Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en advies Raad voor Cultuur
33 846 Vaststelling van een geactualiseerd stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen)
32 300
Evaluatie van de Wet op de vaste boekenprijs
Nr. 59
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 augustus 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 11 februari 2020 over de evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
en advies Raad voor Cultuur (Kamerstuk 33 846, nr. 56), over de brief van 2 april 2020 over de beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare
bibliotheekvoorzieningen (Kamerstuk 33 846, nr. 57), over de brief van 30 januari 2017 over het onderzoeksrapport «Kruissubsidiëring
door boekhandels en uitgevers» (Kamerstuk 32 300, nr. 12), over de brief van 20 december 2017 over de tussentijdse rapportage vaste boekenprijs
(Kamerstuk 32 300, nr. 14), over de brief van 13 maart 2020 over de derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs
(Kamerstuk 32 300, nr. 15) en over de brief van 6 mei 2020 over het beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019
t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek (Kamerstuk 33 846, nr. 58).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 mei 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 augustus 2020 zijn de vragen beantwoord.
De Voorzitter van de commissie Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie Verouden
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
9
Inbreng van de leden van de D66-fractie
11
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
13
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
15
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
16
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
16
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met het grote interesse kennisgenomen van onderhavige
brieven. Deze leden onderschrijven al het harde werk door de medewerkers van de online
bibliotheek van de afgelopen tijd, om ook tijdens de coronacrisis mensen thuis de
mogelijkheid te bieden om te kunnen genieten van mooie romans of thrillers. Wel hebben
zij over de gestuurde brieven nog enkele vragen.
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de wetsevaluatie Wsob een overwegend
positief beeld laat zien. Zo benoemt de Minister dat er een relevante digitale bibliotheek
is ontstaan. Daarnaast is de digitale collectie in hoog tempo uitgebreid en zoveel
mogelijk vrij toegankelijk gemaakt. Kan de Minister een overzicht geven van de hoeveelheid
aankopen waarmee de digitale collectie van de openbare bibliotheek het afgelopen jaar
is uitgebreid? Wat is het budget voor de digitale collectie en wat is het budget voor
de aankopen van fysieke boeken? Ziet de Minister mogelijkheden om binnen het budget
meer middelen beschikbaar te maken om meer digitale werken aan te kopen? Daarnaast
vragen deze leden of de Minister tevreden is met de manier waarop het huidige zoeksysteem
van de online bibliotheek is vormgegeven? Is er onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid
van de online bibliotheek gedaan? Zo ja, wat kwam daar uit? Zo nee, is de Minister
bereid om dat alsnog uit te voeren? Aangezien het van belang is dat niet alleen de
fysieke bibliotheek maar ook de digitale bibliotheek inzet op toegankelijkheid.
Voornoemde leden lezen dat de Minister, samen met de VNG1, de IPO2, de VOB3, de KB4 en het SPN5 een aantal lijnen heeft gecreëerd die als focus zullen gelden binnen de samenwerking
van de komende tijd. Waarom is de online bibliotheek hierin geen uitgangspunt, aangezien
de Minister eerder in de brief aangaf dat er nog winst te behalen viel in de toegankelijkheid
en het aanbod van online content van de openbare bibliotheek? Op welke manier gaat
de Minister het punt «iedere inwoner van Nederland heeft toegang tot de openbare bibliotheek»
vormgeven? Betekent dit dat de online bibliotheek gebruiksvriendelijker wordt, zodat
iedere abonnee hiervan gebruik kan maken? Voorts lezen deze leden dat de resultaten
worden vastgelegd binnen een convenant. Kan de Minister hier meer informatie over
geven? Hoe wordt dit convenant vormgegeven? Hoe wordt de een miljoen euro uitgegeven
die hiervoor beschikbaar wordt gesteld?
Voornoemde leden lezen onder punt 1. Het bibliotheekveld na vier jaar Wsob, dat in
2018 de bibliotheek 40 procent van de Nederlandse bevolking van zes jaar en ouder
heeft bereikt. Hoeveel procent van de bevolking heeft gebruik gemaakt van de digitale
bibliotheek? Is hier de afgelopen weken een stijging in waargenomen? De leden lezen
dat de openbare bibliotheek als een waardevolle toevoeging wordt gezien binnen de
publieke ruimte. Ziet de Minister hierin verschillen tussen stedelijke gebieden en
regionale gebieden? Deze leden lezen dat het netwerk in sommige regio’s en wijken
te dun is geworden, kan de Minister aangeven welke regio’s en wijken dat zijn? Welke
acties zijn er ondernomen door de lokale overheid om dat tegen te gaan? Deze leden
lezen dat internationaal het «one copy, multiple users» principe met veel belangstelling
wordt bekeken door onze buurlanden. Op welke manier gaat de Minister dit principe
onder de aandacht brengen in Europa, zodat we een groter aanbod krijgen van digitale
boeken?
Deze leden lezen dat de evaluatie laat zien, dat er een relevante digitale bibliotheek
met verdere groeipotentie is ontstaan die door de gebruikers wordt gewaardeerd. Deze
leden onderschrijven dit en zijn blij dat de bibliotheek innoveert. Toch hebben zij
ook vragen bij de gebruiksvriendelijkheid van het digitale aanbod, wat ook in de brief
van de Minister naar voren komt. Op welke concrete manier gaat de Minister die gebruiksvriendelijkheid
verbeteren, zeker in combinatie met specifieke doelgroepen, zoals pubers of 60-plussers?
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de digitale bibliotheek toegankelijk wordt
voor zowel de jeugd als de oudere doelgroep? Welke concrete doelen stelt zij zichzelf?
Daarnaast vragen deze leden op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat het
aanbod van digitale content wordt verbeterd? Bovendien is het de Minister zelf die
vaak de voorkeur geeft aan het woord «kwalitatief», dus op welke manier wordt er getoetst
dat het aanbod ook kwalitatief goed is, zodat we naast de bouquet-reeks, ook de mogelijkheid
hebben om de winnaar van de Man Booker Prize op onze e-reader te lezen, zo vragen
deze leden.
De aan het woord zijnde leden lezen dat op basis van het evaluatieonderzoek en op
basis van eigen onderzoek de Raad voor Cultuur heeft geconcludeerd dat de toegankelijkheid
van de openbare bibliotheek is teruggelopen. Is hierbij ook de online bibliotheek
meegerekend? Op welke manier heeft de Raad voor Cultuur geconcludeerd dat deze niet
toegankelijk is? Als deze niet is meegerekend, waarom niet? Ziet de Minister mogelijkheden
om de toegankelijkheid van de online bibliotheek te vergroten door middel van meer
aanbod en grotere gebruiksvriendelijkheid? Deze leden lezen dat de raad adviseert
het wettelijk kader van de Wsob te versterken. Op welke manier is de Minister van
plan om de aanbevelingen uit te voeren? Deze leden ontvangen graag een antwoord toegespitst
per aanbeveling.
Deze leden lezen onder punt 5 in de beleidsreactie dat er 16 gemeenten zijn zonder
bibliotheek in de zin van Wsob. Welke gemeenten zijn dat? Wat is de reden geweest
voor die gemeenten om de bibliotheek te sluiten? Deze leden lezen eveneens dat de
Wsob als uitgangspunt heeft dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot de
fysieke en digitale openbare bibliotheek. In dit kader, in hoeverre wordt er met betrekking
tot de gebruiksvriendelijkheid en de zoeksystemen van de online bibliotheek rekening
gehouden met de toegankelijkheid? Daarnaast lezen deze leden dat de laatste tien jaar
het bibliotheekveld een voortdurende verschraling laat zien, op welke manier en wanneer
heeft de Minister de VNG in haar periode aangesproken op deze verschraling? Welke
acties heeft zij ondernomen om dit tegen te gaan?
Voornoemde leden lezen dat de Minister van mening is dat elke inwoner binnen een redelijke
afstand daadwerkelijk toegang heeft tot de fysieke openbare bibliotheek. Wat is een
redelijke afstand? Op welke manier bevordert de Minister de samenwerking tussen gemeentes
om in gebieden met een dun netwerk, in ieder geval zorg te dragen dat één vestiging
blijft bestaan? Op welke manier speelt de online bibliotheek hierbij een rol? Voornamelijk
voor bijvoorbeeld mensen die slecht ter been zijn, of in het geval van een pandemie,
kan de online bibliotheek natuurlijk een grote rol spelen om de toegankelijkheid van
de Nederlandse bibliotheek te waarborgen.
Deze leden lezen dat de Minister de uitzonderingsmogelijkheid binnen de Wsob om jeugdcontributie
te vragen, wil laten vervallen. De leden zijn hier positief over, omdat ze het belang
van goede leesvaardigheid bij de jeugd onderschrijven. Toch verbaast het de leden
dat de Minister tot nu toe zo weinig voortgang heeft geboekt met betrekking tot het
aanbieden van goede jeugd content binnen de digitale bibliotheek. Op welke manier
gaat de Minister ervoor zorgen dat de jeugd ook op een goede manier gebruik kan maken
van e-books en er dus een groter aanbod van jeugdliteratuur en young adult boeken komt op de online bibliotheek? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister gemeenten
gaat aansporen om, vooruitlopend op deze wetswijziging, het jeugdtarief af te schaffen.
Over welke gemeenten gaat het dan? Is de Minister bereid om de Kamer voor het einde
van het jaar te informeren over welke gemeenten er nog gebruik maken van het jeugdtarief?
De aan het woord zijnde leden vragen of de coronacrisis de uitrol van de actie-agenda
Leesoffensief heeft vertraagd? Zo ja, tot wanneer? Zo nee, is er al meer bekend over
de datum waarop we dit offensief kunnen verwachten?
Deze leden lezen dat op grond van de Wsob, de bibliotheek de taak heeft om lezen te
bevorderen en het algemene publiek kennis te laten maken met literatuur. Wat is literatuur?
Hoe waakt de Minister ervoor om niet de fout te maken, zoals zo mooi beschreven werd
in het boekenweekessay 2020 van Özcan Akyol «Generaal zonder Leger», dat de bibliotheek
een elitair bolwerk wordt? Daarnaast lezen de leden dat het programma de Bibliotheek
op school als doel heeft om een actueel en aanspreekbare boekencollectie op school
te waarborgen. Op welke manier wordt er ook bij dit programma voor gezorgd dat het
aanbod ook aantrekkelijk is voor de levensfase waarin kinderen zich op dat moment
bevinden? Het is niet voor niets dat het relatief nieuwe genre young adult razend populair is en dat het veel kinderen aan het lezen heeft gekregen. Op welke
manier gaat de Minister het succesvolle programma de Bibliotheek op school uitbreiden
naar alle regio’s in Nederland? Welke doelen stelt ze daarvoor aan zichzelf? Op welke
manier is de Minister van plan om de leenrechtgelden bij het uitlenen vanuit de Bibliotheek
op school te regelen? Wat is het verschil tussen een uitleen vanuit een fysieke bibliotheek
en de bibliotheek op een school? Wat verstaat de Minister onder een faire vergoeding?
Wanneer kunnen de leden de uitwerking verwachten van het gezamenlijke actie-agenda
Leesoffensief?
Deze leden lezen dat de Minister de bibliotheekpartijen en onderwijsinstellingen oproept
de mogelijkheden te verkennen voor een hbo-opleiding voor het bibliotheekwerk. Wat
betekent dit concreet en op welke manier gaat de Minister deze oproep monitoren?
Deze leden lezen dat de bibliotheek via Muziekweb/CDR6 een groot aantal diensten verleend op het gebied van muziek. De collectie is grotendeels
gedigitaliseerd. Hoeveel budget krijgt Muziekweb/CDR? Is de Minister van mening dat
deze taak nog hoort bij de bibliotheek, aangezien marktpartijen als Spotify de maatschappij
al ruimschoots bedienen met deze taak? Ziet de Minister mogelijkheden om het budget
van Muziekweb te gebruiken om de digitale collectie van e-books te vergroten, zo vragen
deze leden
Evaluatie Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en advies Raad voor Cultuur
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister van mening is dat de
jeugd zonder drempels gebruik zou moeten maken van de openbare bibliotheek. Deze leden
delen deze mening. Hoeveel van de beschikbare e-books zijn gericht op de jeugd? Hoeveel
is dat procentueel van het totale aanbod? Is de Minister tevreden met het huidige
aanbod? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat ze dit dan verbeteren, zo vragen deze leden.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Minister op de derde evaluatie
«Wet op de vaste boekenprijs» dat de Minister vast wil houden aan de vaste boekenprijs.
In hoeverre heeft de wet op de vaste boekenprijs invloed op de toegankelijkheid van
het fysieke boek door een hogere prijs per boek, aangezien de wet ingrijpt op de vrije
markt? Heeft de Minister onderzoeksresultaten of cijfers die hier verder op ingaan?
Is de Minister van mening dat de vaste boekenprijs ervoor zorgt dat meer auteurs kunnen
leven van hun boekinkomsten? Zorgt een lagere prijs juist niet voor meer afzet en
daarmee een grote markt voor deze auteurs? Daarnaast zijn deze leden blij met de mogelijkheden
voor uitgevers om tijdelijke af te stappen van de wet van de vaste boekenprijs, door
actieprijzen te hanteren tijdens actie weken zoals de Spannende Boeken Weken. Toch
zijn er restricties binnen die mogelijkheden en mag een boek niet meerdere malen per
jaar in de actie. Ziet de Minister mogelijkheden om daarin meer over te laten aan
de markt, bijvoorbeeld meer actieprijzen tijdens de feestmaand of rondom de zomervakantie,
zodat we meer mogelijkheden creëren om bepaalde boeken voor een grote publiek beschikbaar
te maken? Ziet de Minister eveneens mogelijkheden om ook een uitzondering te maken
voor POD-boeken7, als het gaat om de vaste boekenprijs? Omdat dit vaak boeken zijn die in eigen beheer
worden uitgegeven en we daarmee nieuwe auteurs meer mogelijkheden bieden om voet aan
de grond te krijgen binnen de Nederlandse boekenmarkt. Daarnaast willen deze leden
aandacht vragen voor de positie van de lokale boekhandel, die het zwaar heeft met
de komst van grote techreuzen die vaak een hoger percentage van het verkochte boek
kunnen uitonderhandelen bij uitgeverijen. Ziet de Minister mogelijkheden binnen de
Wvbp om de lokale boekenhandelaar tegemoet te komen, zoals het toestaan van meer actieprijzen
in een fysieke winkel? Zodat zowel de klant als de ondernemer hiervan kan profiteren.
Voornoemde leden lezen in de beleidsreactie van de Minister dat de Nederlandse boekenmarkt
zich aanzienlijk heeft hersteld na het dieptepunt uit 2014. Kan de Minister meer informatie
geven hoe de boekenmarkt dat heeft kunnen bewerkstelligen? Heeft dit ook te maken
met het feit dat de boekenmarkt steeds vaker bestsellers kent, zoals de Vijftig tinten
grijs-serie of bijvoorbeeld de huidige knaller de Zeven Zussen-reeks, waardoor ook
een groep lezers wordt aangesproken die minder boeken lezen per jaar? Op welke manier
gaat de Minister ervoor zorgen dat de boekenmarkt zich breder manifesteert? Ziet de
Minister mogelijkheden om binnen het Nederlands letterenfonds aandacht te vragen voor
het verbreden van de boekenmarkt?
Deze leden lezen in de brief van de Minister dat binnen het literair-culturele segment
er ook genres zijn die een dalende trend vertonen. Denk aan het aanbod van essays,
poëzie en vertaalde literatuur. Boekhandelaars en uitgeverijen geven aan dat de Wvbp
hen de mogelijkheid biedt om breed in te zetten op een pluriform en aantrekkelijk
winkelaanbod. Maar in hoeverre en voor wie is het winkelaanbod aantrekkelijk, als
hier weinig gebruik van wordt gemaakt? Ligt bij deze genres ook een verantwoordelijkheid
bij uitgeverijen om de luiken te openen en een grotere groep Nederlanders enthousiast
te maken voor dit genre, aangezien poëzie van bijvoorbeeld een populaire NPO-presentator
wel in de smaak valt en de «Bestseller 60» haalt? Met andere woorden, hoe waarborgt
de Minister dat door deze constructie uitgeverijen nog wel de prikkel hebben om genres
als poëzie en vertaalde literatuur beschikbaar te maken voor een grote doelgroep?
Daarnaast lezen deze leden over de zogenaamde bestsellerisering van het boekenvak.
Kan de Minister aangeven wat daar het probleem van is? Deze leden onderschrijven juist
de positieve gevolgen van bestsellerisering, omdat hierdoor mensen die niet of nauwelijks
lezen sneller geneigd zijn om weer aan een boek te beginnen. Ziet de Minister mogelijkheden
om de bestsellerisering aan te jagen, omdat we hiermee meer mensen enthousiast maken
voor het lezen?
Voornoemde leden lezen dat het verdienmodel van de Nederlandse boekhandels onder druk
komt te staan door onder andere online consumentengedrag. In hoeverre is er sprake
van online aanbieders die fysieke boekhandelaren uit de markt drukken door bijvoorbeeld
grotere marges te eisen bij inkoop van boeken bij uitgeverijen?
Deze leden lezen eveneens dat digitalisering een grote kans vormt binnen de Nederlandse
boekenmarkt. In de brief geeft de Minister ook aan dat de groei van het e-commercekanaal
een ontwikkeling heeft in relatie tot de doelstellingen van de Wvbp die om een grondige
monitoring vraagt. Gaat de Minister die grondige monitoring uitvoeren? Zo ja, wanneer?
Zo nee, waarom niet? Is de Minister tevreden met de manier waarop de e-commerce markt
binnen de Nederlandse boekenmarkt ontwikkelt? Welk effect heeft het lagere btw-tarief
op e-books, sinds 1 januari 2020, op de prijzen van de e-books zelf? Met andere woorden,
komt het lagere btw-tarief wel terecht bij de klanten? Hoe gaat de Minister dat monitoren?
Wat gaat de Minister doen als blijkt dat dat niet het geval is?
De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van de uitvoering van de motie
van de leden Van Veen en Bergkamp om het ondernemerschap te bevorderen en boeken te
promoten door de mogelijkheden van combinatieverkoop.8 De Minister geeft aan dat het karakter van de Wvbp weinig ruimte geeft voor acties
en experimenten. Is de Minister van mening dat daardoor de Wvbp verruimd dient te
worden? Zo ja, wanneer kunnen we deze wetswijziging tegemoet zien? Zo nee, waarom
niet? Deze leden zijn enthousiast over de Bookstore day, zoals beschreven in de brief,
omdat de CPNB9 gekozen heeft voor duidelijke regionale spreiding. Niet alleen de boekhandel op het
Spui in Amsterdam verdient aandacht, maar ook de mooie boekhandel in bijvoorbeeld
Varsseveld. Toch verdient de Nederlandse boekenmarkt meer ondernemerschap dan enkel
de Bookstore Day. Welke andere acties lopen er die uiting geven aan de uitvoering
van de motie van de leden Van Veen en Bergkamp?
Deze leden lezen dat tijdens het Zet AAN tot lezen seminar aandacht is besteed aan
onder andere de PISA-cijfers over leesvaardigheid en de afname van leesplezier. Nog
voor de zomer komt de Minister met een samenhangende leesaanpak. Heeft de Minister
hierbij ook aandacht voor het feit dat een afname van leesplezier ook kan komen doordat
kinderen tijdens hun schoolcarrière te weinig boeken moeten lezen die aansluiten bij
hun belevingswereld en dat het genre young adult hierbij kan helpen? Op welke manier zorgt de Minister ervoor dat hier ook aandacht
voor komt binnen de samenhangende leesaanpak, zo vragen deze leden.
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aan de KB vraagt om bij een volgend
beleidsplan te kiezen voor een meer concrete formulering van hun prioriteiten. Op
welke manier gaat de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijke gebeurt? Daarnaast
verzoekt de Minister de KB om in een volgend beleidsplan beter inzichtelijk te maken
in welke activiteiten de KB vanuit financieringsoogpunt investeert en waarom deze
investeringen nodig zijn. Ook hier vragen de leden hoe de Minister dit legitieme verzoek
gaat waarborgen?
Deze leden lezen dat de Minister en de evaluatiecommissie waarde hechten aan het belang
van de juiste professionele vaardigheden van de medewerkers. Deze leden onderschrijven
dit punt, maar welke concrete acties worden er nu ondernomen om de professionele vaardigheden
van de medewerkers van de KB, en zijn interne organisatievorm, te waarborgen?
Daarnaast lezen deze leden dat de evaluatiecommissie heeft opgemerkt dat het bestuurscollege
als zbo10 «een problematische bestuurlijke constructie creëert waarin de communicatie met het
ministerie formeel via de voorzitter van het Algemeen bestuurscollege loopt, waarbij
de algemeen directeur in de meeste, maar niet alle gevallen officieus betrokken is».
Ook geeft het rapport aan dat de lange en onduidelijke lijn van besluitvorming die
hierdoor ontstaat een potentieel gevaar is voor de snelheid waarmee de organisatie
kan inspelen op veranderingen. Welke concrete acties gaat de Minister, naast het in
gesprek gaat met de KB, nemen om deze bestuurlijke constructie te verbeteren? Welke
gevaren ziet de Minister als dit niet gebeurt, met name op het vlak om het niet snel
kunnen inspelen op veranderingen, zo vragen de leden. Daarnaast lezen de leden dat
de Minister voornemens is een inventarisatie te laten doen door de KB van de eventuele
knelpunten en deze met de KB zal bespreken. Op welke termijn wordt deze evaluatie
doorgevoerd? Kan de Kamer hier de uitkomsten van verwachten?
Deze leden onderschrijven dat de toekomstige functies van het KB zich naar alle waarschijnlijkheid
zullen richten op digitalisering en nieuwe informatiebronnen. Tegelijkertijd betekent
een nieuwe wereld ook dat er eventueel afscheid genomen moet worden van oude gebruiken
en methodes. Op welke manier kijkt het KB kritisch naar zijn eigen organisatie en
taken, waarbij er ook geconcludeerd kan worden dat bepaalde taken niet meer in deze
tijd passen, denk bijvoorbeeld aan het beheer en uitleen van fysieke cd’s? Voorts
lezen deze leden dat de evaluatiecommissie de overheid aanbeveelt om opnieuw te kijken
naar regelingen betreffende een wettelijk depot, mogelijk gericht op digital born publicaties. De Minister geeft aan momenteel in gesprek te zijn met de KB over wat
als wenselijk wordt geacht bij het opslaan van digital born bronnenmateriaal. Deze leden vragen of de KB de enige gesprekspartner is als het
gaat om het bepalen over wat wenselijke digital born publicaties zijn en wat niet? Is de Minister het met deze leden eens dat dit een
relatieve nieuwe vorm van archiefbeheer is en dat het wenselijk is om zich dan breed
te laten adviseren? Indien dat het geval is, op welke manier gaat de Minister dat
dan doen? Kan de Minister eveneens delen wat zij als wenselijke criteria acht bij
het opslaan van digital born bronnenmateriaal?
Voornoemde leden lezen eveneens dat de KB de komende jaren de infrastructuur organisch
en geregisseerd wil laten groeien. In hoeverre is dit een tegenstelling van elkaar?
In hoeverre zal de KB ook kritisch kijken naar het afstoten van bepaalde collecties
en op welke manier gaan ze dat doen? Deze leden vragen op welke manier de KB de digitale
infrastructuur, en daarmee specifiek zoekmachines, van hun eigen e-books collectie
gaat verbeteren?
Deze leden lezen dat de evaluatiecommissie tot de conclusie komt dat de toekomst voor
een nationale bibliotheek de digitale toegang essentieel is en dat de fysieke publieksfunctie
daaraan ondergeschikt is. Kan de Minister onderbouwen waarom zij van deze conclusie
afwijkt? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister de indruk krijgt uit gesprekken
met de KB dat de KB over een breed palet aan ideeën beschikt om aan de ambitie, om
in een nieuwe gebouw doelgroepen aan te trekken, invulling te geven. Waarop stoelt
zij deze indruk? Welke specifieke doelen worden gesteld aan het aantrekken van doelgroepen
in combinatie met het nieuwe gebouw van de KB?
Deze leden lezen dat de huisvestingsplannen veel vragen van de capaciteit van KB.
De evaluatiecommissie oordeelt dat op dit moment de samenwerking tussen Rijksvastgoedbedrijf
en KB beperkt is. De Minister bestrijdt dat. Kan de Minister dat onderbouwen?
De aan het woord zijnde leden onderschrijven alle acties die gedaan worden door de
KB in het kader van open access en open science. Deze leden vragen aan de Minister welke acties zij gaat ondernemen om dit nog extra
te ondersteunen, bijvoorbeeld door een betere samenwerking met universiteitsbibliotheken?
Deze leden zijn verheugd om te lezen dat de Minister in haar inhoudelijke prioritering
voor de resterende periode van het beleidsplan aandacht geeft aan de ontwikkeling
van de landelijke digitale bibliotheek en met name voor meer content voor jeugd, dit
onderschrijven deze leden. Op welke manier gaat de KB dit vormgeven? Is de Minister
het met deze leden eens dat het dan ook van belang is dat de gebruiksvriendelijkheid
van de online bibliotheek wordt verbeterd? Zo ja, op welke manier gaat de KB dat vormgeven?
Zo nee, waarom niet?
Voorts lezen deze leden dat er financiële ruimte is ontstaan als gevolg van de verlaging
van het btw-tarief op digitale publicatie per 1 januari 2020. Is inmiddels het onderzoek
al afgerond, waarbij werd onderzocht of door de btw-verlaging de prijzen van de e-books
ook daadwerkelijk zouden worden verlaagd, en daarmee de btw-verlaging bij de consument
terecht zou komen? Zo nee, hoe weet de Minister dan dat daadwerkelijk er meer financiële
ruimte is ontstaan? Welke acties gaat de Minister nemen om ervoor te zorgen dat de
btw-verlaging ook leidt tot een lagere prijs voor e-books?
Deze leden lezen dat een prioritering van de Minister «digitale inclusie» is, wat
betekent dit concreet en op welke manier gaat de Minister en de KB deze prioritering
vormgeven?
Deze leden lezen dat de Minister de KB vraagt om in een volgend beleidsplan meer aandacht
te schenken aan digital born publicaties. Kan de Minister aangeven waar zijn dan specifiek aan denkt? Binnen welke
kaders wordt er besloten welke digital born publicaties gearchiveerd moeten worden en welke niet?
Daarnaast onderschrijft de Minister dat het goed zou zijn als de literaire canon van
Nederland ook digitaal voor het grote publiek beschikbaar is. Daarom onderschrijft
ze het voornemen van de KB om in deze planperiode literaire klassiekers in samenwerking
met uitgevers te digitaliseren. Deze leden onderschrijven de waarde die literaire
klassiekers hebben maar zien tegelijkertijd ook dat een grote groep Nederlanders steeds
minder vaak een boek leest. Vooral het aandeel jongeren dat actief leest neemt af.
In hoeverre heeft de Minister in haar keuze om het literaire canon beschikbaar te
stellen rekening gehouden met het verder stimuleren van lezen? Is de Minister het
met deze leden eens dat niet alleen de literaire canon waarde heeft, maar zeker ook
bestsellers of bijvoorbeeld thrillers? Waarom kiest de Minister er dan niet voor om
een mix van boeken beschikbaar te stellen, zodat we niet alleen Lord of the Flies digitaal kunnen lezen, maar ook boeken van Karin Slaugther? Op welke manier waarborgt
de Minister dat er binnen de organisatie van de KB ook aandacht blijft voor alle facetten
van het boekenvak, zodat we voorkomen dat de openbare bibliotheek ontoegankelijk wordt
voor bepaalde groepen in de Nederlandse samenleving, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van stukken met
betrekking tot de evaluatie van de Wsob en de evaluatie van de Wvbp. Deze leden herkennen
zich in de leuze «van boeken krijg je nooit genoeg» en hechten daarom aan bibliotheken
en boekhandels, maar ook aan de boekenmarkt op het Plein. Deze leden hebben over de
voorliggende stukken nog een aantal vragen.
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de conclusie dat de wetsevaluatie een overwegend
positief beeld laat zien. De maatregelen en instrumenten van de Wsob werken in grote
lijnen zoals werd beoogd. De maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek
is succesvol verbreed.
Tegelijkertijd constateren deze leden met zorg, dat niet iedereen in voldoende mate
toegang heeft tot een volwaardige bibliotheek. Over een langere periode bezien loopt
het aantal bibliotheekvestigingen terug. Het aantal gemeenten zonder bibliotheek loopt
op, net als de afstand tot de bibliotheek in een aantal regio’s.
Overigens hebben deze leden niet alleen zorgen over het netwerk van bibliotheken,
maar ook over de robuustheid die nodig is om een volwaardige plek te hebben in het
lokale sociale domein. Herkent de Minister het beeld, dat er de afgelopen jaren niet
alleen vestigingen zijn gesloten, maar dat er ook zo veel op de personeelscapaciteit
is gekort dat bibliotheken nauwelijks meer toekomen aan al hun wettelijke taken? Onderkent
de Minister het risico, dat daardoor de belangrijke rol van bibliotheken op het gebied
van educatie en leesbevordering in de knel komt?
De Raad voor Cultuur is van oordeel, dat de bepalingen in de Wsob ten aanzien van
het fysieke netwerk te vrijblijvend zijn. Om die reden adviseert de raad het wettelijk
kader van de Wsob te versterken, zodat alle inwoners van Nederland toegang hebben
tot de vijf bibliotheekfuncties.
De Minister constateert dat de gemeentelijke verantwoordelijkheid alle inwoners toegang
te geven tot de bibliotheek niet overal en niet overal volledig wordt waargemaakt.
De Minister voegt daaraan toe, dat wijziging van de Wsob in de zin van het doorvoeren
van een zorgplicht voor gemeenten voor de hand ligt. Voornoemde leden vragen wanneer
de Kamer een voorstel tot wijziging van de Wsob tegemoet kan zien.
In dit verband wijzen deze leden op het bredere belang van een bibliotheek voor de
kwaliteit van de woonomgeving. Deze leden herinneren aan het pleidooi voor gemeentebibliotheken
van mr. A.R. Zimmerman, destijds gemeentesecretaris van Dordrecht, in De Gemeentestem van 17 oktober 1898: «Indien nu onder de middelen, om een plaats voor hare bewoners
en die het kunnen worden, aantrekkelijk te maken, ook eens de aandacht viel op inrichtingen,
waar men kosteloos of voor zeer geringe contributie de niet-stoffelijke behoeften
zou kunnen bevredigen, waar op vrijgevige wijze couranten, tijdschriften en boeken
ter lezing waren, dan kan daarmede niet alleen het algemeen geestelijk belang der
bevolking gebaat zijn, maar zouden de gemeenten er vermoedelijk middellijk evenzeer
de vruchten van plukken als van den aanleg van parken en sportterreinen, die ook de
strekking hebben den uittocht naar elders minder verleidelijk te maken.»
De Raad voor Cultuur vraagt in de begeleidende brief bij het advies over de staat
van het Nederlandse bibliotheekstelsel specifieke aandacht voor de positie van Muziekbibliotheek
Muziekweb/CDR. Muziekweb bouwde vanaf 1961 een collectie op van circa 950.000 geluidsdragers
met een jaarlijkse aanwas van 15.000. Het fungeert als muziekarchief en bibliotheek
in een. Veel bibliotheken hebben geen eigen audiocollectie meer, omdat zij gebruik
maken van de diensten en de collectie van Muziekweb.
De Raad voor Cultuur constateert dat Muziekweb zonder een adequate bijdrage vanuit
de Rijksgelden voor de Bibliotheekwet onvoldoende financiering heeft om te blijven
voortbestaan. De laatste jaren heeft het zich moeten focussen op overeind blijven,
maar in 2020 dreigt het toch om te vallen. De raad benadrukt de waarde van de unieke
(blad)muziekcollectie en de maatschappelijke taak die Muziekweb voor relatief weinig
geld uitvoert. De Raad voor Cultuur vindt dat de KB, in opdracht van het Ministerie
van OCW de financier van Muziekweb, samen met Muziekweb en OCW moet uitzoeken wat
een adequaat niveau van financiering is om de toekomst van de collectie van Muziekweb
en de toegang ertoe veilig te stellen.
In de visie van de Minister hangt de toekomst van Muziekweb/CDR in belangrijke mate
af van het belang dat bibliotheekpartijen hechten aan een muziekvoorziening voor de
gebruikers van de openbare bibliotheek. De Minister kondigt aan dat zij dit met bibliotheekpartijen
zal bespreken. Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is en wat de stand van
zaken is in dit gesprek. Deze leden herinneren in dit verband aan de motie van het
lid Geluk-Poortvliet c.s.11, waarbij de Kamer de regering verzocht, in overleg met de betrokken instellingen
te onderzoeken op welke wijze het behoud van het muzikaal erfgoed in Nederland kan
worden bevorderd.
In de brief bij de midterm review Wsob12 heeft de Minister uitgebreid aandacht besteed aan de problematiek van het leenrecht.
Zij kondigde aan op dit onderwerp terug te zullen komen bij de evaluatie van de Wsob
in 2019. In de kabinetsreactie constateert de Minister, dat de afdracht van leenrechtgelden
bij het uitlenen vanuit de Bibliotheek op school nog steeds niet eenduidig is geregeld.
Deze leden vragen welke concrete stappen de Minister sinds de midterm review heeft gezet om de gesignaleerde problemen rond het leenrecht, met name in verband
met de Bibliotheek op school, op te lossen.
De Minister stelt dat zij in het bibliotheekconvenant afspraken wil maken over de
afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Deze leden vragen de Minister
er zorg voor te dragen, dat er daadwerkelijk een eenduidige regeling voor de afdracht
van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek op school wordt vastgelegd
in het bibliotheekconvenant. De Minister stelt terecht, dat de makers recht hebben
op een faire vergoeding als boeken via de omgeving van de openbare bibliotheek worden
uitgeleend. Wat betekent dat voor de inkomsten die makers zijn misgelopen sinds 2015?
Op welke termijn kunnen makers de vruchten plukken van de door de Minister in het
vooruitzicht gestelde bindende afspraken?
Voornoemde leden volgen met bijzondere belangstelling de uitwerking van het gewijzigd
amendement van het lid Keijzer c.s.13, waarbij aan de wet de mogelijkheid is toegevoegd dat inwoners een voorstel kunnen
doen voor de voortzetting van een bibliotheekvoorziening als de gemeente van plan
is deze te sluiten of ingrijpend te veranderen. Uit de evaluatie Wsob blijkt, dat
burgerinitiatieven in de vorm van vrijwilligers- of dorpsbibliotheken een belangrijke
functie kunnen vervullen. Deze leden constateren dat bij publieke, sociale functies
interesse ontstaat voor het right to challenge of uitdaagrecht. Ook bibliotheken ontwikkelen zich door tot instanties die, naast
lezen, (andere) rollen spelen in het sociaal domein en soms taken van gemeenten overnemen
op het gebied van informatievoorziening. Deze leden constateren dat het begrip «bibliotheek»
in dorpen en wijken op een andere wijze worden ingevuld, zoals uitleen van boeken
in combinatie met buurt- en dorpshuizen die door bewoners zelf worden beheerd, waarmee
dus ook de bibliotheekfunctie in stand wordt gehouden.
Uit de midterm review bleek al dat burgerinitiatieven uiteenlopen wat betreft omvang en ambitieniveau en
ook wat betreft samenwerking met de bibliotheekvoorziening en de mate van financiële
ondersteuning door de gemeente. Deze leden vragen de Minister welke maatregelen zij
neemt om een goede landelijke dekking van voorzieningen te garanderen. Is de Minister
het met deze leden eens, dat het stimuleren van burgerinitiatieven en de goede aansluiting
met (gemeentelijk) beleid van belang is? Hoe bevordert de Minister de continuïteit
van burgerinitiatieven, die immers afhankelijk zijn van vrijwilligers? Op welke wijze
houdt de Minister zicht op deze ontwikkelingen, zo vragen deze leden.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de conclusie van de Minister, dat met de
wettelijke prijsbinding van het papieren boek een evident maatschappelijk belang is
gemoeid. Deze leden hechten eraan dat Nederland beschikt over een fijnmazig en goed
gespreid netwerk van boekhandels die een breed assortiment aanbieden aan het publiek.
Deze leden ondersteunen dan ook het voornemen van de Minister om vast te houden aan
de vaste boekenprijs.
Terecht stelt de Minister dat actuele kennis en een goede duiding van de ontwikkelingen
in de Nederlandse boekenmarkt noodzakelijk zijn en dat aandacht voor innovatie hierbij
van belang is. De Minister constateert dat KVB Boekwerk op overtuigende wijze invulling
geeft aan de kennis- en innovatieagenda. Op welke wijze steunt de Minister KVB Boekwerk?
De instandhouding en het stimuleren van een breed en divers titelaanbod van Nederlands-
en Friestalige boeken vormt een van de doelen van de Wvbp. Deze leden missen in de
derde evaluatie van de Wvbp specifieke informatie over het Fries en vragen de Minister
daarom nader in te gaan op de positie van het Friestalige boek.
Voornoemde leden delen de zorgen van de Minister over dalende leesvaardigheid en afnemend
leesplezier. Leesvaardigheid dient immers niet alleen het culturele, maar ook het
economische en het maatschappelijke belang. Leesplezier vinden deze leden in een recent
pleidooi van Micha Wertheim voor wat hij noemt «het vrije lezen»: «De vraag waar een
gedicht, een verhaal, een film, een voorstelling of een boek over gaat is, zo leerden
wij, alleen te beantwoorden door degene die ernaar leest kijkt of luistert. Het is
de zoekende, actief interpreterende manier van lezen, die mij veel plezier heeft gebracht.
Ik mag dan niet veel lezen, als ik een boek uit heb denk en praat ik nog lang over
na.»
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderliggende
stukken. Deze leden willen de Minister nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden vinden het zeer onwenselijk dat het aantal gemeentes zonder volwaardige
bibliotheekvoorziening is gestegen. Bibliotheken bevorderen kansengelijkheid door
onder andere de leesvaardigheid van burgers te bevorderen. Het ontbreken van volwaardige
bibliotheken in bepaalde gemeenten werkt daarmee kansenongelijkheid in de hand. Deze
leden waarderen daarom de lange termijnvisie van de Minister om elke burger een volwaardige
bibliotheekvoorziening te bieden binnen een redelijk afstand door middel van afspraken
binnen bibliotheekconvenanten. Kan de Minister toelichten waarom zij dit binnen het
bibliotheekconvenant wil regelen en niet direct inzet op een wettelijke zorgplicht
voor gemeentes? In hoeverre is de Minister alsnog bereid een wetswijziging door te
voeren in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij gemeenten in plaats
van een bevorderingstaak een zorgplicht krijgen? Kan de Minister dit antwoord toelichten?
Voornoemde leden zijn positief gestemd over de voortgang van de digitale bibliotheek.
Deze leden zien het toegenomen gebruik van digitale bibliotheek als een positieve
ontwikkeling. De gebruiksvriendelijkheid van de digitale bibliotheek laat echter nog
te wensen over. De huidige periode waarin de bibliotheken gesloten waren, bevestigen
het belang van een toegankelijke en gebruiksvriendelijke digitale bibliotheekvoorziening.
Niet in de laatste plaats voor kinderen die tijdelijk afhankelijk zijn van thuisonderwijs.
Is de Minister het met deze leden eens dat nu een belangrijke rol is weggelegd voor
de digitale bibliotheek om het leren te ondersteunen en het verschaffen van informatie
in bredere zin? Kan de Minister aangeven welke manieren zij ziet om niet alleen het
bereik, maar ook de gebruiksvriendelijkheid nog verder te vergroten?
Deze leden vinden het zorgelijk dat Nederlandse jongeren behoren tot de minst gemotiveerde
lezers wereldwijd.14 Het Eindrapport (Kwink) adviseert leesbevordering vanaf nul jaar, maar programma’s
die dit doen, zoals BoekStart, zijn relatief succesvol.15 De leesmotivatie onder jonge adolescenten blijkt echter te dalen. Is de Minister
het met deze leden eens dat leesbevordering die expliciet gericht is op deze doelgroep
moet worden overwogen? In hoeverre speelt bij deze doelgroep de toegenomen invloed
van digitalisering een rol? De Minister geeft aan dat zij de aanbeveling van de Raad
voor Cultuur om een Nationale Bibliotheekagenda op te stellen verwerkelijkt door het
sluiten van het bibliotheekconvenant. Is de Minister bereid om in dit convenant expliciet
aandacht te schenken aan de leeftijdsgroep van twaalf tot zestien jaar? In hoeverre
ziet de Minister kansen om digitale kanalen zoals sociale media, waar deze doelgroep
uit zichzelf vaak al actief is, in te zetten om deze doelgroep te bereiken als het
gaat om leesbevordering?
Voornoemde leden hebben de volgende vragen over de samenwerking tussen bibliotheken
en scholen. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat de letterlijke en figuurlijke
nabijheid tussen scholen en bibliotheek leesvaardigheid kan stimuleren? In hoeverre
ziet zij in dit licht een rol weggelegd voor onderwijsvertegenwoordigers bij de totstandkoming
van bibliotheekconvenanten?
De aan het woord zijnde leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen
van de Minister om afspraken te maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de
bibliotheek op school. Deze leden zijn van mening dat makers recht hebben op een billijke
vergoeding voor de uitleen van hun werken. Kan de Minister aangeven of zij nog steeds
van plan is om deze vergoeding mee te nemen in het aanstaande convenant? Kan de Minister
reflecteren op de gevolgen die dit heeft op de financiële positie van bibliotheekorganisaties?
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
Deze leden hebben kennisgenomen van de het beleidsplan van de Koninklijke Bibliotheek,
de evaluatie van de KB en de daarop gevolgde beleidsreactie. Deze leden vinden het
positief dat de evaluatie het beeld bevestigt dat sinds de Wsob de samenwerking binnen
het bibliotheekwezen is verbeterd. Het is echter onwenselijk dat een gebrek aan gedeelde
visie en afbakening van rollen verdere vooruitgang in de samenwerking tussen de KB
en de openbare bibliotheken in de weg staat. Ziet de Minister de mogelijkheid om in
het aanstaande bibliotheek convenant hier verbetering in aan te brengen? Zo ja, kan
zij toelichten hoe zij dit voor zich ziet?
Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de aanbeveling in de evaluatie van de KB
om «de missie te herformuleren met een nadruk op de urgentie om razendsnel voortgang
te boeken in de steeds verder digitaliserende wereld». De zorgen van de evaluatiecommissie
omtrent de innovatiekracht van de KB op het gebied van IT vinden deze leden zorgelijk.
Deelt de Minister de zorgen van deze leden over de positie de KB op IT-gebied? Kan
de Minister toelichten welke stappen er worden ondernomen om de positie van de KB
in het digitale informatiedomein te verbeteren en innovatie op het gebied van digitale
diensten te realiseren?
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de Wvbp. Deze leden
waarderen de continuering van de Wvbp, omdat deze wet het voorbestaan van vele kleine
boekwinkels mogelijk maakt. Daarnaast stelt de wet boekhandelaren ook in de gelegenheid
om te focussen op maatschappelijke taken, zoals leesbevordering. De leden steunen
dan ook de inzet van de Minister op de Wvbp.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de brief van de Minister inzake de beleidsreactie
evaluatie Wsob tot zich genomen. De voornoemde leden hebben nog enkele vragen hierover.
Deze leden lezen dat de Minister voornemens is om een bibliotheekconvenant op te stellen
rond de zomer. Dit om het verdere afkalven van het Nederlandse bibliotheeknetwerk
tegen te gaan. Deze leden vragen of deze ambitie om dit rond de zomer vast te leggen
nog gehaald gaat worden met het oog op de coronacrisis? Zo niet, heeft de Minister
een tijdspad waarop dit wel gehaald gaat worden? De Minister stelt voor de uitvoering
van de acties rond het convenant een bedrag van circa een miljoen euro per jaar beschikbaar.
Blijft dat geld ook met de heersende coronacrisis beschikbaar? Zo nee, wanneer denkt
de Minister daar duidelijkheid over te hebben? Is de Minister het met deze leden eens
dat het ondanks de coronacrisis belangrijk blijft dat een volwaardig bibliotheeknetwerk
in Nederland in stand wordt gehouden, omdat dit van belang is voor zowel sociaal-maatschappelijke
functies als de lees- en taalvaardigheid van de Nederlanders?
Voornoemde leden constateren dat de Wsob als uitgangspunt heeft dat iedere bewoner
van Nederland toegang heeft tot de fysieke en digitale openbare bibliotheek. In 2014
hadden inwoners in tien gemeenten geen toegang tot een kwalitatief hoogstaand bibliotheekaanbod
in de eigen gemeenten. In 2019 is dat aantal gemeenten gestegen naar 16. Hoe kan het
dat dit aantal gestegen is? Bent u het met deze leden eens dat de Bibliotheekwet zijn
doel op dat vlak niet bereikt heeft? De Minister schrijft dat ze in twaalf gemeenten
reparaties aan het netwerk uitvoert. Hoe zien die reparaties eruit? Binnen welk tijdsbestek
is er in die gemeenten weer een bibliotheek op Wsob-niveau? Worden die reparaties
vanuit het Rijk of de gemeente bekostigd? Deze leden lezen dat de Minister concludeert
dat de wet op dit moment geen formeel aangrijpingspunten bevat om het uitgangspunt
van toegang voor iedereen voldoende waar te maken. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat gezien de afkalving van het fysieke netwerk van bibliotheken een wettelijke
stok achter de deur nodig is om het uitgangspunt van de Wsob te behalen? Zo ja, hoe
staat de Minister tegenover het wijzigen van de Wsob door het toevoegen van een zorgplicht
voor gemeenten, iets dat door de Raad van Cultuur geadviseerd wordt? Bij welke ondergrens
aan bibliotheken in het land is de Minister bereidt om deze zorgplicht in de wet op
te nemen? Is het ook met het oog op steeds verder afnemende leesvaardigheid van scholieren
niet nu al tijd om wettelijk te verankeren dat elke gemeente een bibliotheekvoorziening
heeft en in stand houdt?
Deze leden lezen in het evaluatieonderzoek van de Raad van Cultuur dat verwacht wordt
dat de afname van het aantal bibliotheekvoorzieningen de komende jaren zal doorzetten.
Ook de onderlinge verschillen tussen gemeenten wat betreft aanbod zal toenemen; oorzaak
hiervan zijn de gemeentelijke bezuinigingen. Al voor de coronacrisis uitbrak was bij
een kwart van de leden van de VOB een budgetverlaging van 10,1 procent aangekondigd
voor 2021. Voornoemde leden vragen hoe de Minister deze bezuinigingen door gemeenten
op bibliotheken ziet in het licht van haar eigen ambitie om in elke gemeente een bibliotheek
op Wsob-niveau te hebben? Wat gaat de Minister doen aan deze bezuinigingen? Ook zijn
deze leden bang dat deze bezuinigingen op bibliotheken alleen maar forser worden door
de coronacrisis. Hoe ziet de Minister dit en kan zij garanderen dat het bibliothekenstelsel
in stand blijft, ook na de crisis? Is de Minister bereidt om extra geld te investeren
in het bibliothekenstelsel, vanuit het Rijk dan wel via gemeenten?
De aan het woord zijnde leden hebben ook een vraag met betrekking tot het voornemen
van de Minister om de uitzonderingsmogelijkheid in de Wsob ten aanzien van het heffen
van een tarief voor de jeugd uit de wet te schrappen. Binnen welk termijn wil de Minister
deze wetswijziging doorvoeren en op welke wijze gaat de Minister tot die tijd gemeenten
en bibliotheken aansporen om het jeugdtarief af te schaffen?
Deze leden lezen dat er een Bibliotheek op school is op ongeveer 40 procent van de
scholen voor primair onderwijs en ruim tien procent van de vmbo-scholen. Waarom is
dit nu nog op een beperkt aantal scholen? Is het gezien de steeds dalende lees- en
taalvaardigheden van scholieren een mogelijkheid om het samenwerkingsverband Bibliotheek
op school op meer scholen toe te passen? Zijn er mogelijkheden om dit verder uit te
breiden en er extra in te investeren, zodat dit niet ten koste gaat van het bibliothekenbudget?
Misschien ook door investeringen vanuit de onderwijsbegroting?
Voornoemde leden lezen dat de Minister in het bibliothekenconvenant afspraken wil
maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Schrijvers
en andere rechthebbenden zijn echter geen partij in het convenant. Kan de Minister
garanderen dat zij in het convenant daadwerkelijk afspraken gaat maken over een eenduidige
regeling voor de afdracht van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek
op school? Hoe gaat de Minister hierop toezien en hoe gaat de Minister ervoor zorgen
dat er geld komt voor de schrijvers? Deze leden begrijpen dat de schade sinds 2015
is berekend op 1,5 miljoen euro per jaar. Is de Minister bereidt om die schade te
compenseren? Het uitwerken van de afspraken kost tijd. Is de Minister bereidt om te
zorgen dat de schade in de tussentijd niet nog verder oploopt voor deze schrijvers,
die al hard worden geraakt door de coronacrisis?
Deze leden vragen tenslotte in hoeverre het bibliotheekconvenant waartoe de Minister
wil komen zal verschillen van de aanbeveling van de Raad van Cultuur om een Nationale
Bibliothekenagenda op te starten? Zal het bibliotheekconvenant dezelfde functie hebben
en zaken regelen als de Nationale Bibliothekenagenda die de Raad van Cultuur voor
ogen had? Waarom kiest de Minister voor deze andere vorm, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brieven. Deze leden
zijn van mening dat elke inwoner van Nederland toegang moet hebben tot een kwalitatief
hoogwaardige bibliotheekvoorziening. Zij willen daarom hun zorgen uiten over de terugloop
van het aantal bibliotheekvestigingen, het oplopen van het aantal gemeenten zonder
bibliotheekvoorzieningen, alsook de toenemende gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde
bibliotheekvestiging.
Deze leden willen daarom vragen wat wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat elke
inwoner van Nederland toegang krijgt tot een kwalitatieve bibliotheekvoorziening?
Wat wordt ondernomen om te voorkomen dat het aantal gemeente zonder bibliotheekvoorzieningen
verder toeneemt, ook rekening houdend met de gevolgen van de coronacrisis op de gemeentelijke
financiering? Is de Minister bereid om het stimuleringsfonds voor bibliotheken te
verruimen en uit te breiden naar bibliotheken in financiële problemen buiten de kleine
gemeenten? Hoe kijkt de Minister aan tegen een wettelijke plicht voor gemeenten om
te zorgen voor een eigen openbare bibliotheekvoorziening?
Tevens maken deze leden zich zorgen over de slagkracht en middelen van bibliotheken,
daar de budgetten sinds 2010 al met 19 procent zijn gedaald. Vanuit het veld ontvangen
zij hierover zorgwekkende signalen. Er is in de afgelopen jaren zoveel gekort dat
bibliotheken nauwelijks aan hun wettelijke taken toekomen. Zijn alle bibliotheekorganisaties
in staat om de vijf wettelijke functies uit te voeren? Zijn er voldoende middelen
en medewerkers voor de belangrijke rol in leesbevordering en educatie? Hebben zij
voldoende slagkracht voor deelname aan landelijke acties, zoals BoekStart en de Bibliotheek
op School? Zijn de bibliotheken ook in staat een bijdrage te leveren aan de digitale
inclusie? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal bibliotheekorganisaties
waar dit niet het geval is? Welke van de vijf wettelijke taken staat het vaakst onder
druk? Welke impact verwacht de Minister dat de financiële gevolgen van de coronacrisis
zal hebben op de capaciteit van bibliotheekorganisaties en de mogelijkheid voor het
uitvoeren van de vijf wettelijke functies?
De leden van de fractie zijn verheugd dat de Minister voortvarend te werk gaat met
de uitvoering van de motie van de leden Asscher en Ellemeet die oproept bibliotheekvoorzieningen
voor jongeren tot 18 jaar kosteloos te maken16. Kan de Minister inzicht geven in de termijn waarop geen jeugdcontributie meer zal
worden geheven? Is de Minister net als voornoemde leden van mening dat lidmaatschap
van een bibliotheek voor jongeren gratis moet zijn en dat voor jongeren ook geen kosten
mogen worden verbonden aan het lenen van materiaal?
Sinds deze maand zijn de bibliotheken weer open voor het lenen en terugbrengen van
materialen. Deze leden vragen of het mogelijk is om voor een specifieke doelgroep
ook de verblijfsfuncties open te stellen. Juist jongeren en studenten die thuis niet
beschikken over een studieplek, zijn erg geholpen bij het openstellen van lees- en
studiezalen, zeker nu veel scholen nog gesloten zijn. Bestaat de mogelijkheid om deze
verblijfsvoorzieningen op zeer korte termijn voor een beperkte groep open te stellen,
zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen inzake de maatregelen m.b.t openbare
bibliotheken en evaluatie vaste boekenprijs.
De bibliotheek is erg belangrijk voor de achterban van deze fractie. Een belangrijk
punt voor ouderen is laaggeletterdheid. In deze coronatijd blijkt weer hoe lastig
het soms is om informatie te kunnen begrijpen voor iemand die laaggeletterd is. Het
is voor deze groep bijvoorbeeld erg lastig om de persconferentie te kunnen volgen.
Een bibliotheek is een plek waar laaggeletterdheid kan worden bestreden. Het programma
Tel mee met Taal is gericht op de bestrijding van laaggeletterdheid. Hoeveel bibliotheken
hebben hiervoor een aanvraag ingediend en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit
er meer worden?
In 2013 telde Nederland 593.600 laaggeletterde 65-plussers. Dit betekent dat meer
dan 20 procent van de 65-plussers laaggeletterd is. Voornoemde leden vinden het belangrijk
dat deze groep de kans krijgt om hun taal te verbeteren. Deze leden vragen dan ook
aan de Minister of zij kan onderzoeken of het mogelijk is dat deze groep net als jongeren
onder de 18 een gratis lidmaatschap kan aanvragen.
De eenzaamheid onder ouderen neemt in deze coronatijd toe. Een aantal bibliotheken
probeert de kwaliteit van leven bij ouderen te verhogen door initiatieven zoals boeken
bij ouderen langs te brengen. Is het mogelijk dat hier landelijk aandacht aan kan
worden besteed?
De Minister geeft aan dat het aantal vestigingen afneemt. Terwijl voor de corona-uitbraak
een bibliotheek juist een plek was waar ouderen samen konden komen. Deze leden vragen
dan ook hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat het aantal bibliotheken niet verder
afneemt.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Kan de Minister een overzicht geven van de hoeveelheid aankopen waarmee de digitale
collectie van de openbare bibliotheek het afgelopen jaar is uitgebreid? Wat is het
budget voor de digitale collectie en wat is het budget voor de aankopen van fysieke
boeken? Ziet de Minister mogelijkheden om binnen het budget meer middelen beschikbaar
te maken om meer digitale werken aan te kopen? Daarnaast vragen deze leden of de Minister
tevreden is met de manier waarop het huidige zoeksysteem van de online bibliotheek
is vormgegeven? Is er onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid van de online bibliotheek
gedaan? Zo ja, wat kwam daar uit? Zo nee, is de Minister bereid om dat alsnog uit
te voeren?
In antwoord op deze vragen en daarmee samenhangende vervolgvragen geef ik graag een
actueel overzicht van de stand van zaken bij de digitale openbare bibliotheek: de
omvang van de collectie, het gebruik en de gebruiksvriendelijkheid, mogelijkheden
tot doorontwikkeling, het budget en de effecten van de Coronacrisis. Het verzorgen
van de digitale openbare bibliotheek is een wettelijke taak van de Koninklijke Bibliotheek
(KB). De KB voert deze taak sinds 2015 uit. De belangrijkste publieksdiensten zijn
de onlinebibliotheek voor volwassenen en de digitale jeugdbibliotheek. Op 1 januari
2020 waren er 234.000 actieve e-bookgebruikers. Dat zijn personen die in de voorafgaande
twaalf maanden minstens één e-book hebben geleend. Van hen was 14% jonger dan 16 jaar.
Eind mei 2020 waren er 316.000 actieve e-bookgebruikers van wie 25% jonger dan 16
jaar. In de recente sterke groei van het aantal actieve gebruikers en in de toename
van het aandeel jeugd zien we de invloed van de Coronacrisis en van de acties om digitaal
lezen en luisteren voor iedereen toegankelijker te maken. De stijging van het aantal
actieve jeugdleden zette overigens al voor de Coronacrisis in.
In 2019 werden in totaal 3,8 mln. e-books uitgeleend. Eind mei 2020 waren dit er al
ruim 2,2 mln. Het aantal uitleningen in de maand april 2020 lag 90% hoger dan in april
2019. In mei 2020 lag het aantal uitleningen 70% hoger dan in mei 2019. Gemiddeld
lag het aantal uitleningen in de drie maanden na het uitbreken van de Coronacrisis
70% hoger dan in dezelfde periode vorig jaar. De collectie e-books is van 2018 op
2019 gegroeid van 21.600 naar bijna 30.000 titels, waarvan circa 26.000 titels voor
volwassenen en circa 4.000 voor de jeugd. Daarmee is ongeveer 70% van het totale Nederlandse
aanbod aan e-books beschikbaar voor de digitale openbare bibliotheek. Naast het reguliere
digitale aanbod voor bibliotheekleden heeft de KB in verband met de Coronasluitingen
van de openbare bibliotheken via de ThuisBieb tot 1 juni 100 e-books voor iedereen
gratis toegankelijk gemaakt. Ruim 160.000 mensen hebben actief gebruikgemaakt van
de ThuisBieb. Zij hebben in totaal ruim 920.000 e-books gedownload in de ThuisBieb-app.
Vanaf 1 juli is de ThuisBieb opgevolgd door de VakantieBieb.
Voor het aanbieden van e-content beschikt de KB over een jaarlijks budget van circa
€ 16 mln. Het grootste deel van het budget wordt ingezet voor vergoedingen aan de
rechthebbenden (auteurs, vertalers, illustratoren en uitgevers) voor het uitlenen
van e-content. De digitale bibliotheek werkt met een systeem waarbij rechthebbenden
een vergoeding per uitlening ontvangen. Deze systematiek is vastgelegd in het convenant
e-lending van 3 oktober 2018.17 Het budget is toereikend voor het opbouwen en aanbieden van een relevante collectie
e-content voor het algemene publiek. De fysieke collectie wordt aangeschaft door de
lokale bibliotheekorganisaties op basis van de omvang en bevolkingssamenstelling van
het werkgebied. In 2018 gaven de lokale bibliotheken daar in totaal € 55 mln. aan
uit.
Als brede voorziening voor het algemene publiek moet de digitale bibliotheek eenvoudig
toegankelijk en te gebruiken zijn. Uitgangspunt is aan te sluiten bij algemeen aanvaarde
en beproefde consumentenstandaarden. De lay-out en functionaliteit van de digitale
bibliotheek worden regelmatig aangepast. Zo wordt deze zomer een nieuwe online Bibliotheek-app
gelanceerd, waarin gebruikers e-books en luisterboeken kunnen uitkiezen, lenen en
lezen/luisteren. De app wordt voorzien van nieuwe functionaliteiten, zoals het verlengen
van boeken, het plaatsen van boeken op een wensenlijst en het toekennen van een waardering
aan boeken. Ook wordt het aanmeldproces zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Ten slotte
wordt een laagdrempelig proefabonnement van een maand geïntroduceerd. Voor deze verbeteringen
wordt ook de achterliggende infrastructuur vernieuwd en toekomstbestendig gemaakt.
Doel van al deze aanpassingen is de digitale bibliotheek door te laten groeien tot
een voor het brede publiek relevante, interessante en gebruiksvriendelijke voorziening.
Op de markt is het digitale aanbod voor de jeugd nog beperkt. Dat zien we ook terug
in de digitale bibliotheek. Met partijen in het boekenvak en in het veld van de leesbevordering
onderzoeken we mogelijkheden het aanbod voor de jeugd te vergroten. De KB voert regelmatig
onderzoek uit naar de gebruikservaringen. Recent klanttevredenheidsonderzoek waardeert
de online bibliotheek gemiddeld met een 7,3.
De leden van de VVD-fractie lezen dat internationaal het «one copy, multiple users»
principe met veel belangstelling wordt bekeken door onze buurlanden. Op welke manier
gaat de Minister dit principe onder de aandacht brengen in Europa, zodat we een groter
aanbod krijgen van digitale boeken?
In alle Europese lidstaten is de digitale bibliotheek in ontwikkeling, in aanvulling
op de fysieke bibliotheek. Overheden en bibliotheekorganisaties zoeken naar een adequate
vorm en inrichting. In Nederland hebben we de principes voor de digitale openbare
bibliotheek vastgelegd in de Wsob en verder ingevuld in het convenant e-lending. Op
die manier zijn de doelen, taken, verantwoordelijkheden en het budget geregeld. Na
een projectmatige periode tot 2015 is de digitale bibliotheek een stabiele voorziening
geworden die integraal onderdeel uitmaakt van de diensten van de openbare bibliotheek.
Uit contacten van OCW en de KB met andere landen blijkt veel interesse in de manier
waarop de digitale openbare bibliotheek in Nederland is georganiseerd. Ik heb het
Nederlandse model voor de digitale bibliotheek onder meer onder de aandacht gebracht
via de EU-werkgroep «Promoting reading in the digital environment», waarvoor Nederland
een voorzitter leverde.18
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier de Minister ervoor gaat
zorgen dat het aanbod van digitale content wordt verbeterd? Bovendien is het de Minister
zelf die vaak de voorkeur geeft aan het woord «kwalitatief», dus op welke manier wordt
getoetst dat het aanbod ook kwalitatief goed is, zodat we naast de bouquet-reeks,
ook de mogelijkheid hebben om de winnaar van de Man Booker Prize op onze e-reader
te lezen, zo vragen deze leden.
In de Wsob is vastgelegd dat de openbare bibliotheek haar maatschappelijke functie
vervult vanuit een aantal publieke waarden: onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid,
pluriformiteit en authenticiteit. Deze waarden zien we ook terug bij collectievorming.
De openbare bibliotheek laat zich bij de samenstelling van de collectie niet leiden
door politieke, ideologische of religieuze overwegingen. De bibliotheek en niet de
overheid is verantwoordelijk voor de samenstelling van de collectie. De Minister van
OCW speelt daarom geen rol bij de samenstelling van de collecties. Bij de digitale
bibliotheek verricht de KB de inkoop van de e-content. Zij laat zich daarbij adviseren
door een adviescommissie vanuit het bibliotheekveld. De adviescommissie vormt zich
een beeld van het aanbod op de markt en beoordeelt welk deel daarvan relevant is voor
de gebruikers van de digitale bibliotheek. De openbare bibliotheek is een instelling
voor iedereen en dat zien we ook terug in de collecties. De collectie is voor elk
wat wils en bevat zowel toegankelijke bestsellers als het literaire segment.
Het verbaast deze leden dat de Minister tot nu toe zo weinig voortgang heeft geboekt
met betrekking tot het aanbieden van goede jeugdcontent binnen de digitale bibliotheek.
Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de jeugd ook op een goede manier
gebruik kan maken van e-books en er dus een groter aanbod van jeugdliteratuur en young
adult boeken komt op de online bibliotheek?
Ruim 4.000 van de circa 30.000 titels in de landelijke digitale openbare bibliotheek
behoren tot de categorie jeugd. De belangrijkste reden voor dit aantal is het beperkte
aanbod aan digitale titels voor de jeugd op de markt. De KB schat dat op dit moment
circa 60% van het aantal beschikbare jeugdtitels (jeugd en young adult) in de digitale
bibliotheek is opgenomen. Streven is het aantal te verhogen naar 75%. In mijn reactie
van 6 mei 2020 op het beleidsplan en de evaluatie van de KB heb ik de KB opgeroepen
financiële ruimte in het inkoopbudget met name in te zetten voor e-content voor de
jeugd. Ook is het een onderwerp van gesprek met partijen in het boekenvak.
De leden lezen dat de openbare bibliotheek als een waardevolle toevoeging wordt gezien
binnen de publieke ruimte. Ziet de Minister hierin verschillen tussen stedelijke gebieden
en regionale gebieden?
De vijf kernfuncties die in de Bibliotheekwet zijn vastgelegd, zijn in alle situaties
van belang en worden zowel in stedelijke als in regionale gebieden aangeboden. De
wijze waarop de functies worden ingevuld, is afhankelijk van de lokale context en
de lokale maatschappelijke opgaven. Daardoor zullen bibliotheken in stedelijke gebieden
andere accenten leggen dan bibliotheken in niet-stedelijke gebieden.
Deze leden lezen dat het netwerk in sommige regio’s en wijken te dun is geworden en
vragen of de Minister kan aangeven welke regio’s en wijken dat zijn. Deze leden lezen
onder punt 5 in de beleidsreactie dat er 16 gemeenten zijn zonder bibliotheek in de
zin van Wsob. Welke gemeenten zijn dat? Wat is de reden geweest voor die gemeenten
om de bibliotheek te sluiten?
In 2019 zijn er 16 gemeenten zonder bibliotheekvoorziening conform de eisen van de
Wsob. Dit betreft de volgende gemeenten: Albrandswaard, Alphen-Chaam, Blaricum, Brunssum,
Buren, Haaren, Lopik, Montfoort, Mook en Middelaar, Noord-Beveland, Rozendaal, Roerdalen,
Uitgeest, Veere, Waterland en Zaanstad. De situatie verschilt per gemeente. In drie
van deze gemeenten is sprake van een commerciële bibliotheek, vijf gemeenten hebben
alleen een afhaalpunt of een bibliobus, in zes gemeenten zijn afspraken met de buurgemeenten
gemaakt over het gebruik van de bibliotheekvoorziening en in twee gemeenten worden
niet alle vijf kernfuncties uitgevoerd, waardoor de bibliotheek niet als volwaardige
voorziening geldt. De afstand tot een bibliotheekvestiging is voor deze gemeenten
bijna altijd beduidend groter dan de 1,9 km die gemiddeld in Nederland wordt aangetroffen.
In het evaluatierapport van KWINK is de verandering zichtbaar van de gemiddelde afstand
tot de dichtstbijzijnde bibliotheekvestiging in 2018 ten opzichte van 2014. Met name
in de provincies Noord-Brabant en Zeeland is het netwerk dunner geworden. Dat is een
zorgelijke ontwikkeling. Het ontbreken van een volwaardige bibliotheekvoorziening
heeft meestal een financiële oorzaak. De verantwoordelijkheid voor deze keuze ligt
bij de gemeenten. Ik hanteer als uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland binnen
een redelijke afstand toegang moet hebben tot een volwaardige bibliotheekvoorziening,
in de eigen gemeente of in een buurgemeente. Dat is nu niet overal het geval. In een
aantal gevallen vangen gemeenten het ontbreken van de openbare bibliotheek op via
vestigingen van de Bibliotheek op school.
Welke acties zijn er ondernomen door de lokale overheid om dat tegen te gaan?
Op grond van de Wsob behoort de openbare bibliotheek tot het lokale domein en zijn
gemeenten verantwoordelijk voor het in stand houden van de lokale bibliotheekvoorziening.
Er is geen wettelijke plicht voor gemeenten tot het beschikbaar stellen van een bibliotheekvoorziening.
Wel verplicht artikel 6, lid 4 van de Wsob gemeenten bij voorgenomen sluiting van
een vestiging in gesprek te gaan met omliggende gemeenten en te zoeken naar oplossingen
op maat. Ik zie dat dit in de praktijk ook gebeurt. Vaak wordt voor een oplossing
samengewerkt met bibliotheekorganisaties uit de regio. Toch kan het resultaat zijn
dat de bibliotheek uit een gemeente verdwijnt. Dat vind ik een zorgelijke situatie.
Vanuit deze achtergrond ondersteun ik vanaf 2019 via een tijdelijke uitkering de terugkeer
of verbetering van de bibliotheek in 12 gemeenten met kleine kernen.
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang
hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden
en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over
de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd.
Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht
worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke
wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel
gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De
OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie
kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant
afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
Daarnaast lezen deze leden dat de laatste tien jaar het bibliotheekveld een voortdurende
verschraling laat zien. Op welke manier en wanneer heeft de Minister de VNG in haar
periode aangesproken op deze verschraling? Welke acties heeft zij ondernomen om dit
tegen te gaan?
In bestuurlijke overleggen heb ik de VNG gewezen op de verantwoordelijkheden zoals
geformuleerd in de Bibliotheekwet. Op grond van de motie van het lid Asscher («Bibliotheken
in kleine kernen») heb ik voor de periode 2019–2021 een bedrag van € 1 mln. per jaar
ter beschikking gesteld voor de versterking van het fysieke netwerk.19 In totaal 12 gemeenten ontvangen in deze periode een financiële bijdrage om een nieuwe
bibliotheekvestiging te openen of een bestaande vestiging op Wsob-niveau te brengen.
Het betreft de volgende gemeenten: Aa en Hunze, Bergeijk, Heeze-Leende, Leudal, Medemblik,
Molenlanden, Montfoort, Nijkerk, Noardeast-Fryslân, Sluis, Tholen en Zutphen. Najaar
2019 zijn in het Noord-Hollandse Wognum en het Friese Hallum de eerste nieuwe vestigingen
geopend. De fysieke aanwezigheid van de openbare bibliotheek en een goede spreiding
zijn voorwaarden om het publiek te kunnen bereiken.
Voornoemde leden lezen dat de Minister van mening is dat elke inwoner binnen een redelijke
afstand daadwerkelijk toegang heeft tot de fysieke openbare bibliotheek. Wat is een
redelijke afstand? Op welke manier bevordert de Minister de samenwerking tussen gemeentes
om in gebieden met een dun netwerk in ieder geval zorg te dragen dat één vestiging
blijft bestaan?
In Nederland is de gemiddelde afstand tot een bibliotheeklocatie in 2019 1,9 km. Deze
afstand is afgelopen jaren stabiel gebleven. In een aantal provincies buiten de Randstad
is de gemiddelde afstand toegenomen. Zo steeg in Zeeland de gemiddelde afstand van
2,9 naar 3,3 km en in Noord-Brabant van 1,8 naar 2,2 kilometer. Gemiddelden zeggen
in dit verband niet zo veel. Deze landelijke en provinciale gemiddelden kunnen als
een redelijke afstand worden beschouwd. Anders ligt dit, als ingezoomd wordt op gemeentelijk
of regionaal niveau. Dan worden op sommige plekken afstanden van meer dan 5 km aangetroffen.
In die situaties bevindt de openbare bibliotheek zich buiten de dagelijkse leefomgeving
en is dan in feite onvoldoende toegankelijk. Artikel 6, lid 4 van de Wsob verplicht
gemeenten bij een voorgenomen sluiting van een vestiging in gesprek te gaan met omliggende
gemeenten en te zoeken naar oplossingen op maat. Mijn beeld is dat gemeenten deze
verantwoordelijkheid op zich wel serieus nemen. Niettemin kan het resultaat zijn dat
een vestiging sluit en de afstand tot de bibliotheek oploopt.
Daarnaast lezen deze leden dat de Minister gemeenten gaat aansporen om, vooruitlopend
op wetswijziging, het jeugdtarief af te schaffen. Over welke gemeenten gaat het dan?
Is de Minister bereid om de Kamer voor het einde van het jaar te informeren over welke
gemeenten er nog gebruik maken van het jeugdtarief?
In 2019 was sprake van jeugdcontributie bij 12 bibliotheekorganisaties in 26 gemeenten.
Het betrof in totaal circa 25.000 jeugdleden. In 2020 is de jeugdcontributie in 12
van deze gemeenten afgeschaft, waardoor er dus nog sprake van jeugdcontributie in
14 gemeenten. Dat zijn: Delft, Laren NH, Huizen, Blaricum, Nijkerk, Veldhoven, Oost
Gelre, Winterswijk, Berkelland, Haarlemmermeer, Wageningen, Hardenberg, Veenendaal,
Westland. De meeste van de bibliotheken met jeugdcontributie heffen deze vanaf de
middelbare schoolleeftijd. Uitzondering is de bibliotheek in Delft (DOK Delft), die
vanaf een jaar jeugdcontributie heft. Afgezien van DOK Delft hebben alle betreffende
bibliotheken aangegeven de jeugdcontributie af te willen schaffen, als zij hiervoor
voldoende financiële middelen zouden hebben. Ik zal de Wsob zodanig wijzigen, dat
jeugd tot 18 jaar altijd gratis lid is. In het convenant wil ik afspraken maken om
in de tussentijd al zoveel mogelijk naar deze situatie toe te groeien. Ik ben graag
bereid de Kamer eind dit jaar te informeren over de stand van zaken.
De aan het woord zijnde leden vragen of de coronacrisis de uitrol van de actie-agenda
Leesoffensief heeft vertraagd? Zo ja, tot wanneer? Zo nee, is er al meer bekend over
de datum waarop we dit offensief kunnen verwachten?
In de verzamelbrief funderend onderwijs en lerarenbeleid van 10 juli 2020 heeft de
Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer gemeld dat als gevolg
van de Coronacrisis de toegezegde vervolgbrief over het Leesoffensief na in plaats
van voor het zomerreces zal worden verstuurd.
Deze leden lezen dat op grond van de Wsob de bibliotheek de taak heeft om lezen te
bevorderen en het algemene publiek kennis te laten maken met literatuur. Wat is literatuur?
Hoe waakt de Minister ervoor om niet de fout te maken, zoals zo mooi beschreven werd
in het Boekenweekessay 2020 van Özcan Akyol «Generaal zonder Leger», dat de bibliotheek
een elitair bolwerk wordt?
De openbare bibliotheek is een voorziening voor het algemene publiek en wordt gebruikt
door alle bevolkingsgroepen ongeacht leeftijd, opleiding of etniciteit. De collecties
van de openbare bibliotheken sluiten aan op de vraag van de gebruikers en weerspiegelen
het aanbod op de Nederlandse boekenmarkt. Alle genres en niveaus zijn daarom vertegenwoordigd,
inclusief de literaire canon. Op grond van de Wsob ligt de verantwoordelijkheid voor
de samenstelling van de collecties bij de bibliotheken. Zij zijn de professionals
en kennen het boekenaanbod, hun gebruikers en de lokale situatie. De overheid bemoeit
zich niet met de samenstelling van de collecties. De Wsob hanteert daarvoor een scheiding
in verantwoordelijkheden. Om diezelfde reden heb ik als Minister van OCW geen opvatting
over de vraag wat literatuur is. Er is in de Neerlandistiek, bij de lezers en in het
boekenvak een zekere mate van consensus over de vraag wat tot de literatuur moet worden
gerekend. Maar er is altijd discussie en ook de literaire canon verandert door de
tijd van samenstelling. De uitkomst hiervan beschouw ik als een gegeven.
Deze leden lezen dat de Raad voor Cultuur adviseert het wettelijk kader van de Wsob
te versterken. Op welke manier is de Minister van plan om de aanbevelingen uit te
voeren? Deze leden ontvangen graag een antwoord toegespitst per aanbeveling.
Aanbeveling 1
Versterk het wettelijke kader, zodat alle inwoners van Nederland toegang hebben tot
de vijf bibliotheekfuncties.
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang
hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant onderschrijven
dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang binnen de bestaande
wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob is een andere route.
Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening
te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten,
waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid
van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Gegeven deze omstandigheden
kies ik er voor met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over
de toegang tot de bibliotheek.
Aanbeveling 2
Versterk de taakstelling en samenwerking in het netwerk in overeenstemming met ieders
taken, en de verantwoordelijkheden die genoemd worden in de Bibliotheekwet.
In het convenant worden gemeenschappelijke uitgangspunten, doelen en acties overeengekomen.
Onderdeel daarvan zijn samenwerkingsafspraken. Het initiatief voor het convenant is
genomen door de bibliotheekpartijen die daarmee laten zien te willen investeren in
een effectieve samenwerking.
Aanbeveling 3
Creëer een Nationale Bibliotheekagenda. De raad ziet deze agenda als een manier om
de sector zelf een volgende stap te laten zetten in de samenwerking die in de Bibliotheekwet
is vastgelegd.
Het bibliotheekconvenant kan beschouwd worden als een nationale bibliotheekagenda.
Alle partijen die betrokken zijn bij het bibliotheekwerk, zijn hierbij vertegenwoordigd.
Het bevat voor een periode van drie jaar een samenwerkingsagenda voor drie maatschappelijke
opgaven, namelijk het bevorderen van geletterdheid en leesplezier, participatie van
de burger in de informatiesamenleving en een leven lang ontwikkelen.
Aanbeveling 4
Stimuleer leesmotivatie vanaf 0 jaar. BoekStart en Bibliotheek op School zijn goede
voorbeelden van beleidsprogramma’s die leesmotivatie en -vaardigheid als doorlopend
traject van kinds af aan faciliteren. Deze zijn voornamelijk belangrijk voor kinderen
uit taalzwakke gezinnen, waar lezen vaak geen vanzelfsprekendheid is.
Mijn collega voor Basis- en Voorgezet Onderwijs en Media en ik hebben in onze brief
aan de Tweede Kamer van 3 december 2019 opgeroepen tot een Leesoffensief.20 Dit in reactie op verschillende onderzoeken en adviezen die over een reeks van jaren
een dalende leesvaardigheid, leesmotivatie en leesplezier laten zien. Die trend willen
we keren met een Leesoffensief, als aanvulling op al bestaande acties om het lezen
te stimuleren. Het doel van het offensief is het lezen onder jongeren te stimuleren.
De inzet van bibliotheken bij het Leesoffensief is ook een onderwerp van het bibliotheekconvenant.
Ik streef er naar in het convenant af te spreken dat de activiteiten van convenantspartijen
bij het stimuleren van het lezen in het kader van het Leesoffensief zich specifiek
zullen richten op de volgende doelgroepen: jongens, leerlingen op het vmbo en leerlingen
met een meertalige achtergrond.
Aanbeveling 5
Vergroot de expertise in de bibliotheek, zodat het aanbod goed ontsloten wordt voor
het publiek. Hiervoor moet gewerkt worden aan een erkende bibliothecarissenopleiding
op mbo-, hbo- en wo-niveau en aan gerichte bijscholingsmodules en cursussen.
Goed gekwalificeerd personeel is een voorwaarde voor een goed functionerende bibliotheekvoorziening.
Zo is het voor het stimuleren van het lezen noodzakelijk dat de bibliotheken beschikken
over medewerkers met kennis van de jeugdcollectie en van het leesgedrag en de leesvoorkeuren
van de jeugd. Het onderwerp personeel, opleidingen en kwalificaties zal een plek krijgen
in het convenant.
Daarnaast lezen de leden dat het programma de Bibliotheek op school als doel heeft
om een actueel en aanspreekbare boekencollectie op school te waarborgen. Op welke
manier wordt er ook bij dit programma voor gezorgd dat het aanbod ook aantrekkelijk
is voor de levensfase waarin kinderen zich op dat moment bevinden?
De Bibliotheek op school is een samenwerkingsverband tussen de school, de bibliotheek
en de gemeente met als doel de leesvaardigheid en het leesplezier te vergroten. De
bibliotheek zorgt voor de collectie en de expertise (leesconsulent) en de school voor
de inbedding in het lesprogramma en de activiteiten van de school (leescoordinator).
In gesprek met de school zorgt de bibliotheek voor een collectie die aansluit bij
de leerlingenpopulatie. Een belangrijke rol spelen daarbij de collectiespecialisten
jeugd van de openbare bibliotheek. Zij hebben actuele kennis van het aanbod aan kinder-
en jeugdliteratuur en weten welke boeken welke kinderen zouden kunnen aanspreken.
Op welke manier gaat de Minister het succesvolle programma de Bibliotheek op school
uitbreiden naar alle regio’s in Nederland? Welke doelen stelt ze daarvoor aan zichzelf?
Via het programma «Tel mee met Taal» stelt het rijk incidentele stimuleringsmiddelen
beschikbaar voor leesbevorderingsactiviteiten, zoals de Bibliotheek op school. De
structurele kosten worden in belangrijke mate door de bibliotheken en gemeenten gedragen.
Voor een uitbreiding van de Bibliotheek op school naar alle scholen voor primair en
voortgezet onderwijs is een aanvullend structureel bedrag van circa € 90 mln. nodig.
Dat kan uiteraard niet gevonden worden in de budgetten van gemeenten en bibliotheken.
Daardoor loopt dit model tegen zijn grenzen op. Een verdere invoering zou onder de
huidige condities ten koste gaan van bibliotheekvestigingen in wijken en dorpen. Voor
de korte termijn zie ik daarom weinig mogelijkheden voor een verdere uitbreiding van
het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school.
Op welke manier is de Minister van plan om de leenrechtgelden bij het uitlenen vanuit
de Bibliotheek op school te regelen? Wat is het verschil tussen een uitleen vanuit
een fysieke bibliotheek en de bibliotheek op een school? Wat verstaat de Minister
onder een faire vergoeding?
Openbare bibliotheken mogen fysieke werken uitlenen zonder voorafgaande toestemming
van de rechthebbenden (auteurs en uitgevers). Dit is de zgn. leenrechtexceptie in
de Auteurswet. Onder uitlenen wordt verstaan: het voor een beperkte tijd en zonder
direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking
stellen door voor het publiek toegankelijke instellingen. Uitlenen mag alleen, als
hiervoor een billijke vergoeding (de leenrechtvergoeding) wordt betaald. De hoogte
van deze vergoeding wordt bepaald in onderhandelingen tussen de bibliotheken en de
rechthebbenden. Ik beschouw het resultaat van deze onderhandelingen als een faire
vergoeding.
Bij de Bibliotheek op school is de situatie als volgt. Scholen hebben een vrijstelling
voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen uit de eigen schoolbibliotheek,
de zgn. onderwijsvrijstelling. Bij de samenwerking tussen scholen en openbare bibliotheken
in het kader van de Bibliotheek op school is het niet altijd duidelijk wanneer wel
of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen. In het algemeen geldt: het uitlenen
van boeken uit de schoolbibliotheek is vrijgesteld van afdracht van leenrechtvergoeding.
Het uitlenen van boeken uit de collectie van openbare bibliotheek die geplaatst is
op een school, is vergoedingsplichtig. De Bibliotheek op school kent in de praktijk
vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding wordt afgedragen.
Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te komen, waarbij de
bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee naar huis mogen
nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit is een proces van
lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen, bibliotheken, gemeenten,
auteurs, uitgevers, KB, OCW), iedere partij zijn eigen rol en verantwoordelijkheid
heeft en de kosten een rol spelen. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant.
Wanneer kunnen de leden de uitwerking verwachten van het gezamenlijke actie-agenda
Leesoffensief?
In de verzamelbrief funderend onderwijs en lerarenbeleid van 10 juli 2020 (Kamerstuk
35 300 VIII, nr. 212) heeft de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer gemeld dat
als gevolg van de Coronacrisis de toegezegde vervolgbrief over het Leesoffensief na
in plaats van voor het zomerreces zal verschijnen.
Deze leden lezen dat de Minister de bibliotheekpartijen en onderwijsinstellingen oproept
de mogelijkheden te verkennen voor een hbo-opleiding voor het bibliotheekwerk. Wat
betekent dit concreet en op welke manier gaat de Minister deze oproep monitoren?
Zoals hierboven bij mijn antwoorden op vragen over de aanbevelingen van de Raad voor
Cultuur beschreven, zal het onderwerp personeel, opleidingen en kwalificaties een
plek krijgen in het convenant. De uitvoering van het convenant zal worden gevolgd.
Deze leden lezen dat de bibliotheek via Muziekweb/CDR21 een groot aantal diensten verleent op het gebied van muziek. De collectie is grotendeels
gedigitaliseerd. Hoeveel budget krijgt Muziekweb/CDR? Is de Minister van mening dat
deze taak nog hoort bij de bibliotheek, aangezien marktpartijen als Spotify de maatschappij
al ruimschoots bedienen met deze taak? Ziet de Minister mogelijkheden om het budget
van Muziekweb te gebruiken om de digitale collectie van e-books te vergroten, zo vragen
deze leden.
De kosten van Muziekweb/CDR worden gedekt uit eigen inkomsten (CD-uitleen) en subsidies
van de KB. De KB-subsidies komen uit de rijksbijdrage van OCW voor de Wsob-taken,
waaronder de inkoop van e-content. De totale subsidie vanuit de KB bedraagt circa
€ 1 mln. per jaar, waarvan de helft voor digitale taken. De muziekcollectie van Muziekweb/CDR
omvat fysieke muziekdragers, digitale muziek, metadata en achtergrondinformatie. De
collectie is de meest complete van Nederland en bevat ook titels die niet via commerciële
platforms beschikbaar zijn. De uitleen van fysieke muziekdragers loopt sterk terug.
Muziekweb/CDR zoekt naar een toekomstbestendige oplossing en verkent samenwerking
met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Ik wil Muziekweb/CDR de gelegenheid
geven dit toekomstscenario te verkennen. Voorwaarde daarbij is dat de uitkomst gedragen
wordt door de bibliotheken, als voornaamste gebruikers van de diensten van Muziekweb/CDR.
Evaluatie Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en advies Raad voor Cultuur
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister van mening is dat de
jeugd zonder drempels gebruik zou moeten maken van de openbare bibliotheek. Deze leden
delen deze mening. Hoeveel van de beschikbare e-books zijn gericht op de jeugd? Hoeveel
is dat procentueel van het totale aanbod? Is de Minister tevreden met het huidige
aanbod? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat ze dit dan verbeteren, zo vragen deze leden.
Zoals hierboven vermeld behoren ruim 4.000 van de circa 30.000 titels in de landelijke
digitale openbare bibliotheek tot de categorie jeugd. De belangrijkste reden voor
dit aantal is het beperkte aanbod aan digitale titels voor de jeugd op de markt. De
KB schat dat op dit moment circa 60% van het aantal beschikbare jeugdtitels (jeugd
en young adult) in de digitale bibliotheek is opgenomen. Streven is het aantal te
verhogen naar 75%. In mijn reactie van 6 mei 2020 op het beleidsplan en de evaluatie
van de KB heb ik de KB opgeroepen financiële ruimte in het inkoopbudget met name in
te zetten voor e-content voor de jeugd. Ook is het een onderwerp van gesprek met partijen
in het boekenvak.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister welke invloed de Wvbp heeft op de toegankelijkheid
van het fysieke boek door een hogere prijs per boek en hoe de wet ingrijpt op de vrije
markt. Deze leden informeren naar onderzoeksresultaten en cijfers die hierop betrekking
hebben.
De Wvbp bevordert een breed en divers aanbod van boeken in het Nederlands en het Fries
dat via een geografisch ruim gespreid netwerk van boekhandels met een groot en gevarieerd
assortiment voor de consument beschikbaar en toegankelijk is. Empirisch onderzoek
van SEO heeft aangetoond dat de Wvbp uitgevers en boekverkopers additionele ruimte
biedt voor kruissubsidiëring waardoor een breed en divers boekenaanbod mogelijk is.22 Zodoende ondersteunt de Wvbp de productie, distributie en toegankelijkheid van het
boek als drager van cultuur. De Wvbp sluit concurrentie op prijs uit, maar concurrentie
op het vlak van dienstverlening, assortiment en presentatie blijft mogelijk. Het toestaan
van prijsconcurrentie zal mogelijk voor bestsellers tot een lagere eindprijs leiden,
maar margeverlies en prijzenslagen zullen uiteindelijk een minder divers en breed
boekenaanbod en een verschraald boekhandelslandschap tot gevolg hebben. Per saldo
zal de publieke toegang tot het boek afnemen. Ervaringen in het buitenland waar de
prijsbinding van het boek werd opgeheven (VK en Denemarken) ondersteunen dit. Verder
gaat de benadering van een boek als louter een economisch product voorbij aan de culturele
waarde van boeken en de kwalitatieve verschillen tussen boeken. Het ene boek is het
andere niet en de culturele waarde van een boek is niet uitsluitend af te meten aan
de (potentiële) afzet. De gemiddelde prijs van boeken is overigens de laatste jaren
vrij constant en schommelt voor Nederlandstalige papieren boeken tussen de 13 en 14
euro.23
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister van mening is dat de vaste boekenprijs
ervoor zorgt dat meer auteurs kunnen leven van hun boekinkomsten. Zorgt een lagere
prijs niet tot meer afzet en een grotere markt, zo vragen deze leden zich af.
In aansluiting op mijn antwoord hierboven denk ik dat een geliberaliseerde boekenmarkt
niet beter uitpakt voor de auteurs. De prijsconcurrentie zal wellicht voor een enkeling
leiden tot meer afzet, maar voor de meeste auteurs tot een verschraling van publicatiemogelijkheden
en dus tot minder inkomsten. Deze opvatting wordt gedeeld door de Auteursbond die
zich altijd ten faveure van de Wvbp heeft uitgesproken, ook in de context van de derde
evaluatie van de Wvbp.
De leden van de VVD-fractie informeren bij de Minister naar meer ruimte en mogelijkheden
voor de markt (b.v. actieprijzen) om boeken meer beschikbaar te maken voor een groter
publiek. Ook vragen deze leden of de Minister mogelijkheden ziet binnen de Wvbp om
de lokale boekhandelaar tegemoet te komen met b.v. actieprijzen, waar zowel de boekverkoper
als klant van kunnen profiteren. Naar aanleiding van de motie van de leden Van Veen
en Bergkamp (Kamerstuk 32 300, nr. 9) vragen genoemde leden of de Minister de Wvbp wil wijzigen, zodat er meer ruimte
komt voor acties en experimenten.
Binnen de systematiek van de Wvbp is sprake van een collectieve eindprijs die bepaald
wordt door de uitgever dan wel importeur. Het toestaan van lokale actieprijzen betekent
feitelijk het opheffen van de vaste boekenprijs. De striktheid van de Wvbp ten aanzien
van acties vloeit voort uit het wettelijk karakter van de prijsbinding die – om discussies
te voorkomen – noodzaakt tot precisie en kaders. Dat laat onverlet dat binnen het
kader van de Wvbp veel mogelijk is: collectieve spaaracties, collectieve promotieacties
en bijzondere prijzen, d.w.z. afwijkende combinatieprijzen, serieprijzen en ledenprijzen.
Dit alles is vervat in het Besluit vaste boekenprijs.24 Ook kan een uitgever besluiten na één jaar (de minimale wettelijke termijn) de vaste
prijs op te heffen. En al na een half jaar kan de uitgever de vaste prijs aanpassen.
Verdere uitbreiding van dit scala aan mogelijkheden werkt de overzichtelijkheid niet
in de hand en belast ook het toezicht en de handhaving door het Commissariaat voor
de Media.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er mogelijkheden zijn om POD-boeken
buiten het bereik van de Wvbp te brengen.
De Wvbp geldt voor Nederlands- en Friestalige papieren boeken en muziekuitgaven. De
productiewijze (boekdruk, offset, POD) van dit papieren materiaal is niet relevant
in het kader van de Wvbp. Deze zienswijze sluit aan bij een uitspraak van de Rechtbank
Amsterdam naar aanleiding van een juridische procedure tussen een auteur en uitgever
over een POD-uitgave.25 De rechtbank bepaalde dat een POD-uitgave gezien moet worden als een boek in de zin
van de Wvbp. POD is een druktechniek die toegepast wordt voor met name kleinere oplages.
Het uitzonderen van POD-boeken maakt de praktische situatie rond de Wvbp voor het
boekenvak en de consument zeker minder begrijpelijk; voor een leek is het verschil
in druktechniek lastig te zien. Complicaties op het terrein van handhaving zijn ook
te voorzien. En omdat het aandeel POD-boeken in de boekenmarkt groeiende is, zou het
creëren van een uitzonderingsposities voor POD-boeken het functioneren van de Wvbp
ondermijnen. Ik zou dat een onwenselijke ontwikkeling vinden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om nadere informatie over het herstel
van de Nederlandse boekenmarkt en de rol van bestsellers hierin.
De Nederlandse boekenmarkt heeft in de periode 2013–2018 – evenals andere sectoren
– kunnen profiteren van de opgaande conjunctuur. Volgens het CBS vertoonde de Nederlandse
conjunctuur sinds de zomer van 2013 een opgaande lijn. Sinds eind 2017 was er zelfs
sprake van een hoogconjunctuur. Bestsellers als Dit kan niet waar zijn (Joris Luyendijk), Judas (Astrid Holleeder) en De zeven zussen (Lucinda Riley) hebben in deze jaren beslist bijgedragen aan het herstel van de boekenmarkt.
Maar ondernemersgeest en innovatie droegen evenzeer bij. De impact van de top 100
nam in de periode 2013–2018 uiteindelijk toch af en het evaluatieonderzoek leverde
voor genoemde jaren geen eenduidige conclusie op ten aanzien van bestsellerisering.26
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister zich inzet voor een bredere boekenmarkt
en welke rol het Nederlands Letterenfonds daarin kan spelen. Ook vragen deze leden
aandacht en inspanning voor een passend boekaanbod voor de jeugd binnen de samenhangende
leesaanpak.
Naast de Wvbp wordt mijn inzet ten aanzien van het boekenvak en de letteren voor een
belangrijk deel uitgevoerd door het Nederlands Letterenfonds. Op grond van een door
mij opgesteld beleidskader heeft dit cultuurfonds een nieuw beleidsplan voor de periode
2021–2024 opgesteld dat mij eind januari werd aangeboden.27 Mijn formele oordeel over het beleidsplan geef ik met Prinsjesdag 2020. Maar mijn
eerste indruk is dat het Letterenfonds zich zeer bewust is van de noodzaak tot vernieuwing
en verbreding. Ter illustratie één citaat uit de inleiding van genoemd beleidsplan:
«Al deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor het Nederlands Letterenfonds, en een
van de belangrijkste daarvan is dat het zijn domein breder zal definiëren dan het
tot op heden heeft gedaan. Het Letterenfonds krijgt daar ook opdracht toe. Het fonds
stelt zijn regelingen open voor meer aanvragers en meer literaire uitingen, en het
verlaagt drempels waar mogelijk en noodzakelijk.» Het Nederlands Letterenfonds wijdt
in zijn beleidsplan 2021–2024 ook veel aandacht aan leesbevordering. Het Letterenfonds
zal in de komende beleidsperiode het lezen stimuleren door in te zetten op een beter
jeugdaanbod voor een cultureel divers publiek. Zo komt het Fonds tegemoet aan de aanbeveling
van de Raad voor Cultuur en Onderwijsraad om in te zetten op een diverser aanbod voor
jongeren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister gaat waarborgen dat uitgeverijen
zich inzetten om genres als poëzie en vertaalde literatuur beschikbaar te maken voor
een grote doelgroep.
De beste manier om dat te doen is door vast te houden aan de Wvbp. Daardoor beschikken
uitgevers over additionele financiële ruimte om ook minder courante titels te voeren
en kunnen fysieke boekverkopers vervolgens een breed en divers assortiment presenteren
aan het publiek. Dat laatste is van groot belang, want kwetsbare genres als poëzie
en essays zijn beter zichtbaar voor de consument in een reguliere boekwinkel dan via
de internetboekhandel.
De leden van VVD-fractie vragen of de Minister mogelijkheden ziet bestsellerisering
aan te jagen, omdat hiermee meer mensen enthousiast worden gemaakt voor het boek.
Het is bekend dat slechts een gering percentage van de jaarlijks verschijnende titels
goed verkoopt dan wel een bestseller wordt. De winst op deze bestsellers is hard nodig
om de verliezen op niet-renderende titels te compenseren. Bestsellers bereiken dikwijls
ook een ruimer leespubliek dan gebruikelijk. Dat vind ik positief; elk gelezen boek
is winst. Graag zet ik mij in voor het lezen van boeken en van e-books. Of het nu
bestsellers zijn of niet, dat is mij om het even. Het gaat erom dat men goed kan lezen
en daar plezier aan beleeft. In dit verband baren de afnemende leesvaardigheid en
het dalende leesplezier onder met name jongeren mij zorgen. Op verschillende manieren
ondersteun ik daarom het lezen en het leesplezier, onder meer via diverse lettereninstellingen
in de Culturele Basisinfrastructuur en via het programma Tel mee met taal. Daarnaast
werk ik samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aan een
Leesoffensief.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister in hoeverre online aanbieders fysieke
boekhandelaren uit de markt drukken, doordat zij hogere marges kunnen bedingen bij
de inkoop van boeken.
Door veranderend consumentengedrag is in de retail sprake van een verschuiving naar
online. Ook de boekenmarkt in Nederland ondergaat deze transitie. Het afzetaandeel
van het e-commercekanaal als geheel (boeken in alle talen, in alle genres en inclusief
e-books) kwam in 2019 op 37% uit.28 Deze verschuiving heeft vanzelfsprekend consequenties voor de marktmacht van online
aanbieders en de gesprekken over handelsmarges. Dat ligt overigens geheel buiten de
scope van de Wvbp. De Nederlandse boekenmarkt is – ofschoon de Wvbp het nodige reglementeert
op het vlak van de eindprijs – namelijk ook gewoon een markt.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister de ontwikkelingen in de Nederlandse
boekenmarkt monitort, in het bijzonder het e-commercekanaal. Genoemde leden vragen
of de Minister tevreden is over de ontwikkeling van het e-commercekanaal.
In 2015 is KVB Boekwerk van start gegaan, het kennis- en innovatieplatform voor het
Nederlandse boekenvak. KVB Boekwerk is een netwerkorganisatie van samenwerkingspartners
in het boekenvak en letterenveld. Vanaf het begin wordt de organisatie ondersteund
door het boekenvak en mijn ministerie. In de afgelopen jaren heeft KVB Boekwerk onder
meer een uitgebreide marktmonitor gerealiseerd die steeds een actueel overzicht geeft
van de marktontwikkelingen in het boekenvak, zowel offline als online.29 Van deze monitor plus de daarbij gegeven analyses maak ik dankbaar gebruik. Dat geldt
overigens ook voor de Raad voor Cultuur, het SCP en de Boekmanstichting. De marktmonitor
van KVB Boekwerk laat zien dat het belang van het e-commercekanaal in afzet en omzet
toeneemt. Deze ontwikkeling is van belang, omdat de Wvbp de fysieke beschikbaarheid
van het papieren boek tot doel heeft. Als de betekenis van het fysieke kanaal geheel
overschaduwd raakt door de e-commerce, dan raakt dit aan de effectiviteit van de Wvbp.
Indien de ontwikkelingen in online consumentengedrag zich op eenzelfde manier zullen
voortzetten, dan zal dit vraagstuk bij de 4de evaluatie van de Wvbp in 2023 beslist gaan spelen. Maar zover is het nu nog niet:
in 2019 verliep 63% van de totale afzet via het fysieke kanaal.30 Daar komt bij dat fysieke boekwinkels een belangrijke culturele functie vervullen
door hun etalagefunctie en het ondersteunen en aanjagen van nieuw talent en nieuwe
titels. Een functie die de e-commerce vooralsnog niet vervult. Ook dragen boekwinkels
in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid van het winkelklimaat en de leefbaarheid
van dorpen en binnensteden.31
Welk effect heeft het lagere btw-tarief op e-books, sinds 1 januari 2020, op de prijzen
van de e-books zelf? Met andere woorden, komt het lagere btw-tarief wel terecht bij
de klanten? Hoe gaat de Minister dat monitoren? Wat gaat de Minister doen als blijkt
dat dat niet het geval is?
Bij brief van 3 juli 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en
Belastingdienst de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van onderzoek naar
de prijsontwikkeling bij digitale publicaties sinds de verlaging van het btw-tarief
per 1 januari 2020.32 Het onderzoek concludeert dat de btw-verlaging van 21% naar 9% bij gelijkblijvende
omstandigheden in de markt zou leiden tot een prijsdaling van ongeveer 10%. De prijsdaling
in januari 2020 ten opzichte van december 2019 betrof in januari 3,5%. Gecorrigeerd
voor de belastingwijziging zijn de prijzen in januari 2020 met 7,1% gestegen. In de
periode na januari 2020 zijn de prijzen opgelopen. In april en mei 2020 bereikte de
prijsindex nagenoeg hetzelfde niveau als in december 2019. De Staatssecretaris van
Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft het onderzoeksrapport naar de sector
gestuurd met verzoek om reactie. Ik zal de Staatssecretaris van Financiën vragen mij
te informeren over de reactie vanuit de sector. Met name de vraag waarom het verlaagde
tarief niet zichtbaar is in de consumentenprijzen is hier van belang. Indien nodig,
zal ik hierover met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
het gesprek aan gaan met het boekenvak.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister welke andere acties lopen – naast Bookstore
Day – die uitvoering geven aan de motie Van Veen/Bergkamp.
Het fysieke boekenvak is hard getroffen door de Coronacrisis en alle aandacht gaat
nu uit naar het optimaliseren van de winkelopenstelling en het realiseren van voldoende
omzet. Bookstore Day 2020 is verschoven naar het najaar en andere initiatieven staan
momenteel ook «on hold». De collectieve promotie van het boek gaat wel door: de CPNB
lanceerde al in april van dit jaar de campagne #ikleesthuis. Deze actie gaf een impuls
aan de verkoop en uitleen van boeken; consumenten werden geïnspireerd om te lezen.
Onder het motto «Je zomer begint met boeken» zet het collectieve boekenvak de komende
maanden de schouders onder het #zomerlezen. 33
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aan de KB vraagt om bij een volgend
beleidsplan te kiezen voor een meer concrete formulering van hun prioriteiten. Op
welke manier gaat de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijke gebeurt? Daarnaast
verzoekt de Minister de KB om in een volgend beleidsplan beter inzichtelijk te maken
in welke activiteiten de KB vanuit financieringsoogpunt investeert en waarom deze
investeringen nodig zijn. Ook hier vragen de leden hoe de Minister dit legitieme verzoek
gaat waarborgen?
Ik spreek de KB zeer regelmatig over haar activiteiten en over de organisatie als
geheel. In de aanloop naar het nieuwe beleidsplan zal ik in deze overleggen nadrukkelijk
de prioriteiten en de investeringsbehoefte bespreken. Daarnaast zal ik, zodra deze
beschikbaar is, het concept van het nieuwe beleidsplan met de KB bespreken en waar
nodig de KB vragen om aanscherping op deze punten.
Deze leden lezen dat de Minister en de evaluatiecommissie waarde hechten aan het belang
van de juiste professionele vaardigheden van de medewerkers. Deze leden onderschrijven
dit punt, maar welke concrete acties worden er nu ondernomen om de professionele vaardigheden
van de medewerkers van de KB, en zijn interne organisatievorm, te waarborgen?
De KB heeft sinds de start van het traject van strategische personeelsplanning in
2016 beter zicht op de (nog te ontwikkelen) competenties van medewerkers. Concreet
stimuleert de KB de ontwikkeling van deze competenties door de inzet van diverse leertrajecten
zoals vakinhoudelijke trainingen, vaardigheidstrainingen, coaching, compliance trainingen,
teamontwikkeltrajecten, onderling leren en het bezoeken van seminars en congressen.
Daarnaast werft de KB ook personeel met specifieke kennis en vaardigheden die de organisatie
nodig heeft, bijvoorbeeld met expertise over vastgoed gezien het herhuisvestingstraject.
De KB zorgt daarnaast voor groei en ontwikkeling binnen de managementlaag door in
2020 en 2021 een leiderschapstraject te verzorgen.
Daarnaast lezen deze leden dat de evaluatiecommissie heeft opgemerkt dat het bestuurscollege
als Zbo34 «een problematische bestuurlijke constructie creëert waarin de communicatie met het
ministerie formeel via de voorzitter van het Algemeen bestuurscollege loopt, waarbij
de algemeen directeur in de meeste, maar niet alle gevallen officieus betrokken is».
Ook geeft het rapport aan dat de lange en onduidelijke lijn van besluitvorming die
hierdoor ontstaat een potentieel gevaar is voor de snelheid waarmee de organisatie
kan inspelen op veranderingen. Welke concrete acties gaat de Minister, naast het in
gesprek gaat met de KB, nemen om deze bestuurlijke constructie te verbeteren? Welke
gevaren ziet de Minister als dit niet gebeurt, met name op het vlak om het niet snel
kunnen inspelen op veranderingen, zo vragen de leden. Daarnaast lezen de leden dat
de Minister voornemens is een inventarisatie te laten doen door de KB van de eventuele
knelpunten en deze met de KB zal bespreken. Op welke termijn wordt deze evaluatie
doorgevoerd? Kan de Kamer hier de uitkomsten van verwachten?
De constructie waarmee het algemeen bestuurscollege leiding geeft aan haar organisatie
is een kwestie waarin ik als Minister primair een toezichthoudende rol vervul. Vanuit
die hoedanigheid zie ik op dit moment geen risico’s in de wijze waarop de KB bestuurd
wordt. Ik ervaar de KB als een wendbare organisatie bij trajecten die dynamisch kunnen
zijn, zoals bij de zoektocht naar nieuwe huisvesting. Echter, het signaal van de evaluatiecommissie
heb ik in een gesprek met de KB aan de orde gesteld. Ik verwacht dan ook dat de KB
de signalen van de commissie serieus neemt en kijkt waar deze bestuurlijke constructie
verbeterd kan worden. De genoemde knelpunteninventarisatie is op dit moment gaande
en zal ik nog dit jaar met de KB bespreken.
Deze leden onderschrijven dat de toekomstige functies van het KB zich naar alle waarschijnlijkheid
zullen richten op digitalisering en nieuwe informatiebronnen. Tegelijkertijd betekent
een nieuwe wereld ook dat er eventueel afscheid genomen moet worden van oude gebruiken
en methodes. Op welke manier kijkt het KB kritisch naar zijn eigen organisatie en
taken, waarbij er ook geconcludeerd kan worden dat bepaalde taken niet meer in deze
tijd passen, denk bijvoorbeeld aan het beheer en uitleen van fysieke cd’s?
De KB creëert al geruime tijd ruimte voor het uitvoeren van nieuwe taken, ook ten
koste van oude taken. Zo worden boeken, kranten en tijdschriften nog maar drie keer
per dag naar de leeszaal gebracht terwijl dit vroeger continu gebeurde. Hiermee is
capaciteit vrijgemaakt om boeken te laten digitaliseren. Deze afweging tussen oude
en nieuwe taken is ook onderdeel van de planning-en-controlcyclus van de KB. Het verzamelen
en uitlenen van muziek CD’s behoort niet tot de taken van de KB. Deze taak wordt ten
behoeve van de leden van de openbare bibliotheken uitgevoerd door Muziekweb/CDR. Wel
beheert de KB CD’s die bijlagen bij tekstpublicaties zijn. Deze worden momenteel gedigitaliseerd.
Deze leden lezen dat de Minister de KB vraagt om in een volgend beleidsplan meer aandacht
te schenken aan digital born publicaties. Kan de Minister aangeven waar zij dan specifiek
aan denkt? Binnen welke kaders wordt er besloten welke digital born publicaties gearchiveerd
moeten worden en welke niet? Deze leden vragen of de KB de enige gesprekspartner is,
als het gaat om het bepalen over wat wenselijke digital born publicaties zijn en wat
niet?
De KB heeft als wettelijke taak alle Nederlandse publicaties te verzamelen. De praktijk
is dat uitgevers exemplaren van hun fysieke publicaties (boeken, kranten, tijdschriften)
aanleveren bij de KB voor opname in het depot van Nederlandse publicaties. Steeds
vaker zijn publicaties alleen digitaal (digital born) beschikbaar. Ook deze publicaties
worden door de KB verzameld. Als deze publicaties de vorm hebben van het digitale
equivalent van fysieke publicaties, zoals bij e-books het geval is, dan verloopt de
opname in het depot in grote lijnen langs dezelfde weg als bij fysieke publicaties.
De aanlevering van digital-born publicaties in de vorm van websites en andere online
content kan niet op dezelfde manier plaatsvinden. Dit komt onder andere door het enorm
grote aantal websites en het grote aantal rechthebbenden bij deze websites. Bibliotheken
en erfgoedinstellingen proberen hier – nationaal en internationaal – hun weg in te
vinden: langs welke weg kan digital born materiaal worden verzameld? Welke publicaties
zijn het waard te bewaren? Wat is het juridisch kader? Hoe kan het materiaal duurzaam
worden opgeslagen? Een kopieerrecht voor het openbare Nederlandse webdomein of een
wettelijk depot kan de administratieve last van het verzamelen verlichten. De KB stelt
haar collectiebeleid op in samenwerking en afstemming met andere erfgoedpartijen en
de universiteitsbibliotheken en is daarmee niet de enige gesprekspartner.
Is de Minister het met deze leden eens dat dit een relatieve nieuwe vorm van archiefbeheer
is en dat het wenselijk is om zich dan breed te laten adviseren? Indien dat het geval
is, op welke manier gaat de Minister dat dan doen? Kan de Minister eveneens delen
wat zij als wenselijke criteria acht bij het opslaan van digital born bronnenmateriaal?
Digitaal archiefbeheer is een relatief recente ontwikkeling, maar de KB heeft inmiddels
circa 25 jaar ervaring met digitale opslag. In de internationale bibliotheekwereld
is de KB een gerespecteerde partij op dit terrein. De KB werkt ook nationaal en internationaal
samen met andere instellingen die grote digitale collecties hebben. Er is in Nederland
kennis aanwezig over deze vorm van archiefbeheer, maar die moet zich blijven ontwikkelen.
Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de collectiebeherende instellingen
zelf. Daar zit de kennis en ervaring. Ik stimuleer de samenwerking tussen deze instellingen
met de ondersteuning van het Netwerk Digitaal Erfgoed. De inhoudelijke criteria voor
archivering komen overeen met die in de analoge wereld. Technisch wordt aangesloten
op internationale standaarden. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij de nationale
en internationale samenwerking.
Voornoemde leden lezen eveneens dat de KB de komende jaren de infrastructuur organisch
en geregisseerd wil laten groeien. In hoeverre is dit een tegenstelling van elkaar?
In hoeverre zal de KB ook kritisch kijken naar het afstoten van bepaalde collecties
en op welke manier gaan ze dat doen?
De KB heeft een onderzoeksgroep die zich bezighoudt met de vraag welke werken tot
publicaties gerekend kunnen worden. Alle publicaties die in Nederland zijn uitgegeven
worden door de KB bewaard in haar depot. Hierbij wordt niet gedeselecteerd. Alleen
collecties die niet langer behoren tot het collectieprofiel komen in aanmerking voor
deselectie. Bij besluitvorming over deselectie van collecties die niet in Nederland
zijn uitgegeven, zoals buitenlandse kranten, speelt mee of dit materiaal voldoende
digitaal beschikbaar blijft voor onderzoekers, bijvoorbeeld via nationale of internationale
collega-bibliotheken.
Deze leden lezen dat de evaluatiecommissie tot de conclusie komt dat voor de toekomst
voor een nationale bibliotheek de digitale toegang essentieel is en dat de fysieke
publieksfunctie daaraan ondergeschikt is. Kan de Minister onderbouwen waarom zij van
deze conclusie afwijkt? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister de indruk krijgt
uit gesprekken met de KB dat de KB over een breed palet aan ideeën beschikt om aan
de ambitie, om in een nieuwe gebouw doelgroepen aan te trekken, invulling te geven.
Waarop stoelt zij deze indruk?
Ik zie voor de KB een fysieke publieksfunctie weggelegd in het aanreiken van nog niet
gedigitaliseerde collectieonderdelen aan een ieder die daar belangstelling heeft om
te kunnen bekijken en bestuderen. Daarnaast zie ik ook het belang van het laten zien
van verhalen, betogen en ideeën in een fysieke ruimte. De KB heeft aangegeven op dit
moment pilots uit te voeren waarmee geëxperimenteerd wordt met de invulling van de
publieksfunctie van de KB in een nieuw gebouw. Hierbij heeft de KB aangegeven te denken
aan bijvoorbeeld een informele zone in de leeszaal voor evenementen en pop–up expo’s.
En een KB-atelier, een werkplaats om samen met bijvoorbeeld kunstenaars, wetenschappers
en schrijvers te experimenteren met publieksinteractie. Wat de KB nu al doet, is het
geven van presentaties over bijvoorbeeld het belang van geschreven teksten. Ook biedt
de KB thematische programmeringen aan over bijvoorbeeld het thema vrouwen(kiesrecht),
waarmee zij heeft aangesloten bij de landelijke viering van 100 jaar vrouwenkiesrecht.
Ook nu de KB steeds digitaler wordt blijft het in mijn visie belangrijk dat er aan
een Koninklijke Bibliotheek een fysieke locatie gekoppeld blijft, als symbool voor
de waarde die Nederland hecht aan geletterdheid, verhalen, verbeelding en verdieping.
Daarom kan ik niet meegaan in de conclusie van de commissie dat de fysieke publieksfunctie
ondergeschikt is aan de digitale toegang.
Welke specifieke doelen worden gesteld aan het aantrekken van doelgroepen in combinatie
met het nieuwe gebouw van de KB?
De KB heeft een ruimtelijk en functioneel programma van eisen opgesteld voor de nieuwbouw
van de kantoor- en publiekslocatie. De KB heeft hierin aangegeven dat de huisvesting
multifunctioneel moet zijn en denkt hierbij aan een centrale plek met ruimte voor
300 zitplekken voor het uitdragen van cultureel en wetenschappelijk erfgoed en aan
18 samenwerkingsruimten voor bijvoorbeeld netwerkpartners van de KB en eigen medewerkers.
Daarnaast beoogt de KB 75 concentratiewerkplekken te bieden aan wetenschappers, studenten
of andere geïnteresseerden en 25 werkplekken voor het bekijken van de bijzondere collectie.
Ook wil de KB voorzien in 550 informele werkplekken, 170 formele werkplekken en diverse
ontmoetingsruimtes zoals food corners en coffee corners. Hiermee streeft de KB ernaar
om diverse doelgroepen aan te spreken.
Deze leden lezen dat de huisvestingsplannen veel vragen van de capaciteit van KB.
De evaluatiecommissie oordeelt dat op dit moment de samenwerking tussen Rijksvastgoedbedrijf
en KB beperkt is. De Minister bestrijdt dat. Kan de Minister dat onderbouwen?
De KB en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) hebben contact met elkaar over twee trajecten:
(1) het op adequate wijze in stand houden van het huidige KB-pand, zoals het onderhoud
van klimaat- en koelinstallaties en (2) de nieuwbouw van een toekomstig pand. De KB
schakelt hierover met verschillende afdelingen binnen het RVB. Ten aanzien van de
instandhouding zie ik dat de samenwerking een lastige fase heeft gekend. Dit had te
maken met een aantal incidenten en storingen in het onderhoud van het pand die naar
mening van de KB niet snel genoeg zijn opgepakt door het RVB. Inmiddels zijn deze
incidenten opgelost en loopt dit contact een stuk beter. Ik zal hier scherp op blijven
letten, zodat er geen risico zal ontstaan voor de veiligheid van bezoekers en medewerkers
van de KB en de collectie. De evaluatiecommissie refereert aan het tweede punt: de
samenwerking in de zoektocht naar het nieuwe pand. Ik zie dat intensief wordt samengewerkt
tussen de KB en het RVB, waarbij de snelheid van dit traject soms onder druk staat
vanwege op sommige punten uiteenlopende belangen en wensen van beide partijen. Om
meer vaart in dit dossier te krijgen voert mijn ministerie gezamenlijk bestuurlijk
overleg met de KB en het RVB over dit onderwerp. Samen met beide partijen heb ik de
missie adequate herhuisvesting voor de KB te vinden. Omdat het hier gaat over grote
investeringen en ik daarbij zorgvuldigheid hoog in het vaandel heb staan, heb ik mij
afgelopen paar jaar actief ingezet om deze missie te realiseren.
Voorts lezen deze leden dat er financiële ruimte is ontstaan als gevolg van de verlaging
van het btw-tarief op digitale publicatie per 1 januari 2020. Is inmiddels het onderzoek
al afgerond, waarbij werd onderzocht of door de btw-verlaging de prijzen van de e-books
ook daadwerkelijk zouden worden verlaagd, en daarmee de btw-verlaging bij de consument
terecht zou komen? Zo nee, hoe weet de Minister dan dat daadwerkelijk er meer financiële
ruimte is ontstaan? Welke acties gaat de Minister nemen om ervoor te zorgen dat de
btw-verlaging ook leidt tot een lagere prijs voor e-books?
In aansluiting op mijn antwoorden op vergelijkbare vragen, gesteld bij de evaluatie
van de Wet op de vaste boekenprijs, kan ik melden dat de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer op 3 juli 2020 heeft geïnformeerd
over de resultaten van onderzoek naar de prijsontwikkeling bij digitale publicaties
sinds de verlaging van het btw-tarief van 21% naar 9% per 1 januari 2020. Het onderzoek
concludeert dat de btw-verlaging bij gelijkblijvende omstandigheden in de markt zou
leiden tot een prijsdaling van ongeveer 10%. De prijsdaling in januari 2020 ten opzichte
van december 2019 betrof in januari 3,5%. Gecorrigeerd voor de belastingwijziging
zijn de prijzen in januari 2020 met 7,1% gestegen. In de periode na januari 2020 zijn
de prijzen opgelopen. In april en mei 2020 bereikte de prijsindex nagenoeg hetzelfde
niveau als in december 2019. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
heeft de sector gevraagd om een reactie op het onderzoek. Ik zal de Staatssecretaris
van Financiën vragen mij te informeren over de reactie vanuit de sector. Met name
de vraag waarom het verlaagde tarief niet zichtbaar is in de consumentenprijzen is
hier van belang. Indien nodig, zal ik hierover met de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst het gesprek aan gaan met het boekenvak.
De aan het woord zijnde leden onderschrijven alle acties die gedaan worden door de
KB in het kader van open access en open science. Deze leden vragen aan de Minister
welke acties zij gaat ondernemen om dit nog extra te ondersteunen, bijvoorbeeld door
een betere samenwerking met universiteitsbibliotheken?
Open science en open access zijn een prioriteit van het kabinet. Ik waardeer de voortdurende
inzet van de KB op open science en open access in het algemeen en binnen het Nationaal
Programma Open Science in het bijzonder. De KB heeft een belangrijke gidsfunctie om
open access dichter bij het brede publiek te brengen. Vanwege het belang van deze
gidsfunctie heeft de KB een zetel in de recent gevormde adviesraad van het Nationaal
Programma Open Science (NPOS). Doel van het NPOS is op nationaal niveau samen te werken
aan de transitie naar open science. Ik ondersteun het NPOS direct en indirect, zowel
financieel als met capaciteit. Daarnaast heb ik er samen met het veld voor gezorgd
dat de pilot «You Share, We Take Care» (amendement Taverne) wordt voorgezet.35 Hiermee werken universiteitsbibliotheken onder coördinatie van de VSNU samen bij
het faciliteren van het open access beschikbaar stellen van publicaties. Hiermee zorg
ik ervoor dat de samenwerking met de universiteitsbibliotheken wordt verstevigd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden hebben niet alleen zorgen over het netwerk van bibliotheken, maar ook over
de robuustheid die nodig is om een volwaardige plek te hebben in het lokale sociale
domein. Herkent de Minister het beeld dat er de afgelopen jaren niet alleen vestigingen
zijn gesloten, maar dat er ook zo veel op de personeelscapaciteit is gekort, dat bibliotheken
nauwelijks meer toekomen aan al hun wettelijke taken? Onderkent de Minister het risico
dat daardoor de belangrijke rol van bibliotheken op het gebied van educatie en leesbevordering
in de knel komt?
Het aantal personeelsleden in de openbare bibliotheeksector is tussen 2014 en 2018
met ongeveer 100 afgenomen van 6.841 naar 6.743. Vanaf 2017 vertoont het aantal personeelsleden
overigens weer een lichte stijging (zie tabel). Over dezelfde periode liep het aantal
bibliotheekvestigingen met circa 100 terug van 1.317 naar 1.218. Het is waarschijnlijk
dat de terugloop in het aantal medewerkers verband houdt met de terugloop in het aantal
vestigingen. Het materiaal dat beschikbaar is over het functioneren van het bibliotheekstelsel,
geeft geen aanleiding te veronderstellen dat de terugloop in het aantal medewerkers
leidt tot kwaliteitsverlies of het uitvoeren van de vijf wettelijke functies in gevaar
brengt. Het meest recente rapport van de Certificeringorganisatie Bibliotheekwerk,
Cultuur en Taal laat zien dat verreweg het grootste deel van de bibliotheekorganisaties
(92%) in eerste aanleg aan de certificeringsnorm voldoet. De overige 8% kan de aanvankelijke
gebreken snel herstellen.36 De bredere, maatschappelijk-educatieve rol van bibliotheken betekent dat nieuwe eisen
worden gesteld aan de competenties van medewerkers. Het kunnen beschikken over voldoende
en goed gekwalificeerd personeel is daarom een belangrijk aandachtspunt in de sector.
Dit onderwerp zal aan bod komen in het bibliotheekconvenant.
Aantal personeelsleden openbare bibliotheken 2014–2018
2014
2015
2016
2017
2018
6.841
6.813
6.639
6.682
6.743
De Minister constateert dat de gemeentelijke verantwoordelijkheid alle inwoners toegang
te geven tot de bibliotheek niet overal en niet overal volledig wordt waargemaakt.
De Minister voegt daaraan toe dat wijziging van de Wsob in de zin van het doorvoeren
van een zorgplicht voor gemeenten voor de hand ligt. Voornoemde leden vragen wanneer
de Kamer een voorstel tot wijziging van de Wsob tegemoet kan zien.
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang
hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden
en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over
de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd.
Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht
worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke
wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel
gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De
OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie
kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant
afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
In de visie van de Minister hangt de toekomst van Muziekweb/CDR in belangrijke mate
af van het belang dat bibliotheekpartijen hechten aan een muziekvoorziening voor de
gebruikers van de openbare bibliotheek. De Minister kondigt aan dat zij dit met bibliotheekpartijen
zal bespreken. Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is en wat de stand van
zaken is in dit gesprek. Deze leden herinneren in dit verband aan de motie van het
lid Geluk-Poortvliet c.s.37, waarbij de Kamer de regering verzocht, in overleg met de betrokken instellingen
te onderzoeken op welke wijze het behoud van het muzikaal erfgoed in Nederland kan
worden bevorderd.
Muziekweb/CDR biedt een aantal fysieke en digitale muziekdiensten aan gebruikers van
de openbare bibliotheek. Het beheert de grootste collectie platen en CD’s van Nederland
en een erfgoedcollectie. De uitleen van fysieke muziekdragers loopt sterk terug en
dat heeft gevolgen voor het bedrijfsmodel. Muziekweb/CDR zoekt naar een toekomstbestendige
oplossing en verkent samenwerking met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Dit toekomstscenario bevat interessante elementen en ik wil Muziekweb/CDR de gelegenheid
geven dit te verkennen. Voorwaarde daarbij is dat de uitkomst gedragen wordt door
de bibliotheken, als voornaamste gebruikers van de diensten van Muziekweb/CDR. Het
onderwerp komt aan de orde in de gesprekken met bibliotheekpartijen over het bibliotheekconvenant.
De Minister stelt dat zij in het bibliotheekconvenant afspraken wil maken over de
afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Deze leden vragen de Minister
er zorg voor te dragen, dat er daadwerkelijk een eenduidige regeling voor de afdracht
van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek op school wordt vastgelegd
in het bibliotheekconvenant. De Minister stelt terecht dat de makers recht hebben
op een faire vergoeding als boeken via de omgeving van de openbare bibliotheek worden
uitgeleend. Wat betekent dat voor de inkomsten die makers zijn misgelopen sinds 2015?
Op welke termijn kunnen makers de vruchten plukken van de door de Minister in het
vooruitzicht gestelde bindende afspraken?
De situatie op het gebied van het leenrecht bij de Bibliotheek op school is complex.
Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen
uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling. Bij de samenwerking
tussen scholen en openbare bibliotheken in het kader van de Bibliotheek op school
is het niet altijd duidelijk wanneer wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen.
In het algemeen geldt: het uitlenen van boeken uit de schoolbibliotheek is vrijgesteld
van afdracht van leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van
openbare bibliotheek op een school is vergoedingsplichtig. De Bibliotheek op school
kent in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding
wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te
komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee
naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit
is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen,
bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW) en de kosten een rol spelen.
Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant. De verantwoordelijkheid
voor ten onrechte niet afgedragen leenrechtvergoedingen ligt bij de partij die de
uitleningen heeft verricht.
Uit de midterm review bleek al dat burgerinitiatieven uiteenlopen wat betreft omvang
en ambitieniveau en ook wat betreft samenwerking met de bibliotheekvoorziening en
de mate van financiële ondersteuning door de gemeente. Deze leden vragen de Minister
welke maatregelen zij neemt om een goede landelijke dekking van voorzieningen te garanderen.
Is de Minister het met deze leden eens dat het stimuleren van burgerinitiatieven en
de goede aansluiting met (gemeentelijk) beleid van belang is? Hoe bevordert de Minister
de continuïteit van burgerinitiatieven, die immers afhankelijk zijn van vrijwilligers?
Op welke wijze houdt de Minister zicht op deze ontwikkelingen, zo vragen deze leden.
Burgerinitiatieven kunnen een goede aanvulling zijn in situaties waar het bibliotheeknetwerk
te dun is geworden. Uit de evaluatie van de Wsob blijkt dat de continuïteit bij deze
initiatieven een punt van aandacht is. Ik beschouw dat als een verantwoordelijkheid
van de lokale overheden en maatschappelijke organisaties. In de jaarlijkse bibliotheekmonitor
volg ik de ontwikkelingen bij burgerinitiatieven.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Minister KVB Boekwerk steunt.
Mijn ministerie verleent KVB Boekwerk sinds 2016 een jaarlijkse projectsubsidie in
de orde van grootte van € 124.000. Daarnaast ontvangt KVB Boekwerk jaarlijks middelen
van zowel de Koninklijke Boekverkopersbond als de Groep Algemene Uitgevers ter grootte
van in totaal € 230.000. De financiering van KVB Boekwerk vindt dus plaats op basis
van publiek-private samenwerking. Ik zet in op continuering van deze constructie.
De leden van de CDA-fractie missen aandacht voor het Fries en vragen de Minister alsnog
in te gaan op de positie van het Friestalige boek.
Graag kom ik tegemoet aan die wens. Op basis van door de Afûk (Algemiene Kommisje
foar Frysk Underrjocht, www.afuk.frl) verstrekte informatie kan ik het volgende melden. Jaarlijks verschijnen er ruim
100 titels in de Friese taal. Meer dan de helft daarvan bestaat uit fictie (proza,
poëzie, kinder- en jeugdboeken). Tresoar, het regionaal historisch centrum voor de
Friese taal- en cultuur te Leeuwarden, houdt sinds 2005 een overzicht bij van Friese
publicaties.38 Deze productie komt tot stand via een tiental uitgevers die bij de verkoop worden
ondersteund door Boeken fan Fryslân, een door de provincie Friesland gesubsidieerd
project van de Afûk. Boeken fan Fryslân promoot actief het Friese boek door het organiseren
van tal van literaire activiteiten, ondersteuning van het onderwijs en het deelnemen
aan beurzen. Zo is Boeken fan Fryslân aanwezig op de Frankfurter Buchmesse. Het Friese
boek is goed verkrijgbaar in de circa 50 boekwinkels die de provincie telt en is daarnaast
leverbaar via de Friese en landelijke internetboekhandel. In 2019 is Leeuwarden door
Unesco uitgeroepen tot City of Literature. Ook op deze wijze wordt de positie van
het Friese boek gesteund en gestimuleerd.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden vinden het zeer onwenselijk dat het aantal gemeentes zonder volwaardige
bibliotheekvoorziening is gestegen. Bibliotheken bevorderen kansengelijkheid door
onder andere de leesvaardigheid van burgers te bevorderen. Het ontbreken van volwaardige
bibliotheken in bepaalde gemeenten werkt daarmee kansenongelijkheid in de hand. Deze
leden waarderen daarom de lange termijnvisie van de Minister om elke burger een volwaardige
bibliotheekvoorziening te bieden binnen een redelijk afstand door middel van afspraken
binnen bibliotheekconvenanten. Kan de Minister toelichten waarom zij dit binnen het
bibliotheekconvenant wil regelen en niet direct inzet op een wettelijke zorgplicht
voor gemeentes? In hoeverre is de Minister alsnog bereid een wetswijziging door te
voeren in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij gemeenten in plaats
van een bevorderingstaak een zorgplicht krijgen? Kan de Minister dit antwoord toelichten?
Ik deel de mening van deze leden dat het onwenselijk is dat niet iedereen toegang
heeft tot een volwaardige bibliotheekvoorziening. Om deze reden stel ik in de periode
2019–2021 jaarlijks een bedrag van € 1 mln. ter beschikking om de bibliotheek terug
te brengen of op Wsob-niveau te brengen in kleine kernen. Mijn streefbeeld is dat
alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang hebben tot de openbare
bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden en bibliotheekorganisaties
– onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang
binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob
is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid
van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent
een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden.
Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor
geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie kies ik ervoor – gegeven deze
omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over
de toegang tot de bibliotheek.
De huidige periode waarin de bibliotheken gesloten waren, bevestigen het belang van
een toegankelijke en gebruiksvriendelijke digitale bibliotheekvoorziening. Niet in
de laatste plaats voor kinderen die tijdelijk afhankelijk zijn van thuisonderwijs.
Is de Minister het met deze leden eens dat nu een belangrijke rol is weggelegd voor
de digitale bibliotheek om het leren te ondersteunen en het verschaffen van informatie
in bredere zin? Kan de Minister aangeven welke manieren zij ziet om niet alleen het
bereik, maar ook de gebruiksvriendelijkheid nog verder te vergroten?
Direct na de sluiting van de vestigingen van de openbare bibliotheken per 16 maart
als gevolg van de Coronacrisis hebben de KB en de openbare bibliotheken acties ondernomen
om binnen korte tijd op grote schaal digitaal thuislezen mogelijk te maken. Via de
ThuisBieb en de LuisterBieb is tot 1 juni een grote hoeveelheid e-content voor iedereen
vrij beschikbaar gekomen. Ruim 160.000 mensen hebben actief gebruikgemaakt van de
ThuisBieb. Zij hebben in totaal ruim 920.000 e-books gedownload in de ThuisBieb-app.
Vanaf 1 juli is de ThuisBieb opgevolgd door de VakantieBieb. Daarnaast groeide het
gebruik van de reguliere digitale bibliotheek in deze periode naar ruim 300.000 actieve
gebruikers en circa 2,2 mln. uitleningen (stand van zaken mei 2020). De reguliere
digitale collectie omvat circa 30.000 titels, waarvan circa 4.000 voor de jeugd. De
KB werkt continu aan verbreding van de collectie en aan een grotere gebruiksvriendelijkheid.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving daarvan verwijs ik u naar mijn antwoord
op de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie.
Deze leden vinden het zorgelijk dat Nederlandse jongeren behoren tot de minst gemotiveerde
lezers wereldwijd.39 Het Eindrapport (Kwink) adviseert leesbevordering vanaf nul jaar en programma’s die
dit doen, zoals BoekStart, zijn relatief succesvol.40 De leesmotivatie onder jonge adolescenten blijkt echter te dalen. Is de Minister
het met deze leden eens dat leesbevordering die expliciet gericht is op deze doelgroep
moet worden overwogen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom heb ik in mijn brief van december 2019 ook aangekondigd
dat ik een Leesoffensief wil starten om jongeren meer leesplezier te geven. Jonge
adolescenten zijn daar absoluut een belangrijke doelgroep. In mijn brief over het
Leesoffensief zal ik de stand van zaken toelichten. In elk geval is onlangs het initiatief
«Taalbaas» gestart, waarbij jongeren in de zomer gratis workshops kunnen volgen bij
bekende schrijvers, acteurs en woordkunstenaars om zo samen hun creativiteit in taal
te ontdekken. Ik heb dit initiatief gefinancierd, omdat ik verwacht dat het zal bijdragen
aan het lees- en taalplezier van jongeren.
De Minister geeft aan dat zij de aanbeveling van de Raad voor Cultuur om een Nationale
Bibliotheekagenda op te stellen verwezenlijkt door het sluiten van het bibliotheekconvenant.
Is de Minister bereid om in dit convenant expliciet aandacht te schenken aan de leeftijdsgroep
van twaalf tot zestien jaar? In hoeverre ziet de Minister kansen om digitale kanalen
zoals sociale media, waar deze doelgroep uit zichzelf vaak al actief is, in te zetten
om deze doelgroep te bereiken als het gaat om leesbevordering?
Het bibliotheekconvenant zal afspraken bevatten over de inzet van bibliotheken bij
het Leesoffensief. Mijn inzet daarbij is prioriteit te geven aan jongens, vmbo-leerlingen
en kinderen met een meertalige achtergrond. Daaronder bevinden zich dus jongeren in
de leeftijdsgroep twaalf tot zestien jaar. Ik vertrouw erop dat bibliotheken communicatiemethoden
zullen gebruiken die aansluiten bij het mediagedrag van de doelgroepen.
Voornoemde leden hebben de volgende vragen over de samenwerking tussen bibliotheken
en scholen. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat de letterlijke en figuurlijke
nabijheid tussen scholen en bibliotheek leesvaardigheid kan stimuleren? In hoeverre
ziet zij in dit licht een rol weggelegd voor onderwijsvertegenwoordigers bij de totstandkoming
van bibliotheekconvenanten?
Het bibliotheekconvenant dat in voorbereiding is, heeft de evaluatie van de Wsob en
mijn beleidsreactie daarop als basis. Doel van het convenant is te komen tot verbeteringen
aan het bibliotheekstelsel. Convenantpartijen zijn de branchevereniging van openbare
bibliotheken VOB, de KB, de gezamenlijke provinciale ondersteuningsinstellingen SPN,
de VNG, het IPO en OCW. Eén onderdeel van het convenant – de inbreng van bibliotheken
bij het Leesoffensief – heeft betrekking op gezamenlijke activiteiten met het onderwijs.
Alle overige onderwerpen zijn sectorspecifiek voor het terrein van de bibliotheken.
Het heeft daarom onvoldoende meerwaarde de groep deelnemers aan het convenant uit
te breiden met het onderwijs. Anders ligt dit bij het Leesoffensief zelf dat vanuit
OCW wordt voorbereid. Onderwijs en bibliotheken zullen daar beide aan deelnemen, naast
andere partijen op het terrein van het lezen.
De aan het woord zijnde leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen
van de Minister om afspraken te maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de
bibliotheek op school. Deze leden zijn van mening dat makers recht hebben op een billijke
vergoeding voor de uitleen van hun werken. Kan de Minister aangeven of zij nog steeds
van plan is om deze vergoeding mee te nemen in het aanstaande convenant? Kan de Minister
reflecteren op de gevolgen die dit heeft op de financiële positie van bibliotheekorganisaties?
Mijn uitgangspunt is dat rechthebbenden – makers en uitgevers – recht hebben op een
faire vergoeding bij de exploitatie van hun werken. Concreet betekent dit dat bibliotheken
een leenrechtvergoeding moeten afdragen, als een boek wordt uitgeleend uit een bibliotheekcollectie
die geplaatst is op een school in het kader van de Bibliotheek op school. Voor een
goed begrip van de situatie is een korte beschrijving van het juridische kader nodig.
Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen
uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling. De Bibliotheek op school
is een relatief nieuw fenomeen. Bij de samenwerking tussen scholen en openbare bibliotheken
in het kader van de Bibliotheek op school is het daarom niet altijd duidelijk wanneer
wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen. In het algemeen geldt: het
uitlenen van boeken uit de eigen schoolbibliotheek is vrijgesteld van afdracht van
leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van openbare bibliotheek
die geplaatst is op een school, is vergoedingsplichtig. De Bibliotheek op school kent
in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding
wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te
komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee
naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit
is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen,
bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW), iedere partij zijn eigen rol
en verantwoordelijkheid heeft en de kosten een rol spelen. Scholen, gemeenten en bibliotheken
beschikken bovendien over veel eigen beleidsruimte, waardoor zij binnen de wettelijke
kaders ook andere keuzes kunnen maken. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant.
Deze leden vinden het positief dat de evaluatie het beeld bevestigt dat sinds de Wsob
de samenwerking binnen het bibliotheekwezen is verbeterd. Het is echter onwenselijk
dat een gebrek aan gedeelde visie en afbakening van rollen verdere vooruitgang in
de samenwerking tussen de KB en de openbare bibliotheken in de weg staat. Ziet de
Minister de mogelijkheid om in het aanstaande bibliotheek convenant hier verbetering
in aan te brengen? Zo ja, kan zij toelichten hoe zij dit voor zich ziet?
Het convenant heeft als doel vanuit een gedeelde visie samen te werken aan actuele
maatschappelijke opgaven. Het initiatief voor het convenant kwam vanuit de bibliotheekpartijen
zelf. Het verloop van het proces waarin het convenant wordt voorbereid, geeft mij
het vertrouwen dat het mogelijk is tot een constructieve samenwerking te komen. Partijen
zijn het op hoofdlijnen eens over de uitgangspunten, doelen en te behalen resultaten.
De focus ligt op de volgende maatschappelijke opgaven: het stimuleren van het lezen,
digitale vaardigheden en digitale inclusie, leven lang ontwikkelen.
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
Deze leden hebben kennisgenomen van de het beleidsplan van de Koninklijke Bibliotheek,
de evaluatie van de KB en de daarop gevolgde beleidsreactie. Deze leden vinden het
positief dat de evaluatie het beeld bevestigt dat sinds de Wsob de samenwerking binnen
het bibliotheekwezen is verbeterd. Het is echter onwenselijk dat een gebrek aan gedeelde
visie en afbakening van rollen verdere vooruitgang in de samenwerking tussen de KB
en de openbare bibliotheken in de weg staat. Ziet de Minister de mogelijkheid om in
het aanstaande bibliotheek convenant hier verbetering in aan te brengen? Zo ja, kan
zij toelichten hoe zij dit voor zich ziet? Voornoemde leden hebben kennisgenomen van
de aanbeveling in de evaluatie van de KB om «de missie te herformuleren met een nadruk
op de urgentie om razendsnel voortgang te boeken in de steeds verder digitaliserende
wereld». De zorgen van de evaluatiecommissie omtrent de innovatiekracht van de KB
op het gebied van IT vinden deze leden zorgelijk. Deelt de Minister de zorgen van
deze leden over de positie de KB op IT-gebied? Kan de Minister toelichten welke stappen
er worden ondernomen om de positie van de KB in het digitale informatiedomein te verbeteren
en innovatie op het gebied van digitale diensten te realiseren?
Door het intensieve gebruik van de digitale diensten voor lezen en onderzoek en door
de digitale opslag van Nederlandse items wordt er veel gevraagd van de stabiliteit
en kwaliteit van de IT van de KB. De innovatiekracht heeft in de jaren na 2015 onder
druk gestaan, doordat vanaf dat moment verschillende informatiesystemen geïntegreerd
zijn. Dit als gevolg van de inwerkingtreding van de Wsob, waarbij drie onafhankelijke
organisaties in de KB werden geïntegreerd, ieder met een eigen IT-infrastructuur.
In die zin deel ik de zorgen van de evaluatiecommissie. Om de positie van de KB op
dit punt te verbeteren heeft de KB intussen een ICT-roadmap opgesteld. Omdat vernieuwing
van digitale diensten een doorlopende taak is heeft de KB met onder andere de TU Delft
het Future Libraries Lab opgericht. Hierin werken ontwerpers en computerwetenschappers
samen om innovatieve dienstverlening vorm te geven.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden lezen dat de Minister voornemens is om een bibliotheekconvenant op te stellen
rond de zomer. Dit om het verdere afkalven van het Nederlandse bibliotheeknetwerk
tegen te gaan. Deze leden vragen of deze ambitie om dit rond de zomer vast te leggen
nog gehaald gaat worden met het oog op de coronacrisis? Zo niet, heeft de Minister
een tijdspad waarop dit wel gehaald gaat worden? De Minister stelt voor de uitvoering
van de acties rond het convenant een bedrag van circa een miljoen euro per jaar beschikbaar.
Blijft dat geld ook met de heersende coronacrisis beschikbaar? Zo nee, wanneer denkt
de Minister daar duidelijkheid over te hebben? Is de Minister het met deze leden eens
dat het ondanks de coronacrisis belangrijk blijft dat een volwaardig bibliotheeknetwerk
in Nederland in stand wordt gehouden, omdat dit van belang is voor zowel sociaal-maatschappelijke
functies als de lees- en taalvaardigheid van de Nederlanders?
Partijen hebben de intentie het convenant in september af te sluiten. Het verloop
van het proces tot nu toe geeft mij het vertrouwen dat dit mogelijk is. Voor de uitvoering
van de afspraken in het convenant is op jaarbasis een bedrag van € 1 mln. beschikbaar.
De Coronacrisis heeft daar geen verandering in gebracht. Partijen bij het convenant
onderschrijven het uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland toegang moet hebben
tot een volwaardige bibliotheekvoorziening, in de eigen gemeente of in een buurgemeente.
Voornoemde leden constateren dat de Wsob als uitgangspunt heeft dat iedere bewoner
van Nederland toegang heeft tot de fysieke en digitale openbare bibliotheek. In 2014
hadden inwoners in tien gemeenten geen toegang tot een kwalitatief hoogstaand bibliotheekaanbod
in de eigen gemeenten. In 2019 is dat aantal gemeenten gestegen naar 16. Hoe kan het
dat dit aantal gestegen is? Bent u het met deze leden eens dat de Bibliotheekwet zijn
doel op dat vlak niet bereikt heeft? De Minister schrijft dat ze in twaalf gemeenten
reparaties aan het netwerk uitvoert. Hoe zien die reparaties eruit? Binnen welk tijdsbestek
is er in die gemeenten weer een bibliotheek op Wsob-niveau? Worden die reparaties
vanuit het Rijk of de gemeente bekostigd?
De Wsob regelt de structuur en het functioneren van het stelsel, maar niet de feitelijke
beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de bibliotheek. Dat is sinds 1987 een decentrale
verantwoordelijkheid. Gemeenten nemen over het algemeen hun verantwoordelijkheid.
Niettemin kent Nederland op dit moment een aantal gemeenten zonder bibliotheek of
zonder volwaardige bibliotheek. Dit is één van de onderwerpen waar ik via het bibliotheekconvenant
verbetering in wil brengen. Op grond van de motie van het lid Asscher («Bibliotheken
in kleine kernen») (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 95) heb ik voor de periode 2019–2021 een bedrag van € 3 mln. ter beschikking gesteld
ter versterking van het fysieke netwerk. In totaal 12 gemeenten ontvangen in deze
periode ondersteuning om een nieuwe bibliotheekvestiging te openen (gemeente Heeze-Leende,
Medemblik, Molenlanden, Montfoort, Noardeast-Fryslân, Sluis, Tholen) of een bestaande
of recent geopende vestiging te versterken tot Wsob-niveau (gemeente Aa en Hunze,
Bergeijk, Leudal, Nijkerk, Zutphen). Najaar 2019 zijn in het Noord-Hollandse Wognum
en het Friese Hallum de eerste nieuwe vestigingen geopend. In de andere gemeenten
opent in elk geval binnen de periode 2019–2021 een bibliotheekvoorziening.
Deze leden lezen in het evaluatieonderzoek van de Raad van Cultuur dat verwacht wordt
dat de afname van het aantal bibliotheekvoorzieningen de komende jaren zal doorzetten.
Ook de onderlinge verschillen tussen gemeenten wat betreft aanbod zullen toenemen.
Oorzaak hiervan zijn de gemeentelijke bezuinigingen. Al voor de coronacrisis uitbrak,
was bij een kwart van de leden van de VOB een budgetverlaging van 10,1 procent aangekondigd
voor 2021. Voornoemde leden vragen hoe de Minister deze bezuinigingen door gemeenten
op bibliotheken ziet in het licht van haar eigen ambitie om in elke gemeente een bibliotheek
op Wsob-niveau te hebben? Wat gaat de Minister doen aan deze bezuinigingen? Ook zijn
deze leden bang dat deze bezuinigingen op bibliotheken alleen maar forser worden door
de coronacrisis. Hoe ziet de Minister dit en kan zij garanderen dat het bibliothekenstelsel
in stand blijft, ook na de crisis? Is de Minister bereidt om extra geld te investeren
in het bibliothekenstelsel vanuit het Rijk dan wel via gemeenten?
Zoals in mijn antwoord op de vorige vraag beschreven, regelt de Wsob het functioneren
van het stelsel, maar niet de feitelijke beschikbaarheid en de toegankelijkheid van
de bibliotheek. Dat is een decentrale verantwoordelijkheid. In het bibliotheekconvenant
met de andere overheden en het bibliotheekveld zal aandacht worden besteed aan lacunes
in het stelsel en aan de vraag hoe die te dichten. Het is duidelijk dat de Coronacrisis
gemeentelijke budgetten onder druk zet. In dit verband wijs ik op het compensatiepakket
voor gemeenten, provincies en waterschappen van de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties ter grootte van € 566 mln.41 Doel van dit pakket is de continuïteit van diensten en voorzieningen, waaronder de
openbare bibliotheken, veilig te stellen.
De aan het woord zijnde leden hebben ook een vraag met betrekking tot het voornemen
van de Minister om de uitzonderingsmogelijkheid in de Wsob ten aanzien van het heffen
van een tarief voor de jeugd uit de wet te schrappen. Binnen welk termijn wil de Minister
deze wetswijziging doorvoeren en op welke wijze gaat de Minister tot die tijd gemeenten
en bibliotheken aansporen om het jeugdtarief af te schaffen?
Sinds de evaluatie van de Wsob is het aantal gemeenten met jeugdcontributie gedaald
van 26 naar 14. Ik zal de Wsob zodanig wijzigen, dat jeugd tot 18 jaar altijd gratis
lid is. Ik streef er naar het wetsvoorstel dit jaar voor te bereiden voor indiening
bij de Tweede Kamer. In het convenant wil ik afspraken maken om in de tussentijd al
zoveel mogelijk naar deze situatie toe te groeien.
Deze leden lezen dat er een Bibliotheek op school is op ongeveer 40 procent van de
scholen voor primair onderwijs en ruim tien procent van de vmbo-scholen. Waarom is
dit nu nog op een beperkt aantal scholen? Is het gezien de steeds dalende lees- en
taalvaardigheden van scholieren een mogelijkheid om het samenwerkingsverband Bibliotheek
op school op meer scholen toe te passen? Zijn er mogelijkheden om dit verder uit te
breiden en er extra in te investeren, zodat dit niet ten koste gaat van het bibliothekenbudget?
Misschien ook door investeringen vanuit de onderwijsbegroting?
De kosten van het programma de Bibliotheek op school bedragen circa € 50,– per leerling
per jaar. Deze kosten worden in belangrijke mate gedragen door bibliotheken en daarnaast
door scholen en gemeenten. OCW verleent eenmalige stimuleringssubsidies via het programma
«Tel mee met Taal». Voor een verdere invoering van de Bibliotheek op school ontbreken
op dit moment de financiële middelen. Een grotere financiële inzet vanuit bibliotheken
zou ten koste van het bibliotheeknetwerk gaan.
Voornoemde leden lezen dat de Minister in het bibliothekenconvenant afspraken wil
maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Schrijvers
en andere rechthebbenden zijn echter geen partij in het convenant. Kan de Minister
garanderen dat zij in het convenant daadwerkelijk afspraken gaat maken over een eenduidige
regeling voor de afdracht van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek
op school? Hoe gaat de Minister hierop toezien en hoe gaat de Minister ervoor zorgen
dat er geld komt voor de schrijvers?
Mijn uitgangspunt is dat rechthebbenden – makers en uitgevers – recht hebben op een
faire vergoeding bij de exploitatie van hun werken. Concreet betekent dit bij de Bibliotheek
op school dat bibliotheken een leenrechtvergoeding moeten afdragen, als een boek wordt
uitgeleend uit een bibliotheekcollectie die geplaatst is op een school in het kader
van de Bibliotheek op school. Voor een goed begrip van de situatie is een korte beschrijving
van het juridisch kader nodig. Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van
leenrechtvergoeding bij uitleningen uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling.
De Bibliotheek op school is een relatief nieuw fenomeen. Bij de samenwerking tussen
scholen en openbare bibliotheken in het kader van de Bibliotheek op school is het
daarom niet altijd duidelijk wanneer wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen.
In het algemeen geldt: het uitlenen van boeken uit de eigen schoolbibliotheek is vrijgesteld
van afdracht van leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van
de openbare bibliotheek die geplaatst is op een school, is afdrachtplichtig. De Bibliotheek
op school kent in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding
wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te
komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee
naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit
is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen,
bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW), iedere partij zijn eigen rol
en verantwoordelijkheid heeft en de kosten een rol spelen. Scholen, gemeenten en bibliotheken
beschikken bovendien over veel autonome beleidsruimte, waardoor zij binnen de wettelijke
kaders ook andere keuzes kunnen maken. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant.
Deze leden begrijpen dat de schade sinds 2015 is berekend op € 1,5 mln. per jaar.
Is de Minister bereid om die schade te compenseren? Het uitwerken van de afspraken
kost tijd. Is de Minister bereid om te zorgen dat de schade in de tussentijd niet
nog verder oploopt voor deze schrijvers, die al hard worden geraakt door de coronacrisis?
Partijen bij het Leenrecht zijn in kleiner en groter verband met elkaar in overleg
om te bepalen of sprake is van niet afgedragen leenrechtvergoedingen, welke omvang
dit eventueel heeft en wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt of dragen. Ik wil
mij in dit stadium niet in deze discussie mengen.
Deze leden vragen tenslotte in hoeverre het bibliotheekconvenant waartoe de Minister
wil komen, zal verschillen van de aanbeveling van de Raad van Cultuur om een Nationale
Bibliothekenagenda op te starten? Zal het bibliotheekconvenant dezelfde functie hebben
en zaken regelen als de Nationale Bibliothekenagenda die de Raad van Cultuur voor
ogen had? Waarom kiest de Minister voor deze andere vorm, zo vragen deze leden
Het bibliotheekconvenant dat in voorbereiding is, heeft de evaluatie van de Wsob en
mijn beleidsreactie daarop als basis. Doel van het convenant is te komen tot verbeteringen
aan het bibliotheekstelsel. Convenantpartijen zijn de branchevereniging van openbare
bibliotheken VOB, de KB, de gezamenlijke provinciale ondersteuningsinstellingen SPN,
de VNG, het IPO en OCW. In het convenant spreken partijen af vanuit een gedeelde visie
samen te werken aan actuele maatschappelijke opgaven. Het initiatief voor het convenant
kwam vanuit de bibliotheekpartijen zelf. Partijen zijn het op hoofdlijnen eens over
de uitgangspunten, de doelen en de te behalen resultaten. De focus ligt op de volgende
maatschappelijke opgaven: het stimuleren van het lezen, digitale vaardigheden en digitale
inclusie, leven lang ontwikkelen. Materieel kan het bibliotheekconvenant worden beschouwd
als een nationale bibliotheekagenda, zoals voorgesteld door de Raad voor Cultuur.
Juridisch heeft het convenant de status van bestuurlijke afspraken tussen partijen.
Voordeel daarvan boven een agenda is dat de afspraken tussen partijen bindend zijn.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden vragen wat wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat elke inwoner van Nederland
toegang krijgt tot een kwalitatieve bibliotheekvoorziening? Wat wordt ondernomen om
te voorkomen dat het aantal gemeente zonder bibliotheekvoorzieningen verder toeneemt,
ook rekening houdend met de gevolgen van de coronacrisis op de gemeentelijke financiering?
Is de Minister bereid om het stimuleringsfonds voor bibliotheken te verruimen en uit
te breiden naar bibliotheken in financiële problemen buiten de kleine gemeenten? Welke
impact verwacht de Minister dat de financiële gevolgen van de coronacrisis zullen
hebben op de capaciteit van bibliotheekorganisaties en de mogelijkheid voor het uitvoeren
van de vijf wettelijke functies?
Ik wil hier een gefaseerde aanpak volgen. Het is mijn inzet via het convenant met
de andere overheden en het bibliotheekveld lacunes in het stelsel te dichten. Mocht
deze route onvoldoende resultaat opleveren, dan is aanpassing van de Wsob een optie.
Op grond van de motie van het lid Asscher («Bibliotheken in kleine kernen») heb ik
voor de periode 2019–2021 een bedrag van € 1 mln. per jaar beschikbaar gesteld voor
de versterking van het fysieke netwerk.42 In totaal 12 gemeenten ontvangen in deze periode een financiële bijdrage om een nieuwe
bibliotheekvestiging te openen of een bestaande vestiging op Wsob-niveau te brengen.
Ik heb momenteel geen middelen om dit stimuleringsbudget verder te verruimen. Het
is duidelijk dat de Coronacrisis gemeentelijke budgetten onder druk zet. In dit verband
wijs ik op het compensatiepakket voor gemeenten, provincies en waterschappen van de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 566 mln.43 Doel van dit pakket is de continuïteit van diensten en voorzieningen, waaronder de
openbare bibliotheken, veilig te stellen.
Hoe kijkt de Minister aan tegen een wettelijke plicht voor gemeenten om te zorgen
voor een eigen openbare bibliotheekvoorziening?
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang
hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden
en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over
de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd.
Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht
worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke
wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel
gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De
OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie
kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant
afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
Tevens maken deze leden zich zorgen over de slagkracht en middelen van bibliotheken,
daar de budgetten sinds 2010 al met 19 procent zijn gedaald. Vanuit het veld ontvangen
zij hierover zorgwekkende signalen. Er is in de afgelopen jaren zoveel gekort, dat
bibliotheken nauwelijks aan hun wettelijke taken toekomen. Zijn alle bibliotheekorganisaties
in staat om de vijf wettelijke functies uit te voeren? Zijn er voldoende middelen
en medewerkers voor de belangrijke rol in leesbevordering en educatie? Hebben zij
voldoende slagkracht voor deelname aan landelijke acties, zoals BoekStart en de Bibliotheek
op School? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal bibliotheekorganisaties
waar dit niet het geval is? Welke van de vijf wettelijke taken staat het vaakst onder
druk?
Tijdens de looptijd van de Wsob is het aantal personeelsleden in de openbare bibliotheeksector
met ongeveer 100 afgenomen van 6.841 in 2014 naar 6.743 in 2018. Vanaf 2017 vertoont
het aantal personeelsleden overigens weer een lichte stijging. Deze afname houdt gelijke
tred met de terugloop in het aantal vestigingen over dezelfde periode: van 1.317 naar
1.218. Het materiaal dat beschikbaar is over het functioneren van het bibliotheekstelsel,
geeft geen aanleiding te veronderstellen dat de terugloop in het aantal medewerkers
leidt tot kwaliteitsverlies of het uitvoeren van de vijf wettelijke functies in gevaar
brengt. Zo laat het meest recente rapport van de Certificeringorganisatie Bibliotheekwerk,
Cultuur en Taal zien dat verreweg het grootste deel van de bibliotheekorganisaties
(92%) in eerste aanleg aan de certificeringsnormen voldoet. De overige 8% kan de aanvankelijke
tekortkomingen repareren.44 Vrijwel alle 150 bibliotheekorganisaties doen mee aan het programma BoekStart, ongeveer
90% doet mee aan de Bibliotheek op school voor primair onderwijs en ongeveer 40% aan
de Bibliotheek op school voor voortgezet onderwijs. Dat zijn substantiële cijfers.
De kosten van het programma de Bibliotheek op school bedragen circa € 50,– per leerling
per jaar. Deze kosten worden in belangrijke mate gedragen door bibliotheken en daarnaast
door scholen en gemeenten. OCW verleent eenmalige stimuleringssubsidies via het programma
«Tel mee met Taal». Voor een verdere invoering van de Bibliotheek op school ontbreken
op dit moment de financiële middelen. Een grotere financiële inzet vanuit bibliotheken
zou ten kosten van het bibliotheeknetwerk gaan.
Zijn de bibliotheken ook in staat een bijdrage te leveren aan de digitale inclusie?
Ja, bibliotheken leveren via hun educatieve activiteiten een bijdrage aan digitale
inclusie. Zij doen dat met laagdrempelige cursussen en trainingen in digitale vaardigheden
en met hulp aan burgers bij het gebruik van digitale overheidsdiensten, zoals de digitale
belastingaangifte. De KB vervult een centrale rol als verbinding tussen landelijke
overheidsdiensten en lokale bibliotheken. De KB ontwikkelt trainingen voor burgers
en voor bibliotheekmedewerkers. In 15 bibliotheken wordt op dit moment proefgedraaid
met informatiepunten digitale overheid. De KB voert deze taken uit als onderdeel van
het programma «Digitale inclusie» van het Ministerie van BZK. In vervolg op de 15
proeflocaties heeft ruim 90% van de bibliotheekorganisaties voor 2020 en 2021 een
aanvraag ingediend voor deelname aan het KB-programma digitale inclusie.
De leden van de fractie zijn verheugd dat de Minister voortvarend te werk gaat met
de uitvoering van de motie van de leden Asscher en Ellemeet die oproept bibliotheekvoorzieningen
voor jongeren tot 18 jaar kosteloos te maken45. Kan de Minister inzicht geven in de termijn waarop geen jeugdcontributie meer zal
worden geheven? Is de Minister net als voornoemde leden van mening dat lidmaatschap
van een bibliotheek voor jongeren gratis moet zijn en dat voor jongeren ook geen kosten
mogen worden verbonden aan het lenen van materiaal?
Sinds de evaluatie van de Wsob is het aantal gemeenten met jeugdcontributie gedaald
van 26 naar 14. Ik zal de Wsob zodanig wijzigen, dat jeugd tot 18 jaar altijd gratis
lid is. In het convenant wil ik afspraken maken om in de tussentijd al zoveel mogelijk
naar deze situatie toe te groeien. Ik ben graag bereid de Kamer eind dit jaar te informeren
over de stand van zaken.
Sinds deze maand zijn de bibliotheken weer open voor het lenen en terugbrengen van
materialen. Deze leden vragen of het mogelijk is om voor een specifieke doelgroep
ook de verblijfsfuncties open te stellen. Juist jongeren en studenten die thuis niet
beschikken over een studieplek, zijn erg geholpen bij het openstellen van lees- en
studiezalen, zeker nu veel scholen nog gesloten zijn. Bestaat de mogelijkheid om deze
verblijfsvoorzieningen op zeer korte termijn voor een beperkte groep open te stellen,
zo vragen deze leden.
Sinds 1 juni zijn openbare bibliotheken weer open voor andere activiteiten dan alleen
het uitlenen van boeken. Dit betekent dat ook studieplekken gebruikt kunnen worden,
met inachtneming van de regel van 1,5 meter afstand. Het maximum aantal bezoekers
van de locatie is afhankelijk van het beschikbare oppervlakte bij toepassing van 1,5
meter afstand tot elkaar. Juist vanwege het maatschappelijke belang van de openbare
bibliotheken behoorden zij tot de eerste groep voorzieningen die al vanaf 11 mei gefaseerd
weer open konden gaan. Voor de periode waarin de scholen gesloten waren, waren er
afspraken met gemeenten en bibliotheken over het gebruik van bibliotheekfaciliteiten
voor groepen leerlingen die thuis niet over de juiste faciliteiten konden beschikken.
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
In 2013 telde Nederland 593.600 laaggeletterde 65-plussers. Dit betekent dat meer
dan 20 procent van de 65-plussers laaggeletterd is. Voornoemde leden vinden het belangrijk
dat deze groep de kans krijgt om hun taal te verbeteren. Deze leden vragen dan ook
aan de Minister of zij kan onderzoeken of het mogelijk is dat deze groep net als jongeren
onder de 18 een gratis lidmaatschap kan aanvragen.
Het is belangrijk dat de openbare bibliotheek voor iedereen bereikbaar is. Bij een
gratis lidmaatschap ligt voor mij de focus bij de jeugd, omdat in die leeftijd de
basis wordt gelegd voor een leven lang lezen en ontwikkelen. De groep 65-plussers
is niet zodanig homogeen, dat voor deze gehele categorie de kosten een obstakel vormen
om lid te kunnen worden van de bibliotheek. Voor ouderen met een inkomen op of onder
het sociaal minimum hanteren veel gemeenten kortingsregelingen of stadspassen die
het gebruik van essentiële voorzieningen zoals de bibliotheek voor iedereen toegankelijk
maken.
De eenzaamheid onder ouderen neemt in deze coronatijd toe. Een aantal bibliotheken
probeert de kwaliteit van leven bij ouderen te verhogen door initiatieven zoals boeken
bij ouderen langs te brengen. Is het mogelijk dat hier landelijk aandacht aan kan
worden besteed?
Veel bibliotheken hebben een dienst om boeken bij ouderen thuis te brengen. Sinds
de coronatijd hebben veel bibliotheken deze dienst uitgebreid. Mijn indruk is dat
bibliotheken hun leden informeren over deze dienstverlening en dit in bredere kring
onder de aandacht brengen via lokale media. Omdat niet alle bibliotheken deze service
bieden, ligt landelijke promotie niet voor de hand. Wel is tijdens de periode dat
bibliotheken gesloten waren, het digitale aanbod van o.a. de ThuisBieb via landelijke
media onder de aandacht gebracht.
De Minister geeft aan dat het aantal vestigingen afneemt. Terwijl voor de corona-uitbraak
een bibliotheek juist een plek was waar ouderen samen konden komen. Deze leden vragen
dan ook hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat het aantal bibliotheken niet verder
afneemt.
Ik wil hier een gefaseerde aanpak volgen. Het is mijn inzet via het bibliotheekconvenant
met de andere overheden en het bibliotheekveld lacunes in het stelsel te dichten.
Mocht deze route onvoldoende resultaat opleveren, dan zal ik de Wsob zodanig wijzigen,
dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot de openbare bibliotheek.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier