Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over kabinetsinzet Toeslagen (IBO Toeslagen Deelonderzoek 2)
31 066 Belastingdienst
Nr. 694
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 september 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 30 april 2020 over de kabinetsinzet
Toeslagen (IBO Toeslagen Deelonderzoek 2) (Kamerstuk 31 066, nr. 624).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 31 augustus 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het tweede deelonderzoek
IBO Toeslagen en de Kamerbrief en hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de van VVD-fractie delen de mening van het kabinet dat een ander toeslagenstelsel
noodzakelijk is. Het huidige stelsel is te complex en brengt daardoor te veel problemen
en onzekerheden met zich mee. Deze leden delen de urgentie van de problematiek en
de noodzaak om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om het huidige toeslagenstelsel
te verbeteren. Deze leden lezen voorts de opmerking van de werkgroep dat het wenselijk
is om te kijken naar het hele stelsel waarbinnen de toeslag zijn functie heeft, maar
dat dit vanwege de taakopdracht door de IBO-werkgroep niet is gedaan. Deze leden snappen
de taakafbakening, maar spreken de verwachting uit dat de vervolgstap een onderzoek
moet zijn naar het hele stelsel waar de toeslagen een onderdeel van zijn. Deze leden
lezen over een aantal verkennende opties die toezien op de achterliggende stelsels.
Kan de Staatssecretaris overzichtelijk weergeven naar welke varianten (toeslagengerelateerd
en breder) in de beoogde routekaart onderzoek wordt gedaan en waarom? Wat is de taakstelling
en hoe ziet de verdere uitwerking eruit?
De leden van de VVD-fractie vragen naar een toelichting op de extra investeringen
van het kabinet in de dienstverlening, de drempel voor kleine terugvorderingen en
nabetalingen en de maatregelen tot vereenvoudigingen. Aan welke extra investeringen
in de dienstverlening wordt gewerkt en waarom? Wat is het beoogde effect van een extra
investering in de dienstverlening? Hoe wordt deze beoordeeld? Aan welke drempel tot
kleine terugvorderingen denkt de Staatssecretaris en waarom? Deze leden steunen het
instellen van een drempel maar vragen de Staatssecretaris naar de financiële gevolgen
voor het Rijk en de gevolgen voor de uitvoerbaarheid. Aan welke maatregelen tot vereenvoudiging
denkt de Staatssecretaris en waarom? Welke maatregelen zijn onderdeel van het afzonderlijke
wetsvoorstel bij het Belastingplan 2021? Op welke manier wordt hiermee volgens de
Staatssecretaris uitvoering gegeven aan de motie van het lid Lodders c.s. (Kamerstuk
31 066, nr. 582) die vraagt om bij het Belastingplan 2021 al de eerste verbeteringen en alternatieven
door te voeren om te komen tot een beter en menselijker systeem?
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de effecten van de betaalbaarheid,
de toegankelijkheid en de kwaliteit zijn meegenomen door de werkgroep IBO
De leden van de VVD-fractie wijzen op het feit dat als terugbetaling uitblijft de
Belastingdienst direct overgaat tot dwanginvordering. Is het mogelijk om vanaf een
bepaald bedrag aan terugvordering, wanneer de standaard betalingsregeling de draagkracht
te boven gaat én blijkt dat terugbetaling aan de Belastingdienst uitblijft, de Belastingdienst
zelf direct contact zoekt met de betreffende burger om een maatwerkafspraak over terugbetaling
te maken?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen wanneer de huidige mogelijkheid
van het verrekenen van een belastingschuld met andere toeslagen niet meer tot de mogelijkheden
zou behoren? Hoeveel burgers zouden hierdoor niet verder in de problemen komen?
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer het kabinet voornemens is te reageren op
de door het lid Lodders (VVD) gevraagde brief over het artikel «Belastingdienst loopt
ruim 800 miljoen mis»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer «Toeslagen terugbetalen» ter voorbereiding
op het plenaire debat dat de Staatssecretaris van Financiën met de Kamer over dit
onderwerp gaat voeren. De Rekenkamer deed onderzoek naar het beleid van het terugbetalen
van toeslagen en de wens van het kabinet om het aantal terugvorderingen en de hoogte
daarvan te verlagen. De Rekenkamer deed onder andere de aanbeveling:
«De Algemene Rekenkamer beveelt het kabinet aan de beleidsinformatie aan het parlement
over toeslagen en terugvorderingen te verrijken met informatie op het niveau van het
huishouden en over financiële gevolgen gedurende de gehele looptijd van de toeslag
vanaf het moment van toekenning van de voorlopige toeslag tot de definitieve vaststelling»2.
De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven de aanbeveling op korte
termijn niet implementeerbaar te achten3. Deze leden vragen naar de modernisering van de inningssystemen en de inhaalslag
die er momenteel wordt gemaakt op de ICT; wanneer acht de Staatssecretaris het mogelijk
de aanbeveling van de Rekenkamer wel te kunnen implementeren? Deelt de Staatssecretaris
de mening dat de verrijking zoals aanbevolen door de Rekenkamer beter inzicht geeft
in de «route» van de toeslag, de gebreken en daarmee ook de mogelijke verbeterpunten
en oplossingsrichtingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.
Welke concrete acties wil de Staatssecretaris op korte termijn uitvoeren om het aantal
ten onrechte uitbetaalde toeslagen te verkleinen? De leden van de VVD-fractie verwijzen
hierbij naar berichtgeving uit juni 20194 dat de Belastingdienst over de afgelopen jaren miljarden ten onrechte aan toeslagen
heeft uitbetaald en dat er waarschijnlijk honderden miljoenen definitief oninbaar
zijn.
De leden van de VVD-fractie verwijzen naar eerder gestelde schriftelijke vragen van
de leden Lodders en Hermans over het bericht dat ouderen zich niet bewust zijn van
toeslagen5. Uit de beantwoording door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën blijkt dat
een onderzoek naar niet-gebruik onderdeel uitmaakt van het IBO Toeslagen. Deze leden
lezen in de Kamerbrief bij dit IBO geen concrete acties om de begrijpelijkheid van
het bestaan en gebruik van toeslagen onder specifieke doelgroepen te vergroten. Deze
leden vragen naar de concrete acties van het kabinet om de communicatie vanuit de
Belastingdienst aan te passen zodat begrijpelijkheid en zekerheid richting Nederlanders
wordt vergroot. Wanneer verwacht de Staatssecretaris hiervan zichtbaar resultaat?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het partnerschap voor de zorgtoeslag voortaan
niet meer met terugwerkende kracht wordt vastgesteld. Hoe werkt het ontstaan van partnerschappen
in de andere toeslagen?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de bevindingen van de werkgroep met betrekking
tot het gebruik van een harde grens of een afbouwpad. Wat zijn de gevolgen van het
gebruik van een harde grens voor de complexiteit, de gerichtheid en doelmatigheid
van toeslagen?
In de Kamerbrief lezen de leden van de VVD-fractie dat bij hetzelfde budgettaire beslag
een minder gericht stelsel leidt tot forse negatieve inkomenseffecten en dat bij vermijding
van deze effecten een forse budgettaire opgave ontstaat. Ook lezen zij dat de tijdigheid
terugbrengen de zekerheid wel verhoogt maar huishoudens met een financieel gat laat
zitten voordat zij compensatie krijgen. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook benieuwd
of het klopt dat zonder aanpassingen aan de tijdigheid of gerichtheid het direct financieren
van de kinderopvang dan tot soortgelijke problemen met terugvorderingen en nabetalingen
zal blijven leiden. Zo nee, hoezo niet? Betekent dit dat de omarmde publiek gefinancierde
kinderopvang zowel directe financiering als een groter financieel beslag zou vereisen
om de uitvoering te kunnen verbeteren? Zo ja, klopt het dat met een vergelijkbare
intensivering als nodig voor een publiek gefinancierde voorziening ook in het huidige
stelsel met kinderopvangtoeslag de uitvoeringsproblematiek kan worden teruggebracht?
Zo nee, hoezo niet? Klopt het dat een publieke voorziening met gelijkblijvend financieel
beslag betekent dat een maximaal aantal uren volledig vergoed wordt? Zo ja, welke
gevolgen zou het gebruiken van kinderopvang boven het maximaal aantal vergoede uren
hebben op de marginale druk en daarmee op de arbeidsparticipatie? In de brief van
25 april 2018 (Kamerstuk 32 322, nr. 361) geeft het kabinet aan dat verbeteringen binnen het huidige stelsel de voorkeur geniet
boven het voorstel van directe financiering. Kan de Staatssecretaris aangeven of en
zo ja op welke inhoudelijke punten zijn visie is gewijzigd dat publieke financiering
tot betere resultaten zou leiden dan de huidige in gang gezette verbeteringen? Kan
de Staatssecretaris toelichten in welke mate het toen ingezette verbetertraject daadwerkelijk
heeft geleid tot verbeteringen in de uitvoering? Welke problemen bestaan er ondanks
dit traject nog altijd? In welke mate zijn deze problemen gevolg van de uitvoering
en in hoeverre zijn deze toe te schrijven aan de gerichtheid en tijdigheid die in
het stelsel zit? Kan de Staatssecretaris aangeven of het verkiezen van zekerheid en
begrijpelijkheid boven gerichtheid en tijdigheid ook in de huidige uitvoeringspraktijk
de toeslagproblematiek kan oplossen? Tot slot, hoe verhoudt een stelsel van een publiek
gefinancierde kinderopvangvoorziening zich ten opzichte van de uitvoering van deze
voorziening door bedrijven? Welke vrijheden kunnen zij in dat geval behouden in het
bieden van hun diensten en het beprijzen daarvan?
De leden van de VVD-fractie vragen welke criteria worden gebruikt bij onderzoek naar
publiek gefinancierde kinderopvang. En welke andere (publiek-private of private) stelsels
worden onderzocht? Welke aannames worden gebruikt bij de verwachte effecten op arbeidsmarktparticipatie?
Het kabinet stelt dat uit het IBO blijkt dat de hoge actualiteit tot nabetalingen
en terugvorderingen leidt. Tegelijkertijd was bij de voorloper van de huurtoeslag
(de huursubsidie) juist het gebrek aan actualiteit (t-2) een probleem. Is er niet
juist sprake van een te lage actualiteit, omdat bij inkomensveranderingen in de loop
van een jaar de voorschotbedragen niet automatisch bijgesteld worden, zo vragen de
leden van de VVD-fractie. In hoeverre is verkend wat er binnen het Nederlandse systeem nodig is om
de actualiteit te vergroten met (meer) real-time data? Waarom kan het Universal Credit-systeem
in het Verenigd Koninkrijk wel werken met real-time inkomensgegevens en het Nederlandse
systeem niet?
De leden van de VVD-fractie vragen welke varianten voor een normhuur nader worden
onderzocht. Worden hierbij ook budgetneutrale en besparingsvarianten (met eventueel
flankerend beleid) meegenomen, in tegenstelling tot de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris het standpunt deelt
dat de kindregelingen gerelateerd moet blijven aan de kosten die samengaan met het
opvoeden van een kind. Is er binnen het huidig stelsel sprake van te forse financiering
in verhouding tot de kosten van een kind? Zo ja, op welke wijze kan er beter worden
aangesloten bij de daadwerkelijke kosten? Welke neveneffecten verdwijnen uit het stelsel
en welke positieve daarvan – zoals arbeidsparticipatie – kunnen ook op een andere
wijze worden gerealiseerd?
De leden van de VVD-fractie vragen op basis waarvan een risico ontstaat op het exporteren
van toeslagen bij een «basisbehoeftentoeslag» en hoe dit verschilt van de bestaande
toeslagen. Wanneer rondt het kabinet het aanvullende onderzoek naar de voor- en nadelen
van de aanpassing van het minimumloon af? Wordt daarbij ook onderzocht wat de effecten
zijn bij ontkoppeling van de (bijstands)uitkeringen? In hoeverre maken koopkrachtberekeningen
onderdeel uit van dit onderzoek?
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Staatssecretaris het aanvullende onderzoek
naar de voor- en nadelen van de aanpassing van het minimumloon afrondt. Wordt daarbij
ook onderzocht wat de effecten zijn bij ontkoppeling van de (bijstands)uitkeringen?
In hoeverre maken koopkrachtberekeningen onderdeel uit van dit onderzoek? Welke criteria
worden gebruikt in het beoordelen of een aangepast stelsel «de overgang van uitkering
naar flexibel werk makkelijker» maakt? En in hoeverre wordt ook de overgang of combinatie
van flexibel werk en ondernemerschap daarin meegewogen?
De leden van de VVD-fractie lezen over de routekaart. Deze leden zien in de genoemde
aanvullende uitwerking verschillende opties die nader uitgewerkt en onderzocht worden.
Deze leden zijn van mening dat we zo snel als mogelijk toe moeten naar een ander toeslagensysteem,
maar zijn voorts van mening dat in de uitwerking hiervan zorgvuldigheid betracht moet
worden. Deze leden lezen over de uitwerking van het eindbeeld, de routekaart met verschillende
stappen richting dit eindbeeld en de uitwerking van alternatieven voor het toeslagenstelsel.
De uitkomsten hiervan zullen tegelijkertijd met de Kamer gedeeld worden. Deze leden
hebben waardering voor de voortvarendheid waarmee het kabinet dit oppakt, maar vragen
ook om zorgvuldigheid in de route tot het eindbeeld. Deelt de Staatssecretaris de
mening dat er nog geen uitwerking van het eindbeeld of een routekaart hiertoe kan
worden vastgesteld voordat er is besloten welke van de verschillende alternatieve
uitwerkingen van het toeslagenstelsel en het stelsel in den brede Nederland daadwerkelijk
toekomst biedt? Graag een uitgebreide toelichting hierop van de Staatssecretaris.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de verschillende nadere uitwerkingen. Welke
varianten onderzoekt de Staatssecretaris? Wordt hier ook een niet publiek gefinancierde
variant onderzocht? Kan de Staatssecretaris daarnaast bevestigen dat zij een «open
mind» houdt over de toekomst en de Kamer blijft betrekken bij belangrijke besluitvorming
hierover?
De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt bedoeld met de zinsnede dat de varianten
worden beoordeeld op de mate waarin deze de problemen met de huidige toeslagen oplossen
in samenhang met gedragsinzichten. In hoeverre spelen koopkrachtverschillen en systeemkosten
een rol in deze beoordelingen? Welke andere criteria worden meegewogen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het IBO
toeslagen deel twee. Zij zijn de onderzoekscommissie zeer erkentelijk voor het gedane
onderzoek. Deze leden waarderen dat het kabinet aan de slag gaat met de verdere uitwerking
en nog komt met een contourennota en een routekaart en zij verwachten dat met name
de juridische en uitvoeringsaspecten niet moeten worden onderschat. Zij vragen daarom
een eerste globale beoordeling als het gaat om de uitvoerbaarheid door bijvoorbeeld
de Belastingdienst van de opties die geschetst zijn in het tweede deel van het IBO
toeslagen.
Verder lezen de leden van de CDA-fractie dat het kabinet voornemens is om te kijken
naar publiek gefinancierde kinderopvang als alternatief voor kinderopvangtoeslag,
om met een brede blik te kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, om meerdere
alternatieven te verkennen om de zorgtoeslag specifiek te richten op een kleinere
groep mensen door een verhoging van het wettelijke minimumloon of fiscale wijzigingen
en om alternatieven voor het kindgebonden budget te onderzoeken. Op welke wijze worden
deze vier verkenningen gecoördineerd en de uitkomsten ervan met de Kamer gedeeld?
Worden alle in het IBO toeslagen genoemde beleidspakketten en opties verkend? Is het
doel om alle toeslagen te vervangen of kan de uitkomst ook zijn dat alleen de toeslagen
met de grootste problemen vervangen worden door een alternatief? Met de vier genoemde
onderzoeken lijkt het alsof gefocust wordt op beleidspakket C1. Is dat ook de inzet
van de Staatssecretaris? Worden de andere beleidspakketten ook onderzocht en door
welke bewindspersoon wordt die verkenning dan gedaan?
In het IBO toeslagen wordt geconstateerd dat het huidige toeslagenstelsel is vormgegeven
langs vier keuzes, te weten de mate van gerichtheid, de mate van tijdigheid, huishouden
versus individu en de verdeling van verantwoordelijkheid tussen burger en overheid.
Een ander stelsel vereist ook andere keuzes op deze vier gebieden. Kan de Staatssecretaris
aangeven welke uitkomsten zij daarbij wenselijk acht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
de kabinetsinzet Toeslagen en het interdepartementaal beleidsonderzoek toeslagen deel
2. Deze leden verwelkomen dat hiermee een stap wordt gezet bij de invulling van de
motie van de leden Bruins en Van Weyenberg om het huidige toeslagenstelsel te vervangen
(Kamerstuk 31 066, nr. 558). Het huidige stelsel werkt niet goed voor een te grote groep burgers. De leden van
de D66-fractie benadrukken het belang van een eenvoudig stelsel, waarin lage inkomens
worden ondersteund en (meer) werken loont. Deze leden beseffen dat een grote hervorming
van het toeslagenstelsel, naast andere maatregelen om het belastingstelsel te hervormen
en moderniseren, ingrijpend is, zowel voor de ontvangers als voor de Belastingdienst.
Tegelijkertijd heeft ook de huidige vormgeving grote negatieve gevolgen voor zowel
mogelijke ontvangers als de uitvoering. Deze leden vragen in hoeverre er sprake is
van een paradox, dat hervormingen die bijdragen aan een eenvoudig stelsel vertraagd
worden door de complexiteit van het huidige stelsel. Deze leden zullen de bouwstenen
in de verschillende rapporten zoals Kansrijk Belastingbeleid van het Centraal Planbureau
(CPB), het Ontwerp voor een nieuw Belastingstelsel, de Brede maatschappelijke heroverwegingen
en de verschillende interdepartementale beleidsonderzoeken goed bestuderen.
De leden van de D66-fractie delen de analyse dat toeslagen een sluitstuk zijn van
de onderliggende stelsels van zorg, huur en kinderopvang en verwelkomen de bevestiging
van het kabinet dat er voor alternatieven voor het toeslagenstelsel in de eerste plaats
ook taboevrij gekeken moet worden naar aanpassingen in deze specifieke domeinen. Deze
leden vragen waarom niet al direct met dit onderzoek fundamentele alternatieven voor
toeslagen verder zijn uitgewerkt.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de routekaart en de verdere uitwerking
van alternatieven voor het toeslagenstelsel precies kunnen worden verwacht. Deze leden
vragen of daarbij ook verder ingegaan zal worden op de aspecten die bij het rapport
IBO Toeslagen deel 2 nog werden aangemerkt als «nader te onderzoeken», zoals de exporteerbaarheid
van een nieuw vorm te geven toeslag of uitkeerbare heffingskorting of de implicaties
van een publiek gefinancierde kinderopvangvoorziening.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris in de gaten houdt dat de
extra investeringen in de dienstverlening ook echt leiden tot een betere dienstverlening
en waardering. Welke indicatoren gebruikt de Staatssecretaris hiervoor?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris op korte termijn invulling
wil geven aan de beleidsvariant om niet-gebruik op te sporen. De leden van de D66-fractie
vragen in hoeverre het niet-gebruik van toeslagen, en andere reële nadelen van dit
stelsel zoals de hoge terugvorderingen en toeslagenschulden, zijn meegenomen in koopkrachtplaatjes.
De leden van de D66-fractie verwelkomen na de eerdere bevestiging over de bredere
verantwoordelijkheid voor het toeslagenstelsel van de Minister-President dat dat de
kabinetsbrief ook mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst is verstuurd. Deze leden vragen op
welke wijze de verschillende bewindspersonen hun verantwoordelijkheid zullen nemen
in de uitwerking van een nieuw stelsel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GL
De leden van de fractie van GroenLinks zijn het met het kabinet eens dat een ander
stelsel noodzakelijk is, waarbij de zekerheid en voorspelbaarheid voor burgers wordt
vergroot.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het staat met de verkenning van
een samenvoeging van toeslagen in een basisbehoeftentoeslag. Is onderzocht of burgers
dit daadwerkelijk als een vereenvoudiging zouden ervaren?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat in de formule van een
basisbehoeftentoeslag geen vermogenstoets is opgenomen. Of is dit onderdeel van het
toetsingsinkomen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke stappen het kabinet precies van
plan is te gaan zetten buiten het huidige stelsel bij de zorgtoeslag, huurtoeslag,
kinderopvangtoeslag en bij het kindgebonden budget. Wanneer komt hier meer duidelijkheid
over in de routekaart?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris in hoeverre zij
de verzilveringsproblemen bij huishoudens met lage inkomens wil oplossen. Wat is voor
de Staatssecretaris een acceptabel percentage niet-verzilverbare kortingen? Is het
voor de Staatssecretaris een optie om (een deel van de) niet-verzilverbare heffingskortingen
uit te keren of is dat een politiek taboe?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat er een aantal opties nog niet
volledig is uitgewerkt (zoals optie 9, een integratie van het toeslagenstelsel en
de inkomstenbelasting). Op welke termijn verwacht de Staatssecretaris dit uitgewerkt
te hebben?
De leden van de fractie van GroenLinks lezen met interesse de aanbeveling om nader
onderzoek te doen naar een hervorming van een publiek gefinancierde kinderopvang.
Wanneer verschijnen de resultaten van dit nadere onderzoek?
Welke inkomenseffecten bij de laagste-inkomensgroepen zijn voor dit kabinet acceptabel,
zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris (in algemene
termen) kan reageren op de problematiek in onderstaand artikel6. In hoeverre gaan de aangekondigde versoepelingen van het beleid een oplossing bieden
voor de problemen die in het artikel naar boven komen? Welke problemen worden hiermee
nog niet opgelost?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het IBO Toeslagen en de reactie
van het kabinet hierop.
De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet in haar reactie toegeeft dat
het toeslagenstelsel compleet faalt in het doel om inkomensondersteuning, iets dat
te meer blijkt uit de toeslagenaffaire die thans speelt. De constatering van het kabinet
dat toeslagen onzekerheid bieden onderschrijven zij, maar dit kan geen nieuw gegeven
zijn voor het kabinet gezien alle rechtszaken die bijvoorbeeld op het vlak van de
kinderopvangtoeslag zijn gevoerd. Hoe is het mogelijk dat het kabinet nú tot dit inzicht
komt terwijl grote onzekerheid bij alle toeslagen, weliswaar in verschillende ordes
van grootte, reeds sinds de invoering van inkomensondersteuning via toeslagen onderdeel
is van dit systeem. De leden van de SP-fractie hebben hierop al in onder meer 2015
gewezen in de zaak van kinderopvang De Parel waarbij ouders toeslagen terug moesten
betalen die zij nooit hebben ontvangen. Tevens wijzen zij op het rapport van de Nationale
ombudsman dat de onevenredige aanpak van ouders die kinderopvangtoeslag ontvangen
aankaartte. Al jaren geleden was dus bekend dat de onzekerheid binnen het toeslagenstelsel
bij de ontvangers van toeslagen lag, dat plegers van fraude dikwijls vrijuit gingen
en dat onschuldige ontvangers hiervoor moesten boeten. Welke conclusies over het stelsel
zijn destijds getrokken, welke consequenties zijn hieraan verbonden, zowel ambtelijk
als beleidsmatig, en waarom is hierover niets aan de Kamer gemeld? Zij vragen de Staatssecretaris
om het recente nieuws dat een wetsvoorstel dat deze onzekerheden ten dele had moeten
wegnemen te bevestigen of te ontkrachten en verzoeken de Staatssecretaris het niet
ingediende wetsvoorstel ter informatie naar de Kamer te zenden opdat kan worden beoordeeld
in hoeverre sprake was van nalatigheid van de regering. Tevens vragen de leden van
de SP-fractie hoe risicoselectie tot stand kwam bij alle vormen van toeslagen, op
basis van welke criteria zogeheten uitworpen plaatsvonden, welke Business Cases voor fraudebestrijding bestonden bij Toeslagen, hoeveel mensen hierdoor zijn getroffen
en of hierbij (per geval) sprake was van onterechte terugvordering van toeslagen.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris waarom de grootste vorm van
inkomensondersteuning via de Belastingdienst, de hypotheekrenteaftrek, niet ook is
onderzocht. Zij vragen de Staatssecretaris om een vergelijking te maken tussen de
onzekerheden die het toeslagenstelsel kent en het stelsel van de hypotheekrenteaftrek.
Zij vragen de Staatssecretaris hoe vaak het voorkomt dat hypotheekrenteaftrek wordt
teruggevorderd en of dit becijferd kan worden, uitgesplitst naar inkomensgroepen.
De leden van de SP-fractie lezen in de reactie van de Staatssecretaris op het IBO
dat mensen om uiteenlopende redenen niet de mentale ruimte hebben om toeslagen aan
te vragen. Uit het eerste deelonderzoek bleek al dat het niet-gebruik met 10% erg
hoog is en dat het ondoorzichtig is. Deze leden vragen de Staatssecretaris welk deel
van het niet-gebruik wordt veroorzaakt door angst en onzekerheid of recht op toeslagen
bestaat. Deze leden zijn tevens benieuwd naar de duiding van deze gegevens in relatie
tot het alles-of-nietskarakter van toeslagen zoals dit pas zeer recent is gekraakt
door de Raad van State, terwijl vele eerdere uitspraken dit karakter van het toeslagenstelsel
hebben bekrachtigd. Welke psychologische druk is door de interpretatie van de Belastingdienst
en bekrachtiging daarvan door de Raad van State opgelegd aan de minst draagkrachtigen
in de Nederlandse samenleving, gezien het feit dat toeslagen een aanzienlijk deel
van het inkomen van burgers kunnen vormen? Zij vragen de Staatssecretaris tevens welke
effecten dit op bijvoorbeeld de woonsituatie heeft als mensen bij gezinsuitbreiding
niet durven verhuizen omdat zij wellicht niet in aanmerking komen voor huurtoeslag
en of zij van mening is dat mensen in ernstige mate belemmerd worden als zij niet
durven te werken omdat zij bang zijn dat hun kinderopvangtoeslag kan worden teruggevorderd?
Deze leden benadrukken dat financiële reserves bij een zeer groot deel van toeslaggerechtigden
minimaal en met grote regelmaat zelfs negatief zijn, mede als gevolg van de afgelopen
crisis, en dat een toeslagenstelsel dat mensen van de een op de andere dag in zware
schulden kan steken geen positieve invloed zal hebben op de bereidwilligheid om toeslagen
aan te vragen.
De leden van de SP-fractie constateren dat met toeslagen impliciet een betaling wordt
gedaan aan verhuurders, zorgverzekeraars en kinderopvanginstellingen. Zij vragen de
Staatssecretaris of zij met hen constateert dat hiermee een zeer omvangrijke (semi-)private
sector met subsidiegeld overeind wordt gehouden. Zij constateren ook dat in de private
verhuursector weinig zicht is op de rechtmatigheid van de huur die wordt gevraagd,
dat het voor huurders nog steeds bijzonder moeilijk is hun recht te halen en dat dientengevolge
met een aanzienlijk bedrag aan subsidie de commerciële vastgoedsector wordt vetgemest
door de Belastingdienst. Zij vragen de Staatssecretaris om een reactie op deze constatering
en vragen om een puntsgewijze argumentatie indien zij het niet met deze leden eens
is. Tevens zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar hoe dit zich verhoudt tot
de belastingheffing op verhuurders die via de inkomstenbelasting en niet de vennootschapsbelasting
belast worden. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat deze commerciële verhuurders
geen inkomstenbelasting over inkomsten uit verhuur betalen maar door het innen van
huurtoeslag wel belastinggeld ontvangen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris mogelijkheden ziet
om woningcorporaties een normhuur op basis van inkomen voor te schrijven, maar vragen
de Staatssecretaris hoe woningcorporaties hierbij worden gecompenseerd en of hierbij
te spreken valt van een de facto terugkeer van de huursubsidie. Tevens vragen deze
leden of hiermee de effecten van de liberalisering van de woningverhuur, waarmee private
verhuurders voor de huurtoeslag dezelfde status kregen als woningcorporaties, ten
dele worden teruggedraaid. Indien dit niet het geval is vragen deze leden hoe een
toekomstige regeling volgens de Staatssecretaris er voor woningen buiten het stelsel
van woningcorporaties uit zou zien en hoe dit uitpakt voor huurders en verhuurders.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de Staatssecretaris de mogelijkheid beoordeelt
om normhuren ook op te leggen aan private verhuurders en welke wijzigingen in de bestaande
systematiek daarvoor nodig zouden zijn.
De leden van de SP-fractie waarderen dat de Staatssecretaris meerdere alternatieven
verkent voor de huidige zorgtoeslag en vragen of kan worden toegelicht op welke alternatieven
de Staatssecretaris zich richt. Welke wijzigingen overweegt de Staatssecretaris meer
specifiek?
De leden van de SP-fractie vragen of met de alternatieven ook naar oplossingen worden
gezocht voor de miljoenen aan zorgtoeslag die niet worden aangevraagd, en wat mogelijke
oplossingen hiervoor zijn. Deze leden lezen in de brief dat wordt gekeken hoe de zorgtoeslag
specifieker op een kleinere groep mensen wordt gericht en vragen of dit niet juist
de mensen zullen zijn die nu oververtegenwoordigd zijn in de groep die in aanmerking
komt voor zorgtoeslag, maar het om verschillende redenen nalaat deze aan te vragen.
Welke andere mogelijke manieren zijn er om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning
terecht komt bij die groepen die er het meest baat bij hebben?
De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet voornamelijk zoekt naar oplossingen
binnen het huidige zorgverzekeringsstelsel. Zoals bekend geven deze leden de voorkeur
aan een publiek zorgstelsel. Echter, zij zien ook binnen het huidige stelsel mogelijkheden
voor het rechtvaardiger innen van de zorgkosten waarbij de zorgtoeslag geheel kan
worden afgeschaft. Zij vragen of het alternatief van het fiscaliseren van de zorgpremie,
waarvan het CPB heeft berekend dat driekwart van de huishoudens erop vooruit gaat
in koopkracht, mee kan worden genomen in de verkenning van het kabinet? Het is deze
leden namelijk een doorn in het oog dat lage en middeninkomens een zoveel groter percentage
van hun inkomen kwijt zijn aan zorg, terwijl bij fiscalisering de hoogste inkomens
de een naar hun inkomen evenredige bijdrage leveren.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris een onderzoek naar
de verhoging van het minimumloon van plan is uit te laten voeren. Deze leden vragen
de Staatssecretaris in hoeverre een vorm van inkomensondersteuning nog noodzakelijk
zou zijn indien de lonen van degenen die rond het sociaal minimum moeten leven toereikend
zijn om onder andere de huur en zorgpremie te betalen en kinderopvang via directe
financiering wordt bekostigd. Deze leden vragen de Staatssecretaris of deze overwegingen
bij een dergelijk onderzoek worden betrokken en of overbodig maken van inkomensondersteuning
door het zorgen voor een toereikend minimuminkomen onderwerp van onderzoek zal zijn.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris verwacht dat gemeenten maatwerk
kunnen leveren als het Rijk minder aan inkomensondersteuning zal doen. Zij lezen dat
gemeenten inmiddels ervaring hebben met de uitvoering van de Wmo. Deze leden wijzen
de Staatssecretaris op de problemen die bestaan bij de uitvoering van de Wmo, de vaak
uitvoerige bezuinigingen die veel gemeenten door de decentralisatie van thuiszorg
en zorg uit de voormalige AWBZ en het feit dat gemeenten in de huidige crisis al een
zware taak hebben doordat een steeds groter beroep op bijstand wordt gedaan. Zij vragen
op welke manier de Staatssecretaris van plan is in dergelijke gevallen gemeenten uit
te rusten om dit maatwerk te leveren, of dit een verhoging van het gemeentefonds betekent
en hoe ervoor gaat worden gezorgd dat mensen bij een verhuizing niet drastisch in
reëel inkomen erop achteruitgaan. Zij constateren dat bij in het verleden uitgevoerde
decentralisaties dergelijke drastische veranderingen eerder regel dan uitzondering
waren. De leden van de SP-fractie wijzen een verdere decentralisatie van inkomensondersteuning
ten volste af aangezien uit eerdere decentralisaties van onder meer de Wmo en de Participatiewet
en de aankomende Omgevingswet is gebleken dat gemeenten niet kunnen waarborgen dat
burgers krijgen waar zij recht op hebben. Grote verschillen in behandeling van burgers
vinden de leden van de SP-fractie ten zeerste onwenselijk en versterken de rechtsongelijkheid
binnen het land. Het afhankelijk maken van inkomensondersteuning van de financiële
draagkracht van een gemeente, zoals bij andere decentralisaties ook zichtbaar is geweest,
is wat deze leden betreft uit den boze.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsinzet
ten aanzien van het IBO Toeslagen. Het IBO biedt wat betreft de leden van de PvdA-fractie
handvaten om tot een beter stelsel te komen. Het huidige toeslagenstelsel werkt onvoldoende,
en zorgt bij veel mensen voor problemen, terwijl het doel van toeslagen juist is om
mensen te ondersteunen. Net als vele partijen denken ook de leden van de PvdA-fractie
na over structurele verbeteringen. Aanpassing van het stelsel zal niet eenvoudig zijn.
Wat betreft de kabinetsinzet hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van
de maatregelen die worden genomen op korte termijn. Voor deze leden staat voorop dat
de menselijke maat terugkeert in de uitvoering van de toeslagen. Op welke wijze draagt
de kabinetsinzet daaraan bij? Wanneer moeten deze wijzigingen in werking treden, en
in hoeverre vallen bestaande gevallen hieronder? Wordt er onderscheid gemaakt in het
type partner, en hoe wordt voorkomen dat men «per ongeluk» partner is, of anderszins
zonder het te weten als partner wordt aangemerkt? De leden van de PvdA-fractie vragen
voorts hoe gezorgd kan worden dat mensen minder vaak met grote terugbetalingen worden
geconfronteerd. In hoeverre draagt de kabinetsinzet daaraan bij? Hoe kan het aantal
variabelen op basis waarvan toeslagen worden toegekend verminderd worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50Plus
De leden van de fractie van 50PLUS danken de Staatssecretaris voor de brief over de
kabinetsinzet Toeslagen naar aanleiding van het rapport IBO toeslagen deelonderzoek
2. De leden van de 50PLUS-fractie zien uit naar de aangekondigde routekaart en zij
constateren dat er wederom veel werk is verzet.
In algemene zin merken de leden op dat hervorming van het stelsel van belastingen
en toeslagen altijd een afweging van belangen en prioriteiten behelst. Een omvangrijke
hervorming heeft gevolgen voor inkomen en arbeidsparticipatie ten opzichte van het
huidige stelsel. De doelstelling dat iedereen er in het statische koopkrachtbeeld
op vooruit moet gaan is onhaalbaar, tenzij er ruimte en/of bereidheid is om een enorme
budgettaire inspanning te leveren. De ruimte daarvoor lijkt eerder af te nemen dan
toe te nemen, vergeleken met een of enkele jaren geleden. De budgettaire positie van
de overheid na de coronacrisis, bepaalt in sterke mate of een hervorming kan worden
begeleid met een passende hoeveelheid «smeerolie» in de vorm van een begrotingsimpuls.
Het wordt dus moeilijker.
De grotere hervormingsvarianten kennen flinke inkomenseffecten waarbij medianen van
hele bevolkingsgroepen in het koopkrachtbeeld negatief zijn, ook al geldt dat in geen
enkel geval voor de gehele groep. Een negatieve mediaan bij bijvoorbeeld «gezinnen
met kinderen» «uitkeringsontvangers» of «gepensioneerden», of zelfs bij meerdere groepen
tegelijk, geeft aan dat een meerderheid van de groep een achteruitgang zal ervaren.
Alle niet-inkomensgerelateerde voordelen ten spijt, als een of meerdere bevolkingsgroepen
er in doorsnee op achteruit gaan, dan wordt het politiek een zeer grote uitdaging
om het aan de kiezer te brengen als een verbetering. 50PLUS verwacht dat voor haalbare
hervormingsvoorstellen, ten minste elke bevolkingsgroep in het koopkrachtbeeld een
positieve mediaan moet laten zien, binnen een verder aanvaardbare spreiding van effecten
binnen de groep. De leden van de fractie van 50PLUS constateren dat dit, behalve bij
enkele geïsoleerde maatregelen, nog niet is gelukt.
Om met de bouwstenen en hervormingsvoorstellen aan de slag te gaan, is het belangrijk
om te beschikken over sleutels. Als bijvoorbeeld het doel is binnen het voorstel voor
een «basisbehoeftentoeslag» de gevolgen voor de minima te verbeteren, dan heeft dat
directe gevolgen voor de uitslag op het gebied van arbeidsparticipatie. Is inzicht
in deze sleutels openbaar? Kunnen er straks relevante sleutels over de balans tussen
inkomen en arbeidsparticipatie worden afgelezen aan de routekaart?
In het deelrapport IBO toeslagen 2 zien de leden van de fractie van 50PLUS ook veel
beangstigende maatregelen met dramatische effecten voor de koopkracht van gepensioneerden
en voor andere bevolkingsgroepen. Aangezien het gaat om bouwstenen die vaak ook in
combinatie met elkaar kunnen worden gebruikt om de gewenste grote vereenvoudiging
te bereiken, kan het ook zijn dat de inkomenseffecten van verschillende bouwstenen
nog bij elkaar moeten worden opgeteld. In dat geval lijkt de conclusie onvermijdelijk,
dat een grote hervorming van belastingen én toeslagen niet mogelijk is zonder zeer
ingrijpende inkomenseffecten. De enige optie om daar achter te komen is puzzelen met
de bouwstenen op zoek naar de beste balans. Is de Staatssecretaris van mening dat
politieke partijen en/of de Tweede Kamerfracties een rol hebben in het vinden van
deze balans? Zo ja op welke wijze zouden zij een rol moeten oppakken?
Klopt het dat de alle voorgestelde (grotere) toeslagvarianten met een nieuw instrument
op huishoudniveau, erop neerkomen dat een verandering van de samenstelling van de
huishouding nog steeds minutieus moet worden doorgegeven aan de uitvoerende diensten?
Of beschikken wij nu ook over varianten waarbij de burger een verandering in de samenstelling
van de huishouding niet meer hoeft door te geven omdat het toch geen gevolgen heeft
voor de hoogte van de «supertoeslag» of de «basisbehoeftentoeslag» etc.?
De leden van de fractie van 50PLUS missen de uitwerking van alternatieve instrumenten
op individueel niveau, waarbij veranderingen in de persoonlijke levensstijl of de
samenstelling van het huishouden geen invloed meer hebben op het voordeel wat wordt
genoten. Klopt dat? Is er zicht op de uitwerking van beleidsscenario’s met oplossingen
op individuele basis? Indien nee, waarom niet?
II Reactie van de Staatssecretaris
De vaste commissie voor Financiën heeft op 27 mei 2020 vragen en opmerkingen aan de
Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane voorgelegd over de door de Staatssecretaris
op 30 april 2020 toegezonden brief inzake de Kabinetsinzet Toeslagen (Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen – deelonderzoek 2) (Kamerstuk 31 066, nr. 624).
Ik wil de leden van de fracties dankzeggen voor hun vragen en opmerkingen. Met belangstelling
is kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van deze fracties. In algemene
zin wil ik aangegeven dat het kabinet de motie Bruins-Van Weyenberg als belangrijk
ankerpunt ziet om alternatieven uit te werken waarbij het toeslagstelsel verdwijnt.
Er is een breed gedeelde wens om het stelsel fundamenteel te wijzigen. Het is echter
ook duidelijk dat er geen gemakkelijke oplossingen zijn voor de problemen van het
huidige stelsel. Miljoenen Nederlanders ontvangen toeslagen en deze zijn vaak een
belangrijk bestanddeel van het inkomen. Aanpassingen in het stelsel moeten daarom
gedegen worden voorbereid en effecten zorgvuldig worden afgewogen. Hieronder ga ik
in op de vragen die zijn voorgelegd. Bij de beantwoording daarvan volg ik zoveel mogelijk
de volgorde van het verslag, behoudens waar de fracties eenzelfde vraag hebben gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen naar een overzicht van de varianten, wat de taakstelling
is en hoe de uitwerking eruitziet. Zoals aangekondigd in de Kabinetsinzet Toeslagen
gaat het kabinet aan de slag met het uitwerken van een aantal onderdelen, die op verschillende
manieren kunnen bijdragen aan een alternatief toeslagenstelsel. Dit betekent allereerst
dat er opties worden verkend in de domeinen kinderopvang, wonen en zorg. Maar ook
dat er wordt gekeken naar alternatieven binnen de kindregelingen, fiscaliteit, het
sociaal minimum en de rol van gemeenten. Daarnaast wordt er ook gekeken naar alternatieven
met betrekking tot het loslaten van de actualiteit. Uiteindelijk zal het kabinet in
beeld brengen hoe een alternatief stelsel er zou kunnen uitzien afhankelijk van de
keuzes die worden gemaakt. Daarbij zal het kabinet ook inzichtelijk maken welke stappen
er moeten worden gezet richting een alternatief stelsel.
De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de investeringen in de dienstverlening.
Het kabinet wil met de versterking van de dienstverlening de focus leggen op drie
punten. Ten eerste op preventie zodat er aan de voorkant zoveel mogelijk voorkomen
wordt dat burgers fouten maken in bijvoorbeeld het aanvraagproces. Daarnaast wordt
ingezet op betere monitoring om afwijkingen in inkomen of gebruik eerder te signaleren.
Ten derde wordt ingezet op betere begeleiding bij hoge terugvorderingen, ook om herhaling
daarvan te voorkomen. Het effect wat met de versterking van de dienstverlening wordt
beoogd is om te zorgen dat de toeslag goed blijft aansluiten op de actuele situatie
van het huishouden. Op deze wijze kan het aantal en de omvang van de hoge terugvorderingen
worden teruggedrongen.
De leden van de VVD-fractie vroegen ook nog naar de grens van de drempel voor kleine
terugvorderingen en nabetalingen. Een voorstel hiervoor zal meelopen in het Wetsvoorstel
verbetering uitvoerbaarheid Toeslagen, dat met het Belastingplan op Prinsjesdag naar
de Kamer zal worden gestuurd.
De leden van de VVD-fractie vragen welke vereenvoudigingsmaatregelen onderdeel zullen
worden van het Belastingplan 2021. Het kabinet is voornemens een aantal kleinere maatregelen
uit de basisvariant uit het IBO-deelrapport 1 op te nemen in het Belastingplan 2021.
Dit betreft een vereenvoudiging van de zorgtoeslag en de invoering van een drempel
voor kleine terugvorderingen en nabetalingen. Met het wetsvoorstel hardheidsaanpassing
en wetsvoorstel verbeteringen toeslagen zijn de in de basisvariant voorgestelde maatregelen
zoals proportioneel toekennen van de kinderopvangtoeslag en de introductie van een
hardheidsclausule geregeld. Het Belastingplan 2021 zal aanvullend ook maatregelen
omvatten die bijdragen aan versterking van de rechtsbescherming van burgers. Met deze
beide wetgevingstrajecten verwacht het kabinet een aantal concrete knelpunten in de
huidige wet- en regelgeving te hebben opgelost.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier de effecten van de betaalbaarheid,
de toegankelijkheid en de kwaliteit zijn meegenomen door de werkgroep IBO. De IBO-werkgroep
heeft van de verschillende bouwstenen en varianten diverse elementen in kaart gebracht
zoals de budgettaire gevolgen, inkomenseffecten en effecten voor niet-gebruik. Hierbij
is conform de taakopdracht gefocust op de toeslagen. De betrokken stelsels vormden
geen onderdeel van de taakopdracht van dit IBO en zijn daarom niet nader onderzocht.
De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is dat de Belastingdienst zelf
contact opneemt met burgers in geval zij hun betalingsregeling niet nakomen. Als burgers
gedurende de looptijd van een betalingsregeling een termijn niet betalen, ontvangen
zij eerst een betalingsherinnering. Pas daarna volgt een aanmaning en als dat niet
helpt een dwangbevel. Mocht er gedurende de looptijd van de betalingsregeling problemen
ontstaan met de financiële draagkracht van de burger dan is de boodschap dat de burger
zelf zo spoedig mogelijk contact opneemt met de Belastingdienst. De Belastingdienst
kan namelijk niet zelf signaleren of een burger zijn rekeningen wel of niet meer kan
betalen. Tijdig contact zoeken zorgt ervoor dat er naar een passende oplossing kan
worden gezocht en een dwanginvorderingstraject zoveel mogelijk kan worden voorkomen.
De inzet van de Belastingdienst is erop gericht zoveel mogelijk te voorkomen dat hoge
terugvorderingen ontstaan om de daarmee doorgaans gepaard gaande terugbetalingsproblemen
voor burgers zoveel mogelijk te beperken. Daarom wordt momenteel specifieke begeleiding
ingericht voor burgers met een hoog risico op terugvorderingen7.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de gevolgen zijn als verrekening van belastingschulden
met toeslagen niet meer mogelijk zou zijn. Het antwoord is dat verrekening tussen
belastingen en toeslagen alleen mogelijk is als het gaat om incidentele teruggaven
inkomstenbelasting. Met andere belastingmiddelen wordt er niet verrekend. Tussen de
verschillende toeslagen wordt ook niet verrekend, behoudens in geval van dwanginvordering.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de modernisering van de inningssystemen en
de inhaalslag die er wordt gemaakt op de ICT. Ook vragen ze wanneer de aanbeveling
van de Rekenkamer kan worden geïmplementeerd en of de Staatssecretaris deelt dat de
verrijking zoals aanbevolen door de Rekenkamer beter inzicht geeft. Het streven voor
dit jaar is om aan de hand van programma Modernisering IV-landschap (MIV) stapsgewijs
te werken aan het verminderen van de technische schuld (achterstallig onderhoud) van
centrale applicaties. Daarnaast wordt er deze en komende jaren gewerkt aan de introductie
van een nieuw innings-en betalingssysteem uiterlijk per 2023. Het kabinet deelt de
opvatting dat verrijking van analyse met informatie op het niveau van het huishouden
over de route van de toeslag (ook wel «klantreis») bijdraagt aan het detecteren van
verbeterpunten in de dienstverlening aan de toeslaggerechtigden. Dit is ook als activiteit
opgenomen in het Programma Vernieuwing Dienstverlening Toeslagen
De leden van de VVD-fractie wijzen op berichtgeving over de hoogte van oninbare toeslagen
en vragen welke acties worden ondernomen om het bedrag te verminderen. Het kabinet
gaat zich ervoor inspannen om het aantal fouten in de eerste aanvraag terug te dringen
door ondersteunende dienstverlening bij de aanvraag. Aanvullend wijst het kabinet
er wel op dat het toeslagenstelsel een voorschotstelsel blijft. Het uitgangspunt is
dat onterecht uitgekeerde toeslagen terugbetaald moeten worden. In de praktijk wordt
ruim 95% van de terugvorderingen betaald. Zoals hiervoor ook aangegeven is de inzet
van de Belastingdienst er dus op gericht zoveel mogelijk te voorkomen dat hoge terugvorderingen
ontstaan om de daarmee doorgaans gepaard gaande terugbetalingsproblemen voor burgers
zoveel mogelijk te beperken. Daarom wordt momenteel specifieke begeleiding ingericht
voor burgers met een hoog risico op terugvorderingen8. Geheel voorkomen worden kan niet, omdat er ook gevallen zijn van overlijden of faillissement
waardoor niet kan worden terugbetaald. Daarnaast kan fraude of onvoldoende betalingscapaciteit
een rol spelen. Fraude wordt zo goed mogelijk opgespoord en aangepakt, bij onvoldoende
betalingscapaciteit kunnen vorderingen alsnog worden geïnd als er op enig moment weer
betalingscapaciteit ontstaat. Ook kan er in voorkomende gevallen nog worden verrekend.
De reden waarom de oninbare vorderingen als omvangrijk worden gezien is dat Belastingdienst/Toeslagen deze niet kan kwijtschelden en om die reden niet kan afboeken. De
bedragen cumuleren derhalve vanaf 2005 en dienen dus ook vanuit dit perspectief te
worden bekeken.
De leden van de VVD-fractie vragen welke actie het kabinet onderneemt om de communicatie
van de Belastingdienst aan te passen zodat de begrijpelijkheid en de zekerheid rond
de toeslagen voor burgers wordt vergroot en niet-gebruik wordt verminderd. De inzet
van het kabinet is om de begrijpelijkheid te verbeteren door de dienstverlening richting
burgers te verbeteren en de wetgeving te vereenvoudigen. De communicatie van de Belastingdienst
er op gericht is om zoveel mogelijk burgers die recht hebben op toeslagen daarvan
gebruik te laten maken. Dat investeringen in dienstverlening in de afgelopen jaren
zinvol zijn, laat de daling van het niet-gebruik van 17% naar 10%, die in het IBO
is geconstateerd, zien. En ook dat de groepen die toeslagen het hardst nodig hebben
de weg daarnaartoe goed hebben weten te vinden. Wat de effecten zijn van de nieuwe
wetgeving die momenteel in ontwikkeling is en van de versterking van de dienstverlening
zal over enkele jaren duidelijk worden.
De leden van de VVD-fractie vragen zich naar aanleiding van het voorstel tot schrappen
van de terugwerkende kracht in het partnerschap af hoe partnerschappen in de andere
toeslagen ontstaan. Het kabinet geeft aan dat het schrappen van de terugwerkende kracht
in het partnerschap voor alle toeslagen geldt, maar de effecten ervan worden vooral
gevoeld in de zorgtoeslag. Partnerschap voor de toeslagen ontstaat als burgers trouwen,
een kind krijgen, een huis kopen of een pensioen delen. Met de voorgestelde maatregel
gaat het partnerschap in op het moment van bijvoorbeeld de trouwdag en niet langer
met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen van een harde grens of afbouwpad
op de complexiteit, gerichtheid en doelmatigheid van toeslagen. Een harde grens of
steil afbouwpad zorgt ervoor dat de toeslag zeer gericht, en daarmee ook meestal ook
doelmatig is ingericht, maar vergroot wel de armoedeval. Het IBO Toeslagen toont aan
dat dit het stelsel gevoeliger maakt voor inkomenswijzigingen wat zorgt voor een groot
aantal terugvorderingen en nabetalingen, en daarmee een complex stelsel. Uiteindelijk
is er dus een afweging die moet worden gemaakt tussen gerichtheid, actualiteit en
doelmatigheid.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of het klopt dat zonder aanpassingen aan de
tijdigheid of gerichtheid het direct financieren van de kinderopvang dan tot soortgelijke
problemen zou leiden. Ze vragen ook naar de vormgeving van een dergelijke publieke
voorziening en de effecten op de arbeidsparticipatie. Het IBO Toeslagen concludeert
inderdaad dat er terugvorderingen zullen blijven bestaan indien er niets wijzigt in
de tijdigheid en gerichtheid en dit geldt ook voor de kinderopvang. Naar aanleiding
van het IBO Deeltijdwerk en IBO Toeslagen wordt er in de Scenariostudie Vormgeving
Kindvoorzieningen (SVK) onderzoek gedaan naar een alternatieve inrichting van het
stelsel voor ondersteuning voor gezinnen met jonge kinderen. Hierin zal ook naar financieringsvormen
worden gekeken waarbij er een vorm van betaling aan kinderopvangorganisaties plaatsvindt
in plaats van via de ouders. Er wordt hierbij zowel naar de effecten gekeken indien
er geen additionele aanpassingen in de grondslagen plaatsvinden, als de effecten indien
dit wel gebeurt. In dit onderzoek worden in ieder geval de effecten op de arbeidsparticipatie,
ontwikkeling van kinderen en vereenvoudiging meegenomen. De vragen van de VVD-fractie
zullen daarom aan de orde komen in dit onderzoek. Op dit moment is het bij sommige
kinderopvangorganisaties al mogelijk om de toeslag uit te laten betalen aan de kinderopvangorganisatie
zelfs als deze een convenant heeft gesloten met de Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij
zijn er wel aanvullende voorwaarden waaraan de kinderopvangorganisatie moet voldoen
en blijft er een risico staan op terugvorderingen bij wijzigingen in het inkomen of
het aantal gewerkte uren of afgenomen opvanguren. De grondslagen van de kinderopvangtoeslag
blijven namelijk ook bij omleiding van de toeslag gelden.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in 2018 de voorkeur is gegeven aan het verbeteren
van het huidige stelsel boven het uitwerken van het wetsvoorstel van directe financiering.
Ook vragen ze naar de effecten van het verminderen van de gerichtheid en tijdigheid
en de vrijheden voor het aanbieden van diensten in een publiek gefinancierd systeem.
In het regeerakkoord van 2017 is aangegeven dat het voorstel kansrijk was, maar dat
een zorgvuldige afweging nodig was vanwege het ingrijpende karakter van de veranderingen.
De introductie van directe financiering is afgewogen tegen mogelijke verbeteringen
binnen het huidige stelsel van de kinderopvangtoeslag. Het was een keuze om een grote
stelselwijziging met een groter oplossend vermogen door te voeren bij een andere uitvoerder,
met daarbij behorende risico’s, dan wel binnen de Belastingdienst veranderingen door
te voeren met daarmee samenhangende risico’s van beperktere omvang. Belangrijke voorwaarde
bij een wijziging van systematiek is dat zowel de uitvoeringsorganisatie als de gehele
keten van gebruikers en toeleveranciers gereed dienen te zijn. Dit heeft ook bij de
afweging een rol gespeeld. De afweging heeft ertoe geleid dat na gesprekken met DUO
en de Belastingdienst het kabinet heeft besloten directe financiering te stoppen en
verbeteringen binnen het huidige stelsel van de kinderopvangtoeslag door te voeren.
Het verbetertraject kinderopvangtoeslag richt zich op het verbeteren van de dienstverlening
richting ouders en het verminderen van het aantal hoge terugvorderingen binnen de
kinderopvangtoeslag. Hiervoor is een pakket aan verbetermaatregelen samengesteld dat
uit drie hoofdthema’s bestaat: eerder signaleren, begeleiden van ouders met kans op
een hoge terugvordering en verbeteren van de digitale dienstverlening. Doel van deze
maatregelen is om de dienstverlening te verbeteren en daarmee de toekenningszekerheid
te verhogen naar een zo vroeg mogelijk stadium.
Tegelijkertijd concludeert het kabinet nu in de Kabinetsinzet Toeslagen dat het huidige
stelsel voor een te grote groep burgers niet werkt. Er zullen daarom – zoals hierboven
ook aangegeven – alternatieve scenario’s voor kinderopvang worden onderzocht. Dit
betreft niet alleen een vorm van betaling aan kinderopvangorganisaties, maar ook vormen
waar er aanpassingen worden gedaan in de grondslagen. Het is immers ook hier het geval
dat minder gerichtheid en tijdigheid leidt tot een reductie van de toeslagproblematiek.
Bij het uitwerken van mogelijkheden wordt er in ieder geval gekeken naar de effecten
op de vereenvoudiging voor burgers, d.w.z. het verminderen van de terugvorderingen
en nabetalingen en verminderen van de complexiteit. Ook zal er worden gekeken wat
een publiek gefinancierde kinderopvangvoorziening betekent voor de vrijheden van het
aanbieden en beprijzen van diensten.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de criteria die worden gehanteerd bij het
onderzoek naar een publiek gefinancierde kinderopvang, welke andere stelsels worden
onderzocht en welke aannames worden gebruikt bij de verwachte effecten op arbeidsparticipatie.
Bij het onderzoek zal in ieder geval worden gekeken naar de effecten op vereenvoudiging,
ontwikkeling van kinderen en arbeidsparticipatie. Voor arbeidsparticipatie zal ook
worden gekeken in hoeverre het mogelijk is hierover op basis van bestaande onderzoeken
iets te zeggen bijvoorbeeld de berekeningen door CPB in het kader van het IBO deeltijdwerk.9 Er wordt een aantal varianten onderzocht, waarbij er in ieder geval zowel varianten
worden bekeken waar de financiering direct aan kinderopvangorganisaties plaatsvindt
als waar dit niet gebeurt.
De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is om meer met real-time data te
werken in de toeslagen. Het kabinet laat weten dat het toeslagenstelsel gebruik maakt
van een aantal basisregistraties. Het duurt daardoor altijd even voordat gegevens
verwerkt zijn in een basisregistratie en daarom is real-time op dit moment niet mogelijk.
Daarbij komt dat het toeslagenstelsel een voorschotstelsel is op basis van een jaarinkomen
waardoor altijd pas achteraf kan worden vastgesteld om een toeslag op de juiste hoogte
is vastgesteld. Voor specifieke groepen zoals zelfstandigen of flexwerkers schommelt
het inkomen op korte termijn bovendien mogelijk sterk. Het kabinet kiest er dan ook
niet voor om de weg naar meer real-time informatie te versterken. Het vergroot de
zekerheid voor burgers niet, zo valt op te maken uit de conclusies van het IBO over
maandinkomens, en veroorzaakt een aanzienlijke toename van de administratieve lasten
bij beroepsgroepen met wisselende inkomens zoals ondernemers en ZZP’ers. Naar aanleiding
van de vraag naar ervaringen in Engeland is het zo dat iedereen die niet in loondienst
werkt maandelijks opgave moet doen van zijn inkomsten. Ook leiden incidentele verhogingen
van het inkomen zoals bijvoorbeeld vakantiegeld of een 13e maand gelijk tot een lagere toelage in de maand erna. Het IBO Toeslagen laat zien
dat burgers actualiteit belangrijk vinden, maar dat voorspelbaarheid ook een belangrijke
factor is. Maandelijks wisselende toeslagen dragen aan dat laatste niet bij.
De leden van de VVD-fractie vragen welke varianten voor een normhuur nader worden
onderzocht, en in hoeverre hier ook budgetneutrale en besparingsvarianten worden meegenomen.
Er wordt in ieder geval aandacht besteed aan de varianten uit de BMH, die bedoeld
zijn om in een totaalpakket de voordelen van huurtoeslag gebaseerd op een genormeerde
huur te combineren met een beperking van de negatieve inkomenseffecten, die een op
normhuur gebaseerde huurtoeslag zonder intensivering met zich mee kan brengen. Uit
het IBO Sociale huur (2016) bleek al dat een normhuur ter hoogte van de gemiddelde
huurprijs tot een intensivering leidt. Bij de uitwerking wordt zowel gekeken naar
de budgettaire gevolgen en varianten daarin, als naar de inkomenseffecten. Hier moet
een goede balans in worden gevonden. Daarbij wordt ook gekeken naar de vormgeving
van een totaalpakket over alle toeslagen heen en/of flankerend beleid specifiek voor
de huursector.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris het standpunt deelt
dat de kindregelingen gerelateerd moeten blijven aan de kosten die samengaan met het
opvoeden van een kind. Ze vragen ook naar de huidige financiering in verhouding tot
de kosten van een kind en op welke manier er beter kan worden aangesloten bij de daadwerkelijke
kosten. Het doel van de kinderbijslag en het kindgebonden budget is om ouders een
tegemoetkoming te geven in de kosten van hun kinderen en het bevorderen van ontplooiingskansen
voor de kinderen. Daarnaast heeft het kindgebonden budget sinds de Wet hervorming
kindregelingen in 2015 nog een onderscheidend criterium gekregen: alleenstaand of
paar. Alleenstaande ouders ontvangen sinds 2015 een hoger kindgebonden budget via
de alleenstaande ouderkop (circa € 3.100 per jaar). De hoogte van de alleenstaande
ouderkop is tot stand gekomen in combinatie met het afschaffen van de 20% alleenstaande
oudertoeslag in onder meer de bijstand. Het doel van de combinatie van deze maatregelen
was het voorkomen van de armoedeval voor alleenstaande ouders bij werkhervatting vanuit
de minimumregelingen, zonder dat dit met grote negatieve inkomenseffecten gepaard
ging voor alleenstaande ouders op bijstandsniveau. Door de combinatie van deze maatregelen
is het voor alleenstaande ouders lonender dan voorheen om te gaan werken. Het invoeren
van de alleenstaande ouderkop heeft een beperkte relatie met mogelijk extra kosten
die alleenstaande ouders hebben.
Recent is in de beleidsdoorlichting van artikel 10 Tegemoetkoming Ouders10 en de analyse naar een evenwichtiger stelsel van de tegemoetkomingen in de kosten
van kinderen11 onderzoek gedaan naar de kostendekkendheid van de kinderbijslag en het kindgebonden
budget. Hieruit blijkt dat het huidige stelsel over het algemeen een goede balans
kent tussen de hoogte van de tegemoetkoming en het beperken van het risico op armoede.
De beleidsdoorlichting en analyse laten ook zien dat de tegemoetkoming voor alleenstaande
ouders met een inkomen op bijstandsniveau of WML hoger kan zijn dan de daadwerkelijke
kosten van kinderen.
De alleenstaande ouderkop kan verlaagd worden om het huidige stelsel beter aan te
laten sluiten bij de kosten van kinderen. Daar staat tegenover dat cijfers over armoede
onder kinderen een verhoogde kwetsbaarheid van eenoudergezinnen laten zien. Het verlagen
van de alleenstaande ouderkop leidt tot een verhoging van het risico op armoede onder
deze kwetsbare eenoudergezinnen. Door de alleenstaande ouderkop te verlagen zou de
arbeidsparticipatie onder alleenstaande ouders toe kunnen nemen. Een verlaging van
de tegemoetkoming kan de noodzaak voor alleenstaande ouders vergroten om (meer) te
gaan werken. De kinderbijslag en het kindgebonden budget hebben niet het doel om arbeidsparticipatie
te stimuleren.
De leden van de fractie van de VVD vragen op basis waarvan een risico ontstaat op
het exporteren van toeslagen bij een «basisbehoeftentoeslag» en hoe dit verschilt
van de bestaande toeslagen. Als gevolg van Europese sociale zekerheidsregelgeving
en bilaterale verdragen kan ook in het buitenland recht bestaan op de bestaande toeslagen.
Dit geldt voor drie van de vier toeslagen, maar niet voor de huurtoeslag, omdat dit
geen toeslag in de sfeer van de sociale zekerheid is en de toeslag verbonden is aan
een woonverblijf in Nederland. De zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag zijn exporteerbaar
binnen de lidstaten van de EU/EER, de zorgtoeslag is daarnaast exporteerbaar naar
derde landen met een verdrag over de zorg en het kindgebonden budget naar derde landen
waar sociale zekerheidsverdragen mee gesloten zijn. Dit laatste komt omdat het kindgebonden
budget gekoppeld is aan de kinderbijslag. Exporteerbaarheid is dus niet iets nieuws
of specifieks voor een basisbehoeftentoeslag. Op het moment dat echter de bestaande
toeslagen zouden worden samengevoegd in een basisbehoeftentoeslag, kan dat betekenen
dat als het ware «het geheel» volgens de meest ruime regels exporteerbaar wordt. In
2014 heeft het toenmalige kabinet gewerkt aan een vereenvoudiging van het toeslagenstelsel
in de vorm van een huishoudentoeslag. Bij de uitwerking daarvan is geconcludeerd dat
het vanwege exporteerbaarheid nodig zou zijn de toeslag juridisch op te kunnen delen
in componenten, hetgeen vervolgens niet leidde tot een uitvoerbare vormgeving.12
De leden van de VVD-fractie vragen naar het voorziene van afronding van het onderzoek
naar de effecten van een WML-verhoging, of hierbij wordt gekeken naar het automatisch
meestijgen van bepaalde uitkeringshoogten en of inzicht wordt gegeven in inkomenseffecten
van een eventuele WML-verhoging. Het kabinet heeft het CPB verzocht onderzoek te doen
naar brede economische effecten indien het WML beleidsmatig verhoogd zou worden, hierbij
in kaart te brengen wat het effect van een hoger WML op de inkomensverdeling en tevens
een variant te bekijken waarin de WML-stijging niet tot hogere uitkeringen leidt.
De onderzoeksresultaten worden eind van dit jaar verwacht.
De leden van de VVD-fractie vragen ook naar welke criteria worden gebruikt om te beoordelen
of een aangepast stelsel de overgang van uitkering naar flexibel werk makkelijker
maakt, en naar de combinatie van flexibel werk en ondernemerschap. In de uitwerking
van alternatieven voor het toeslagenstelsel wordt er in ieder geval gekeken naar hoe
mogelijke vereenvoudigingen uitwerken voor zelfstandigen en andere werkenden buiten
loondienst. Daarnaast wordt er in de uitwerking van alternatieven voor de kinderopvang
ook gekeken naar het effect op arbeidsparticipatie.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat er nog
geen uitwerking van het eindbeeld of routekaart kan worden vastgesteld alvorens er
is besloten welke alternatieve uitwerkingen van het toeslagenstelsel Nederland daadwerkelijk
toekomst bieden. Ze vragen ook welke varianten worden onderzocht en hoe de Kamer hierbij
wordt betrokken. Op dit moment is er nog onvoldoende duidelijk welke alternatieve
uitwerkingen van het toeslagenstelsel Nederland toekomst bieden. Dit is ook de reden
dat er een aantal onderdelen de komende tijd verder worden uitgewerkt. Hieronder vallen
zowel publiek gefinancierde varianten als varianten waarbij er wordt gekeken naar
de fiscaliteit, het sociaal minimum en het uit de actualiteit halen. De uitwerking
van deze alternatieven zal eind dit jaar naar uw Kamer worden verzonden. Hierin zal
in ieder geval duidelijk worden gemaakt wat de mogelijke keuzes zijn. Daarnaast is
het niet alleen van belang om inzicht te hebben in de mogelijkheden voor een nieuw
stelsel, maar ook in welke stappen er kunnen worden genomen op weg naar dit nieuwe
stelsel. Dit betekent niet dat er met deze uitwerking door dit kabinet hierover al
besluitvorming plaatsvindt. De besluitvorming zal pas daarna plaatsvinden en waarschijnlijk
een proces van meerdere jaren zijn. De Kamer wordt hier via het reguliere proces bij
betrokken.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er wordt bedoeld met de zinsnede dat de varianten
worden beoordeeld op de mate waarin deze de problemen oplossen in samenhang met gedragsinzichten
en in hoeverre koopkrachtverschillen, systeemkosten en andere criteria worden meegewogen.
De huidige toeslagproblematiek zorgt voor (hoge) terugvorderingen en een complex stelsel
voor de burger. Dit is ook de reden dat het kabinet heeft aangegeven dat dit stelsel
vanuit burgerperspectief niet langer voldoet. Bij de uitwerking van de mogelijkheden
voor een nieuw stelsel wordt daarom in ieder geval gekeken naar het effect op de complexiteit
en terugvorderingen. Dit is wat er wordt bedoeld met deze zinsnede. Daarnaast zal
er ook worden gekeken naar inkomenseffecten, budgettaire effecten, juridische effecten
en de uitvoering.
De leden van de CDA-fractie vragen om een eerste globale beoordeling van de uitvoerbaarheid
van de alternatieven voor het toeslagenstelsel die in het tweede van het IBO Toeslagen
zijn vermeld. Het kabinet geeft aan dat in de uitwerking van de alternatieven in het
tweede deelonderzoek al aandacht is gegeven aan de uitvoerbaarheid. Om die reden is
een aantal alternatieven al afgevallen. Bij de verdere uitwerking is en blijft uitvoerbaarheid
een belangrijke wegingsfactor. Niet alleen in het belang van de uitvoering, maar vooral
ook in het belang van de burger.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier (en door welk bewindspersoon) de
aangekondigde verkenningen worden gecoördineerd en de uitkomsten met de Kamer worden
verkend. Ze vragen ook in hoeverre er met een open blik naar verschillende opties
wordt gekeken, en of er ook wordt gekeken naar alternatieven waarbij alleen de toeslagen
met de grootste problemen worden vervangen. Tot slot vragen ze welke keuzes op de
mate van gerichtheid, tijdigheid, huishouden versus individu en verdeling van verantwoordelijkheid
de Staatssecretaris wenselijk acht. De aangekondigde verkenningen betreffen een breedspectrum
aan mogelijke oplossingen. Zo wordt er gekeken naar mogelijkheden om de toeslagen
in de domeinen terug te duwen, te ondervangen via de fiscaliteit en het sociaal minimum,
uit de actualiteit te halen en sterk te vereenvoudigen. Er wordt dus zeker met een
open blik gekeken naar de verschillende opties. De kabinetsbrief eind dit jaar zal
daarbij in ieder geval ook in beeld brengen welke keuzes er kunnen worden gemaakt.
Het is nu dus ook te vroeg om aan te geven welke uitkomsten wenselijk worden geacht.
De uitwerking hiervan wordt door gedaan door de betrokken bewindspersonen. Dit betekent
dat de Staatssecretarissen van Financiën, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor Medische
Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hun verantwoordelijkheid
nemen in de uitwerking van een nieuw stelsel.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre er sprake is van een paradox, namelijk
dat hervormingen die bijdragen aan een eenvoudig stelsel vertraagd worden door de
complexiteit van het huidige stelsel en dus het overgaan naar een nieuw stelsel. Het
is inderdaad zo dat een nieuw stelsel een ingrijpende hervorming betekent, en dus
een complexe en meerjarige exercitie is. Niet alleen door de complexiteit en gerichtheid
van het huidige toeslagenstelsel, maar vooral ook doordat er naar de domeinen kinderopvang,
huur en zorg moet worden gekeken alsmede naar de fiscaliteit en het sociaal minimum.
De complexiteit van de transitie hangt dus van meer af dan van de complexiteit van
het huidige stelsel. Daarbij wordt er in de uitwerking ook gekeken naar de uitvoering
en de stappen die hier de komende jaren in kunnen worden gezet.
De leden van D66 vragen waarom niet al direct met dit onderzoek fundamentele alternatieven
voor toeslagen verder zijn uitgewerkt. In een onderzoek naar fundamentele alternatieven
voor toeslagen moeten ook de betrokken stelsels worden meegenomen. Omdat deze betrokken
stelsels geen onderdeel van de opdracht van dit IBO vormden zijn fundamentele alternatieven
niet verder onderzocht.
De leden van de D66-fractie en de fractie van GroenLinks vragen wanneer de routekaart
precies kan worden verwacht en of er ook wordt gekeken naar aspecten die bij IBO Toeslagen
deel 2 werden aangemerkt als nader te onderzoeken zoals de exporteerbaarheid van een
nieuwe vorm van toeslag, uitkeerbare heffingskortingen en de implicaties van een publiek
gefinancierde kinderopvangvoorziening. De alternatieven voor het huidige stelsel vereisen
nu eerst meer uitwerking. Dit betekent dat deze zo snel mogelijk, waarschijnlijk richting
het einde van het jaar aan de Kamer worden aangeboden. Er wordt, zoals ook aangegeven
in de Kabinetsinzet Toeslagen, in ieder geval gekeken naar de door de D66-fractie
genoemde aspecten.
De leden van de D66-fractie vragen welke indicatoren de Staatssecretaris gebruikt
om te kunnen volgen of extra investeringen in de dienstverlening het beoogde effect
hebben. Het kabinet zal het effect aan de hand van de volgende parameters volgen,
n.l. de ontwikkelingen in de terugvorderingen en nabetalingen, het aantal klachten,
de aantallen beroep en bezwaar en de klantwaardering in de Fiscale Monitor. Op basis
van analyse van de ontwikkelingen van deze parameters kan goed worden gevolgd waar
verdere verbetering nodig kan zijn, bijvoorbeeld als op een toename is te zien van
een bepaald type klachten of bepaalde fouten in de aanvraagprocedure.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris op korte termijn invulling
wil geven aan de beleidsvariant om niet-gebruik op te sporen. Het kabinet laat weten
dat het voorstel uit het IBO om aan de hand van vergelijking van bepaalde gegevensbestanden
niet-gebruikers gericht op te sporen en aan te schrijven op dit moment wettelijk niet
mogelijk is vanwege de privacyregelgeving. In het licht van de komende ontwikkelingen
rond de toekomst van het toeslagenstelsel zal worden bezien of het haalbaar en zinvol
is om hiervoor de benodigde sectorale wetgeving te ontwikkelen. De communicatie van
de Belastingdienst is en blijft er steeds op gericht om de toeslagen zo toegankelijk
mogelijk te maken. Uit de in het IBO geconstateerde daling van het niet-gebruik en
de bevindingen dat de groepen die toeslagen het hardst nodig hebben de weg ernaar
toe goed blijken te vinden, laat zien dat dit effect heeft.
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre het niet-gebruik van toeslagen, en
andere reële nadelen van dit stelsel zoals de hoge terugvorderingen en toeslagenschulden,
zijn meegenomen in koopkrachtplaatjes. Bij de berekening van inkomenseffecten is zoals
gebruikelijk uitgegaan van een statische situatie waarin er geen onzekerheid is. Hierdoor
zijn er geen terugvorderingen en nabetalingen. Er wordt wel rekening gehouden met
niet-gebruik, maar dit heeft alleen een noemereffect (het besteedbaar inkomen is zowel
in basis als variant lager), omdat in de statische situatie het niet-gebruik niet
wijzigt. Elementen als onzekerheid en niet-gebruik zijn dus niet zichtbaar in de inkomenseffecten,
maar de effecten hierop zijn in het IBO-rapport per bouwsteen/variant apart in beeld
gebracht.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de verschillende bewindspersonen
hun verantwoordelijkheid zullen nemen in de uitwerking van een nieuw stelsel. Door
de betrokken departementen wordt een bijdrage geleverd in de uitwerking van de aangekondigde
vervolgacties, waaronder de kabinetsinzet over het toekomstig stelsel. Het IBO Toeslagen
toont namelijk aan dat het toeslagenstelsel onlosmakelijk samenhangt met de keuzes
op het gebied van zorg, wonen en kinderopvang.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het staat met de verkenning van
een samenvoeging van toeslagen in een basisbehoeftentoeslag. Is onderzocht of burgers
dit daadwerkelijk als een vereenvoudiging zouden ervaren? Geen van de varianten uit
deel 2 van het IBO-rapport zijn voorgelegd aan een burgerpanel, dus ook de basisbehoeftentoeslag
niet. Maar gegeven dat in de basisbehoeftentoeslag drie regelingen worden samengevoegd
tot één regeling met één huishouddefinitie, één inkomensbegrip, één afbouwtraject
en slechts een beperkt aantal grondslagen, lijkt het waarschijnlijk dat dit voor burgers
een vereenvoudiging zal zijn. Het kabinet zal ook gebruik maken van inzichten van
gedragsexperts voor de verschillende varianten om deze te toetsen op doenvermogen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen daarnaast of het klopt dat in de formule
van een basisbehoeftentoeslag geen vermogenstoets is opgenomen. Of is dit onderdeel
van het toetsingsinkomen? Bij de invulling van de basisbehoeftentoeslag die is opgenomen
in het IBO is aangesloten bij de vormgeving in het artikel van Koot & Gielen13. Daarbij geldt een vermogenstoets, in lijn met de huidige vermogenstoets in de toeslagen.
De vermogensgrens is daarbij gesteld op de huidige vermogensgrens van ruim 80.000
euro vermogen boven de vrijstelling in box 3 zoals die nu geldt in zorgtoeslag en
kindgebonden budget. Er zijn natuurlijk ook alternatieve invullingen mogelijk, zoals
een geleidelijke vermogenstoets die beschreven is in deel 1 van het IBO.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke stappen het kabinet precies van
plan is te gaan zetten buiten het huidige stelsel bij de zorgtoeslag, huurtoeslag,
kinderopvangtoeslag en bij het kindgebonden budget. En in hoeverre hier duidelijkheid
over komt in de routekaart. Het kabinet zal de mogelijkheden voor een nieuw stelsel
schetsen. Dit betekent niet dat er hierover al besluitvorming plaatsvindt. De besluitvorming
zal pas daarna plaatsvinden en waarschijnlijk een proces van meerdere jaren zijn.
Het kabinet zal tot die tijd wel actief blijven kijken naar mogelijke verbeteringen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen ook in hoeverre de Staatssecretaris
de verzilveringsproblemen wil oplossen, wat een acceptabel percentage niet-verzilverbare
kortingen is en of het uitkeren van heffingskortingen een politiek taboe is. Het kabinet
heeft in de Kabinetsinzet Toeslagen aangekondigd breed te kijken naar een aantal alternatieven
voor het toeslagenstelsel. Hierbij wordt in ieder geval ook gekeken naar de mogelijkheid
om de huidige toeslagen geheel of gedeeltelijk te vervangen door uitkeerbare heffingskortingen.
Het uitkeren van heffingskortingen is dus geen taboe, maar moet wel worden afgewogen
tegen mogelijke alternatieven. Ook wordt er gekeken naar de inkomenseffecten die de
mogelijke alternatieven met zich mee brengen. Bij het berekenen van die inkomenseffecten
wordt ook rekening gehouden met niet-uitkeerbare heffingskortingen. Het percentage
niet-uitkeerbare kortingen is daarbij geen stuurvariabele. Uiteindelijk moeten de
inkomenseffecten in het brede plaatje worden afgewogen. Het onderzoek is niet primair
gericht op verzilvering van bestaande heffingskortingen in de inkomstenbelasting.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wanneer de resultaten van het onderzoek
naar een hervorming van een publiek gefinancierde kinderopvang beschikbaar komen.
De eerste resultaten van de scenariostudie vormgeving kindvoorzieningen zijn in de
vorm van een tussenrapportage reeds met de Tweede Kamer gedeeld. Het eindrapport wordt
verwacht aan het einde van dit jaar.
De leden vragen van de fractie van GroenLinks vragen ook welke inkomenseffecten bij
de laagste-inkomensgroepen voor dit kabinet acceptabel zijn. Het toeslagensysteem
herverdeelt zeer gericht overheidsmiddelen naar lage inkomensgroepen. Indien men de
gerichtheid in de actualiteit van het van het huidige toeslagsysteem wil loslaten
zal dit samengaan met herverdelingseffecten, Dat betekent dat het een uitdaging is
in een ander stelsel te ontwikkelen met vergelijkbare inkomenseffecten. Hier zal in
de latere kabinetsbrief zeker aandacht aan worden besteed. Het is echter nog te vroeg
om nu te zeggen welke inkomenseffecten precies acceptabel zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris (in algemene
termen) kan reageren op de problematiek die geschetst wordt in onderstaand artikel
14. Het artikel laat zien wat de gevolgen zijn als burgers te laat zijn met het indienen
van een verzoek om bepaalde delen van het inkomen of het vermogen buiten beschouwing
te laten. Deze termijn was tot binnen zes weken na de definitieve toekenning. Omdat
deze termijn te vaak te kort gebleken is, is de termijn onlangs verlengd naar 5 jaar.
Dit zou een oplossing moeten bieden voor dit soort situaties, uiteraard mits het betreffende
inkomens- of vermogensdeel past binnen de wettelijke uitzonderingen.
Het merendeel van de toeslaggerechtigden weet zich goed bediend met het digitaal aanvragen
en wijzigen en het geautomatiseerd berekenen en ontvangen van toeslagen. Dat blijkt
onder meer uit de Fiscale Monitor 2019 en de IBO Toeslagen deel 1 (Kamerstuk 31 066, nr. 540). Zij vragen hun toeslag aan via het Toeslagenportaal en geven daar ook wijzigingen
door. De betalingen vinden altijd plaats op de 20e van de maand. Maar als feiten en
omstandigheden daarom vragen moeten burgers kunnen rekenen op meer persoonlijke dienstverlening
en maatwerk. Daarom wordt de dagelijkse dienstverlening door Toeslagen aan de burgers
uitgebreid. Dat geeft ruimte om met meer menselijke aandacht onze burgers ten dienste
te staan. Om de voorbereiding en uitvoering van het plan niet te vertragen en de reeds
ingezette verbeteringen te kunnen uitbreiden zijn er eerder middelen beschikbaar gesteld
voor de eerste fase.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het mogelijk is dat het kabinet nu tot het inzicht
komt van de grote onzekerheid bij toeslagen terwijl de onzekerheid sinds de invoering
onderdeel is van het systeem. Dat er aan toeslagen onzekerheid kleeft is inderdaad
al langer bekend. Tegelijkertijd heeft het toeslagenstelsel ook voordelen, zoals dat
er zeer gericht op zeer actuele basis inkomensondersteuning aan huishoudens met voornamelijk
lage inkomens kan worden geboden. Gezien de problematiek van de afgelopen jaren is
het kabinet echter van mening dat de nadelen vanuit burgerperspectief te groot zijn.
En dat er daarom richting een alternatief stelsel moet worden gegaan.
De leden van SP vragen naar welke conclusies over het stelsel destijds zijn getrokken
en welke consequenties hieraan zijn verbonden, zowel ambtelijk als beleidsmatig. Ook
vragen de leden van de SP waarom hierover niks aan de Kamer is gemeld. In de periode
van 2015 tot 2018 heeft de focus gelegen op het uitwerken van het voorstel voor een
nieuwe financieringssystematiek. Dit voorstel had mede ten doel om het aantal terugvorderingen
sterk te beperken door middel van de invoering van directe financiering. In het regeerakkoord
van 2017 (Kamerstuk 34 700, nr. 34 is aangegeven dat het voorstel kansrijk was, maar dat een zorgvuldige afweging nodig
was vanwege het ingrijpende karakter van de veranderingen. De afweging heeft ertoe
geleid dat na gesprekken met DUO en de Belastingdienst het kabinet heeft besloten
directe financiering te stoppen en verbeteringen binnen het huidige stelsel van de
kinderopvangtoeslag door te voeren. Deze verbeteringen zijn ook gericht op het terugdringen
van het (hoge) aantal terugvorderingen binnen de kinderopvangtoeslag. Bij het intrekken
van het wetsvoorstel bij de Raad van State, is het voorstel ook openbaar geworden.
In de brief van 12 maart jl. van de Staatssecretaris van SZW is uw Kamer geïnformeerd
over hoe destijds met de signalen van de Belastingdienst over de eigen bijdrage voor
de kinderopvang is omgegaan (Kamerstuk 31 066, nr. 612). In deze brief is ook aangegeven dat de Staatssecretaris van SZW nader onderzoek
binnen het departement zal laten verrichten naar signalen die gewisseld zijn over
de problematiek van de eigen bijdrage voor de kinderopvang, en de wijze waarop hiermee
is omgegaan. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het betreur dat destijds geen gevolg
is gegeven aan de signalen door proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag
mogelijk te maken. In juni vorig jaar hebben de Staatssecretaris van SZW en de toenmalige
Staatssecretaris van Financiën een meer proportionele benadering aangekondigd. Op
9 oktober 2019 is hiertoe het besluit genomen. De Belastingdienst/Toeslagen kan sinds
23 oktober 2019, in lijn met de uitspraak van de Raad van State, de kinderopvangtoeslag
proportioneel vaststellen. In de komende periode zal het proportioneel vaststellen
ook worden opgenomen in de Wet Kinderopvang.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de risicoselectie bij Toeslagen tot stand kwam.
Sinds 2013 worden alle aanvragen voor huur- en kinderopvangtoeslag voor uitbetaling
gecontroleerd op risico. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een zelflerend model.
Het model bevat duizenden voorbeelden van aanvragen die na controle moesten worden
aangepast en duizenden voorbeelden van aanvragen die in controle volledig juist bleken.
Door de kenmerken van deze juiste en onjuiste aanvragen te analyseren wordt duidelijk
welke kenmerken maken dat een aanvraag vaak onjuist is en welke kenmerken maken dat
een aanvraag vaak juist is.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de hypotheekrenteaftrek niet is onderzocht
in dit IBO. Het kabinet wijst op de opdracht die aan het IBO is meegegeven. De opdracht
was om alternatieven voor de toeslagen in kaart te brengen, maar niet om de achterliggende
stelsels te ontwikkelen. Daarom wordt bij de uitwerking waar het kabinet mee aan de
slag gaat ook juist het perspectief van de achterliggende domeinen meegenomen. In
het BMH-rapport «Ruimte voor wonen» wordt overigens wel de rol van de hypotheekrenteaftrek
beschouwd in het licht van het algehele functioneren van de woningmarkt. De CPB-studie
«Kansrijk Woonbeleid: update» geeft een inschatting van de effecten van diverse afzonderlijke
maatregelen op het terrein van (onder meer) de hypotheekrenteaftrek. De leden van
de SP-fractie vragen vervolgens of de hypotheekrenteaftrek dezelfde onzekerheden kent
als het toeslagenstelsel. Als voor de hypotheekrente gebruik gemaakt wordt van de
voorlopige teruggave is de systematiek vergelijkbaar met die van de toeslagen. Het
inkomen voor de voorlopige teruggave is namelijk gebaseerd op het actuele inkomen
dat burgers zelf moeten inschatten. Burgers moeten dus ook inkomenswijzigingen doorgeven
evenals wijzigingen in de betaalde hypotheekrente. Het verschil is wel dat bij belastingen
een hoger uitgevallen inkomen meestal een hogere teruggave betekent. Het kan dus voorkomen
dat de voorlopige teruggave bij de definitieve aanslag wordt gecorrigeerd. Dit kan
voorkomen als de aangifte van de belastingplichtige afwijkt van de gegevens waarop de
voorlopige teruggave is gebaseerd, of als gevolg van controle. Een correctie komt
bijvoorbeeld voor als een burger niet de juiste kosten opgeeft, de hypotheek niet
fiscaal kwalificeert of als de belastingplichtige niet blijkt te wonen in de woning
waarvoor deze wel hypotheekrenteaftrek heeft ontvangen. De leden van de SP-fractie
vragen om gegevens over het aantal correcties ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek.
De Belastingdienst beschikt op dit moment alleen over algemene gegevens over het aantal
correcties op aangiften. Het maken van uitsplitsing daarvan naar de hypotheekrenteaftrek
was binnen de beantwoordingstermijn van deze vragen niet mogelijk.
De leden van de SP-fractie vragen welk deel van het niet-gebruik van toeslagen wordt
veroorzaakt door angst of onzekerheid. Het kabinet geeft ten antwoord dat het IBO
Toeslagen laat zien dat het niet-gebruik 10% is, maar dat het over de afgelopen jaren
is gedaald van ca 17% naar 10%. Het IBO Toeslagen laat ook zien dat ongeveer twee
derde van het niet-gebruik tijdelijk is en dat uiteindelijk ongeveer een derde daarvan
structureel niet-gebruiker blijft. Van deze laatstgenoemde groep is niet aan te geven
wat de oorzaken zijn. Een deel zal om bepaalde reden geen recht hebben, een deel zal
bewust geen aanvraag doen en er zullen mensen zijn die moeite hebben met de onzekerheid
die een voorschotstelsel met zich meebrengt. De communicatie van de Belastingdienst
is om burgers zo goed mogelijk te ondersteunen bij hun aanvraag, zodat de kans op
fouten wordt verminderd en het gevoel van zekerheid wordt vergroot. In antwoord op
de vraag of wijziging van de jurisprudentie in de kinderopvangtoeslag de zekerheid
voor burgers vergroot, kan worden gesteld dat dit inderdaad kan bijdragen aan vermindering
van de onzekerheid. Tegelijk maakt deze uitspraak geen einde aan alle andere uitsluitingsgronden
die ook oorzaak kunnen zijn van het geheel terugbetalen van toeslagen, zoals een te
hoog inkomen, een te hoog vermogen of het niet voldoen aan de arbeidseis.
Het huidige toeslagenstelsel brengt vanwege het voorschotkarakter een bepaalde onzekerheid
mee voor burgers. Deze is inherent aan de systematiek en kan dus niet binnen het huidige
stelsel worden opgelost. De onzekerheid kan binnen het bestaande stelsel in beperkte
mate worden verminderd door goede dienstverlening aan de burger en vereenvoudiging
van de regelgeving. Daarom investeert het kabinet daarin. Het stelsel blijft van burgers
alertheid vragen om wijzigingen in inkomen, gebruik of leefsituatie tijdig door te
geven aan de Belastingdienst. De versterking van de dienstverlening is mede bedoeld
om burgers hierin te ondersteunen. Het tijdig doorgeven van wijzigingen zorgt ervoor
dat de toeslagen zo actueel mogelijk zijn en dat de kans op terugvorderingen na afloop
van het jaar wordt verminderd.
De leden van de SP-fractie vragen de staatsecretaris of zij met hen constateert dat
in de zorg, huur en kinderopvang een zeer omvangrijke (semi-)private sector met subsidiegeld
overeind wordt gehouden. Het is inderdaad zo dat de toeslagsystematiek samenhangt
met de keuze om diensten/voorzieningen te leveren door marktpartijen en tegelijkertijd
de voorzieningen voor iedereen toegankelijk te houden. Dit blijkt ook uit het IBO
Toeslagen. Dit is ook de reden dat er voor alternatieven in de kabinetsbrief over
de toekomst van het toeslagstelsel later dit jaar zal ieder geval ook naar de achterliggende
stelsels van zorg, kinderopvang en wonen wordt gekeken.
De leden van de SP-fractie constateren ook dat in de private verhuursector weinig
zicht is op de rechtmatigheid van de huur die wordt gevraagd, dat het voor huurders
nog steeds bijzonder moeilijk is hun recht te halen en dat dientengevolge met een
aanzienlijk bedrag aan subsidie de commerciële vastgoedsector wordt vetgemest door
de Belastingdienst. Zij vragen de Staatssecretaris om een reactie op deze constatering
en vragen om een puntsgewijze argumentatie indien zij het niet met deze leden eens
is. De huurprijsregelgeving voor het (qua huurprijs) gereguleerde huursegment, is
onafhankelijk van het type verhuurder en geldt zowel voor woningcorporaties als voor
andere verhuurders. Er geldt contractvrijheid: verhuurder en huurder zijn vrij om
de huurprijs die hun goeddunkt overeen te komen. Maar de huurder kan wel beroep doen
op de wettelijke huurprijsbescherming. Alle huurders, ook in de vrije sector15, hebben het recht om binnen de eerste zes maanden van het huurcontract de (aanvangs)huurprijs
te laten toetsen door de Huurcommissie.
In het gereguleerde huursegment zijn de huurprijzen van de woningen gemaximeerd op
basis van het woningwaarderingsstelsel en is ook de jaarlijkse huurverhoging wettelijk
gemaximeerd. Rechtmatigheid is daarmee in principe geborgd. Huurders (en verhuurders)
in het geliberaliseerde segment kunnen bij een geschil over de huurprijs, gebreken,
servicekosten en klachtafhandeling ook voor advies naar de Huurcommissie16, indien dit is overeengekomen tussen verhuurders en huurders. Het staat hen daarnaast
vrij om naar de rechter te gaan.
Voor de geliberaliseerde huursector heb ik de Kamer recent laten weten voor drie jaar
de maximale jaarlijkse huurstijging te limiteren tot 2,5% boven inflatie. Ook ben
ik met de sector in gesprek om meer transparantie te creëren voor huurders over hoe
de aanvangshuurprijs tot stand komt, wat uiteindelijk zal leiden tot een convenant.
De afspraken van het convenant kunnen vervolgens verankerd worden in wetgeving, zodat
zij bindend worden voor de gehele sector.
Tegelijkertijd zijn er situaties waarin er excessen en malafide verhuurpraktijken
ontstaan. Deze situaties wil ik tegen gaan. Voor het aanpakken van excessen heb ik
samen met verhuurorganisaties, huurdersorganisaties, makelaars en lokale overheden
ook de aanpak Goed Verhuurderschap17 ontwikkeld en uw Kamer daarover geïnformeerd.
Uit WoOn2018 blijkt dat de huren van corporaties gemiddeld 74% van de maximale huurprijsgrens
van de woning op basis van het woningwaarderingsstelsel bedragen, die van institutionele
beleggers voor pensioenfondsen 82%, van particuliere verhuurders 75% en bij verhuur
aan familieleden gemiddeld 64%. Uit WoOn2018 blijkt ook niet dat er per huishouden
in de aandachtsgroep bij commerciële verhuurders meer huurtoeslag wordt uitgekeerd
dan bij woningcorporaties. Op grond van de cijfers lijkt er daarom geen aanleiding
om te veronderstellen dat commerciële verhuurders buiten proportionele voordelen van
de huurtoeslag zouden hebben.
Tevens zijn de leden van de SP-fractie benieuwd naar hoe dit zich verhoudt tot de
belastingheffing op verhuurders die via de inkomstenbelasting en niet de vennootschapsbelasting
belast worden. Ook vraagt de fractie of de Staatssecretaris kan bevestigen dat deze
commerciële verhuurders geen inkomstenbelasting over inkomsten uit verhuur betalen
maar door het innen van huurtoeslag wel belastinggeld ontvangen. Uit recent onderzoek
van het PBL blijkt dat circa 85% van de particuliere beleggers (niet zijnde institutionele
beleggers voor pensioenfondsen) als box 3 belegger opereert. Zij betalen weliswaar
geen inkomstenbelasting over de huurinkomsten, maar wel vermogensbelasting over de
waarde van hun beleggingen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris mogelijkheden ziet
om woningcorporaties een normhuur op basis van inkomen voor te schrijven, maar vragen
de Staatssecretaris hoe woningcorporaties hierbij worden gecompenseerd en of hierbij
te spreken valt van een de facto terugkeer van de huursubsidie. Tevens vragen deze
leden of hiermee de effecten van de liberalisering van de woningverhuur, waarmee private
verhuurders voor de huurtoeslag dezelfde status kregen als woningcorporaties, ten
dele worden teruggedraaid. Indien dit niet het geval is vragen deze leden hoe een
toekomstige regeling volgens de Staatssecretaris er voor woningen buiten het stelsel
van woningcorporaties uit zou zien en hoe dit uitpakt voor huurders en verhuurders.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe de Staatssecretaris de mogelijkheid beoordeelt
om normhuren ook op te leggen aan private verhuurders en welke wijzigingen in de bestaande
systematiek daarvoor nodig zouden zijn. In de kabinetsbrief over de toekomst van het
toeslagenstelsel, die naar verwachting rond de jaarwisseling aan de Kamer wordt toegezonden,
worden diverse mogelijkheden onderzocht. Een optie is het baseren van de huurtoeslag
op een genormeerde huur Dit grijpt echter niet juridisch in op de tussen huurder en
verhuurder afgesproken huurprijs. Zo’n regeling zou dan voor zowel woningcorporaties
als voor private verhuur gelden. De positie van de particuliere huursector bij ingrijpende
stelselwijzigingen wordt uiteraard in de vormgeving van de routekaart meegenomen.
De leden van de SP-fractie waarderen dat de Staatssecretaris meerdere alternatieven
verkent voor de huidige zorgtoeslag en vragen of kan worden toegelicht op welke alternatieven
de Staatssecretaris zich richt. De alternatieven die worden verkend zijn gericht op
het opvangen van de inkomensgevolgen van het wegvallen van de zorgtoeslag. Deze inkomensgevolgen
kunnen bijvoorbeeld worden gecompenseerd door het verhogen van het wettelijk minimumloon
en de gekoppelde uitkeringen of via fiscale instrumenten. Gegeven de diversiteit van
de groep zorgtoeslagontvangers, zal waarschijnlijk een combinatie van verschillende
maatregelen nodig zijn.
De leden van de SP-fractie vragen of met de alternatieven ook naar oplossingen worden
gezocht voor de miljoenen aan zorgtoeslag die niet worden aangevraagd, en wat mogelijke
oplossingen hiervoor zijn. Daarnaast vragen ze welke mogelijke manieren er zijn om
ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning terecht komt bij die groepen die er
het meest baat bij hebben. Uit de IBO-1 analyse blijkt dat met name ouderen, mensen
met een langdurig laag inkomen (zoals bijvoorbeeld bijstand) en studenten een relatief
laag niet-gebruik hebben. Voor een belangrijk deel komt de zorgtoeslag dan ook bij
de huishoudens terecht die er de meeste baat bij hebben. Bij de verkenning van de
alternatieven heeft het bereiken van deze groepen dan ook prioriteit. In de kabinetsbrief
later dit jaar zal worden gekeken hoe deze groep via onder andere een vereenvoudigde
toeslag, de fiscaliteit en/of het sociaal minimum zo goed mogelijk kan worden bereikt.
De leden van de SP-fractie vragen of het alternatief van het fiscaliseren van de zorgpremie
mee kan worden genomen in de verkenning van het kabinet. Het kabinet heeft aangekondigd
meerdere alternatieven binnen het bestaande zorgverzekeringsstelsel te verkennen.
Het kabinet verkent in ieder geval de mogelijkheden om de zorgtoeslag specifiek te
richten op een kleinere groep mensen onder meer door middel van een verhoging van
het wettelijk minimumloon (WML) en wijzigingen in het belastingstelsel.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre een vorm van inkomensondersteuning nog
noodzakelijk zou zijn indien de lonen van degenen die rond het sociaal minimum leven
toereikend zijn om onder andere de huur en zorgpremie de betalen en als kinderopvang
via directe financiering wordt bekostigd. De leden vragen verder of deze overwegingen
bij onderzoek naar de effecten van een beleidsmatige WML-verhoging worden betrokken.
Het kabinet heeft het CPB verzocht onderzoek te doen naar brede economische effecten
indien het WML beleidsmatig met 10% zou worden verhoogd. Het onderzoek is bedoeld
om beter inzicht te krijgen in de brede economische effecten van een hoger minimumloon.
Uit de CPB publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid: update minimumloonbeleid» blijkt
dat het negatieve effect op de werkgelegenheid als gevolg van een verhoging van het
minimumloon beperkter is dan eerder aangenomen18. Het kabinet heeft het CPB verzocht hierbij het effect van een hoger WML op de inkomensverdeling
in kaart te brengen. De interactie met stelselwijzigingen of andere beleidsmaatregelen
valt buiten het bereik van dit onderzoek.
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier de Staatssecretaris van plan is
gemeenten uit te rusten om maatwerk te leveren. Zoals aangegeven in de Kabinetsinzet
Toeslagen hangt de rol voor gemeenten sterk samen met de mogelijke oplossingsrichtingen
op de andere terreinen. Er is dus in dit stadium ook nog niet te zeggen welke rol
er voor gemeenten er precies kan zijn om maatwerk te leveren, en hoe gemeenten hier
zo goed mogelijk uitgerust toe kunnen worden. Uiteraard zal er bij de uiteindelijke
inventarisatie van opties en kabinetsreactie ook worden gekeken naar de mogelijkheden
bij gemeenten.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de kabinetsinzet voor de korte termijn
bijdraagt aan het versterken van de menselijke maat. Daarbij vragen zij wanneer maatregelen
in werking zullen treden en in hoeverre bestaande gevallen eronder zullen vallen.
In het bijzonder vragen zij of wordt voorkomen dat men «per ongeluk» of onbewust als
partner wordt aangemerkt. Inmiddels is de Wet Hardheidsaanpassing Awir aangenomen.
Het kabinet hoopt met deze spoedwet een belangrijke stap te zetten om te bouwen aan
het herstel van het vertrouwen van de getroffen ouders. Met de uitbreiding van de
bestaande hardheidsclausule in de Awir wordt het mogelijk om tegemoet te komen aan
die gevallen waarin de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van toeslagen
in de toekomst leidt tot niet voorziene en niet beoogde gevolgen. Op basis van de
hardheidsregeling kunnen ouders die langer dan vijf jaar geleden zijn geconfronteerd
met een disproportioneel hoog teruggevorderd bedrag, het bedrag aan kinderopvangtoeslagen
dat – met toepassing van de nieuwe jurisprudentie – ten onrechte is teruggevorderd
alsnog ontvangen.19 Dit spoedwetsvoorstel heeft een beoogde inwerkingtreding van 1 juli 2020. Tegelijk
met de indiening van het genoemde wetsvoorstel heeft uw Kamer een brief van mij ontvangen
met een uitgebreidere toelichting op de maatregelen die het kabinet voor de korte
termijn nog meer voor ogen heeft voor het versterken van de menselijke maat.20 Onderdeel hiervan is een ministeriële verzamelregeling met een beoogde inwerkingtredingsdatum
van eveneens 1 juli 2020. In deze regeling wordt onder andere beoogd om het zogenoemde
opzet/grove-schuld-criterium voor terugvorderingen van toeslagen te laten vervallen.
Daardoor zal de kwalificatie «opzet/grove schuld» niet langer een belemmering zijn
bij het toekennen van een persoonlijke betalingsregeling. Daarnaast streeft het kabinet
ernaar op Prinsjesdag, in lijn met de door uw Kamer unaniem aangenomen motie Lodders
c.s.21, als onderdeel van het pakket Belastingplan 2021, een wetsvoorstel bij uw Kamer in
te dienen met maatregelen ter verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen. Het
kabinet is voornemens in dat wetsvoorstel onder andere een maatregel op te nemen om
niet langer uit te gaan van partnerschap met terugwerkende kracht. Het partnerschap
gaat dan pas in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin dat partnerschap
ontstaat. Er wordt niet met terugwerkende kracht teruggevorderd over de maanden van
het jaar waarin beide personen al samenwoonden vóór het ontstaan van partnerschap.
In de huidige situatie worden bijvoorbeeld met terugwerkende kracht bij geboorte van
een kind ook de maanden ervoor gezien als partnerschap, met eventueel als gevolg dat
er terugvordering plaatsvindt. In de nieuwe situatie betekent dit dat het partnerschap
pas ontstaat bij de geboorte van het kind en er geen terugvordering meer is over de
maanden ervoor. De terugwerkende kracht wordt vaak slecht begrepen en leidt voor de
burger tot onvoorziene terugvorderingen. Deze maatregel maakt hier een einde aan.
Voor een uitgebreidere toelichting op de maatregelen voor de korte termijn voor het
versterken van de menselijke maat verwijst het kabinet naar de genoemde brief.22
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe gezorgd kan worden dat mensen minder vaak
met grote terugbetalingen worden geconfronteerd, en hoe het aantal variabelen op basis
waarvan toeslagen worden toegekend verminderd kunnen worden. Het IBO Toeslagen toont
aan dat de terugbetalingen het gevolg zijn van het huidige stelsel waarin er zeer
gericht en actueel inkomensondersteuning wordt gegeven. Het kabinet concludeert in
de Kabinetsinzet dat het huidige stelsel vanuit burgerperspectief onwenselijk is,
vooral vanwege de door de fractie genoemde terugvorderingen. Deze terugvorderingen
zijn vooral het gevolg van de grote (actuele) inkomensafhankelijkheid. Het kabinet
heeft in de Kabinetsinzet aangekondigd een aantal alternatieven voor het toeslagenstelsel
uit te werken. Deze alternatieven moeten ervoor zorgen dat de terugbetalingen zoveel
mogelijk verdwijnen. Een van de mogelijke alternatieven is om te kijken of de toeslagen
zoveel mogelijk vereenvoudigd kunnen worden. Uiteindelijk zal dit moeten worden afgewogen
tegen de andere mogelijke alternatieven.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier