
die werkwijze een begaanbare route?
De ingeslotenen worden reeds bij de afkondiging van een lockdown zowel schriftelijk
als mondeling geïnformeerd over de aanleiding ervan en over het verdere verloop. Zij
krijgen ook te horen wat van hen wordt verwacht en wat zij kunnen doen om de rust
terug te laten keren. Het personeel gaat gedurende alle stappen in het proces actief
in gesprek met de vreemdelingen om hen te voorzien van informatie. Iedere dag wordt
in de ochtend, middag en avond in overleg met al het dienstdoend personeel bezien
of er weer afgeschaald kan worden en of de inzet nog proportioneel is. Dit gebeurt
met verschillende functionarissen en disciplines voor een weloverwogen beslissing.
Hiervoor is meermaals toegelicht dat een lockdown een ordemaatregel is die de directeur
van de instelling in uitzonderingsgevallen kan toepassen om intens dreigende situaties,
waarin de veiligheid van zowel ingeslotenen als het personeel in geding is, zo snel
mogelijk te beëindigen en dat deze maatregel wordt toegepast indien er geen andere
mogelijkheid is om de orde te herstellen dan de groep als geheel aanspreken.
2. Onderdelen H en I
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit de onderdelen H en I blijkt dat er
situaties zijn waarin het opleggen van een terugkeerbesluit niet mogelijk is, bijvoorbeeld
wanneer een terugkeerbesluit en eventueel opvolgende verwijdering strijd met artikel 3
EVRM zouden opleveren (bijv. asielgerechtigden i.v.m. het verbod van refoulement).
Als zich een dergelijke situatie voordoet, is bewaring op grond van de EU-Terugkeerrichtlijn
niet mogelijk. Deze leden vragen of de regering voornemens is om in Europees verband
te onderzoeken of deze specifieke groep, die niet terug kan naar het land van afkomst,
kan worden uitgezet naar een buurland of een land in de regio.
Het is reeds bestendige praktijk dat wordt gekeken of een vreemdeling die om welke
reden dan ook niet uitgezet kan worden naar zijn land van herkomst, wel kan vertrekken
naar een land waar hij of zij bestendig verblijf heeft. In de praktijk ziet de regering
dat een vreemdeling meestal geen recht op verblijf in een ander land, buurland dan
wel land in de regio heeft.
Artikel 56a, onder 1
De leden van de D66-fractie vragen de regering waar «artikel 8, onderdelen f tot en
met k en m» naar verwijst en dit te verduidelijken in de tekst.
Onderdeel E van het onderhavige wetsvoorstel wijzigt onderdeel H van de Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring. Zoals in de memorie van toelichting bij onderdeel E van
het onderhavige wetsvoorstel is uiteengezet22 wordt door deze aanpassing bereikt dat artikel 56, zoals dat thans in de Vw 2000
staat, wordt gehandhaafd. Deze aanpassing van het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring
levert op dat onder meer de volgende groepen net als thans het geval met het oog op
de openbare orde of de nationale veiligheid in hun vrijheid kunnen worden beperkt:
vreemdelingen met rechtmatig verblijf die onder de Opvangrichtlijn vallen (asielzoekers
tot – in beginsel – de uitspraak in beroep in eerste aanleg); vreemdelingen met rechtmatig
verblijf die onder de Terugkeerrichtlijn vallen; Dublinclaimanten (tevens blijft vrijheidsbeperking
mogelijk met het oog op de voorbereiding van de overdracht); asielstatushouders die
in afwachting van huisvesting nog op de COA-locatie verblijven en overlast veroorzaken.
De wijziging van onderdeel H van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring door de
onderhavige wet, bewerkstelligt dat de bepaling die in de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring
was voorgesteld als (nieuw) artikel 56 nu ná het bestaande artikel 56 wordt ingevoegd
als artikel 56a. In dit artikel worden door de onderhavige wet echter geen wijzigingen
aangebracht. In de memorie van toelichting bij dit onderdeel van de Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring23 wordt uitgelegd dat en waarom ook aan de rechtmatig verblijvende vreemdelingen waar
de leden van de D66-fractie op doelen onder bepaalde voorwaarden bepaalde toezichts-
en terugkeermaatregelen kunnen worden opgelegd.
Artikel 56a, onder 3
De leden van de D66-fractie vragen aan welke voorwaarden voor toepassing en aan welke
duur de regering denkt. Voorts vragen deze leden waarom dit niet wordt vastgelegd
in de wet en of zoiets niet in de wet geregeld dient te worden.
Onder verwijzing naar de hiervoor al aangehaalde passage uit de memorie van toelichting
bij de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring24 wordt opgemerkt dat een opgelegde maatregel in ieder geval zal worden ingetrokken
zodra deze niet langer noodzakelijk is in het belang van de terugkeer. Dit wordt gegarandeerd
in het voorgestelde tweede lid. In de in het derde lid bedoelde algemene maatregel
van bestuur wordt nader geregeld hoe lang de vrijheidsbeperking kan duren, wat de
voorwaarden zijn voor toepassing en welke omstandigheden er bijvoorbeeld zijn op een
vrijheidsbeperkende locatie. Om voldoende flexibel te kunnen inspelen op actuele omstandigheden
is het aangewezen deze nadere regels te stellen op het niveau van een algemene maatregel
van bestuur. Wel geldt steeds dat alle genoemde maatregelen per definitie een tijdelijk
karakter zullen hebben. Vermelding verdient verder dat toepassing van de maatregelen
steeds is onderworpen aan rechterlijk toezicht. De Algemene wet bestuursrecht is van
toepassing op alle besluiten tot oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen in
het kader van terugkeer. In afwijking van het algemene kader van de Awb, is rechtstreeks
beroep bij de bestuursrechter mogelijk (zie artikel 93 van de Vw 2000).
Artikel 57, onder 2
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regels die gesteld worden over de voorwaarden
voor toepassing van het eerste lid, niet worden vastgelegd in de wet en of zoiets
niet in de wet geregeld dient te worden.
Zoals opgemerkt in de toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel25 is het in het wetsvoorstel voor de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring voorgestelde
artikel 57 van de Vw 2000 ongewijzigd gebleven maar is omwille van de leesbaarheid
gekozen voor een separaat wijzigingsartikel in artikel 99 van de Vw 2000. In de memorie
van toelichting bij dit onderdeel van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring wordt
ingegaan op dit artikel.26 Ook geldt dat het aangewezen is geacht deze nadere regels te stellen op het niveau
van een algemene maatregel van bestuur om voldoende flexibel te kunnen inspelen op
actuele omstandigheden.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot het voorgestelde
gebiedsverbod. Is de regering bekend met de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van
25 mei 202027 waarin de rechtbank aangeeft dat ten aanzien van de maatregel op basis van artikel 56
van de Vw 2000, zoals deze wordt toegepast bij plaatsing in de HTL, sterke aanwijzingen
zijn voor vrijheidsontneming in plaats van vrijheidsbeperking? Kan de regering aangeven
welke waarborgen er gelden zodat de toepassing van artikel 56 niet leidt tot vrijheidsontneming?
Erkent de regering dat de rechtbank met name het ontbreken van een maximale wettelijke
termijn als sterke indicatie ziet dat de maatregel ex artikel 56 gekwalificeerd moet
worden als vrijheidsontneming zoals bedoeld in artikel 5 EVRM? Bent u bereid een maximum
voor de toepassing van de maatregel ex artikel 56 en het nieuwe voorgestelde artikel 56a
in de wet op te nemen? Zo nee, waarom niet? Wie is bevoegd tot het opleggen van de
maatregelen ex artikel 56 en 56a en wie is bevoegd tot het verlengen van de maatregel
waarmee in de praktijk de maximale duur wordt bepaald?
Welke straf staat er op het overtreden van het gebiedsgebod? Hoe vaak is bij de Extra
Begeleidings- en Toezicht Locaties (EBTL’s) of de HTL al een straf opgelegd voor het
overtreden van het gebiedsgebod? Hoe vaak is dit gedaan in de vorm van detentie en
hoe lang?
Hoe groot is het gebied waarbinnen een bewoner van de HTL zich mag begeven op basis
van de artikel 56 maatregel? Is dit gebied kleiner dan bij de EBTL’s? Bevinden zich
voorzieningen binnen dit gebied? Wat is de minimale grootte van het gebied en waar
moet het gebied aan voldoen, zodat er geen sprake is van vrijheidsontneming?
Hoe wordt voorkomen dat mensen met psychiatrische problematiek, waarmee zij niet tot
de doelgroep van de HTL worden beschouwd, toch in de HTL terecht komen? Welke procedure
wordt gevolgd en wie bepaalt of er sprake is van medische problematiek op grond waarvan
afgezien moet worden van plaatsing in de HTL?
Worden alleenstaande minderjarigen in de HTL geplaatst en krijgen zij een maatregel
ex artikel 56 opgelegd? Is dit in overeenstemming met de Opvangrichtlijn en de voorschriften
die gelden voor de opvang van alleenstaande minderjarigen?
De uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 mei
2020 waar de leden van de GroenLinks-fractie aan refereren is de eerste uitspraak
over de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL). Nadien heeft de meervoudige kamer van
de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, eveneens een uitspraak gedaan over
de HTL.28 De rechtbank heeft de HTL-locatie in het kader van een schouw bezocht. In haar uitspraak
van 10 juli 2020 komt de rechtbank tot het oordeel dat het verblijf in de HTL als
toegestane vrijheidsbeperking moet worden gezien en niet als vrijheidsontneming, hoewel
het verblijf in de HTL wel vergaande beperkingen in de vrijheid van de bewoners kent.
Of een maatregel als vrijheidsontneming moet worden gezien hangt af van verschillende
factoren. Relevant is onder andere de voorzienbare duur, maar ook de mate waarin de
maatregel het dagelijks leven belemmert en daarop ingrijpt. Ook is relevant of het
mogelijk is (tijdelijk) ontheffing te krijgen van de regeling. Van belang voor wat
betreft de maatregel zoals deze rondom de HTL van toepassing is, is met name dat degene
die geplaatst wordt in de HTL daartoe niet wordt gedwongen en de HTL kan verlaten.
Een gebiedsgebod, waarbij iemand zich dus nog wel vrij door een aangewezen gebied
mag begeven, zal alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden als vrijheidsontneming
worden aangemerkt. De eventuele negatieve consequenties van de keuze om niet in de
HTL te verblijven, vloeien voort uit het eigen, onaanvaardbare gedrag. Ook is er volgens
de rechtbank geen sprake van een dubbele bestraffing. De duur van de maatregel is
in beginsel minimaal vijf weken en maximaal dertien weken, afhankelijk van het in
de HTL vertoonde (verbeterde) gedrag. Als zich geen nieuwe incidenten voordoen, kan
de vreemdeling zijn opvang in een reguliere opvanglocatie hervatten. Bovendien kan
de vreemdeling die in de HTL is geplaatst te allen tijde een verzoek bij het COA doen
tot terugplaatsing in de reguliere opvang. Indien dit door het COA wordt geweigerd,
kan de vreemdelingen daartegen een rechtsmiddel aanwenden. Een maximum termijn voor
de toepassing van de maatregel ex artikel 56 Vw 2000 en het nieuwe voorgestelde artikel 56a
Vw 2000 zal geregeld worden in het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit is een algemeen
verbindend voorschrift dat voldoende waarborgen biedt. Uit beide artikelen blijkt
dat de Minister van Justitie, in de praktijk de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
bevoegd is tot het opleggen van de in de artikelen beschreven maatregelen. In de praktijk
ligt de uitvoering hiervan bij AVIM, IND en DT&V.
Het overtreden van een maatregel als bedoeld in artikel 56 Vw 2000 is krachtens artikel 108
Vw 2000 als overtreding strafbaar gesteld. Dit is bij de maatregel opgelegd bij plaatsing
in de HTL nog niet aan de orde geweest. Strafrechtelijke detentie wegens overtreding
is hierdoor evenmin aan de orde geweest. Opmerking verdient hierbij dat de overtreding
ook kan worden betrokken bij de vraag of het opleggen van bijvoorbeeld vreemdelingenbewaring
proportioneel en opportuun is.
Bij de start van de HTL is het gebiedsgebod opnieuw vastgesteld. Het toegestane gebied
voor bewoners van de HTL is het terrein van de HTL zelf en het naastgelegen park,
bestaande uit twee groenstroken rondom de HTL. Dit gebied is kleiner dan bij de ebtl
Hoogeveen. Vanaf mei 2019 is het gebied van de ebtl Hoogeveen verder ingeperkt, vanwege
de ervaren overlast in de gemeente. In het gebied dat thans op basis van de huidige
regelgeving wordt aangewezen, worden op de HTL voeding en producten voor persoonlijke
verzorging en hygiëne in natura verstrekt. Ook komt er wekelijks een rijdende winkel
langs. De invulling van de maatregel kan echter verschillen. Wat redelijk en proportioneel
is, zal naar plaats en tijd verschillen, en mede afhankelijk zijn van de duur van
de maatregel en de individuele omstandigheden van de vreemdeling op wie de maatregel
van toepassing is. In alle gevallen kan de maatregel worden voorgelegd aan de rechter,
die een oordeel kan geven over de proportionaliteit in het individuele geval. Onder
de huidige omstandigheden is er, zoals in de voornoemde uitspraak van rechtbank Den
Haag van 10 juli 2020 is bepaald, geen sprake van vrijheidsontneming. Er is niet zonder
meer te zeggen dat er een minimale oppervlakte is van een gebied of terrein of bepaalde
voorwaarden waaraan het gebied of terrein moet voldoen, om te bepalen of er sprake
is van vrijheidsontneming. Of een maatregel als vrijheidsontneming moet worden gezien
hangt af van verschillende factoren, die in de beantwoording van eerdere vragen zijn
genoemd.
GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) dient goedkeuring te geven voor plaatsing van een
bewoner op de HTL. Indien GZA haar bezwaar uit, wordt de bewoner niet geplaatst op
de HTL. In plaats daarvan wordt dan de meest passende zorg ingezet vanuit de locatie
waar de bewoner verblijft. Dit kan een doorverwijzing zijn naar bijvoorbeeld de GGZ
(regionaal, basis, tweedelijns of derdelijns) of het Centrum voor Transculturele Psychiatrie
(CTP) Veldzicht. Daarnaast is er tijdens het verblijf op de HTL continu aandacht voor
deze problematiek. Dit wordt in het multidisciplinair overleg besproken, waar GZA
en een team van CTP Veldzicht (ambulante zorg) bij aangesloten zijn.
Het uitgangspunt is dat minderjarigen in beginsel niet in de HTL worden geplaatst.
Uitzondering hierop wordt gevormd door alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv)
die 16 jaar of ouder zijn. Dan kan op individuele beoordeling en met schriftelijke
instemming van de voogd Nidos toch worden besloten tot plaatsing in de HTL. Deze amv
vallen dan onder het volwassenenregime. Er is geen beperking om een vrijheidsbeperkende
maatregel op te leggen aan minderjarige vreemdelingen, en dit volgt evenmin uit de
Opvangrichtlijn. Juist bij die categorie vreemdelingen moet worden gewaarborgd dat
zij zich niet uit het zicht van de overheid – en hun voogd – begeven, niet alleen
in het belang van het vreemdelingentoezicht, maar ook in hun eigen belang. Dit is
in overeenstemming met artikel 24 van de Opvangrichtlijn, op grond waarvan de lidstaten
niet-begeleide minderjarigen die ten minste 16 jaar oud zijn in opvangcentra voor
meerderjarige verzoekers mogen onderbrengen, indien dit in hun belang is zoals bedoeld
in artikel 23, tweede lid, van de Opvangrichtlijn.
De leden van de SP-fractie lezen dat in onderdeel I wordt beschreven dat een «gemeenschapsonderdaan»
die niet rechtmatig in Nederland verblijft niet langer dan drie maanden in bewaring
kan worden genomen. Waarom kiest de regering voor deze drie maanden? Wat gebeurt er
wanneer iemand langer dan deze drie maanden in bewaring wordt gesteld?
In de memorie van toelichting bij de novelle is toegelicht dat de duur van maximaal
drie maanden is opgenomen omdat in voorkomende gevallen correspondentie met de ontvangende
EU-lidstaat nodig is, waarop moet worden gewacht.29 Indien de vreemdeling bovendien de terugkeer door fysiek verzet frustreert, kan een
termijn van drie maanden nodig zijn om de uitreis naar de andere lidstaat zeker te
stellen. In de meerderheid van de gevallen zal echter een veel kortere termijn mogelijk
zijn. Aangezien bewaring nooit langer mag duren dan noodzakelijk, moet in die gevallen
het vertrek ook binnen een veel korter termijn worden gerealiseerd. Uit staande jurisprudentie
volgt dat de Staat daarop kan worden aangesproken, en dit kan ook aan de rechter worden
voorgelegd. Het is aan de Staat om te onderbouwen welke handelingen zijn ondernomen
en waarom deze noodzakelijk zijn.
3. Onderdelen J tot en met M
De leden van de VVD-fractie constateren dat tegen illegaal verblijvende derdelanders
met een verblijfsrecht in een andere lidstaat van de EU of in een staat die partij
is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 of
in Zwitserland, in beginsel geen terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Zij krijgen
in plaats daarvan de opdracht zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere
lidstaat of dat land te begeven. Vreemdelingenbewaring op grond van het voorgestelde
artikel 59 van de Vw 2000 is in dat geval niet mogelijk. Indien dit bevel niet wordt
nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke
vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen hem echter alsnog een terugkeerbesluit
uitgevaardigd. In dat laatste geval kan eventuele bewaring wel plaatsvinden op grond
van het voorgestelde artikel 59 van de Vw 2000. Naar aanleiding van deze passage vragen
deze leden hoe bij de illegaal verblijvende derdelanders wordt gecontroleerd door
de autoriteiten of hij of zij daadwerkelijk het Nederlandse grondgebied heeft verlaten.
Zijn de betreffende diensten voldoende (juridisch) toegerust om dit te controleren?
Ziet de regering ruimte in de wetgeving om de illegaal verblijvende derdelanders (nog)
strenger te kunnen gaan controleren?
Bij vrijwillig vertrek zal steeds een individuele beoordeling worden gemaakt of het
voldoende aannemelijk is dat de vreemdeling daadwerkelijk zal vertrekken. Als de vreemdeling
via een Nederlandse (lucht)haven vertrekt, kan dit voor de Nederlandse diensten zichtbaar
zijn. Het staat de vreemdeling echter ook vrij om via een andere grensdoorlaatpost
Nederland te verlaten. Het uitgangspunt van de Terugkeerrichtlijn is dat een vreemdeling
na een aanzegging vrijwillig vertrekt. Het is dan ook niet goed uitvoerbaar in alle
gevallen vast te stellen dat de betrokken vreemdeling het land daadwerkelijk heeft
verlaten. Er is immers geen sprake van vertrek in een gedwongen en gecontroleerde
setting. Als een vreemdeling op enig moment alsnog of opnieuw in Nederland wordt aangetroffen,
kunnen uiteraard nadere maatregelen worden getroffen.
Indien op voorhand onvoldoende vertrouwen bestaat in het vrijwillige vertrek van de
vreemdeling, kunnen verdere toezichtmaatregelen worden getroffen.
ADVIEZEN
De regering zag af van een consultatieronde bij dit wetsvoorstel, omdat het niet voor
veranderingen zorgt (uitvoerings-en handhavingsgevolgen evenals financiële dekking
blijven gelijk) en met het oog op de voortgang van het wetsvoorstel Wet terugkeer
en vreemdelingenbewaring.30 Gelet op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is het wetsvoorstel
echter alsnog voorgelegd aan een aantal instanties. In deze paragraaf wordt ingegaan
op de adviezen van de Nationale ombudsman van 17 augustus 2020, Amnesty International
van 18 augustus 2020, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) van 18 augustus 2020,
de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 15 september 2020
en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) van 13 oktober 202031.
De meeste onderwerpen worden in meerdere adviezen besproken. In deze paragraaf wordt
dan ook voornamelijk per thema op de gestelde adviezen ingegaan.
Duur en karakter lockdown
De Nationale ombudsman en Amnesty International geven aan een lockdown van vier weken
buitenproportioneel lang te vinden. Een lockdown van die duur is volgens de Nationale
ombudsman bovendien onnodig. Mocht er in heel uitzonderlijke gevallen een noodsituatie
ontstaan dan is een lockdown slechts een optie voor een zeer korte periode van een
paar dagen zoals ook de Raad van State adviseert. Gelet op de impact van een lockdown
mag de duur ervan niet afhankelijk worden gesteld van de tijd die nodig is om de dagbesteding
weer op te starten.
De NOvA wijst erop dat de Raad van State heeft geadviseerd de lockdown niet langer
te laten duren dan strikt noodzakelijk is, waarbij eerder zou moeten worden gedacht
aan een aantal dagen dan een aantal weken. Volgens de NOvA geeft het wetsvoorstel
onvoldoende blijk van het opvolgen van dit advies. Voorts adviseert de NOvA in de
toelichting meer duidelijkheid op te nemen over de restrictie van de bloktijden, aangezien
deze in het huidige voorstel niet voldoen aan de internationale regelgeving hieromtrent.
De RSJ en de ACVZ adviseren om de termijn van een mogelijke lockdown op maximaal twee
weken te stellen. De RSJ adviseert het mogelijk te maken dat de directeur de lockdown
kan verlengen met maximaal twee weken. De commissie van toezicht zou tussentijds moeten
toetsen waardoor een extra waarborg voor de vreemdeling wordt gecreëerd. De ACVZ roept
ertoe op bij de toepassing van een lockdown zoveel mogelijk maatwerk te leveren. Indien
sluiting van een halve afdeling in plaats van een hele afdeling volstaat moet een
lockdown daartoe worden beperkt.
Wat het karakter van de maatregel betreft adviseert de RSJ in de memorie van toelichting
op te nemen dat de maatregel in principe gericht moet zijn op degenen die verantwoordelijk
zijn voor de verstoring van de orde en veiligheid. Amnesty International stelt dat
het wetsvoorstel een verdere verwijdering van het beoogde bestuursrechtelijk karakter
van vreemdelingendetentie creëert, dat een ongefundeerde keuze is gemaakt voor repressie
in plaats van de-escalatie bij onrust, dat de mogelijkheid om een lockdown in te stellen
een onnodige, punitieve toevoeging is en dat deze maatregel leidt tot collectief straffen.
In reactie op deze punten wordt het volgende opgemerkt. Een lockdown is alleen aan
de orde in een uitermate serieuze situatie waar alle andere middelen om de rust en
orde te herstellen hebben gefaald. Van een ongefundeerde keuze voor repressie is dus
geen sprake. Deze maatregel moet genomen kunnen worden in situaties waarin er geen
andere mogelijkheid rest dan de groep als geheel aan te spreken. De regering is verantwoordelijk
voor de veiligheid van eenieder in het detentiecentrum. Om de ingeslotenen en het
personeel te beschermen wordt in deze uitzonderlijke noodsituatie overgegaan tot een
lockdown. Als de directeur van de inrichting heeft besloten tot een lockdown gebeurt
dit altijd voor de kortst mogelijke duur. Elke dag wordt in samenspraak met het personeel
per afdeling beoordeeld of de desbetreffende afdeling voldoende stabiel en veilig
is om tot de volgende fase (verruiming van het dagprogramma) over te gaan. Gedurende
de gehele lockdown blijft het personeel intensief met de vreemdelingen in contact.
Als in die periode voor korte tijd niet aan de bloktijden kan worden voldaan, is dat
niet te voorkomen. Een verantwoorde andere oplossing is immers niet mogelijk.
Ervaringen in detentiecentrum Rotterdam de afgelopen jaren hebben geleerd dat in sommige
gevallen niet kan worden volstaan met de in het voorstel voor de Wet terugkeer en
vreemdelingenbewaring opgenomen mogelijkheden om raddraaiers over te brengen naar
de beheersafdeling of – in geval van het plegen van strafbare feiten – het inzetten
van een strafrechtelijk traject. Het is dan nodig om dit middel achter de hand te
hebben. Wanneer sprake is van een groepsgewijs optreden van ingeslotenen tegenover
het personeel, is het in de praktijk moeilijk om in alle dynamiek meteen de gangmakers
van de onrust te identificeren. Er rest dan geen andere mogelijkheid de groep als
geheel aan te spreken. Zodra kan worden overgegaan tot maatregelen die gericht zijn
op degenen die verantwoordelijk zijn voor de verstoring van de orde en veiligheid
zal dat uiteraard echter gebeuren. Waar dat mogelijk is zal zo snel mogelijk maatwerk
worden geleverd. Dit doet er niet aan af dat de lockdown in eerste instantie noodzakelijkerwijs
(een deel van) het collectief zal raken.32 Van een onnodige punitieve sanctie of collectieve bestraffing is geen sprake. Een
lockdown is een ordemaatregel die in uitzonderingsgevallen kan worden toegepast om
intens dreigende situaties, waarin de veiligheid van zowel ingeslotenen als het personeel
in geding is, zo snel mogelijk te beëindigen.
Het streven is zo snel als mogelijk maar wel geleidelijk het normale programma op
te bouwen. Zoals ook blijkt uit de eerder in deze nota beschreven voorbeelden zal
het in de praktijk daarom zelden of nooit tot een volledige lockdown voor een periode
van vier weken komen. Deze termijn is gekozen, omdat deze ondersteunend is aan zowel
het waarborgen van de veiligheid van personeel en ingeslotenen als aan het flexibel
kunnen verlenen van meer en minder vrijheden al naar gelang de situatie. Het fasenplan
voorziet in de behoefte om zo snel mogelijk, met inachtneming van de veiligheid, terug
te kunnen keren naar een normaal dagprogramma. Als de opbouw te snel gaat en interne
bewegingsvrijheid wordt toegestaan voordat de rust volledig is teruggekeerd, kan het
gevolg zijn dat er ook weer opgeschaald moet worden. Om dit te voorkomen dient het
proces van gefaseerde opbouw van het dagprogramma zorgvuldig te geschieden. Dit kost
tijd. Om die reden is als wettelijk maximum voor de afwijking gekozen voor vier weken.
In de van dag tot dag te maken beoordeling of tot verdere opbouw kan worden overgegaan,
is een verlenging na twee weken en een tussentijdse toets door de commissie van toezicht
niet goed in te passen. Wel kan de commissie van toezicht ook tijdens een lockdown
ongevraagd adviezen uitbrengen die de directeur zal kunnen betrekken bij de afweging
om gefaseerd op te bouwen.
Waarborgen lockdown
De RSJ adviseert in de wet op te nemen dat de directeur van de instelling moet motiveren
waarom niet met minder ingrijpende middelen kan worden volstaan. Dit komt volgens
de RSJ het draagvlak bij de ingeslotenen ten goede en maakt een tussentijdse toetsing
door de commissie van toezicht en een toetsing als beklag en beroep wordt ingesteld,
beter uitvoerbaar.
Amnesty International stelt dat de gronden om over te gaan tot een lockdown-maatregel
onduidelijk zijn en de ACVZ adviseert in de wet de beoordelingscriteria op te nemen
aan de hand waarvan wordt vastgesteld dat het afkondigen van een lockdown volstrekt
noodzakelijk wordt geacht.
In reactie op deze punten wordt nogmaals benadrukt dat een lockdown alleen aan de
orde is in een uitermate serieuze situatie waar alle andere middelen om de rust en
orde te herstellen, zoals de-escaleren, hebben gefaald. En deze maatregel wordt alleen
genomen in situaties waarin er geen andere mogelijkheid rest dan de groep als geheel
aan te spreken. Het ligt voor de hand dat de directeur van de instelling in de schriftelijke
mededeling van de lockdown maatregel die hij onverwijld moet doen aan de vreemdelingen
die het betreft, er blijk van zal geven dat en waarom hij van mening is dat dit het
geval is. Dat eerst onder ogen moet worden gezien of met minder ingrijpende middelen
kan worden volstaan blijkt al uit de formulering van artikel 5, eerste lid, waarin
is opgenomen dat de directeur deze maatregel alleen kan nemen «indien dit volstrekt
noodzakelijk is met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting».
Of tot een lockdown moet worden besloten is zodanig afhankelijk van de feiten en omstandigheden
die aan de orde zijn in het concrete geval dat het – afgezien van het gegeven dat
het volstrekt noodzakelijk moet zijn voor het handhaven van de orde en de veiligheid
in de inrichting – niet goed mogelijk is verdere algemene criteria te geven voor het
instellen en weer opheffen ervan. Denkbaar is dat bepaalde feiten en omstandigheden
tot een lockdown moeten leiden, terwijl dat in een ander geval, waarin mogelijk vrijwel
dezelfde omstandigheden aan de orde zijn, toch (nog) niet proportioneel is. Het is
van belang dat de directeur van de inrichting in de praktijk voldoende armslag heeft
om de inschatting te maken die het beste past bij de situatie die aan de orde is.
Om deze reden is het niet wenselijk meer concrete criteria voor de oplegging of opheffing
van een lockdown vast te leggen in de wet of in een algemene maatregel van bestuur.
Kwetsbare vreemdelingen
De Nationale ombudsman vindt een lockdown niet passend bij het karakter van vreemdelingenbewaring
en merkt op dat plaatsen in afzondering gezondheidsschade kan meebrengen. Ook Amnesty
International wijst op de negatieve psychologische gevolgen van opsluiting op cel
tijdens lockdown.
De NOvA meent dat onvoldoende bescherming geboden wordt aan de kwetsbare vreemdeling.
Volgens de adviescommissie blijkt uit het voorstel geenszins op welke wijze bij de
toepassing van de lockdown-maatregel rekening wordt gehouden met kwetsbare vreemdelingen.
Het primaire standpunt van de NOvA is dat kwetsbare vreemdelingen niet gedetineerd
mogen worden. Indien dit toch gebeurt, dient met hen rekening te worden gehouden bij
de lockdown-maatregel. Het zal hier een individuele afweging dienen te betreffen bij
de toepassing van een algemene maatregel.
In dit kader wordt opgemerkt dat een lockdown slechts in uitzonderingssituaties aan
de orde zal zijn en dat deze maatregel dient ter bescherming van de veiligheid van
een ieder in het detentiecentrum; zeker ook van die van kwetsbare vreemdelingen. Zoals
hiervoor al is toegelicht is onontkoombaar dat de maatregel in eerste instantie voor
(een deel van) alle ingeslotenen zal gelden, maar dit is in de praktijk nog niet nodig
geweest op de extra-zorg afdeling. Bovendien zal, zodra dat kan, ook na toepassing
van de maatregel weer individueel maatwerk worden geleverd. Het ligt voor de hand
dat bij dat proces in eerste instantie – en zo snel als dat redelijkerwijs mogelijk
is – ook aandacht wordt besteed aan kwetsbare vreemdelingen.
Leefklimaat bewaringsinstelling
De Nationale ombudsman wijst erop dat hij begin 2020 na een uitgebreid onderzoek naar
de uitvoering van vreemdelingenbewaring een aantal aanbevelingen heeft gedaan om het
leefklimaat in vreemdelingenbewaring, voor vreemdelingen en personeel, sterk te verbeteren.
De reactie van de Staatssecretaris van Justitie hierop is, ondanks een toezegging
dat die zou komen, nog niet ontvangen. De Nationale ombudsman herhaalt dan ook met
klem zijn oproep deze aanbevelingen op te volgen zodat de invoering van meer repressieve
maatregelen, zoals een langdurige lockdown, onnodig is.
Bij brief van 11 september 2020 aan de Nationale ombudsman33 is ingegaan op de door hem gedane aanbevelingen, waarbij er onder meer op is gewezen
dat vreemdelingen die nu in bewaring zitten steeds vaker zowel individueel als in
groepsverband overlastgevend gedrag vertonen en dat juist de dynamiek van de beperkte,
maar zeer zichtbare groep van vreemdelingen die in meerdere landen asiel hebben aangevraagd
en al langere tijd in verschillende landen overlast veroorzaken, onderdeel is van
het bredere probleem. Zoals hiervoor al aangegeven is de mogelijkheid over te gaan
tot een lockdown een laatste middel dat slechts in uitzonderingsgevallen zal worden
toegepast maar in het bijzonder voor deze groep niet kan worden gemist. De Nationale
ombudsman heeft bij brief van 10 november aanvullend gereageerd, op deze brief zal
ik separaat ingaan.
Klachtrecht
De Nationale ombudsman vraagt aandacht voor het volgens hem in veel gevallen ontbreken
van effectief toegang tot het klachtrecht. Er bestaat weliswaar de mogelijkheid tot
het indienen van een klacht bij de commissie van toezicht over een beslissing van
de directeur, zoals een lockdown, maar dit klachtrecht is, zo stelt hij, vaak weinig
effectief. De behandeling van een klacht neemt doorgaans zoveel tijd in beslag dat
tegen de tijd dat de klacht wordt behandeld de maatregel inmiddels voorbij is, dan
wel dat betrokkene inmiddels het detentiecentrum heeft verlaten. Volgens Amnesty International
zijn in de wet onvoldoende waarborgen opgenomen, is het toezicht ontoereikend en is
het klachtrecht in de praktijk niet effectief.
De NOvA adviseert om een mogelijkheid tot individueel beklag tegen de lockdown-maatregel
en een mogelijkheid tot toegang tot de rechtsbijstandsverlener op te nemen in de wet.
Volgens de NOvA dient de vreemdelingenrechter in het kader van de toetsing van de
evenredigheid van de bewaring de lockdown-maatregel mee te kunnen wegen, op grond
van artikel 52 van het EU Handvest. Daarom wordt aanbevolen dit expliciet op te nemen.
De ACVZ adviseert om, gelet op het ingrijpende karakter van een lockdown-maatregel
in de wet op te nemen dat de directeur van de inrichting het besluit tot instelling
van een lockdown onverwijld ter kennis brengt van de beroepskamer tenuitvoerlegging
vreemdelingenbewaring en dat deze maatregel ambtshalve wordt getoetst door deze beroepskamer.
In reactie op deze punten wordt opgemerkt dat bij een lockdown geen sprake is van
een individueel besluit maar het een maatregel betreft die eenieder in de inrichting
voor vreemdelingenbewaring treft. Dit ziet dus op de algemene omstandigheden in bewaring,
waarover een vreemdeling beklag kan doen op grond van artikel 74 van het wetsvoorstel
Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring. Hierna is beroep mogelijk bij de speciale
beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring van de Raad voor de strafrechtstoepassing
en jeugdbescherming. De beklagprocedure wordt gedetailleerd beschreven in de artikelen
72 tot en met 82 van het voorstel voor de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring.
In artikel 81, eerste lid, wordt onder meer bepaald dat de beklagcommissie zo spoedig
mogelijk (doch in ieder geval binnen vier weken na ontvangst van de klacht) uitspraak
doet. Er is geen reden om aan te nemen dat deze procedure in het uitzonderlijke geval
van een lockdown niet zo nodig snel kan worden doorlopen of anderszins niet effectief
zal zijn.
Het voorstel voor de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring brengt geen verandering
in de huidige rechten van een vreemdeling zich te laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener.
Op grond van artikel 100 van de Vw 2000 heeft de vreemdeling recht op toevoeging van
een advocaat zodra hij in bewaring is gesteld. Het wetsvoorstel brengt hierin geen
verandering aan. Een vreemdeling heeft tijdens de bewaring het recht zich te doen
bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een vertrouwenspersoon bij een beklagprocedure
(artikel 79 van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring). Een notificatieplicht
in geval van een lockdown wordt daarom niet nodig geacht. Gezien deze waarborgen ziet
de regering geen aanleiding in de wet neer te leggen dat de directeur van de inrichting
het besluit tot instelling van een lockdown ter kennis brengt van de beroepskamer
of dat de maatregel ambtshalve zou moeten worden getoetst door deze beroepskamer.
Op grond van artikel 95, zesde lid, van de Vw 2000 beoordeelt de rechtbank onder meer
of bewaring «bij afweging van alle daarbij betrokken belangen (...) gerechtvaardigd
is». Aangenomen wordt dan ook dat de rechtbank het gegeven dat een lockdown geldt
of heeft gegolden bij de beoordeling kan betrekken indien de rechtbank dit relevant
acht.
Vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw 2000
De Nationale ombudsman wijst erop dat overplaatsing naar een locatie met verscherpt
toezicht en vrijheidsbeperkende maatregelen van zeer ingrijpende aard zijn en dat
het daarom van belang is dat de betreffende asielzoeker adequaat wordt geïnformeerd
over mogelijkheden om rechtsmiddelen aan te wenden en hierover een klacht in te dienen.
De ACVZ adviseert de nadere uitwerking van de bevoegdheid tot het opleggen van een
vrijheidsbeperkende maatregel uit artikel 56 Vw 2000 vast te leggen in het Vreemdelingenbesluit
2000 en niet in de Vreemdelingencirculaire 2000.
Hierover wordt opgemerkt dat vreemdelingen die naar een locatie met verscherpt toezicht
worden overgebracht daarover naar behoren worden geïnformeerd. De vreemdeling wordt
voorafgaand aan oplegging van de maatregel gehoord en de maatregel wordt hem uitgelegd.
De vreemdeling kan daar vervolgens zijn zienswijze op geven. Bij het opleggen van
de maatregel wordt de vreemdeling hier ook over geïnformeerd en zal hij wederom zijn
zienswijze naar voren kunnen brengen, welke vervolgens moet worden betrokken in de
motivering van het besluit tot het opleggen van de maatregel. De maatregel wordt vervolgens
in persoon uitgereikt. Daarbij is van belang dat tegen elk besluit de mogelijkheid
bestaat om individueel rechtsmiddelen aan te wenden. Tegelijk moet in ogenschouw worden
gehouden dat de oplegging van een vrijheidsbeperking op de HTL locatie slechts een
klein deel van de gevallen uitmaakt waarin artikel 56 Vw 2000 wordt toegepast. In
de grote meerderheid van de gevallen gaat het om een beperking tot een veel groter
gebied, zoals een gemeente en zal de impact ook navenant minder ingrijpend zijn. Er
zijn regels gesteld over vrijheidsbeperking in artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit
2000. De verdere condities waaronder vrijheidsbeperking kan worden toegepast, kunnen
erg afhankelijk zijn van de veranderlijke feitelijke situatie. Het wordt dan ook niet
aangewezen geacht meer gedetailleerde regels neer te leggen op het niveau van het
Vreemdelingenbesluit 2000.
Bewaring Unieburgers
De NOvA adviseert ook voor de groep vreemdelingen die niet vallen onder het toepassingsbereik
van de EU-Terugkeerrichtlijn, de EU-Opvangrichtlijn of de Dublin Verordening expliciet
in de wet op te nemen dat moet worden bezien of een lichter middel mogelijk is.
De ACVZ adviseert in de memorie van toelichting te motiveren dat het besluit tot inbewaringstelling
van een gemeenschapsonderdaan wordt voorafgegaan door een belangenafweging, waarbij
wordt vastgesteld of betrokkene een onredelijke belasting van het socialezekerheidsstelsel
veroorzaakt.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat met de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring
in artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000 de algemene regel wordt geformuleerd dat
vreemdelingenbewaring alleen mogelijk is als uiterste middel indien minder dwingende
maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast. Dit geldt derhalve ook voor
de inbewaringstelling van een gemeenschapsonderdaan. Over bewaring van gemeenschapsonderdanen
wordt terecht opgemerkt dat hiertoe alleen kan worden overgegaan indien aan de daarvoor
geldende voorwaarden wordt voldaan. Voor zover nodig is dat bij deze verhelderd.
Wetstechnische adviezen
De ACVZ wijst erop dat vreemdelingen in een voor hen begrijpelijke taal moeten worden
geïnformeerd over het opleggen van een lockdown en stelt dat, om te verzekeren dat
wordt voldaan aan de procedurele vereisten van artikel 5 EVRM en het recht op een
effectief rechtsmiddel uit artikel 13 EVRM, in artikel 69, vierde lid, van de Wet
terugkeer en vreemdelingenbewaring de woorden «zoveel mogelijk» zouden moeten worden
geschrapt.
De formulering dat vreemdelingen «zoveel mogelijk» in hun eigen taal moeten worden
geïnformeerd wordt eveneens gebezigd in de Penitentiaire beginselenwet (artikelen
17 en 56 tot en met 58). In de praktijk leidt deze formulering niet tot situaties
waarin niet wordt voldaan aan de artikelen 5 en 13 van het EVRM. Op verzoek wordt
een schriftelijke of mondelinge vertaling geboden, in een taal die de betrokkene begrijpt
of redelijkerwijze geacht kan worden te begrijpen. Het personeel en geestelijke verzorgers
zijn in staat de nodige vertaalslag te maken en hulpmiddelen, zoals een vertaaldevice
en een tolkentelefoon, kunnen indien nodig worden ingezet. De voorgestelde aanpassing
wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Indieners
-
Indiener
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid