Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 398 Wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 16 september 2020
Inhoud
I
Algemeen deel
1
1.
Inleiding
3
2.
De diergezondheidsregelgeving
5
2.1
Huidige diergezondheidsregelgeving
5
2.2
De diergezondheidsverordening
8
2.3
Uitvoering van de diergezondheidsverordening
14
2.4
De Wet dieren
22
3.
Hoofdlijnen van het voorstel
23
4.
Financiële gevolgen
23
5.
Regeldruk
24
6.
Inwerkingtreding
24
II
Artikelen
25
Artikel I, onderdeel A en artikel VI, tweede lid, tweede wijziging
25
I Algemeen deel
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse de wijziging van de Wet dieren in
verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (hierna:
de Wet dieren) gelezen en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. De leden
van de VVD-fractie willen benadrukken dat de Nederlandse standaarden voor diergezondheid
en dierenwelzijn hoog zijn in vergelijking met sommige andere Europese landen en dat
zij graag zouden zien dat in alle lidstaten dezelfde hoge diergezondheidsnormen worden
gehanteerd.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze
leden hebben enkele vragen met betrekking tot onder andere het ontbreken van een evaluatiebepaling,
vaccinatie, onevenredige belasting voor bepaalde dierhouders en de mogelijkheid tot
vrijstelling voor hobbydierhouders.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel ter wijziging
van de Wet dieren. Deze leden verwelkomen de ontwikkelingen op preventiebeleid en
vaccinatie als zijnde een volwaardig bestrijdingsinstrument. Bovendien staan deze
leden positief tegenover de erkenning van de relatie tussen diergezondheid, dierenwelzijn
en gezondheid van de mens. Gezien het grensoverschrijdend karakter van dierziekten
en de mogelijke impact hiervan op de menselijke gezondheid, zijn deze leden verheugd
om te vernemen dat verdere harmonisatie van de maatregelen plaatsvindt, opdat wij
als Europa effectief en eensgezind kunnen optreden tegen de uitbraak van dierziekten.
Zij zullen de uitvoering van de wijzigingen in de wet nauwlettend in de gaten houden
en hopen dat Europa door deze verordening daadkrachtiger als één kan optreden tegen
de voorkoming en verspreiding van dierziekten in Europa. De leden van de D66-fractie
hebben nog wel enkele vragen die zij de regering willen stellen met betrekking tot
de uitwerking van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse het voorstel voor de wijziging
van de Wet dieren gelezen. Deze leden zijn in principe tevreden met de vertaling van
deze Europese richtlijn in nationale regelgeving. Toch hebben zij nog enkele vragen,
zeker als het gaat om dierenwelzijnsregels voor zover die in deze wetswijziging meegenomen
kunnen worden.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot wijziging van de Wet dieren. Hierbij hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel
voor de wijziging van de Wet dieren. Deze leden zijn van mening dat het een goed moment
is om de diergezondheidswetgeving tegen het licht te houden. De wereld ervaart momenteel
aan den lijve wat de grote gevolgen kunnen zijn van een uitbraak van een zeer besmettelijke,
zoönotische ziekteverwekker, onder andere voor de volksgezondheid. Naast dit coronavirus
dat momenteel rondwaart, doken de afgelopen maanden ook nieuwe gevallen van vogelgriep
en Afrikaanse varkenspest op in ons omringende landen. Als dichtbevolkt land met een
zeer grote intensieve veehouderij, maakt Nederland het virussen veel te makkelijk,
stelt viroloog Koopmans van Erasmus MC1.
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
Landsbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving.
In deze nota naar aanleiding van het verslag beantwoord ik de door de verschillende
leden gestelde vragen en ga ik in op de gemaakte opmerkingen. Hierbij houd ik de volgorde
en indeling van het verslag aan. De vragen en opmerkingen heb ik genummerd. Over enkele
onderwerpen zijn in het verslag op verschillende plaatsen vragen van gelijke strekking
gesteld. Om doublures in de beantwoording te voorkomen verwijs ik waar dat aan de
orde is in mijn antwoorden naar eerdere antwoorden in het verslag.
1. Inleiding
1. De leden van de CDA-fractie merken op dat er nog de nodige onzekerheid bestaat
over regeldrukeffecten van de diergezondheidsverordening. Zo zal pas na vaststelling
van het hele pakket met Europese regels duidelijk worden wat de precieze regeldrukeffecten
en eventuele reductie van regeldruk wordt en worden ook mogelijkheden voor concrete
lastenreductie pas inzichtelijk als het hele Europese pakket gereed is. Daarnaast
zal pas op het moment dat duidelijk is welke derogaties mogelijk worden, vastgesteld
kunnen worden wat de toename aan regeldruk door de nieuwe identificatie en registratie
(I&R) verplichting wordt. In het kader van deze onzekerheden vinden de leden van de
CDA-fractie het opmerkelijk dat het onderhavige wetsvoorstel geen evaluatiebepaling
bevat. Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom het wetsvoorstel geen evaluatiebepaling
bevat. Zij vragen de regering daarbij tevens inzichtelijk te maken hoe het ontbreken
van een evaluatiebepaling zich verhoudt tot de bovengenoemde onzekerheden en wanneer
over deze onzekerheden meer duidelijkheid wordt verwacht.
Waar het gaat om de regeldrukeffecten die voortvloeien uit de Europese diergezondheidsverordening
en de op die verordening gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen van de
Europese Commissie, geldt dat deze effecten voor Nederland een gegeven zijn.
Bij het opstellen van het ontwerp van de diergezondheidsverordening heeft de Europese
Commissie destijds een impact assessment opgesteld, waarin is ingegaan op de economische
gevolgen van de nieuwe voorgestelde Europese regelgeving.2 Bij de totstandkomingsprocedure van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen van
de Europese Commissie betrekt zij eveneens de gevolgen voor de regeldruk, en bespreekt
deze met onder meer lidstaten en stakeholders. Nederland houdt bij het bepalen van
haar inbreng rekening met de verwachte regeldrukeffecten van de voorstellen van de
Europese Commissie.
Verder voorziet artikel 282 van deze verordening in een verplichting van de Europese
Commissie om een evaluatie uit te voeren van de verordening en daarop gebaseerde gedelegeerde
handelingen. Het resultaat van deze evaluatie moet uiterlijk op 22 april 2026 in een
verslag aan het Europees Parlement en de Raad worden voorgelegd.
Ten aanzien van de diergezondheidsregelgeving ter uitvoering van nationaal beleid,
voor onderwerpen waar de Europese diergezondheidsverordening lidstaten ruimte biedt
om aanvullende nationale regels te stellen, geldt dat hiervoor de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit de regeldrukeffecten in beeld zal brengen, als onderdeel
van het integraal afwegingskader. In de nota van toelichting bij de algemene maatregel
van bestuur en de toelichting bij de ministeriële regeling zal op de regeldrukeffecten
worden ingegaan. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk zal de ontwerpen op dit punt
toetsen. Ook kunnen belangstellenden in de consultatieprocedure opmerkingen hierover
maken.
Tegen deze achtergrond acht ik een evaluatiebepaling in het wetsvoorstel niet nodig.
2. In algemene zin merken de leden van de SP-fractie op dat zij de intensiteit en
omvang van de Nederlandse veehouderij niet passend vinden bij het welzijn en de gezondheid
van zowel dier, mens als natuur. Regelmatige epidemieën en bijbehorende grootschalige
ruimingen zijn hier een pijnlijk doch treffend voorbeeld van, zo menen deze leden.
Dat gezegd hebbende zijn zij van mening dat diergezondheid prominente aandacht verdient
en steunen zij vanzelfsprekend iedere maatregel die daar volgens hen aan bijdraagt.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe het stelsel van
I&R op EU-niveau is ingericht als het gaat om bijbehorende verplichtingen en de uitvoering
daarvan in de praktijk. Daarnaast zijn deze leden benieuwd in hoeverre hierbij sprake
is van facultatieve verplichtingen en op welke wijze lidstaten of ondernemers kunnen
worden gesanctioneerd indien sprake is van gebrekkige naleving of uitvoering van het
I&R-systeem. Zij achten het onwenselijk dat diersoorten als kippen en varkens op dermate
grote schaal worden gehouden dat registratie op individueel niveau te kostbaar wordt
geacht. Het streven zou volgens de leden van de SP-fractie dan ook moeten zijn om
zowel deze dieraantallen in te perken als de verplichtingen ten aanzien van registratie
per individueel dier uit te breiden.
De Europese diergezondheidsverordening stelt regels ten aanzien van de registratie
en identificatie van dieren (artikelen 108 tot en met 120) en locaties met dieren.
Het doel van registratie is dat de herkomst van dieren kan worden vastgesteld, wat
bijdraagt aan de transparantie in de keten en dan met name om tracering in het geval
van incidenten (uitbraken van dierziekten, voedselveiligheid). Het is geenszins de
bedoeling de registratieplicht in de verordening, zoals die nu in Nederland al wordt
uitgevoerd ter uitvoering van de huidige Europese regelgeving, te koppelen aan een
herstructurering van de Nederlandse veehouderij en in het bijzonder aan het reduceren
van aantallen dieren in de veehouderij.
In de verordening is vereist dat alle inrichtingen waar landdieren worden gehouden
zijn geregistreerd of erkend (artikelen 93 en 97). De locaties van deze inrichtingen
worden in een centraal register vastgelegd (artikel 101).
Daarnaast geldt voor sommige diersoorten, zoals runderen (artikel 112), paarden (artikel
114) en schapen en geiten (artikelen 45 van verordening 2019/2035), een verplichting
dat de dieren op individueel niveau worden geregistreerd en geïdentificeerd.
Dit geldt niet voor bijvoorbeeld pluimvee en varkens. Deze diersoorten worden veelal
in koppels gehouden en verplaatst, waardoor een individuele registratie niet bijdraagt
aan de traceerbaarheid van deze dieren. I&R-varken richt zich op het vastleggen van
de contacten tussen verschillende varkensbedrijven om eventuele verspreiding van dierziekten
zoveel mogelijk te voorkomen. Een individuele identificatie en registratie van varkens,
in aanvulling op de Europese verplichting, brengt ook een forse verhoging van (administratieve)
lasten met zich, die niet in verhouding zou staan tot het doel. In landen met een
vergelijkbare varkenssector als in Nederland, zoals Duitsland en Denemarken, wordt
ook geen systeem voor individuele registratie van varkens gebruikt. Zie hiervoor tevens
mijn brief van 2 juli 2019 aan uw Kamer over dieraantallen en I&R (Kamerstuk 28 286, nr. 1058).
Ook voor pluimvee is er in de verordening een registratieplicht op koppelniveau. Voor
bedrijfsmatig gehouden pluimvee is dit in verband met traceerbaarheid een goede zaak.
De gevolgen van de registratie voor hobbymatig gehouden pluimvee en andere vogels
zijn bekend en ik zet in op het verkrijgen van een derogatie op de registratieplicht
voor locaties met kleine aantallen vogels.
In geval van overtredingen van de Europese regels over identificatie en registratie
voorziet de Wet dieren in de mogelijkheid van bestuurlijke handhaving – herstelsancties
zoals een last onder bestuursdwang of dwangsom, en het opleggen van een bestuurlijke
boete (hoofdstuk 8, paragrafen 2 en 3) – en Wet op de economische delicten (artikel
1, onder 2) in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving.
2. De diergezondheidsregelgeving
2.1 Huidige diergezondheidsregelgeving
3. De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland in vergelijking met de Europese
regels een aantal extra diergezondheidsvoorschriften heeft. Deelt de regering de mening
dat de Nederlandse extra diergezondheidsvoorschriften, wanneer geïmplementeerd in
EU-verband, kunnen leiden tot een hoger diergezondheids- en welzijnsniveau?
Nederland heeft een hoogwaardige veehouderij met een hoge gezondheidsstatus. Dit is
niet alleen van belang voor het dier en de voedselproductie voor de nationale markt,
maar ook voor export waar de Nederlandse veehouderij een belangrijk aandeel in heeft.
Daarom worden in Nederland, in aanvulling op de Europese regelgeving, regels gesteld
met het oog op de preventie van dierziekten, om de gehouden dieren te beschermen en
de hoge gezondheidsstatus en de exportpositie te behouden.
Nederland kent al decennia aanvullende diergezondheidsregelgeving. Gezien het feit
dat in andere lidstaten de veehouderij een ander karakter heeft, minder exportgericht
is of minder grootschalig, is het niet per se nodig dat alle Nederlandse extra regelgeving
ook in andere lidstaten zou moeten worden toegepast. Dat neemt niet weg dat er voor
de Europese regelgeving wel ten algemene een versterking nodig was van de diergezondheidsregels.
Gedurende de afgelopen jaren heeft Nederland bij het proces van totstandkoming van
de verordening dan ook ingezet op een set van regels om te zorgen dat de diergezondheidsstatus
van de EU naar een hoger niveau wordt getild, in het licht van de Nederlandse aanpak.
Daaraan is gehoor gegeven, gezien het feit dat er meer aandacht is voor preventie
en meer harmonisatie is gerealiseerd. Het is mijns inziens niet nodig om de aanvullende
regels die Nederland wil stellen nu in de EU als geheel op te leggen.
4. De leden van de VVD-fractie vragen de regering op welke manier zij zich in Europees
verband inzet voor implementatie van de extra voorschriften die Nederland heeft ten
opzichte van de Europese regelgeving? Welke stappen zijn hier al toe gezet?
De verordening is gebaseerd op de huidige regelgeving van de Europese Unie, waarbij
waar mogelijk aanpassingen zijn gedaan gericht op versterking van het standaardniveau
van diergezondheid. Er zijn daarom meer regels in de verordening opgenomen die gericht
zijn op preventie. Ook is gestreefd naar meer harmonisatie en uniformering. Waar relevant
heeft Nederland zich tijdens de opstelling van de regels ingezet en zal Nederland
zich bij het opstellen van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen van de Europese
Commissie inzetten op het opnemen van die maatregelen die toegevoegde waarde hebben
voor de veehouderij in de hele Europese Unie.
De unieke positie van Nederland in de wereld wat betreft de veehouderij (veel bedrijven,
hoge gezondheidsstatus en sterk gericht op export) vraagt om goede preventieve maatregelen.
Met de regels van de verordening wordt de kans op verspreiding van ziekten vanuit
andere lidstaten zo klein mogelijk gemaakt en wordt tevens een verhoging van de gezondheidsstatus
van de veehouderij in de hele Unie bereikt. Mocht er toch een ziekte in Nederland
worden binnengebracht, dan zullen met de extra nationale preventieve maatregelen in
Nederland de gevolgen voor verspreiding binnen Nederland zoveel mogelijk worden verkleind.
Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de administratieve lasten en verhoging
van de kosten in andere EU-lidstaten. De huidige verordening zal in sommige lidstaten
waarschijnlijk al tot een verzwaring van de lasten leiden. Voor dit moment volstaat
deze verordening en zet ik niet in op een verdere verzwaring van de regels EU-breed.
5. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er in het nieuwe diergezondheidsbeleid
meer aandacht is voor preventie. Dat vinden deze leden een goede ontwikkeling, zeker
als het gaat over het nemen van bioveiligheidsmaatregelen. Het dier heeft namelijk
intrinsieke waarde, dat is ook vastgelegd in onze Wet dieren. De diergezondheidsregelgeving
is historisch gezien vooral gericht op het economisch belang van gezond vee, niet
zo zeer op het belang van het welzijn van het dier. Deze leden merken op dat er in
de huidige regelgeving nog sporen van te vinden zijn. Zij zijn daarom bezorgd over
de praktijk waarin vaak nog veel de voorrang gegeven wordt aan het economisch belang.
Denk hierbij aan het ophokken van pluimvee zoals nu door de vogelgriep. Is het dan
nodig om in het hele land op te hokken of kan dit ook bekeken worden per regio? En
is het mogelijk om te compenseren als dieren opgehokt worden door bijvoorbeeld meer
afleidingsmateriaal aan de kippen te geven?
De verordening bevat regels om de verspreiding van dierziekten te voorkomen. Daarbij
wordt rekening gehouden met verschillende aspecten waaronder volksgezondheid, milieu
en dierenwelzijn. Regels omtrent dierenwelzijn zijn in de verordening niet opgenomen,
maar staan in andere Europese en nationale regelgeving. Die regels zijn bij het opstellen
van de diergezondheidsverordening altijd betrokken en medebepalend geweest. Het is
daarom niet nodig om extra regels op te nemen in het belang van welzijn in geval er
maatregelen worden genomen in het kader van diergezondheid. Bij het treffen van maatregelen
ter preventie of bestrijding van een dierziekte wordt het welzijn van dieren meegewogen.
Daarom heb ik eerder besloten de Welzijnscommissie Dierziekten op structurele basis
in te stellen (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 61). Verder zet ik mij in op het bieden van zo veel mogelijk maatwerk bij het treffen
van preventie- of bestrijdingsmaatregelen, om de impact van maatregelen voor de veehouders
en dieren zo klein mogelijk te maken.
6. De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook meer algemene vragen met betrekking
tot de nieuwe wetgeving. Ten eerste: wordt het principe van de intrinsieke waarde
in de nu op te stellen regels nog eens extra vastgelegd door bijvoorbeeld te bepalen
dat de maatregelen op het dierenwelzijn moeten worden getoetst of is dat volgens de
regering niet nodig omdat de erkenning van de intrinsieke waarde al in de Wet dieren
staat? Is het in dit laatste geval dan voldoende dit nog eens in de memorie van toelichting
nadrukkelijk uiteen te zetten?
Artikel 1.3 van de Wet dieren over de intrinsieke waarde van dieren geldt voor alle
regels die worden gesteld op grond van deze wet, dus ook voor de regels in het belang
van de diergezondheid. Een aanvullende bepaling in de wet is dus niet nodig. Het is
voldoende als in de toelichting bij de algemene maatregelen van bestuur en de ministeriële
regelingen die op de Wet dieren zijn gebaseerd wordt ingegaan op de wijze waarop is
rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier.
7. De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten tweede: wordt dit in de uitvoeringspraktijk
geoperationaliseerd door bij preventiemaatregelen steeds te kijken of dit niet ten
koste gaat van het dierenwelzijn? En zo ja, dan de volgende afwegingen te maken: 1.
Gaat het om een zwaarwegend belang dat inbreuk op het dierenwelzijn rechtvaardigt?
2. Zijn er alternatieven voor de preventiemaatregelen? 3. Als er geen alternatieven
zijn, wordt dan de benadeling van het dierenwelzijn zoveel mogelijk beperkt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
8. De leden van de SP-fractie steunen het beperken van het aantal verzamelslagen tijdens
diertransporten en het aanscherpen van hygiënevereisten. Deze leden vragen of het
onderliggende voorstel tevens voorziet in een algehele inperking van de aantallen
transporten en de afstands- en tijdsduur die hiermee gepaard gaat?
De verordening stelt regels om verspreiding van ziekten, onder andere via transport
van dieren of producten, te voorkomen. Daarbij wordt rekening gehouden met dierenwelzijnsregels
zoals die nu gelden in de Europese Unie. De verordening heeft niet als doel het aantal
transporten of de afstand te verkleinen. De maatregelen in de verordening dienen om
het risico voor verspreiding van dierziekten zo klein mogelijk te maken. Over beperken
en verkorten van diertransporten gaat de verordening niet, omdat dit niet eenduidig
samenhangt met risico’s van verspreiding van dierziekten. De Europese transportverordening3 gaat over dierenwelzijn in relatie tot transport van dieren.
Dit laat onverlet dat ik mij ervoor inzet om in het belang van het dierenwelzijn het
aantal transporten te verminderen en de lengte te verkorten. Dat is echter een separaat
traject. Zie hiervoor mijn brief van 4 september 2019 aan uw Kamer (28 286, nr. 1063).
9. Niet alleen vormen de vele transporten een belangrijke bron van verspreiding van
dierziektes, ook het welzijn van de dieren heeft hier volgens deze leden ernstig onder
te lijden. De leden van de SP-fractie vragen wat de nieuwe wetgeving bijvoorbeeld
betekent voor transporten met jonge dieren, voor intercontinentaal transport, voor
temperatuureisen en voor rij- en pauzetijden? Kan de regering toelichten of en hoe
op dit gebied verbeteringen worden beoogd met dit voorstel?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord bij vraag 8.
10. De leden van de SP-fractie zijn reeds geruime tijd van mening dat een vaccinatieplicht
noodzakelijk is. Deze leden zijn dan ook positief over het voornemen om van vaccineren
een volwaardig bestrijdingsinstrument tegen dierziekten te maken. Daarbij vragen zij
in hoeverre er beleid wordt geformuleerd om te borgen dat gevaccineerd vlees kan worden
afgezet. In de praktijk blijkt hier namelijk geen fatsoenlijke afzetmarkt voor te
zijn, zo menen deze leden.
Vaccinatie als een van de maatregelen om een zeer besmettelijk dierziekte zoals mond-en-klauwzeer
of klassieke varkenspest te bestrijden is mogelijk. De voorwaarden waaraan een lidstaat
moet voldoen worden op dit moment door de Europese Commissie uitgewerkt in secundaire
regelgeving. Deze regels zullen gaan over vaccinatie bij categorie A-ziekten die een
lidstaat verplicht moet bestrijden, zoals mond-en-klauwzeer. De huidige regelgeving
en internationale standaarden vormen geen drempel voor de afzet van producten van
gevaccineerde dieren. Eventuele drempels die er zouden zijn, komen door keuzes die
(internationale) marktpartijen maken en daar speelt de overheid slechts een zeer bescheiden
rol in. Het is dus ook aan marktpartijen om oplossingen te vinden voor mogelijke problemen
van afzet van producten van dieren die gevaccineerd zijn. Ondanks de bescheiden rol
voor de overheid hierbij blijf ik me zowel nationaal als internationaal waar mogelijk
inzetten voor een betere acceptatie van deze producten. Bij de opstelling van de secundaire
regelgeving over de vaccinatie bij categorie A-ziekten zal ik bewaken dat die regels
net als nu geen drempel zullen vormen voor de afzet van producten van gevaccineerde
dieren (zie ook Kamerstuk 28 807, nr. 222).
11. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie schrijven dat, om het risico op
en gevolgen van uitbraken met hoog pathogene vogelgriep te verkleinen, de roadmap
strategische aanpak vogelgriep is ontwikkeld en vorig jaar is opgeleverd (Kamerstuk 28 807, nr. 222). Deze leden vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van
elk van de 28 maatregelen die in deze roadmap staan beschreven.
Op dit moment werk ik aan de uitwerking van de aanbevelingen van de roadmap Vogelgriep.
Ik zal uw Kamer in september over de voortgang hiervan informeren.
12. Wat betreft de I&R van dieren vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
aandacht voor de registratie van geitenlammetjes. Het is pas verplicht om deze dieren
te registreren wanneer zij een half jaar oud zijn of wanneer zij het bedrijf verlaten:
op het moment dat zij op een leeftijd van 0 tot 7 dagen worden afgevoerd naar een
bokkenmesterij of op transport gaan naar het slachthuis. Hierdoor is niet precies
bekend hoeveel dieren er sterven in de stal in de eerste zes maanden. Dit terwijl
de zorg voor jonge dieren één van de speerpunten is van het dierenwelzijnsbeleid van
deze regering en de sterfte onder geitenlammetjes, voor het deel dat wel is geregistreerd,
de afgelopen jaren extreem hoog was. In 2017 was de gemiddelde sterfte bij bokkenmesterijen
een dramatische 32%, met uitschieters tot 61% op één bedrijf4. Om een volledig beeld te krijgen van de sterfte bij alle bedrijven in de geitensector,
is het van belang om de I&R-regeling voor geiten aan te passen. Is de regering bereid
hiervoor zorg te dragen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) ben ik voornemens om de regels over identificatie en registratie van geiten aan
te scherpen. Recent is een ontwerp van een wijziging van de Regeling identificatie
en registratie van dieren via internet geconsulteerd. Deze wijziging omvat het aanscherpen
van de identificatie- en registratietermijn van dieren in de melkgeitenhouderij. Na
invoering van deze regelgeving moeten lammeren, geboren in de melkgeitenhouderij,
binnen een termijn van 7 dagen worden geïdentificeerd en geregistreerd, in plaats
van binnen een half jaar. Bij deze registratie moet een exacte geboortedatum en het
geslacht van het dier worden vastgelegd. Daarnaast wordt met deze wijzigingsregeling
ook verplicht dat doodgeboortes binnen de melkgeitenhouderij worden geregistreerd.
De maatregelen maken het mogelijk om beter inzicht te krijgen in sterfte onder jonge
dieren en gerichter en effectiever overheidsbeleid te voeren, specifiek gericht op
de zorg voor jonge dieren. Daarnaast bieden de maatregelen aan de melkgeitensector
de mogelijkheid om op een effectievere manier uitvoering te geven aan de borging van
de privaat opgelegde verplichtingen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes (Kamerstuk
28 286, nr. 939).
2.2 De diergezondheidsverordening
13. De leden van de VVD-fractie lezen dat dit een verordening op hoofdlijnen is, maar
dat de Europese Commissie bevoegd is verdere gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Tot hoever reikt de bevoegdheid van de Europese Commissie voor wat
betreft het vaststellen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen?
In de Europese diergezondheidsverordening is op verschillende plaatsen voorzien in
een bevoegdheid van de Europese Commissie om verordeningen vast te stellen bij gedelegeerde
handeling of uitvoeringshandeling. Bij gedelegeerde handelingen gaat het om de uitwerking
van technische onderwerpen, waar specialistische kennis voor nodig is. Voorwaarde
is dat de gedelegeerde handeling de kern van de verordening ongemoeid laat. Bij uitvoeringshandelingen
gaat het om regels die ervoor zorgen dat de specifieke onderdelen van een verordening
volgens eenvormige voorwaarden in de lidstaten worden uitgevoerd. Deze regels hebben
een technisch karakter.
De Europese diergezondheidsverordening geeft precies aan voor welke onderwerpen gedelegeerde
of uitvoeringshandelingen moeten of kunnen worden vastgesteld door de Europese Commissie.
De grenzen waar binnen de Commissie een verordening uitwerkt, zijn in de verordening
zelf vastgelegd.
14. Welke gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen worden er nog verwacht,
wanneer zijn deze gereed, en waarom specifiek deze aanvullende gedelegeerde handelingen
en uitvoeringshandelingen? Welke invloed hebben lidstaten hierop?
De Diergezondheidsverordening bevat regels op hoofdlijnen en enkele inhoudelijke normen,
en voorziet in een uitwerking van die normen in de vorm van een reeks gedelegeerde
handelingen en uitvoeringshandelingen van de Europese Commissie. De Europese Commissie
heeft, gezien het grote aantal handelingen dat diende te worden opgesteld, een prioritering
aangebracht en de belangrijkste handelingen zijn nu geschreven en vastgesteld, voor
de deadline van 21 april 2019. De verordening en de belangrijkste handelingen worden
gelijktijdig van toepassing (21 april 2021). Dan wordt ook het oude veterinaire acquis
van de EU ingetrokken.
In de verordening staat wat via een gedelegeerde en wat via een uitvoeringshandeling
wordt geregeld. Bij de opstelling van beide handelingen worden de lidstaten uitvoerig
betrokken. De gedelegeerde handelingen worden uiteindelijk voorgelegd aan de Europese
Raad en het Europees Parlement, waarbij de Raad de mogelijkheid heeft bezwaar te maken
tegen een bepaalde handeling. De uitvoeringshandelingen worden voorgelegd aan een
comité waarin de lidstaten vertegenwoordigd zijn en die er vervolgens over kunnen
stemmen.
Op dit moment werkt de Europese Commissie aan een aantal handelingen die zich nog
in verschillende concept stadia bevinden. Het betreft op dit moment een uitvoeringshandeling
over de meldplicht bij dierziekten, een uitvoeringshandeling over paardenpaspoorten,
een uitvoeringshandeling over modelcertificaten, een gedelegeerde handeling over het
gebruik van onder andere vaccins ter preventie en bestrijding van dierziekten, en
een uitvoeringshandeling over I&R met daarin onder andere derogatiemogelijkheden voor
lidstaten.
Daarnaast zijn er nog andere onderwerpen waarvoor de Europese Commissie bevoegd is
om op basis van de verordening handelingen vast te stellen. Afhankelijk van de uitvoering
van de verordening in de praktijk zou bijvoorbeeld later kunnen blijken dat voor bepaalde
onderwerpen meer uitgewerkte regelgeving in de vorm van een handeling wenselijk is.
Vooralsnog zijn mij geen concrete voornemens van de Europese Commissie bekend om op
korte termijn gebruik te gaan maken van die bevoegdheid voor andere dan de eerdere
genoemde onderwerpen.
15. De leden van de VVD-fractie vragen hoe er wordt omgegaan met nieuwe, nog niet
eerder voorgekomen, ziekten. Op welke manier wordt bepaald onder welke ziektecategorie
deze valt? Hoe ziet het proces eruit van het vaststellen van de ziekte tot het plaatsen
van de ziekte in een ziektecategorie?
Een ziekte wordt beschouwd als een nieuwe ziekte als deze voldoet aan de criteria
zoals genoemd in de verordening (artikelen 5 en 6). Het is de Europese Commissie die
dit vaststelt. In het geval een ziekte aan deze criteria voldoet, neemt de Europese
Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de nodige maatregelen met betrekking
tot een nieuwe ziekte. De uitvoeringshandeling wordt aan de lidstaten voorgelegd.
16. De leden van de VVD-fractie vragen de regering enkele voorbeelden te noemen van
geharmoniseerde maatregelen tegen opkomende dierziekten.
De Europese Commissie bepaalt of er sprake is van een nieuwe ziekte waarvoor maatregelen
nodig zijn. Zij bepaalt door middel van een uitvoeringshandeling welke maatregelen
passend zijn. Deze gelden dan, na instemming van de lidstaten, voor de hele Europese
Unie. De Europese Commissie kan daarbij gebruik maken van de maatregelen zoals die
gelden voor ziekten die nu op de lijst staan en zijn gecategoriseerd. Welke maatregelen
de Europese Commissie zal voorstellen hangt af van de ziekte. Er zijn nu geen voorbeelden
van nieuwe ziekten noch van geharmoniseerde maatregelen.
17. De leden van de CDA-fractie merken op dat in Nederland is afgesproken dat bij
de uitbraak van een dierziekte gezonde dieren gevaccineerd worden om de uitbraak te
beperken. Dit noemt men «vaccineren voor het leven». Het nadeel hiervan voor veehouders
is dat gevaccineerde dieren niet meer naar andere landen worden geëxporteerd voor
voedsel. Deze gevaccineerde dieren wil de consument liever niet, omdat men in de veronderstelling
is dat vlees van gevaccineerde dieren van mindere kwaliteit zou zijn. Deelt de regering
deze veronderstelling? Zo nee, waarom niet? Dit leidt er vervolgens toe dat in Nederland
de prijzen gigantisch kelderen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat hier
een oplossing voor moet komen. Want waarom zouden boeren anders nog hun vee laten
vaccineren, als zij hiermee voor het einde van hun bedrijf tekenen? Het beeld is verder
dat andere Europese landen bij een dierziekte-uitbraak dieren zullen gaan ruimen.
In dat geval krijgt de boer een compensatie voor zijn dieren. Kan de regering inzichtelijk
maken hoe de situatie op dit moment is in andere Europese landen? En is de regering
aan het nadenken hoe wordt voorkomen dat maatschappelijke wensen eenzijdig op boeren
worden afgewenteld?
Sinds de uitvinding van het concept van vaccinatie worden dieren tegen allerlei ziekten
gevaccineerd en tot de jaren negentig van de vorige eeuw ook nog tegen MKZ en KVP.
Producten van gevaccineerde dieren worden dus overal verkocht en afgenomen en zijn
veilig en van gelijke kwaliteit als producten van dieren die niet tegen een bepaalde
ziekte zijn gevaccineerd.
De veronderstelling dat consumenten van mening zullen zijn dat vlees van gevaccineerde
dieren van mindere kwaliteit is strookt echter niet met de praktijk. Uiteraard onderken
ik de angst van de sector voor problemen met de afzet van producten van gevaccineerde
dieren en daar aan gekoppelde mogelijke waardedaling van deze producten. Zoals ik
in het antwoord op vraag 10 aangeef is dit echter primair een markteffect waar de
overheid een bescheiden rol in kan spelen en is het primair aan marktpartijen om hier
oplossingen voor te vinden. Mocht de situatie zich voor doen zal ik, binnen de mogelijkheden
die ik heb zoals inzet van het netwerk van landbouwraden, er alles aan doen om afzet
van deze producten op peil te houden. Ik heb geen signalen dat dit in andere lidstaten
als een probleem ervaren wordt. Ik zal, wanneer de gelegenheid zich voordoet, dit
ook op Europees niveau agenderen.
18. De leden van de CDA-fractie constateren verder dat er voor de schapenhouderij
en geitenhouderij een probleem zal ontstaan als er niet mag worden «omgenummerd».
Als een dier zijn nummer verliest, kan het niet meer gescand worden om gepersonaliseerd
voer te krijgen. Klopt het dat er volgens de Europese Animal Health Regulation niet
mag worden omgenummerd? Is de regering ervan op de hoogte dat hierdoor problemen kunnen
ontstaan bij schapen- en geitenhouderijen? Indien deze problemen zich voor zullen
doen, is de regering dan bereid derogatie aan te vragen? Zo ja, hoe schat de regering
de kans in dat de Europese Commissie deze zal verlenen en op welke termijn is het
verlenen van derogatie te verwachten?
Ik ben me bewust van deze problematiek. Momenteel onderzoek ik wat de mogelijkheden
zijn om de huidige regels voor omnummeren te behouden. Of die mogelijkheid straks
bestaat hangt van de uitvoeringshandeling (IA) voor I&R die de Europese Commissie
nog aan het opstellen is. Deze handeling wordt nog met de lidstaten besproken. Ik
zal me er voor inspannen dat die IA de ruimte gaat bieden om omnummeren mogelijk te
houden in Nederland.
19. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat nieuw is dat de Europese Commissie
bevoegd wordt om geharmoniseerde maatregelen te nemen tegen opkomende dierziekten.
Zij maken zich zorgen. Deze nieuwe ziekten komen vaak door klimaatverandering noordwaarts
naar ons land. Ook de toenemende globalisering heeft daar invloed op, want dierenwelzijn
is vaak door armoede niet overal in de wereld en in Europa even goed geregeld. Wat
doet Nederland zelf en in EU-verband om in dit soort gebieden het diergezondheidsbeleid
te helpen verbeteren? Kan een internationale inspanning om andere landen te helpen
hun dierziektebeleid te verbeteren eventueel via een bepaling in deze wet opgenomen
worden?
Nederland, de EU en de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) werken in gezamenlijkheid
aan de verbetering van de diergezondheidstatus in de wereld. De nieuwe diergezondheidsverordening
draagt daar aan bij. De EU-verordening en de standaarden van de OIE hebben als doel
om verspreiding van dierziekten door handel in dieren en dierlijke producten te voorkomen,
zonder dat daarbij onnodige handelsbelemmeringen worden opgeworpen. Dat is ook voor
Nederland van belang, zowel voor import als export. De verordening is niet de plaats
om vast te leggen wat in andere landen dan de lidstaten van de EU moet worden gedaan
om de diergezondheid te verbeteren. Via bijvoorbeeld de OIE, de Food and Agriculture
Organisation (FAO) en ook door de Europese Commissie wordt inzet gepleegd om de diergezondheid
in landen te verbeteren. Via deze wegen, bijvoorbeeld door experts af te vaardigen
voor missies in andere landen, draagt Nederland bij aan de verbetering van het beleid
in andere landen dan de lidstaten van de Unie. Verder verwijs ik ook naar mijn antwoord
op vraag 16.
20. De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder dat de lijst van ziekten waar
op Europees niveau maatregelen voor gelden tegen het licht is gehouden. Twee ziekten,
namelijk Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) en Bovine Virus Diarree (BVD), plagen
al een hele tijd onze rundveesector en zijn heel vervelend voor de runderen die daar
last van hebben. Onze buurlanden zijn al vrij van deze ziekten. De sector probeert
nu met vrijwillige programma’s de veehouderij vrij te maken van deze ziekten. Toch
lijken enkele veehouderijen niet mee te doen. Staan beide ziekten op de nieuwe Europese
lijst? Zo nee, wat vindt de regering ervan om deelname aan deze programma’s te verplichten?
De lijst met dierziekten en de bijbehorende categorisatie is na het gereed komen ervan
met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1062). Zowel IBR als BVD staan op de lijst, beide in de categorie waarin lidstaten zelf
kunnen besluiten om een eradicatieprogramma in te voeren. IBR is onder de huidige
EU-wetgeving al op deze wijze gereguleerd, BVD is nieuw op de lijst en heeft nu nog
geen EU-kader. Momenteel werk ik, na verzoek van de rundveesectoren (zuivel, roodvlees
en vleeskalveren), voor IBR aan een wettelijk eradicatieprogramma. Als het onder de
AHR straks ook mogelijk wordt voor BVD nationale eradicatieprogramma’s in te voeren,
kan ook voor BVD worden bekeken of wettelijke ondersteuning van de bestrijding noodzakelijk
en gewenst is.
21. De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de memorie van toelichting
dat vaccinatie een volwaardig bestrijdingsinstrument wordt. Dat betekent dat vaccinatie
niet alleen mag worden gebruikt ter onderdrukking van het virus waarna de gevaccineerde
dieren alsnog gedood worden; er mag nu ook gebruik worden gemaakt van «vaccineren
voor het leven». Heel goed natuurlijk. Helaas zien deze leden dat dit laatste nog
veel problemen oplevert in de praktijk. Bedrijven hebben problemen om gevaccineerde
dieren, en producten daarvan, af te zetten uit angst dat dit vlees niet goed zou zijn,
wat wetenschappelijk ongefundeerd is. Officieel mogen andere EU-lidstaten gevaccineerd
vlees niet weigeren, maar vaak blijkt dit wel lastig. Derde landen sluiten vaak hun
grens voor gevaccineerde dieren en producten daarvan. Gaat Nederland een einde maken
aan het op grote schaal ruimen van dieren bij bestrijdingsplichtige besmettelijke
dierziekten waartegen goede vaccins bestaan, door nu in nationale regelgeving te bepalen
dat vaccineren altijd gebeurt met het oogmerk de gevaccineerde dieren daarna te laten
leven, tenzij dit om veterinaire redenen echt niet kan? Wat doet de regering aan private
afnemers die gevaccineerde dieren en producten daarvan die veterinair veilig zijn
weigeren of daar minder voor willen betalen? Ziet de regering dit als oneerlijke handelspraktijken?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt de regering hier tegen op te treden? Is het
mogelijk om wettelijk te bepalen dat private partijen deze producten niet mogen weigeren
en er geen lagere prijs voor mogen betalen? En wat kan Nederland doen om deze export
van gevaccineerde maar gezonde dieren ook naar derde landen te bevorderen?
Inzet van vaccinatie bij MKZ en KVP is al jaren het beleid, zoals in de draaiboeken
van beide ziekten is aangegeven. Doel is de dieren te laten leven gedurende hun normale
productieperiode, zodat grootschalige ruimingen niet nodig zijn. Zoals in de draaiboeken
is opgenomen wordt op basis van de veterinaire situatie besloten of daadwerkelijk
tot vaccineren wordt overgegaan maar dat is wel het uitgangspunt.
Voor de afzet van producten van gevaccineerde dieren verwijs ik uw Kamer naar het
antwoord op vraag 10 en 17.
22. De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat de basisverantwoordelijkheden
van onder andere dierenhouders en -artsen zijn beschreven. Ook wordt benoemd dat gezondheid
en welzijn van dieren onlosmakelijk met elkaar verbonden is. Is de regering het met
deze leden eens dat de verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn expliciet benoemd moet
worden? Ook in deze wet?
Voor mij zijn gezondheid en welzijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de Diergezondheidsverordening
is welzijn dan ook een criterium waarmee rekening dient te worden gehouden bij de
verschillende eisen en maatregelen die in de verordening worden genoemd.
De diergezondheidsverordening is evenwel primair gericht op dierziekten en dan met
name het voorkomen van verspreiding van specifieke ziekten in en tussen lidstaten.
De specifieke regels ter bescherming van dierenwelzijn zijn opgenomen in andere Europese
verordeningen en richtlijnen, en niet in deze Diergezondheidsverordening. Verantwoordelijkheden
voor dierenwelzijn worden expliciet benoemd in de desbetreffende dierenwelzijnsregels.
Ik wijs op verordening 1/2005,5 dat rechtstreeks werkende regels bevat voor vervoerders van dieren, artikel 1.4 van
de Wet dieren, dat voorziet in een algemene zorgplicht, en het Besluit houders van
dieren, dat mede ter uitvoering van diverse Europese richtlijnen, voorziet in regels
voor houders van dieren. Artikel 4.2 voorziet tot slot in een zorgplicht voor personen
die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen.
23. Als laatste hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog vragen over het samenbrengen
en harmoniseren van de Europese diergezondheidsregels. Dat klinkt natuurlijk heel
goed, zeker omdat daarmee de uitvoering en samenwerking in aanpak verbeterd worden.
Maar is de regering het met deze leden eens dat dit Nederland niet moet dwingen om
minder ambitieus te zijn? In andere woorden, in hoeverre houdt Nederland de vrijheid
om dierenwelzijn zwaarder te laten wegen dan economische belangen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord bij vraag 5.
24. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de veranderde status van onder
meer blaasjesziekte en blauwtong. Deze leden vragen om een compleet overzicht van
de bestrijdingsplichtige dierziekten die een andere status hebben gekregen, evenals
een motivatie hierbij die heeft geleid tot deze veranderde status.
De indeling van dierziekten in verschillende categorieën is gebeurd op basis van een
zorgvuldig analyse per dierziekte. In de AHR zijn criteria vastgelegd waaraan een
ziekte moet voldoen om in categorie A, B, C, D of E te worden opgenomen. The European
Food Safety Authority is door de Europese Commissie gevraagd om voor elke ziekte een
beoordeling op te stellen. Deze adviezen6 heeft de Europese Commissie gebruikt bij het bepalen of een ziekte op de lijst kwam
en vervolgens in welke categorie. Deze zijn daarna uitvoerig met de lidstaten besproken.
Nederland heeft zich sterk gemaakt om strikt volgens deze criteria de opname van de
zieketen in de AHR en daarmee samenhangende indeling in categorieën te maken en niet
naar andere, niet direct daarmee verband houdende argumenten te kijken. Sommige ziekten
zijn van de lijst af, sommige er bij en sommige hebben een andere status gekregen.
Hieronder vindt u de wijzigingen.
• Enkele ziekten komen straks niet meer voor op de lijst: dat betreft blaasjesziekte
en de ziekte van Teschen. Deze waren al uit de huidige Europese regelgeving geschrapt.
Ook vesiculaire stomatitisvirus komt niet meer terug op de lijst van de verordening.
• Kwade droes is een handelsziekte en wordt een categorie A-ziekte.
• Blauwtong is nu nog een bestrijdingsplichtige ziekte en wordt een categorie C-ziekte,
dus vrijwillig te bestrijden ziekte.
• Epizootic haemorrhagic disease is nu bestrijdingsplichtig en wordt een categorie D-ziekte.
• Laagpathogene vogelgriep is bestrijdingsplichtig en wordt een categorie D-ziekte.
• Varroa is een handelsziekte en wordt een categorie C-ziekte.
• Alle paardenencefalomyelitiden hebben straks dezelfde categorie (categorie E); Venezolaanse
paardenencefalomyelitis wordt een categorie D-ziekte.
• Bovine Virus Diarree virus (categorie C), paratuberculose (categorie E), PRRSV (categorie
D), Q-koorts (categorie E), Surra (Trypanosoma evansi) (categorie D) zijn nu niet
Europees gereguleerd en komen straks wel op de lijst. Dat geldt ook voor de schimmel
Batrachochytrium salamandrivorans.
2.3 Uitvoering van de diergezondheidsverordening
25. De leden van de VVD-fractie vragen op welke punten de nieuwe Europese verordening
inhoudelijk verder gaat dan de huidige Nederlandse regelgeving op het gebied van diergezondheid.
De verordening neemt vrijwel alle bestaande Europese regelgeving op het gebied van
diergezondheid over. In de meeste gevallen wordt de inhoud van de huidige regelgeving
gecontinueerd in de verordening of in de gedelegeerde of uitvoeringshandelingen. De
bestaande Europese diergezondheidsregelgeving bestaat grotendeels uit richtlijnen
die in nationaal recht geïmplementeerd zijn. De bestaande nationale regelgeving is
daarom een samenstelling van eisen die uit Europese richtlijnen volgen, nationale
eisen om uitvoering aan de richtlijnen te kunnen geven en nationale eisen die aanvullend
zijn op de richtlijnen. Ik geef daarom aan waar de verordening verder gaat dan de
bestaande Europese en nationale regelgeving samen.
Volgens de verordening moeten alle inrichtingen geregistreerd worden waar landdieren
gehouden worden. Dit betreffen dus niet alleen de landbouwhuisdieren waarvoor nu een
UBN-verplichting geldt, maar bijvoorbeeld ook voor inrichtingen waar kameel- en hertachtigen,
paarden en bijvoorbeeld in kleine aantallen vogels worden gehouden. Hierbij geldt
wel dat de lidstaten op basis van een uitvoeringshandeling voor I&R die nog in ontwikkeling
ruimte krijgen om uitzonderingen op die nieuwe verplichtingen mogelijk te maken. Hoeveel
ruimte daar in komt en wat er dan precies nieuw zal zijn ten opzichte van de huidige
situatie zal afhangen van de inhoud van die handeling.
Daarnaast zijn er wijzigingen wat betreft vogels. De eisen voor de intracommunautaire
handel in siervogels en duiven voor wedvluchten worden strenger, voor deze categorie
wordt diergezondheidscertificatie straks verplicht terwijl dat nu niet zo is.
De eis dat voertuigen waarmee dieren zijn vervoerd gereinigd en ontsmet worden geldt
in principe voor transporten van alle dieren en ook voor nationale transporten. Bepaalde
typen transport zoals het vervoer van dieren binnen een bedrijf door de houder en
diersoorten zoals bijen en niet commercieel vervoer van gezelschapsdieren tot een
maximum aantal zijn uitgezonderd van de plicht tot reinigen en ontsmetten.
Voor de handel in levende producten van dieren op de Europese markt wordt de reikwijdte
van deze regels groter omdat ze ook gaan voor de Europese handel in levende producten
van honden, katten, herten en kameelachtigen.
In de huidige nationale regelgeving is het mogelijk om schapen en geiten samen op
een verzamelcentrum te verzamelen. Het erkennen van verzamelcentra die voor het intra-verkeer
verzamelen zal gebeuren op basis van de erkenningseisen van de AHR. Een van de eisen
is dat er op een verzamelcentrum alleen dieren van dezelfde soort en dezelfde status
tegelijkertijd aanwezig mogen zijn. Het is dus niet langer mogelijk om schapen en
geiten op een verzamelcentrum tegelijkertijd te verzamelen.
Nieuw ten opzichte van de bestaande regelgeving is de mogelijkheid om op Europees
niveau maatregelen te treffen voor zogenoemde nieuwe dierziekten (emerging diseases)
en de plicht voor lidstaten om een systeem te hebben om te monitoren op dergelijke
nieuwe dierziekten. Ondanks dat dit een nieuwe plicht is, bestaat er in Nederland
met de zogenoemde basismonitoring als jaren een systeem om op nieuwe en opkomende
dierziekten te monitoren.
Tot slot bevat de verordening nog een aantal artikelen waarin verantwoordelijkheden
van houders, dierenartsen en lidstaten ten aanzien van diergezondheid meer in algemenere
zin beschreven staan. Dit zijn artikelen die (deels) nieuw zijn ten opzichte van de
huidige regelgeving maar die aansluiten bij de bestaande manier van beleggen van verantwoordelijkheden.
26. De leden van de VVD-fractie vragen een uitputtende lijst van additionele maatregelen
die Nederland in vergelijking met de Europese verordening neemt.
Op dit moment bezie ik van welke huidige aanvullende nationale regelgeving het nodig
of wenselijk is dat deze, wanneer de diergezondheidsverordening van kracht wordt,
wordt gecontinueerd, voor zover de Europese regels daar ruimte voor laten. Ik ben
voornemens om in ieder geval nationaal aanvullende regels te stellen voor:
• het verzamelen van dieren voor nationale markt
• de contactstructuur tussen verschillende typen varkenshouderijen
• transport van dieren zoals eisen voor reiniging en ontsmetten van transportmiddelen
en eisen voor verzamelen van dieren op het transportmiddel
• identificatie en registratie van dieren
• de financiering van preventie, bewaking en bestrijding van dierziekten
• monitoring van dierziekten
• vaccinatieverplichting voor Q-koorts en Newcastle disease
• tentoonstellingen
Een en ander zal bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld en enkele onderwerpen
worden nader geregeld bij ministeriële regeling. Voor zowel de AMvB als de ministeriële
regeling geldt dat een concept zoals gebruikelijk eerst voor consultatie zal worden
voorgelegd aan een ieder via internetconsultatie.nl, en dat het ontwerp ook zal worden
genotificeerd bij de Europese Commissie, vanwege de technische voorschriften, op grond
van richtlijn 2015/1535.7
27. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat er met de voorliggende Europese
diergezondheidsverordening verandert aan de Europese aanpak van bijvoorbeeld de klassieke
varkenspest. Welke maatregelen worden onder de huidige regelgeving genomen en welke
onder de nieuwe verordening?
De maatregelen voor de bestrijding van categorie A-ziekten, waartoe bijvoorbeeld KVP
en MKZ behoren, veranderen niet wezenlijk. Vaccinatie als bestrijdingsmaatregel was
al mogelijk en blijft mogelijk. De maatregelen zijn verder gelijk gebleven. De plicht
gedurende een bepaalde periode restrictiegebieden in te stellen blijft bestaan, zij
het dat de termijn waarvoor vervoersbeperkingen gelden voor KVP en Afrikaanse varkenspest
iets verkort zijn. Het ruimen van dieren op besmette locaties blijft ook een maatregel.
De draaiboeken zullen, waar nodig, worden geactualiseerd op basis van de maatregelen
in verordening en daar op gebaseerde handelingen. Ten algemene geldt bij bestrijding
van dierziekten dat er altijd bepaalde maatregelen genomen moeten worden en dat op
basis van de veterinaire situatie bepaald wordt welke maatregelen eventueel aanvullend
nodig zijn. De verordening biedt lidstaten de ruimte om, naast de verplichte maatregelen
voor categorie A-ziekten, aanvullende bestrijdingsmaatregelen voor te schrijven als
ze dat nodig achten.
28. De leden van de VVD-fractie constateren dat er in de afgelopen jaren een terughoudendheid
was in het treffen van maatregelen om de verspreiding van de klassieke varkenspest
tegen te gaan, met name maatregelen in natuurgebieden. Geeft deze verordening meer
doorzettingsmacht? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat de leden van de VVD-fractie
doelen op huidige aanpak ter voorkoming van besmetting en verspreiding van de Afrikaanse
varkenspest, in plaats van de klassieke varkenspest. Eerstgenoemde ziekte heerst sinds
het najaar van 2018 onder in het wild levende zwijnen in België.
Voor de huidige situatie geldt dat het terugbrengen van aantal wilde zwijnen de kans
op introductie van de ziekte in wilde zwijnen verlaagt. In het huidig recht (Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren) is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
alleen bevoegd tot het treffen van dergelijke maatregelen bij een uitbraak van een
ziekte onder wilde dieren (artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet gehouden dieren
in samenhang met artikel 21 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren). Zolang
er geen uitbraak is, kunnen preventieve maatregelen ten aanzien van in het wild levende
zwijnen alleen op grond van de Wet natuurbescherming worden getroffen, in het kader
van populatiebeheer door faunabeheereenheden. Hiervoor zijn gedeputeerde staten het
bevoegd gezag. Daarom heb ik bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies Gelderland,
Limburg, Noord-Brabant en Overijssel over een gezamenlijke aanpak.
Wanneer de Europese diergezondheidsverordening van toepassing wordt, wordt het Rijk
ook in de situatie dat er nog geen uitbraak is, bevoegd om preventieve maatregelen
met betrekking tot in het wild levende dieren te treffen die noodzakelijk zijn: de
artikelen 70, eerste lid, onder b, 81 en 82 van de verordening voorzien in bevoegdheden
terzake voor de bevoegde autoriteit (de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Wet dieren). Voor ziekten die buiten
de reikwijdte van de Europese diergezondheidsverordening vallen, voorziet artikel
5.4 van de Wet dieren in een bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
om preventieve maatregelen te treffen met betrekking tot in het wild levende dieren.
Dat betekent dat in de toekomstige situaties zowel het Rijk op grond van de diergezondheidsregelgeving,
voor preventie en bestrijding van dierziekten, als de provincies op grond van de natuurregelgeving
met het oog op de in artikel 3.15 van de Wet natuurbescherming genoemde belangen,
bevoegd zijn om maatregelen te treffen met betrekking tot in het wild levende dieren.
Dit bevestigt eens te meer het belang van een goede samenwerking met de provincies.
In dat kader wil ik ook de roadmap Preventie introductie Afrikaanse varkenspest noemen die ik samen met de provincies Limburg, Noord Brabant, Gelderland en Overijssel,
de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en vertegenwoordigers van drie natuurorganisaties
heb opgesteld.
29. De leden van de VVD-fractie lezen dat de verordening niet voorziet in regels voor
dierenwelzijn. Op dierenwelzijn bestaat een separaat EU-kader naast deze verordening.
Kan de regering aangeven op welke manier de verordening en het EU-kader met elkaar
werken?
De Europese regelgeving over diergezondheid en over dierenwelzijn gelden beide onverkort
naast elkaar.
In overweging nr. 7 bij de Europese diergezondheidsverordening is hierover het volgende
opgemerkt: «Onderhavige verordening bevat geen bepalingen ter regulering van het dierenwelzijn.
Diergezondheid en dierenwelzijn houden evenwel verband met elkaar: een betere diergezondheid
leidt tot een beter dierenwelzijn, en vice versa. Wanneer maatregelen ter preventie
en bestrijding van ziekte worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening, moet
rekening worden gehouden met hun effect voor het dierenwelzijn, zoals begrepen tegen
de achtergrond van artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU), opdat de betrokken dieren vermijdbare pijn, stress of lijden wordt bespaard.
Wetgeving inzake dierenwelzijn, zoals de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 (9) en (EG)
nr. 1099/2009 (10) van de Raad, dient derhalve van toepassing te blijven en naar behoren
te worden uitgevoerd. De in deze verordening vastgelegde regels mogen geen duplicaat
zijn van de in die wetgeving vastgelegde regels, noch die regels overlappen.»
30. De leden van de VVD-fractie constateren dat de aanpak van diergezondheid (lees:
het bestrijden van dierziekten) contrair kan zijn aan dierenwelzijnseisen. Voorbeelden
zijn noodzakelijk preventieve maatregelen ter voorkoming van uitbraken hoog pathogene
vogelgriep (HPAI) of het kunnen handhaven van de nulstand voor wilde zwijnen. Welke
regel prevaleert? Is dat alleen in Nederland of in alle EU-lidstaten van toepassing?
De door de Nederlandse overheid opgelegde maatregelen voor bestrijding en preventie
van dierziekten zijn niet in strijd met wettelijke dierwelzijnseisen. Voorkómen dat
dieren besmet raken met een besmettelijke ziekte is in het belang van het welzijn
van die dieren. Bij het opstellen van de diergezondheidsverordening is rekening gehouden
met de welzijnsregels. Bepaalde preventieve maatregelen die Nederland neemt om introductie
van ziekten te voorkomen bij een dreiging van een dierziekte, zoals een ophokplicht
om in een risicoperiode vogelgriep te voorkómen, worden niet dwingend voorgeschreven
door de verordening. Reductie van aantallen wilde zwijnen om Afrikaanse varkenspest
te voorkómen is geen maatregel die volgt uit de verordening. Het beheer van populaties
wilde zwijnen is daarbij een taak van de provincies en behelst meer dan reductie van
de kans op AVP introductie.
De verordeningen zijn in de EU van toepassing in alle lidstaten. De extra preventieve
maatregelen die een lidstaat neemt gelden alleen voor de desbetreffende lidstaat.
Uiteraard is een aanvullende nationale maatregel alleen toegestaan voor zover de Europese
regelgeving daar ruimte voor laat.
31. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom lidstaten
aanvullende maatregelen kunnen treffen op de traceerbaarheidsvoorschriften. Waarom
zijn er vanwege de exportpositie geen EU-brede afspraken gemaakt?
De maatregelen die noodzakelijk zijn om op Europees niveau traceerbaarheid te garanderen
zijn ook op Europees niveau geregeld. Het kan echter nodig zijn dat lidstaten aanvullende
maatregelen treffen om toezicht op de eisen te vergemakkelijken of om traceerbaarheid
voor de nationale markt te regelen. Lidstaten kunnen alleen aanvullende nationale
maatregelen treffen voor zover deze maatregelen geen belemmering vormen voor verplaatsingen
tussen lidstaten.
32. De leden van de VVD-fractie lezen dat naast de veehouderij ook gezelschapsdieren,
hobbydieren, dierentuindieren, circusdieren, proefdieren, wilde dieren en aquacultuurdieren
zijn opgenomen in de verordening. Waarom heeft de Europese Commissie ervoor gekozen
al deze categorieën op te nemen in de verordening? Deze leden willen benadrukken dat
zij hiermee kunnen instemmen en dat ze zich ervan bewust zijn dat er verschillende
pogingen zijn gedaan de houders van hobbydieren buiten de verordening te laten.
De verordening gaat over dierziekten en over verspreiding van ziekten door dieren
of producten van dieren. De verordening vervangt veel bestaande regelgeving, ook die
over aquacultuur, en dieren die niet worden gehouden ten behoeve van de voedselproductie.
Ook hobbydieren vielen al onder bestaande regelgeving. Er is in dat opzicht dus niets
veranderd.
Er zijn ook kleinschalige houders in Nederland waarbij het houden van dieren geen
of nauwelijks risico oplevert op het gebied van diergezondheid. Deze houders zijn
nu soms vrijgesteld van regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van registratieverplichtingen.
De Europese Commissie heeft kennis genomen van ons standpunt hierover en werkt momenteel
aan een verordening die derogaties mogelijk maakt. Dit najaar wordt hier meer duidelijkheid
over verwacht.
33. De leden van de VVD-fractie hebben verder nog enkele aanvullende vragen over de
reikwijdte van de gewijzigde wet en de administratieve lastendruk. Naast de commerciële
veehouderij ziet de wet ook toe op hobby- of gezelschapsdieren, dierentuindieren,
circusdieren en wilde dieren. Een van de doelstellingen bij de herziening van de onderliggende
diergezondheidsverordening was het verminderen van de complexiteit van het beleids-
en wetgevingskader. Kan de regering toelichten of naar haar inschatting de wetswijziging
bijdraagt aan het vereenvoudigen van dit kader en daarmee het verminderen van de administratieve
lastendruk, met name voor de kleinere partijen die gehouden zullen worden aan de gewijzigde
wet, zoals dierenwinkels? Zijn dergelijke partijen voldoende op de hoogte van de gewijzigde
regelgeving? Kan de regering toelichten in hoeverre ook hobbymatige houders van dieren
op grond van de gewijzigde wet en de onderliggende verordening verplicht zullen zijn
om bepaalde aanpassingen te doen aan de wijze waarop zij hun dieren houden?
De verordening heeft het grote aantal verschillende Europese verordeningen en richtlijnen
samengebracht. Daarbij zijn regels tegen het licht gehouden, geactualiseerd, vereenvoudigd
en geharmoniseerd waar mogelijk. Over het geheel genomen is het stelsel van diergezondheidsregelgeving
hiermee duidelijker en overzichtelijker geworden. Er zijn ook wijzingen ten opzichte
van de huidige regelgeving die gevolgen kunnen hebben voor hobbymatige houders van
dieren.
Ten eerste kan dit het geval zijn door de nieuwe I&R eisen. De reikwijdte van de nieuwe
verordening is in beginsel breder en voor meer diersoorten en categorieën komen er
eisen ten aanzien van I&R. De precieze gevolgen hier van zijn echter pas te beoordelen
als de uitvoeringshandeling voor I&R gereed is en daarmee duidelijk is welke ruimte
lidstaten krijgen om van bepaalde eisen af te wijken. Zoals ik in mijn brief van 4 september
2019 aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286 nr. 1062) aangeef zet ik mij er voor in dat het mogelijk wordt om uitzonderingen te maken
op die verplichtingen die tot onevenredige lasten voor de houders leiden.
Ten tweede kunnen hobbymatige houders die hun dieren of levende producten van hun
dieren naar andere lidstaten willen brengen te maken krijgen met nieuwe eisen. Zoals
in het antwoord op vraag 25 staat aangegeven bevat de verordening namelijk nieuwe
eisen voor de Europese handel in levende producten omdat die eisen voor meer diersoorten
dan nu het geval is gaan gelden. En ook de certificatieplicht voor siervogels is een
nieuwe eis.
Tot slot kunnen hobbymatige houders die dieren vervoeren ook te maken krijgen met
de verbreding van de eis om transportmiddelen na het transport van dieren te reinigen
en ontsmetten naar meer diersoorten. Niet-commercieel vervoer van in de verordening
opgenomen soorten gezelschapsdieren tot een maximum aantal zijn uitgezonderd van deze
eis.
Ik ben voornemens om door middel van verschillende communicatiemiddelen te zorgen
dat belanghebbenden die vanaf 21 april 2021 te maken krijgen met de nieuwe regels
hier goed van op de hoogte zijn. Overigens vind ik dit ook een verantwoordelijkheid
van belangvertegenwoordigers die ik al langere tijd middels een klankbordgroep informeer
en betrek bij de ontwikkeling van de nieuwe verordening.
34. Kan de regering verder toelichten op welke wijze de uitvoeringshandelingen bij
deze wet tot stand zullen komen en of daarbij eveneens de doelstelling van het vereenvoudigen
van het wettelijke kader leidend zal zijn?
Voor de procedure voor de totstandkoming van de uitvoeringshandelingen en gedelegeerde
handelingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. Ook voor die op de verordening
gebaseerde secundaire regelgeving is vereenvoudiging van het wettelijk kader een doelstelling.
Daar waar er nationaal nog aanvullend regelgeving nodig is zal die gebaseerd worden
op de Wet dieren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 26 ben ik daarvoor momenteel
een AMvB en een ministeriële regeling aan het voorbereiden. Daarbij is vereenvoudiging
van de nationale regelgeving voor diergezondheid ook een van de doelstellingen.
35. De leden van de VVD-fractie vragen of er nationale regelgeving moet worden aangepast
omdat deze in strijd is met de nieuwe diergezondheidsverordening? Zo ja, welke regelgeving
en waarom?
Inhoudelijk is er geen sprake van strijdigheid tussen de verordening en de Wet dieren.
De Wet dieren moet echter wel op een aantal punten technisch worden aangepast om te
zorgen dat op nationaal niveau uitvoering gegeven kan worden aan de diergezondheidsverordening.
Deze aanpassingen staan in onderhavig wetsvoorstel. De bestaande nationale diergezondheidsregelgeving
in en gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt ingetrokken. De
nieuwe nationale regelgeving op basis van de Wet dieren, die in een AMvB en ministeriële
regeling zal komen, zal vanzelfsprekend niet strijdig met de verordening mogen zijn.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 26 worden deze AMvB en ministeriële regeling
op dit moment uitgewerkt en is het nu nog niet besloten welke nationale regels behouden
zullen blijven en waar nationaal aanvullende regels niet meer mogelijk zijn ten gevolge
van de verordening. In de toelichting bij de AMvB en de ministeriële regeling zal
er aandacht besteed worden aan die regels die niet gecontinueerd kunnen worden ten
gevolge van de verordening.
36. De leden van de VVD-fractie benadrukken dat er door de nieuwe Europese diergezondheidsverordening
verschillen kunnen ontstaan in bijvoorbeeld de I&R-eisen die Nederland zelf al neemt
en die vanuit de verordening genomen moeten worden. Wat gebeurt er met de Nederlandse
eisen wanneer deze verder gaan dan de Europese verordening, zoals bij runderen? Deze
leden gaan er vanuit dat de Nederlandse eisen gehandhaafd worden, is dit correct?
Zo ja, op welke manier gaat de regering hiervoor zorgen en op welke manier wordt ook
de sector hierbij betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 26. Aanvullende nationale eisen kunnen slechts
in zoverre vastgesteld kunnen worden indien deze eisen geen belemmering vormen voor
de verplaatsingen van dieren tussen lidstaten. Specifiek ten aanzien van de I&R eisen
voor runderen geldt dat het voornemen is om in de AMvB een grondslag op te nemen zodat
bij ministeriële regeling eventueel aanvullende eisen gesteld kunnen worden. Over
de precieze invulling daar van overleg ik zoals gebruikelijk met relevante belanghebbenden
en de ministeriële regeling zal ook via internet geconsulteerd gaat worden.
37. De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat sectoren als de schapen- en
geitenhouders door de nieuwe Europese diergezondheidsverordening problemen kunnen
ervaren in de registratie of omnummering van hun dieren. Welke stappen kan de regering
zetten om ervoor te zorgen dat schapen- en geitenhouders hun dieren gemakkelijk kunnen
omnummeren wanneer deze hun nummer verliezen? Is de regering bereid deze stappen te
zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 18.
38. Verder wijzen de leden van de VVD-fractie op de noodzaak om ervoor te zorgen dat
regelgeving omtrent het gebruik van proefdieren niet in de weg staat van de ontwikkeling
van noodzakelijke medische behandelingen en technologieën. De huidige situatie omtrent
het coronavirus en de ontwikkeling en het onderzoek naar behandeling en vaccins onderstrepen
naar de mening van deze leden andermaal dat de wet- en regelgeving over medisch onderzoek
zo min mogelijk beperkend moet zijn, binnen redelijke kaders. In dat verband is het
waardevol om te benadrukken dat een van de doelstellingen van de herziene onderliggende
diergezondheidsverordening is om zoveel mogelijk ruimte te bieden aan onderzoek en
gebruik van nieuwe technologieën, juist ook om de samenleving te beschermen tegen
de infectieziekten waartegen de onderliggende verordening ook probeert op te treden.
Daar de herziene verordening eveneens van toepassing is op proefdieren, vragen deze
leden of de regering kan toelichten in hoeverre het voorstel beantwoordt aan deze
doelstelling. Hebben de wijzigingen een impact op de wijze waarop ontwikkelingen van
medicijnen en vaccins in Nederland tot stand komen? Zo ja, kan de regering dit toelichten?
De verordening heeft geen invloed op onderzoek, proefdieren of ontwikkelingen van
geneesmiddelen, vaccins of andere producten. Daar ziet de verordening niet op.
39. De leden van de CDA-fractie merken op dat het voor de hand ligt dat dierziektedraaiboeken
door de voorgestelde wijziging van de Wet dieren zullen moeten worden aangepast. Kan
de regering aangeven op welke punten de diverse dierziektedraaiboeken in Nederland
moeten worden aangepast op basis van de voorgestelde wijziging van de Wet dieren?
Deze leden vragen ook hoe de roep om verdergaande transparantie in bijvoorbeeld draaiboeken
en uitvoering daarvan vorm gegeven gaat worden.
De draaiboeken zullen de komende maanden tegen het licht worden gehouden waarbij wordt
bekeken of en zo hoe deze moeten worden aangepast. De maatregelen in de verordening
zijn niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de huidige regelgeving, en de draaiboeken
zullen dus naar verwachting grotendeels hetzelfde blijven. Concepten van de nieuwe
draaiboeken worden met belanghebbenden besproken en ik zal uw kamer informeren als
de nieuwe draaiboeken op de website van de rijksoverheid zijn gepubliceerd. Zie tevens
het antwoord op vraag 27.
40. De leden van de CDA-fractie lezen dat een nieuwe verplichting in de diergezondheidsverordening
inhoudt dat houders die professioneel dieren houden verplicht worden om voldoende
kennis te hebben van diergezondheid. Echter de verordening schrijft niet in detail
voor hoe die kennis verkregen moet worden en er is ook geen verplichte toetsing. Wat
betekent deze nieuwe verplichting voor de Nederlandse dierhouders nu concreet?
De verordening gaat uit van voldoende kennis bij houders om dieren te kunnen houden
en voor Nederland betekent dit dat zij aan deze nieuwe Europese zorgplicht kunnen
voldoen. De verordening gaat niet over opleidingseisen, noch die van dierenartsen
noch die van houders van dieren. De verordening schrijft ook geen toetsing van de
kennis voor. De verordening geeft aan dat de kennis op uiteenlopende manieren verkregen
kan worden, namelijk door beroepservaring, beroepsopleiding, bestaande programma's
in de landbouw die relevant zijn voor de diergezondheid, door formeel onderwijs. De
verordening sluit goed aan op de bestaande situatie waarbij het de primaire verantwoordelijkheid
van individuele dierhouders en georganiseerde sectorpartijen is om te zorgen dat houders
voldoende kennis hebben voor het houden van hun dieren. De nieuwe verplichting heeft
beperkte impact op dierhouders aangezien, zoals ook in de impact assessment van de
EC is aangegeven, de meeste professionele dierhouders in de huidige praktijk meestal
al voldoende kennis van de diergezondheid zullen hebben. Dit geldt ook voor Nederland,
omdat het gebruikelijk is dat professionele houders van dieren in reguliere opleidingen
en andere vormen van scholing kennis op doen over diergezondheid.
41. De leden van de SP-fractie lezen dat er ten aanzien van de voorschriften voor
houders van dieren in veel gevallen sprake is van maximumharmonisatie om interne marktbelemmeringen
tegen te gaan. Deze leden vragen of dat kan betekenen dat de Nederlandse gezondheidsmaatregelen
uit deze categorie in potentie kunnen worden afgezwakt omdat zij verregaander zijn
dan Europese standaarden. Kan de regering daarop reflecteren en deelt de regering
de mening van de leden van de SP-fractie dat een nationale kop op wetgeving wenselijk
is als het gaat om bescherming van de gezondheid van dieren, zo ook aangaande voorschriften
die gelden voor houders van dieren?
Ik deel de mening dat het nodig kan zijn om, aanvullend op de nieuwe verordening,
nationale regels ten aanzien van diergezondheid te stellen. Het kan gaan om nationale
regels ter uitvoering van de verordening of om nationale regels die aanvullend zijn
op de verordening. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn, omdat de verordening voor een
bepaald onderwerp geen regels stelt, zoals het verzamelen van dieren voor de nationale
markt. Ook kan het door kenmerken van de Nederlandse dierhouderij nodig zijn aanvullende
regels te stellen. Voor de onderwerpen waarvoor ik voornemens ben nationaal aanvullend
regels te stellen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 26. De bestaande nationale
regels voor diergezondheid zullen worden ingetrokken en er zullen nieuwe regels gesteld
worden op basis van de Wet dieren.
Bij het opstellen van deze nieuwe nationale regels voor diergezondheid geldt als randvoorwaarde
dat deze regels niet in strijd zijn met de verordening. De verordening geeft ten aanzien
van verschillende onderwerpen aan onder welke voorwaarde lidstaten aanvullende nationale
regels kunnen vaststellen (artikelen 71, 72, 170, 171, 226, 230, tweede lid, 234,
derde lid, 238, vierde lid, 248, derde lid, 250, derde lid, en 269 van de verordening).
Zo geldt bijvoorbeeld voor aanvullende regels over de traceerbaarheid van dieren dat
aanvullende nationale regels geen belemmering mogen vormen voor verplaatsingen van
dieren en producten tussen lidstaten (artikel 269, tweede lid, onder a, van de verordening).
Verder zal de nationale regelgeving ook in overeenstemming moeten zijn met de Europese
regels inzake de interne markt. In dat verband wijs ik erop dat ontwerpen van regelgeving
met technische voorschriften eerst zullen moeten worden genotificeerd aan de Europese
Commissie (richtlijn nr. 2015/1535). Ook moet regelgeving met beperkingen voor het
vrij verkeer van diensten of de vrijheid van vestiging worden genotificeerd bij de
Europese Commissie op grond van de Dienstenrichtlijn (richtlijn nr. 2006/123). In
deze notificatieprocedure wordt getoetst of de (ontwerp)regelgeving in overeenstemming
is met de Europese regels.
42. De nieuwe eis om professionele houders van dieren te verplichten om voldoende
kennis van diergezondheid te hebben klinkt als een maatregel die de leden van de SP-fractie
kunnen steunen. Echter lezen deze leden tot hun verbazing dat aan deze verplichting
geen toetsing of specificering van de aanwezige kennis is verbonden. Daarnaast wordt
de aanwezige kennis bij voorbaat als aanwezig omschreven voor professionele houders.
Zij vragen derhalve op welke gegevens deze laatste aanname is gebaseerd en of de regering
de mening deelt dat deze maatregel slechts retoriek voor de bühne is.
De eis heeft ook meerwaarde zonder dat de kennis nader gespecificeerd is en er sprake
is van verplichte toetsing. De bepaling maakt namelijk duidelijk dat het de verantwoordelijkheid
van de houder is om voldoende kennis van diergezondheid te hebben.
Ik verwijs in de eerste plaats naar mijn antwoord op vraag 40, waarin ik uiteen heb
gezet wat de toepassing van dit Europese voorschrift in de praktijk betekent.
Het gaat hier om een open geformuleerde norm, waarbij het aan de betrokkenen zelf
is om hier concreet invulling aan te geven. De sectorpartijen en beroepsorganisaties
kunnen individuele houders hierin ondersteunen (gids van goede praktijken).
Houders van dieren kunnen op de naleving hiervan worden aangesproken. Zeker in gevallen
waarin sprake zou zijn van flagrante overtredingen van diergezondheidsregelgeving,
waarbij een houder niet aannemelijk kan maken over enige ervaring of opleiding zoals
vereist in artikel 11 van de verordening te beschikken, is er aanleiding om hem of
haar hierop aan te spreken.
2.4 De Wet dieren
43. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of er al duidelijkheid is over
de uitvoeringshandeling «uitzonderingen voor verplichte diergezondheidscertificatie».
Wanneer is deze gereed? Hoe wordt deze precies vormgegeven? Deze leden willen benadrukken
dat de extra administratieve verplichtingen die gepaard gaan met de diergezondheidsverordening
voor kleine dierhouders niet op te brengen zijn. Zij hechten veel waarde aan de precieze
invulling van de uitvoeringshandeling die de uitzonderingen mogelijk maakt en ontvangen
graag de inzet van de regering op dit punt.
Diergezondheidscertificatie is een zeer belangrijke randvoorwaarde om de handel en
het transport van dieren veilig te kunnen laten verlopen. Het uitgangspunt is daarom
dat dieren die naar een andere lidstaat verzonden worden gecertificeerd zijn, zodat
de ontvangende lidstaat er van uit kan gaan dat de dieren aan de relevante diergezondheidsvereisten
voldoen. In de gedelegeerde handeling voor het intracommunautaire handelsverkeer van
landdieren is de certificatieplicht nader uitgewerkt. In principe geldt voor alle
landdieren zoals hoefdieren, pluimvee, andere gehouden vogels, bijen en hommels een
certificatieplicht. Hierop zijn enkele uitzonderingen gemaakt. Lidstaten mogen afspreken
dat voor geregistreerde paarden er onder voorwaarden geen certificaatplicht geldt,
dat dieren die met circussen meereizen zijn vrijgesteld van de certificaatplicht en
dat onder voorwaarden gehouden vogels van een tentoonstelling terugkeren naar de lidstaat
van oorsprong zonder certificaat. Deze gedelegeerde handeling is gereed en zal binnenkort
worden vastgesteld door de EC en daarna gepubliceerd worden.
Ik zou graag zien dat het op termijn ook mogelijk wordt om slachtvarkens zonder certificaat
naar een slachthuis over de grens in Duitsland te kunnen vervoeren. Een harde randvoorwaarde
hierbij is dat dit wel met een gelijk niveau van diergezondheid en dierenwelzijn moet
gebeuren. In overleg met Duitsland wil ik deze mogelijkheid onderzoeken. Als dit haalbaar
blijkt zal ik de EC verzoeken dit in de regelgeving mogelijk te maken.
44. De leden van de CDA-fractie lezen dat de verordening op verschillende plekken
de mogelijkheid biedt om aanvullende of strengere maatregelen te treffen of regels
vast te stellen. De exacte voorwaarden die de verordening daaraan stelt verschillen
per ziekte- en diercategorie (land- of waterdieren). Lidstaten zijn bijvoorbeeld bevoegd
om aanvullende of strengere maatregelen te treffen voor de regels over verantwoordelijkheden
voor de diergezondheid, de meldingsplicht, monitoringsverplichtingen, registratie,
erkenning, documentatie, registers en traceerbaarheidsvoorschriften. Deze leden vragen
de regering inzichtelijk te maken in hoeverre Nederland van deze mogelijkheden gebruik
maakt. Zij vragen de regering daarbij ook te beschrijven op welke onderwerpen en op
welke wijze dat het geval is en welke overwegingen leidend zijn bij het al dan niet
gebruik maken van deze mogelijkheid tot het treffen van aanvullende maatregelen.
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 26 en 41.
3. Hoofdlijnen van het voorstel
4. Financiële gevolgen
45. De leden van de SP-fractie vragen in welke gevallen de Europese Commissie met
een gedelegeerde handeling een uitzondering voor verplichte gezondheidscertificatie
kan toestaan en wat hiervoor de reden is.
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 43.
5. Regeldruk
46. De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering zich ervoor zal inzetten dat
het mogelijk wordt om uitzonderingen te maken op verplichtingen die tot onevenredige
belasting leiden voor de houders van bijvoorbeeld slechts enkele stuks pluimvee en
voor houders van diersoorten waar nu nog geen eisen voor bestaan zoals bijen, hommels
en kameelachtige dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1062). Nieuwe verplichtingen voor deze houders leiden tot toename van de (administratieve)
lasten, maar dragen weinig bij aan het tot een hoger niveau brengen van de diergezondheid.
De Europese Commissie heeft aangegeven dat ze lidstaten wel kan toestaan om uitzonderingen
op deze verplichtingen te maken. Deze leden vragen de regering naar de stand van zaken
van de uitvoeringshandeling van de Europese Commissie die deze uitzonderingen mogelijk
maakt. Welke uitzonderingen zullen er door deze uitvoeringshandeling mogelijk worden
gemaakt? Wat is de inzet van de regering bij deze uitvoeringshandeling en wanneer
zal deze gereed zijn?
De Europese Commissie heeft aangegeven daar in april 2020 mee te starten. Er is op
dit moment dus nog geen duidelijkheid welke uitzonderingen deze uitvoeringshandeling
mogelijk gaat maken. Mijn inzet is om ruimte te krijgen om af te wijken van die verplichtingen
die weinig toegevoegde waarde hebben voor de diergezondheid en die tot onevenredige
lasten leiden voor houders. Het is nog niet bekend wanneer deze uitvoeringshandeling
gereed zal zijn.
47. De leden van de CDA-fractie merken op de Europarlementariër Annie Schreijer-Pierik
schriftelijke vragen heeft gesteld aan de Europese Commissie over het voorkomen van
ongerechtvaardigde administratieve lasten binnen de Europese diergezondheidsverordening
voor hobbydierhouders/houders van gezelschapsdieren. Zij vroeg daarom aan de Europese Commissie
of er uitvoeringshandelingen zijn voorzien in uitzonderingsmogelijkheden voor hobbydierhouders.
De Commissie antwoordde daarop dat zij een uitvoeringshandeling zal opstellen en vaststellen
die de lidstaten de mogelijkheid biedt bepaalde inrichtingen die geen significant
risico inhouden van de registratieverplichting vrij te stellen, mits aan de desbetreffende
voorwaarden wordt voldaan. De leden van de CDA-fractie vragen de regering een stand
van zaken te geven van deze uitvoeringshandeling. Is inmiddels duidelijk welke mogelijkheden
er zullen zijn tot vrijstelling voor hobbydierhouders/houders van gezelschapsdieren?
Op welke wijze zet de regering zich in om ervoor te zorgen dat deze uitvoeringshandeling
voldoende mogelijkheden biedt tot vrijstelling voor hobbydierhouders en houders van
gezelschapsdieren?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord bij vraag 46.
6. Inwerkingtreding
48. De leden van de CDA-fractie constateren dat de toenmalige regering in het BNC-fiche
van 20 juni 2013 kritisch was over het aantal gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen
die werden voorgesteld. In hoeverre zijn de zorgen met de huidige eindtekst van de
verordening daarover weggenomen?
Het aantal handelingen is zeker niet gering, en Nederland heeft tijdens het traject
tot afronding van de verordening hiervoor aandacht gevraagd en inzet gepleegd. Nederland
heeft in 2016 ingestemd met de verordening en is dus akkoord met het aantal handelingen
dat nu verder invulling geeft aan de verordening.
49. De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Nederlandse regering in haar
BNC-fiche steun betuigde aan de wijzigingen, maar zich kritisch uitliet over het aantal
gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen die werden voorgesteld. Deze leden vragen
de regering toe te lichten of en zo ja op welke wijze gehoor is gegeven aan deze zorgen
in de eindtekst van de verordening.
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 48.
II Artikelen
Artikel I, onderdeel A en artikel VI, tweede lid, tweede wijziging
50. Aan de regering willen de leden van de D66-fractie vragen verder uiteen te zetten
op welke wijze zij kan garanderen dat het schrappen van artikel 2.11, dat een verbod
op het opzettelijk besmetten van dieren voorschrijft voor alle houders van dieren,
ten faveure van artikel 10 van de verordening, waar het verbod alleen geldt voor exploitanten
en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, niet leidt tot een verzwakking
of lagere dekking van de wetgeving. Deze leden zijn zich ervan bewust dat de regering
heeft aangegeven dat er een nieuw verbod komt onder de Wet dieren dat deze groep dekt,
waarvoor art. 2.2 (10m) de basis zou moeten bieden. Gezien dat lid echter alleen voorschrijft
dat er een algemene maatregel van bestuur mag komen om regels te stellen op «de te
verrichten onderzoeken bij dieren of in ruimten of op terreinen en gebieden waar dieren
kunnen worden gehouden, naar de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten, zoönosen,
ziekteverschijnselen, ziekteverwekkers of organismen die drager van een ziekteverwekker
kunnen zijn, of naar de werking van vaccins», zouden deze leden graag verdere toelichting
ontvangen over de wijze waarop dit nieuwe verbod zal worden onderbouwd.
Per abuis is in de toelichting verwezen naar artikel 2.2, lid 10, onderdeel m, terwijl
naar onderdeel n verwezen had moeten worden. Artikel 2.2, lid 10, onderdeel n biedt
namelijk de grondslag voor het stellen van regels over «hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen,
en het weren van ziekteverwekkers».
Dit geeft voldoende basis om in een AMvB vergelijkbare regels te stellen waardoor
ook voor personen die zich niet beroepsmatig met dieren bezighouden de verplichting
zal gelden dat zij de verspreiding van dierziekten moeten beperken.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
FVD | 8 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.