Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 300 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2020
Nr. 9 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 november 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 10 oktober 2019 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat. Bij brief van 5 november zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Diks
De griffier van de commissie, Nava
1
Welke kosten heeft uw ministerie in 2018 en 2019 gemaakt ten behoeve van (leden van)
het Koninklijk Huis? Welk bedrag is hiervoor precies gereserveerd in de begroting
van 2020?
Antwoord
Er is sprake van uitgaven voor kosten op de begroting van dit ministerie voor activiteiten
die verband houden met de beleidsdoeleinden en/of uitvoering van regelgeving van dit
ministerie en waarbij in dit kader een persoon is betrokken die tevens lid is van
het Koninklijk Huis.
Prins Constantijn van Oranje is «special envoy» voor het programma TechLeap.nl en
wordt hiertoe sinds medio 2016 ingehuurd door de stichting DutchStartHub. Stichting
DutchStartHub wordt gesubsidieerd door EZK en is WNT-plichtig. De bezoldiging van
de special envoy verloopt derhalve niet rechtstreeks via de begroting van EZK. Wel
mag de «special envoy» voor een beperkt aantal uren gebruik maken van een dienstauto
waarvan de kosten ten laste komen van de EZK-begroting.
2
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel om de positie van huurders en verhuurders
bij verduurzaming te versterken ter consultatie gaat worden aangeboden?
Antwoord
De Minister van BZK zal eind van dit jaar een brief sturen over de uitwerking van
de wetgeving in relatie tot de wijkgerichte aanpak.
3
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de broeikasgasreductie?
Antwoord
Op 1 november is de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2019, en de aanvullende Klimaatakkoord
notitie naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuknummer 32813-400). Deze notities geven inzicht in de broeikasgasreductie voor 2020 als 2030. In de
begeleidende Kamerbrief bij deze stukken, is een overzicht gegeven van de belangrijkste
conclusies van deze notities en de acties die het kabinet inzet ten aanzien van het
Klimaatakkoord en de uitvoering van het Urgenda-vonnis.
4
Kan worden aangegeven hoe zwaar een CO2-heffing kan gaan drukken op de energie-intensieve bedrijven, door een cumulatie van
maatregelen? Wat is het aandeel bedrijven dat met deze cumulatie te maken gaat krijgen?
Hoe hoog zou de totale som van heffingen dan zijn, welk deel daarvan wordt gevormd
door de CO2-heffing?
Antwoord
Het oogmerk van de CO2-heffing is niet om geld op te halen, maar om bedrijven te prikkelen de heffing voor
te blijven, door tijdig te investeren in emissie-reducerende productieprocessen. Als
ze dat doen, hoeven ze geen heffing te betalen. Over het aandeel van de heffing in
een fictieve opbrengst is dan ook geen feitelijke uitspraak te doen. De vormgeving
van de heffing wordt nu nader uitgewerkt.
De cumulatie van maatregelen kan naast de effecten van de heffing, die betaald moet
worden als het een bedrijf niet lukt om voldoende emissies te reduceren, betrekking
hebben op de energiebelasting, de ODE-schuif, het aflopen van de regeling indirecte
kostencompensatie ETS (compensatie voor hogere elektriciteitsprijzen als gevolg van
ETS) en de verplichte ombouw van laagcalorisch gas voor de negen grootste afnemers.
De bedrijven die te maken krijgen met de CO2-heffing voelen (al volgend jaar) de verhoging van de energiebelasting en ODE, tenzij
er vrijstellingen gelden zoals bijvoorbeeld voor metallurgische en mineralogische
processen. Onder de heffing zullen ca. 300 bedrijven vallen. Bij de afbouw van de
regeling indirecte kostencompensatie ETS gaat het om een groep van naar schatting
50 bedrijven (o.b.v. aanvragen 2017), die ook tot de doelgroep van de heffing behoren.
Tegelijkertijd is er ook sprake van een cumulatie aan maatregelen die positief uitpakken
voor de industrie, waaronder de uitbreiding van de SDE+, versterkte inzet op meerjarige
innovatieprogramma’s voor de industrie, en de middelen voor de industrie uit de klimaatenvelop.
Zoals in de kabinetsbrief bij het klimaatakkoord staat, zal het kabinet actief monitoren
of risico’s op verlies aan werkgelegenheid door cumulatie van klimaatlasten bewaarheid
dreigen te worden. Het kabinet zal handelen als er door de genoemde effecten werkgelegenheidsverlies
op dreigt te treden bij intrinsiek gezonde bedrijven. Het kabinet zal daarom een draaiboek
ontwikkelen met daarin vastgelegd hoe de monitoring plaats zal vinden, hoe objectief
getoetst wordt of werkgelegenheidsverlies dreigt op te treden en welke instrumenten
het kabinet in kan zetten om dit risico af te wenden. Over de monitoring zal jaarlijks
verslag worden gedaan in de Voortgangsmonitor Klimaatbeleid. Het kabinet stelt initieel
voor dit instrumentarium de komende periode 125 miljoen euro beschikbaar, bovenop
de 75 miljoen euro nadeelcompensatie die reeds beschikbaar is voor het overschakelen
naar laagcalorisch gas. Daarbij kan in elk geval gedacht worden aan het reserveren
van middelen voor uitrol van relatief dure CO2-reducerende technische maatregelen die individuele bedrijven nodig hebben om de heffing
te kunnen vermijden, maar waarvoor zij vermoedelijk niet concurrerend kunnen inschrijven
binnen de verbrede SDE+, ondersteuning bij infrastructurele knelpunten of compensatie
voor het aflopen van de regeling indirecte kostencompensatie ETS.
5
Kunt u aangeven welke partijen het klimaatakkoord hebben ondertekend?
Antwoord
Op de site van het Klimaatakkoord staan alle deelnemers die tot dusver het Klimaatakkoord
hebben ondertekend. Deze lijst wordt regelmatig bijgewerkt. Wij zijn verheugd dat
een groot aantal partijen het Klimaatakkoord al hebben ondertekend. We zien ernaar
uit dat een groot aantal partijen de komende tijd nog zal volgen.
6
Welke extra maatregelen worden per sector genomen om te voldoen aan het Urgenda-vonnis
van 2020?
Antwoord
In de Kamerbrief van 28 juni jl. (Kamerstuk 32 813 nr. 341) heeft het kabinet extra maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de
uitvoering van het Urgenda-vonnis. Daarbovenop heeft het kabinet in de begeleidende
Kamerbrief bij de KEV2019 van 1 november jl. (Kamerstuknummer 32813-400) aanvullende maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan het aandeel hernieuwbare
energie, energiebesparing en CO2-reductie. Ook leveren maatregelen die het kabinet treft in het kader van de stikstofproblematiek,
mogelijk nog een bijdrage aan de CO2-reductie.
7
Hoe wordt het programma Waterstof vormgegeven?
Antwoord
Basis voor het Waterstofprogramma zijn de afspraken in het Klimaatakkoord. Het programma
zal adaptief van aard zijn. In de eerste fase van ontwikkeling van de waterstofmarkt
zal de nadruk liggen op het creëren van de randvoorwaarden en het realiseren van de
eerste praktijkprojecten. De rijksoverheid zal zich in deze fase met name richten
op onderwerpen als marktordening, regelgeving, certificering, innovatie-stimulering,
internationale afspraken en veiligheid. Gezien de grote nationale en internationale
dynamiek vergt het programma een flexibele aanpak. Voor het bepalen van een gepast
stimuleringsinstrumentarium zullen overheid en marktpartijen gezamenlijk moeten leren
van de eerste praktijkprojecten. In de toegezegde kabinetsvisie op waterstof zal nader
worden ingegaan op de hoofdlijnen van het waterstofprogramma.
8
Welke bedrijven maken aanspraak op het programma Waterstof?
Antwoord
Het programma zal een generiek karakter krijgen en niet specifiek gericht zijn op
bepaalde bedrijven. Waar mogelijk wordt bestaand instrumentarium gekoppeld aan het
programma, met regelingen die open staan voor alle bedrijven met geschikte projecten.
9
Hoeveel geld komt er beschikbaar om waterstof te stimuleren? Is er per waterstofproject
een maximumbedrag beschikbaar?
Antwoord
Er is momenteel via de Demonstratie Energie en Klimaatinnovatie (DEI+) regeling 35
miljoen euro beschikbaar (vanuit de Klimaatenvelop) voor projecten op het gebied van
opslag en conversie. Waterstofprojecten kunnen hierop aanspraak maken. Dit bedrag
is beschikbaar voor zowel 2019 als voor 2020. Richting 2030 zal dit bedrag oplopen
tot 60 miljoen euro. Het maximum bedrag per project in de DEI+ regeling is 15 miljoen
euro.
Uit de klimaatenvelop is er volgend jaar 3,3 miljoen euro beschikbaar, oplopend naar
6,6 miljoen euro richting 2030, voor toegepast onderzoek op het gebied van grootschalige
opslag als onderdeel van de Topsector Energie Regeling. Hierbij kunnen waterstofprojecten
ook gebruik maken van reguliere TSE middelen (zoals gericht op wind op zee of industrie).
Via de Demonstratieregeling Klimaat technologieën en -innovaties in transport (DKTI
Transport) is sinds eind 2017 ruim 20 miljoen euro beschikbaar voor toepassingen in
de mobiliteit, zoals waterstofvulstations. Daarnaast staan diverse toepassingen van
waterstof op de milieulijst voor fiscaal voordeel via de EIA en de MIA/ Vamil regeling,
bijvoorbeeld voor toepassingen in de mobiliteit (trucks, vuilniswagens) en voor decentrale
elektrolyse-units voor het ontlasten van het elektriciteitsnet.
10
Welke resterende acties en doelen uit het Energieakkoord worden geïntegreerd in het
Klimaatakkoord?
Antwoord
Vanaf volgend jaar zal het kabinet jaarlijks rapporteren over de voortgang van de
beleidsafspraken en de prognose van het doelbereik in de Klimaatnota, welke wordt
opgesteld op basis van de jaarlijkse KEV. Met de Klimaatnota geeft het kabinet jaarlijks
inzicht in de voortgang van het klimaatbeleid en de realisatie van het doelbereik.
In de Klimaatnota van komend jaar zal separaat worden ingegaan op de doelstellingen
van het Energieakkoord.
11
Hoe wordt er gegarandeerd dat bij het ontwerp van de CO2 heffing genoeg zal stimuleren om tot voldoende CO2-reductie te leiden?
Antwoord
De CO2-heffing moet borgen dat het doel van 14,3 Mton emissiereductie wordt gerealiseerd
ten opzichte van het basispad – het pad dat het uitstootniveau van de industrie in
de periode 2020–2030 zonder klimaatbeleid beschrijft – en tegelijkertijd zoveel mogelijk
voorkomen dat productie naar het buitenland verplaatst of investeringsbereidheid in
Nederland afneemt. Dat gebeurt op twee manieren, namelijk via het bepalen van de heffingsvrije
voet en via het bepalen van de heffingshoogte. De heffing belast het te veel aan emissies,
de uitstoot daaronder wordt niet belast. De heffingsvrije voet wordt gebaseerd op
de benchmarks die in het ETS worden gebruikt voor de allocatie van emissierechten.
Deze benchmarks worden jaarlijks verminderd met een reductiefactor, zodat in 2030
een reductie van 14,3 Mton ten opzichte van het basispad wordt gerealiseerd.
De hoogte van de heffing wordt zo gekozen dat deze de industrie prikkelt de maatregelen
te treffen die nodig zijn voor reductiedoel in 2030 van 14,3 Mton ten opzichte van
het basispad. PBL heeft de benodigde heffingshoogte op verzoek van het kabinet doorgerekend
voor het Klimaatakkoord. Conform de huidige inzichten op basis van de in door het
PBL doorgerekende variant, betekent dit dat de CO2-heffing in 2021 op 30 euro per ton begint en lineair oploopt naar 125–150 euro per
teveel uitgestoten ton CO2 in 2030 inclusief de ETS-prijs. In 2020 en 2025, wanneer de nieuwe ETS-benchmarks
beschikbaar komen, zal het kabinet het PBL opnieuw vragen de benodigde hoogte van
de heffing te bezien. Daarbij wordt PBL gevraagd ook rekening te houden met de beschikbare
subsidies vanuit de verbrede SDE+ (zie ook de brief van het kabinet bij de aanbieding
van het voorstel voor Klimaatakkoord en het Klimaatakkoord zelf (Kamerstuk 32813-342, en de bijlage).
12
Op welke wijze is in het afgelopen jaar de financiële instellingen betrokken bij het
klimaatakkoord en het leveren van hun bijdrage aan het klimaatdoel?
Antwoord
De Nederlandse financiële sector is betrokken bij het Klimaatakkoord via de taakgroep
Financiering. Deze taakgroep had in tegenstelling tot de tafels geen eigen reductiedoelstelling.
De sector heeft op eigen initiatief besloten om zich te committeren aan de doelstellingen
van het Klimaatakkoord via het financiële commitment. In dat commitment stellen de
ondertekenaars dat: 1) zij jaarlijks de klimaatimpact willen meten en publiceren van
al hun relevante financieringen en beleggingen, 2) zij daartoe ook zullen werken aan
verbetering en harmonisatie van bestaande meetmethodes en 3) dat zij voor 2022 heldere
klimaatdoelen zullen stellen die in lijn liggen met het Parijsakkoord.
Sommige financiële instellingen namen daarnaast deel aan o.a. de tafels Landbouw en
Landgebruik en de Gebouwde Omgeving om mee te denken en te werken over de benodigde
oplossingen.
13
Welke extra maatregelen zijn er sinds Prinsjesdag 2019 genomen om te voldoen aan het
Urgenda-vonnis?
Antwoord
Op 1 november jl. heeft het kabinet in haar reactie op de KEV2019 en de aanvullende
Klimaatakkoordnotitie van het PBL, extra maatregelen aangekondigd die een bijdrage
leveren aan het aandeel hernieuwbare energie, energiebesparing en CO2-reductie (Kamerstuknummer 32813-400).
14
Kunt u een overzicht geven per industriële sector op welke wijze zij per technologie
broeikasgasemissies fors kunnen reduceren, dus daargelaten kleine besparingen, en
hoe de verbrede SDE++ hierop gericht gaat worden?
Antwoord
Het PBL heeft in maart 2018 een inschatting gegeven van de technologieën waarmee de
industrie invulling zou kunnen geven aan haar klimaatdoelstelling voor 2030.1 Daarnaast heeft Navigant in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat ook een studie gedaan naar de industriële opties die mogelijk met de SDE++
gesubsidieerd zouden kunnen worden.2 De lijst van technologieën in de studie van Navigant komt voor een groot deel overeen
met de lijst van PBL. Een overzicht uitgesplitst naar sector binnen de industrie is
niet beschikbaar.
Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de industrie richting 2030 vooral CO2-reductie kan realiseren met vormen van elektrificatie, procesefficiency, CCS, hernieuwbare
opwek en recycling. Deze technieken worden al gesubsidieerd of onderzocht voor toekomstige
stimulering in de SDE++ of andere instrumenten zoals de Energie Investeringsaftrek
(EIA). Technieken voor hernieuwbare opwek in de industrie zijn al opgenomen in de
huidige SDE+-regeling. Technieken voor procesefficiency worden gestimuleerd met de
EIA. Op dit moment werkt PBL aan het eindadvies voor de SDE++ 2020. Daarin neemt het
PBL ook technieken mee voor de industrie, zoals CCS, industriële warmtepompen en de
e-boiler. Tot slot lopen onderzoeken om te bekijken of technieken zoals recycling,
CCU en vormen van elektrificatie op een later moment kunnen worden opgenomen in de
SDE++.
15
Hoe verhoudt de potentiële CO2-reductie van CCS zich tegenover de kosten? Hoe kostenefficiënt wordt de maatregel
geschat?
Directie: W&O/TOP/EL
Antwoord
CCS is een maatregel die in de industrie relatief grote hoeveelheden CO2 kan reduceren tegen relatief lage kosten per ton CO2. De daadwerkelijke kosten voor de toepassing van CCS zullen variëren per bedrijf
en per locatie. Momenteel werkt PBL aan haar eindadvies voor de basisbedragen voor
de verschillende technologieën binnen de SDE++, inclusief CCS. Voor welke bedragen
industriële partijen (afvangers) uiteindelijk SDE++-subsidie zullen aanvragen, blijkt
wanneer de regeling is opengesteld.
16
In welke sectoren zijn er geen kosteneffectieve alternatieven voor de inzet van CCS
als CO2 reducerende maatregel?
Antwoord
Naar verwachting zijn er voor verschillende industriële processen op korte tot middellange
termijn geen kosteneffectieve alternatieven voor CCS. Momenteel wordt er door een
externe onafhankelijk partij hier nader onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek wordt
naar verwachting eind november afgerond. Deze informatie zal gebruikt worden om te
bepalen voor welke CCS-categorieën de SDE++ zal worden opengesteld en voor welke mogelijk
niet.
17
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is voor de voorbereding voor de wijziging van
de warmtewet en wanneer deze ter consultatie wordt aangeboden?
Antwoord
Per 1 januari 2020 treedt de laatste set aanpassingen in de regels als gevolg van
de meest recente wijziging van de Warmtewet in werking. Tegelijkertijd lopen de voorbereidingen
voor het wetstraject Warmtewet 2.0. Naast consumentenbescherming en leveringszekerheid
ziet de Warmtewet 2.0 op de marktordening van collectieve warmtesystemen, een alternatieve
regulering van de warmtetarieven (in plaats van de huidige methodiek op basis van
de gasreferentie) en voorschriften ten aanzien van de verduurzaming van collectieve
warmte. Hierover wordt intensief gesproken met diverse stakeholders, waaronder de
decentrale overheden. Ik informeer uw Kamer dit najaar over de voortgang. De internetconsulatie
van het wetsvoorstel voor de Warmtewet 2.0 is voorzien voor begin 2020. Ik verwacht
dat de wet per 1 januari 2022 in werking kan treden.
18
Kunt u aangeven in hoeverre uw oproep aan de energiebedrijven met grote warmtenetten
om investeringen te doen of tarieven te verlagen gaat hebben? Zo nee, zorgt u ervoor
dat het wetsvoorstel voor de wijziging van de warmtewet per 1 januari 2021 in werking
gaat treden, en in ieder geval voor de zomer wordt aangeboden aan de Tweede Kamer?
Antwoord
Ik heb de grotere warmteleveranciers opgeroepen om bij de vaststelling van hun tarieven
niet uit te gaan van het maximum, maar vooral te kijken naar wat gelet op hun bedrijfsvoering
en de rentabiliteit van hun warmtelevering een redelijk rendement is. Verwacht mag
worden dat een bovengemiddeld rendement zich vertaalt in een ambitieuze investeringsstrategie
en/of een bijstelling van de tarieven voor eindgebruikers onder het maximum warmtetarief.
Op het moment dat ACM de maximum tarieven voor 2020 heeft vastgesteld en de warmteleveranciers
hun tarieven voor 2020 bekend hebben gemaakt, blijkt in hoeverre laatstgenoemde tarieven
onder het maximum blijven. De laatste aanpassingen in de maximum tarieven als gevolg
van de recente wijziging van de Warmtewet treden in werking per 1 januari 2020. In
het Klimaatakkoord is afgesproken dat volgende aanpassingen in de Warmtewet per 1 januari
2022 in werking kunnen treden, uiteraard nadat uw Kamer zich hierover heeft kunnen
uitspreken. Het wetsvoorstel bied ik in de loop van 2020 aan de Kamer aan. Gelet op
de complexiteit van de materie en met oog op een zorgvuldig wetgevingsproces, inclusief
parlementaire behandeling en reële invoeringstermijnen, acht ik een eerder moment
van inwerkingtreden dan 1 januari 2022 niet realistisch.
19
Op welke manier wordt de tariefregulering voor het warmtenet geregeld?
Antwoord
Op dit moment is het maximum tarief voor de levering van warmte aan kleinverbruikers
voor het grootste deel gebaseerd op het uitgangspunt van de gasreferentie: een verbruiker
die is aangesloten op een warmtenet betaalt gemiddeld gesproken hetzelfde als een
verbruiker die voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Ik heb al eerder
aangegeven dat de gasreferentie voor de lange termijn niet houdbaar is (Kamerstuk
30 196 nr. 616). In het kader van Warmtewet 2.0 bezie ik alternatieve manieren van tariefregulering.
20
Hoe kan er meer concurrentie worden mogelijk gemaakt op het warmtenet?
21
Zal meer concurrentie op het warmtenet leiden tot betere prijzen voor de consument?
Antwoord op vragen 20 en 21
Concurrentie is geen doel op zich, maar kan een middel zijn om de publieke belangen
als betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid te borgen. De technisch-economische
kenmerken van de warmtemarkt maken dat concurrentie op het warmtenet moeilijk te organiseren
is en bovendien niet bijdraagt aan de realisatie van deze publieke belangen op de
warmtemarkt (Kamerstuk 30 196 nr. 616). Warmtenetten kennen namelijk een lokaal (soms regionaal) karakter als gevolg van
de relatief grote temperatuurverliezen die optreden bij het transport van warmte.
Warmtenetten kenmerken zich daarnaast als integrale systemen waarbij er een sterke
samenhang is tussen type warmtebronnen, dimensionering van het netwerk en de levering
aan eindverbruikers. Warmte is een relatief complex product dat vele kwaliteitsparameters
kent (temperatuur, druk, debiet, et cetera). Om het warmtesysteem optimaal te laten
werken is integrale sturing op deze kwaliteitsparameters cruciaal. Om de publieke
belangen te waarborgen is het dan ook belangrijk dat de keten integraal wordt aangestuurd.
Daar komt bij dat door het doorgaans beperkte aanbod van lokale warmtebronnen en de
complementaire werking van deze bronnen binnen een warmtesysteem de ontwikkeling van
een effectief concurrerende markt voor warmte(bronnen) niet aannemelijk is.
Concurrentie om het warmtenet is daarentegen wel mogelijk en kan tot op zekere hoogte
bijdragen aan de realisatie van de hierboven genoemde publieke belangen. Concurrentie
alleen zal echter onvoldoende zijn om de publieke belangen in voldoende mate te borgen.
Ik voorzie daarom een totaalpakket aan regulering wat o.a. ook tariefregulering door
ACM en een gereguleerde taak voor warmtebedrijven omvat.
22
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse hoeveelheid gewonnen gas vanuit het Groningerveld?
23
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse hoeveelheid gewonnen gas vanuit alle
gasvelden?
25
Kunt u in een overzicht over de afgelopen jaren aangeven hoeveel kubieke meter gas
er per gaswinningsveld per jaar is gewonnen?
Antwoord op vragen 22, 23 en 25
Gezien het grote aantal van 241 in Nederland ontdekte en momenteel in productie zijnde
aardgasvoorkomens is in het antwoord op de vragen 22, 23 en 25 de productie uit de
kleine velden gecumuleerd weergegeven.
Aardgasproductie in miljard Nm3(Groningen en kleine velden)
Jaar
Totaal
Groningen
Kleine velden land
Kleine velden zee
2014
66,0
42,4
8,5
15,3
2015
49,7
28,1
7,5
14,0
2016
47,9
27,6
7,0
13,3
2017
41,8
23,6
6,0
12,3
2018
35,1
18,8
5,1
11,1
24
Kunt u een duiding geven van de gasstromen? Hoeveel gas wordt geïmporteerd gespecificeerd
per land?
Antwoord:
In 2019 is er 48 miljard Nm3 aan gas geïmporteerd. Van deze 48 miljard Nm3 kwam 41 miljard Nm3 ons land binnen via Duitsland, 4 miljard Nm3 via België en 3 miljard Nm3 in de vorm van LNG via de GATE-terminal.
Zoals ik in mijn brief van 10 september jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 392) in reactie op de motie van het lid Van Tongeren (Kamerstuk 34 627, nr. 38).heb aangegeven is het niet mogelijk een nadere uitsplitsing te maken naar land van
herkomst van het gas. Ook het Centraal Bureau voor de Statistiek komt in een recente
publicatie tot die conclusie (zie: https://www.cbs.nl/en-gb/background/2019/27/international-trade-in-gas-…).
26
Kunt u in een overzicht over de komende jaren aangeven hoeveel kubieke meter gas er
per gaswinningsveld per jaar men voornemens is te gaan winnen?
Antwoord:
Zoals is aangegeven in de brief van 10 september 2019 aan de Tweede Kamer heeft het
kabinet voor het komende gasjaar 2019–2020 de Groningenproductie vastgesteld op 11,8
miljard Nm3 in een gemiddeld jaar. In de jaren daarna wordt de gasproductie verder afgebouwd
zodat vanaf medio 2022 de gaswinning in Groningen in een gemiddeld jaar nihil kan
zijn.
De verwachte gasproductie uit de kleine velden in miljard Nm3voor de komende tien jaar laat het volgende zien:
Jaar
productie
2019
15,5
2020
16,0
2021
14,6
2022
12,0
2023
10,2
2024
10,2
2025
9,5
2026
8,3
2027
7,1
2028
6,0
27
Kunt u per jaar dat er gas wordt gewonnen aangeven hoeveel dit financieel de overheid
heeft gekost en heeft opgeleverd (zowel voor de afgelopen jaren als voor de komende
jaren)? Kan hierin een uitsplitsing gemaakt worden tussen de gaswinning in Groningen
en de gaswinning uit kleine velden?
Antwoord:
In onderstaande grafiek worden de aardgasbaten per jaar op transactiebasis weergegeven.
De grafiek komt uit de publicatie «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland, jaarverslag»
dat TNO jaarlijks op mijn verzoek opstelt (https://www.nlog.nl/sites/default/files/2019–09/jaarverslag_delfstoffen_en_aardwarmte_in_nederland_2018.pdf). De aardgasbaten zijn altijd reeds een som van de kosten en de opbrengsten.
De aardgasbaten bestaan uit het totaal aan ontvangsten van de Staat uit de winning
van olie en gas. De inkomsten voor de Staat bestaan uit niet-belastingmiddelen en
vennootschapsbelasting. De niet-belastingenmiddelen bestaan uit:
– de winstuitkeringen van EBN; en
– afdrachten op basis van de Mijnbouwwet door olie- en gasmaatschappijen, zoals bijvoorbeeld
de NAM, Wintershall en Total.
De bedragen van EBN en de olie- en gasmaatschappijen zijn afhankelijk van de geconsolideerde
winst die er op het gas uit Groningen en kleine velden door ieder bedrijf wordt behaald.
Er is echter sprake van één afdracht per bedrijf voor het totaal van haar activiteiten
op basis van één geconsolideerde resultatenrekening. Gasbaten worden dus niet bepaald
op veldniveau, maar op bedrijfsniveau. Hierdoor worden de aardgasbaten niet uitgesplitst
naar het Groningenveld of kleine velden. Mede tegen deze achtergrond is het niet mogelijk
om de kosten en opbrengsten afzonderlijk in beeld te brengen.
28
Kunt u per jaar aangeven hoeveel geld er vanuit de overheid is besteed aan schadeherstel
n.a.v. de gaswinning in Groningen? En aanvullend, hoeveel euro verwacht u de komende
jaren hier aan te besteden?
Antwoord:
Alle kosten van schadeherstel worden door NAM betaald. Het gevolg van het op afstand
plaatsen van NAM leidt ertoe dat de schadevergoedingen door de TCMG worden uitgekeerd.
De rijksoverheid stelt hiervoor middelen beschikbaar, die bij NAM worden gedeclareerd.
Op dit moment heeft de TCMG 102 miljoen euro uitgekeerd, waarvan 7,7 miljoen euro
in 2018 en 94,3 miljoen euro in 2019 tot 7 oktober. Daarmee zijn ruim 22.000 schademeldingen
afgehandeld.
Voor de komende jaren (2020 en 2021) staat 50 miljoen euro per jaar geraamd als verwachte
uitgaven voor schadevergoedingen. Deze uitgaven worden gedeclareerd bij NAM, een bedrag
van gelijke omvang is dan ook terug te vinden onder de post «schadevergoedingen» bij
de ontvangstenraming voor artikel 5 van de EZK-begroting». Indien de uitgaven voor
schadevergoedingen in enig jaar hoger zijn, zal meer gedeclareerd worden bij NAM.
29
Kunt u per jaar aangeven hoeveel geld er vanuit de overheid is besteed aan versterking
naar aanleiding van de gaswinning in Groningen? Hoeveel euro verwacht u de komende
jaren hier aan te besteden?
242
Op basis van welke versterkingscijfers is de prognose gebaseerd voor de jaren 2020–2022?
Waarom is er daarna niets meer begroot? Met welk bedrag wordt er per schadegeval gerekend
om tot deze raming te komen?
Antwoord op vragen 29 en 242
Alle kosten voor versterking die nodig zijn voor de veiligheid worden tot 1 januari
2020 rechtstreeks door de NAM betaald. Vanaf 1 januari 2020 stelt de rijksoverheid
middelen voor uitgaven die nodig zijn voor de veiligheid aan de NCG beschikbaar, deze
uitgaven worden bij NAM gedeclareerd.
Per 1 januari 2020 zullen de geldstromen voor versterken niet meer direct via de NAM
lopen. De uitgaven voor bouwkundig versterken die nodig zijn voor de veiligheid worden
voorgefinancierd door de Staat en gaan lopen via de Rijksbegroting. Op dit moment
is het nog te vroeg om een betrouwbare raming te maken voor de kosten van bouwkundig
versterken en de kosten die samenhangen met de uitvoering. In de begroting 2020 zijn
om deze redenen nog geen ramingen opgenomen voor versterking in de komende jaren.
Behoudens de 84 miljoen euro die voor 2019 geraamd staat voor versterking batch 1588.
Met ingang van de Voorjaarsnota 2020 worden deze ramingen in de Rijksbegroting opgenomen
voor de versterking. De uitgaven voor versterking die nodig zijn voor de veiligheid
zullen in eerste instantie bij de NAM worden gedeclareerd. Zodra de wetgeving voor
versterking in werking is getreden zullen deze uitgaven via een jaarlijks op te leggen
heffing worden gefinancierd.
30
Kunt u per jaar aangeven hoeveel geld er vanuit de overheid is besteed aan persoonlijke
ondersteuning (denk bijv. aan medische hulp / geestelijke bijstand) n.a.v. de gaswinning
in Groningen? En aanvullend, hoeveel euro verwacht u de komende jaren hier aan te
besteden?
Antwoord:
Vanaf 2018 tot nu is vanuit het Rijk en het Nationaal Programma Groningen (NPG) samen
ruim 7,5 miljoen euro. beschikbaar gesteld voor sociale en emotionele ondersteuning
van bewoners in Groningen. In 2018 is 1,5 miljoen euro. aan sociale en emotionele
ondersteuning aan aardbevingsgemeenten toegewezen vanuit het NPG. Deze middelen zijn
onder andere ingezet voor:
– het versterken van het handelingsperspectief van inwoners op initiatief van de Veiligheidsregio
Groningen;
– het uitbreiden van gemeentelijke sociale teams met aardbevingscoaches en voor bijstand
aan hulpverleners;
– voor 2018–2019 300.000 euro vanuit het Rijk gereserveerd voor Platform Kerk en Aardbeving.
Met deze middelen trekt Platform Kerk en Aardbeving extra geestelijk verzorgers aan
en is een «proatbus» aangeschaft, waarmee geestelijk verzorgers de hulpbehoevenden
in de aardbevingsregio op kunnen zoeken.
In 2019 is bovenstaande aangevuld met:
Het project «Zorg Nabij» is goedgekeurd en hiervoor is door het NPG 1,16 miljoen euro.
beschikbaar gesteld. Daarnaast is naar aanleiding van het door GGD Groningen in maart
2019 gepubliceerde rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen bij aardbevingen» tijdens het
Bestuurlijk Overleg van 5 juni jl. door regio en Rijk (Kamerstuk 33 529 nr 664.) afgesproken dat de aardbevingsgemeenten extra middelen krijgen voor de sociale
en emotionele ondersteuning van inwoners. Hiervoor is gezamenlijk 4,6 miljoen euro.
extra voor vrijgemaakt. De kosten worden 50/50 verdeeld tussen het NPG en het Rijk.
De aardbevingsgemeenten kunnen naar eigen inzicht de middelen inzetten, bijvoorbeeld
voor coaches of geestelijke verzorgers die inwoners ondersteunen bij gezondheidsklachten
als gevolg van aardbevingen. Professionals in het sociaal domein worden getraind om
de problematiek bij inwoners beter te herkennen.
Afgesproken is om de inzet voor sociale en emotionele ondersteuning over twee jaar
weer te evalueren. Ik blijf de gezondheidssituatie in Groningen samen met de regio
en VWS nauwlettend volgen en zal indien noodzakelijk samen met hen bezien of extra
financiering in de toekomst nodig is.
31
Kunt u een overzicht geven van het aantal overleggen met provinciale en lokale bestuurders
naar aanleiding van de gaswinning in Groningen?
Antwoord:
Er wordt geen overzicht bijgehouden van het aantal overleggen, maar voor zowel schade,
versterken als het Nationaal Programma Groningen is er intensief contact met de regio.
Deze reguliere overleggen tussen Rijk en regio over de verschillende onderwerpen op
verschillende niveaus vinden regelmatig plaats. Daarnaast zijn de regionale overheden
wettelijk adviseur voor het jaarlijkse besluit over de gaswinning. Ook in die context
wordt overleg gevoerd tussen Rijk en regionale overheden.
32
Wat betekent het toevoegen van stikstof voor de prijs per kubieke meter gas?
Antwoord:
Gas wordt in Nederland verhandeld op de gashandelsplaats Title Transfer Utility (TTF)
in energie-hoeveelheden (kWh), waarbij er geen onderscheid is tussen hoog- en laagcalorisch
gas. Het toevoegen van stikstof aan hoogcalorisch gas heeft geen invloed op de prijs
op de TTF.
GTS voegt stikstof toe aan hoogcalorisch gas om dit gas geschikt te maken voor de
laagcalorische gasmarkt. Net zoals voorgaande jaren worden de kosten voor het toevoegen
van stikstof doorberekend in de transporttarieven van GTS en worden daarmee bekostigd
door alle netgebruikers. Het hangt van de leverancier af in hoeverre deze kosten worden
doorberekend in de prijs voor de afnemer van gas.
33
Hoe duur is het importeren van gas uit Rusland ten opzichte van het importeren uit
Noorwegen?
Antwoord:
Het is mij niet bekend welke contractuele afspraken producenten in respectievelijk
Noorwegen en Rusland maken met hun afnemers in de Europese Unie. Ik heb dus ook geen
inzage in de prijs die zij in rekening brengen. In het geval dat Noorse en Russische
producenten hun gas zelf naar een gasmarkt in de Europese Unie brengen, bijvoorbeeld
naar de Nederlandse Title Transfer Facility (TTF), dan ontvangen zij de daar en dan
geldende prijs. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar land van herkomst.
34
Kunt uiteenzetten op welke vlakken onze concurrentiepositie goed is, op schaal van
voldoende naar excellent, en op welke vlakken we voor uitdagingen staan?
59
Hoe zorgt u ervoor dat Nederland goed blijft scoren op de World Competitive Index?
Antwoord op vragen 34 en 59
De jaarlijkse Global Competitiveness Index (GCI) van het World Economic Forum (WEF)
is een gerenommeerde, onafhankelijke ranglijst die de concurrentiepositie van 141
economieën vergelijkt. In de laatste GCI 2019 staat Nederland wereldwijd op plek 4,
twee plekken hoger dan het voorgaande jaar, en binnen Europa zelfs op plek 1. De ranglijst
is gebaseerd op 103 indicatoren die onder te verdelen zijn naar 12 thema’s. De WEF
werkt niet met een schaal van voldoende naar excellent, maar geeft wel scores en per
thema de positie van Nederland aan ten opzichte van de andere 140 landen. Zie daarvoor
onderstaande tabel, waarin ook de ontwikkeling ten opzichte van 2018 is meegenomen.
Nederland heeft een zeer open, dynamische economie (2e positie in de ranking) met
een hoogwaardige fysieke en digitale infrastructuur (4de positie), een stabiel macro-economisch
beleid (1ste positie), een efficiënte overheid met goed functionerende instituties
(4e positie), en een zeer goed opgeleide beroepsbevolking (4e positie). Tevens zijn
er in Nederland steeds meer innovatieve bedrijven die groei realiseren (4e positie)
en steeds meer bedrijven die disruptieve technologieën en nieuwe business modellen
omarmen (8e positie).
Belangrijkste aandachtspunten uit deze ranglijst zijn de omvang van de R&D-investeringen,
de toepassing van ICT en mismatch op de arbeidsmarkt (technisch geschoolden). Deze
aandachtspunten zijn van belang voor het Nederlands toekomstbestendig verdienvermogen
en daarom zet het kabinet zich hier ook voor in.
Zo blijft het kabinet inzetten op de -in Europees verband vastgelegde -Nederlandse
ambitie om een R&D-intensiteit van 2,5% van het bbp te realiseren. In een bijlage
bij de Kamerbrief «Naar Missiegedreven Innovatiebeleid met Impact» d.d. 13 juli 2018
van de bewindslieden van EZK zijn beleidslijnen beschreven die bij kunnen dragen aan
een verhoging van de R&D-uitgaven in Nederland richting 2,5% van het bbp.
In de GCI is de positie van Nederland op de toepassing van ICT (24e) opmerkelijk omdat Nederland in andere ranglijsten – zoals de Digital Economy and
Society Index (DESI, waar Nederland derde staat) – hier juist goed op scoort.
De GCI kijkt maar naar een beperkt aantal indicatoren zoals het aantal mobiele telefoons
per inwoner. De DESI kijkt veel breder waaronder de mate van connectiviteit, digitale
kennis en integratie van digitale technologie. Daarnaast blijkt uit OESO-gegevens
dat het Nederlandse bedrijfsleven in vergelijking met andere OESO-landen het meest
investeert in ICT. Vooral de investeringen in software en databases zijn relatief
hoog.3 Het kabinet vindt ICT en digitalisering belangrijk en heeft daarom in haar Nederlandse
Digitaliseringstrategie de ambitie geformuleerd dat Nederland dé digitale koploper
van Europa wordt. Specifiek gericht op digitalisering in het bedrijfsleven zijn daarbij
het programma Versnelling Digitalisering Mkb, de Implementatieagenda Smart Industry
2018 – 2021 en de Nederlandse Visie op Datadelen tussen bedrijven. Ook heeft Nederland
recent het «Strategisch Actieplan Artificial Intelligence» (SAPAI) gepresenteerd.
Tot slot is de toenemende mismatch op de arbeidsmarkt een punt van aandacht. Nederland
heeft een goed opgeleide beroepsbevolking (6e positie), maar het is in Nederland voor
bedrijven steeds moeilijker om geschikt (veelal technisch) personeel te vinden (26e
positie). Het Techniekpact blijft daarom onverminderd van belang om te bevorderen
dat opleidingen beter aansluiten bij de arbeidsvraag en om te zorgen dat er meer technici
worden opgeleid. Daarnaast wordt een leven lang leren binnen het mkb met het MKB!dee
bevorderd.
35
Hoe worden nieuwe bedrijven met creatieve ideeën steviger bij het innovatiebeleid
betrokken?
Antwoord:
In het kader van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid bundelen bedrijven,
kennisinstellingen en overheden hun krachten door het opstellen van kennis- en innovatieagenda’s
(KIA’s), waarover ik uw Kamer op 17 oktober heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 009, nr. 81), en het kennis- en innovatieconvenant 2020–2023 (KIC, te ondertekenen op 11 november
a.s.). In het KIC zijn regio’s en hogescholen prominent betrokken. Voorts zullen de
TO2-instellingen naar aanleiding van het KIC aangeven op welke wijze ze inzetten op
de verdere versterking van de samenwerking met het mkb, met een budget oplopend tot
structureel 7,5 miljoen euro per jaar.
Dit maakt het KIC aantrekkelijker voor het mkb, inclusief nieuwe, creatieve bedrijven.
Daarbij zijn startups en scale-ups een drijvende kracht achter de technologische revolutie.
Om het ondernemersklimaat voor innovatieve technologiebedrijven verder te versterken
en koploper in Europa te worden, worden zij actiever bij het open proces betrokken
o.a. door TechLeap.nl. Uiteraard kunnen zij gebruikmaken van bestaande initiatieven
en fondsen. Daarbij biedt het huidig innovatie-instrumentarium van EZK diverse regelingen
waarvan nieuwe bedrijven gebruik kunnen maken:
– de MIT (innovatiestimulering mkb over regiogrenzen),
– de WBSO (verlagen van de drempel om te investeren in R&D),
– VFF (lening voor innovatief product),
– Innovatiekrediet (deelfinanciering van kosten van een risico ontwikkelproject) en
– SBIR (innovatiecompetitie voor maatschappelijke vraagstukken).=
Kortom, er zijn tal van mogelijkheden en kansen voor nieuwe bedrijven met creatieve
ideeën om mee te doen in het innovatiebeleid.
36
Kunt u een overzicht geven van de ambities en mate van ondersteuning van de meerjarige
programma’s die nu worden ontwikkeld voor sleuteltechnologieën?
63
Welke middelen maakt u vrij om te investeren in toekomstige groeisectoren en technologieën?
64
Kunt u hier per techniek aangeven hoeveel geld hierin wordt geïnvesteerd door de overheid?
Antwoord op vragen 36, 63 en 64
Met het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid is een goede basis neergezet
voor een aanpak gericht op maatschappelijke missies en sleuteltechnologieën. De kracht
van deze generieke benadering is dat coalities worden gevormd door bedrijven, kennisinstellingen
en overheden die richting kiezen en bedrijven de vrijheid hebben om te anticiperen
op ontwikkelingen in de markt. Initiatieven komen zodoende bottom-up tot stand.
De samenwerkingsverbanden van bedrijven, overheden en kennisinstellingen hebben in
het kader van de inmiddels gepubliceerde kennis- en innovatieagenda (KIA) sleuteltechnologie4 51 meerjarige programma’s (MJP’s) sleuteltechnologieën ofwel agenda’s opgesteld waarin
de ambities zijn verwoord. De KIA sleuteltechnologie laat een grote diversiteit aan
voorstellen zien, is multidisciplinair en beslaat een breed spectrum van sleuteltechnologieën
en potentiële toepassingen beslaat. Alle sleuteltechnologieën die in het Regeerakkoord
expliciet zijn genoemd zijn hierin vertegenwoordigd. De KIA sleuteltechnologie beslaat
de gehele kennisketen van fundamenteel en toegepast onderzoek tot en met valorisatie
en marktcreatie.
Publieke investeringen vinden deels plaats via de inzet van TO2’s en van NWO op het
missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid; gelden die weliswaar binnen het kader
van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid moeten worden aangewend maar
die over het algemeen nog niet specifiek geoormerkt zijn. Om die reden is op voorhand
niet aan te geven hoeveel geld beschikbaar wordt gesteld per technologie. Dit is afhankelijk
van de mate waarin initiatieven – als gezegd bottom-up – tot stand komen, en de mate
waarin de programmering van NWO en TO2’s wordt gericht op bepaalde technologieën.
Naast de middelen die beschikbaar zijn voor het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid
heb ik op mijn eigen begroting middelen oplopend tot 10 miljoen euro per jaar beschikbaar
om te investeren in technologieontwikkeling, die ik in het kader van het missiegedreven
topsectoren- en innovatiebeleid in zal zetten, mede op basis van advies van externe
experts. De ambities uit de KIA sleuteltechnologie zijn hoog, zeker als deze worden
gerelateerd aan de geoormerkte middelen op de begroting specifiek voor technologieontwikkeling.
In het kennis- en innovatieconvenant 2020- (KIC), dat momenteel wordt afgerond en
op 11 november aanstaande wordt ondertekend door de verschillende partners in het
KIC (departementen, kennis- en onderwijsinstellingen, topsectoren, regio’s), wordt
de voorgenomen financiële inzet van alle partners inzichtelijk gemaakt. Hierover zal
ik uw Kamer vanzelfsprekend informeren.
37
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het MKB-actieplan?
Antwoord
De Kamer wordt geïnformeerd via de voortgangsrapportage MKB-actieplan. De eerste voortgangsrapportage
is op 11 juli aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 32 637, nr. 379). Voor de zomer van 2020 wordt een nieuwe voortgangsrapportage aan de Kamer gezonden.
38
Kunt u nader specificeren wanneer wat u betreft, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve
doel, het Techniekpact is geslaagd?
Antwoord
Ten aanzien van de kwantitatieve en kwalitatieve doelen van het Techniekpact verwijs
ik u naar de Voortgangsrapportages Techniekpact, als ook naar de Techniekpactmonitor.
De voortgang wordt jaarlijks met uw Kamer besproken en de stukken zijn integraal terug
te vinden op de website www.techniekpact.nl. In 2020 wordt het Techniekpact geëvalueerd. De uitkomst van deze evaluatie zal ik
met uw Kamer delen. Hierbij zal het kabinet eveneens een appreciatie geven van de
resultaten van het Techniekpact.
39
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat er studentenstops komen op technische
opleidingen, en welke effecten verwacht u?
Antwoord
Het kabinet zet met het Techniekpact al een aantal jaren in op het vergroten van het
aantal techniekstudenten, met succes. Voor een aantal universitaire bètatechniekopleidingen
is het aantal studenten dat belangstelling heeft voor die opleiding groter, dan wat
de universiteiten aan kunnen met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. Daarom
heeft de Minister van OCW deze zomer in de bekostiging middelen gealloceerd, naar
rato van het aandeel bètatechniekstudenten5. Dit betekent dat de technische universiteiten er per saldo middelen bij krijgen.
De universiteiten kunnen er daarmee onder andere voor zorgen dat de opleidingscapaciteit
op een aantal plekken wordt vergroot. De technische universiteiten zullen dit ook
gezamenlijk met algemene universiteiten oppakken in het onderwijssectorplan bètatechniek.
40
Met betrekking tot de doorgroei van start-ups naar scale-ups met maatschappelijke
en economische betekenis, in welke mate en op welke aspecten en/of sectoren loopt
Nederland met name hierin achter? Waaruit blijkt dat?
Antwoord
Het Nederlandse startup-ecosysteem is een van de sterkere startup-ecosystemen van
Europa. In de Genome ranking van startup-ecosystemen staat Nederland op een 5e plaats in Europa. Er zijn in Nederland veel startups, echter de doorgroei van deze
startups tot scale-ups blijft achter ten opzichte van andere Europese startup-ecosystemen.
Uit verschillende onderzoeken zijn drie knelpunten naar voren gekomen, die in Nederland
de doorgroei van startups naar scale-ups met maatschappelijke en economische betekenis
beperken:
– Toegang tot talent: het is voor Nederlandse startups relatief moeilijk om talent aan te trekken. In
Nederland zijn er 57.000 ICT-vacatures 6 en Nederland is het Europese land waar vacatures voor programmeurs het moeilijkste
in te vullen zijn (State of European Tech 2018).
– Toegang tot kapitaal: de toegang tot kapitaal is een belemmering voor startups en scale-ups. De toegang
tot risicokapitaal is de laatste jaren – mede door diverse interventies van de overheid
– toegenomen, maar het per startup geïnvesteerde kapitaal is relatief laag in Nederland.
Er zijn in Nederland twee knelpunten: één in de zeer vroege fase en één in de latere
fases (Stangler et al. 2018). Dit knelpunt in de latere fase belemmert de doorgroei van startups tot scale-ups,
doordat het in Nederland voor bedrijven lastig is om grote investeringsrondes op te
halen.
– Toegang tot internationale markten: de Nederlandse markt is een kleine markt, dus is het voor Nederlandse startups en
scale-ups nodig om snel internationaal op te schalen. Desondanks is blijft het aantal
Nederlandse startups en scale-ups dat internationaal actief relatief gezien achter
ten opzichte van andere Europese landen. Eén van de achterliggende oorzaken is dat
de internationale netwerken van Nederlandse startups en scale-ups minder ontwikkeld
zijn dan van hun Europese evenknieën.7 Nederlandse startups en scale-ups hebben in vergelijking minder vaak internationale
klanten en hebben ook minder vaak contact met buitenlandse partijen, zoals buitenlandse
investeerders of andere oprichters van startups en scale-ups.
Om deze knelpunten op te lossen, zet het kabinet verschillende instrumenten in, die
ik in de brief «Technologie en Ondernemerschap»8 van 3 juni jl. heb beschreven. Met name het TechLeap.NL-programma is bedoeld om de
doorgroei van scale-ups naar grote technologiebedrijven te bevorderen.
41
Op basis waarvan wordt bepaald welke bedrijven worden gecompenseerd voor indirecte
kosten van de ETS? Hoe hangt dit samen met het gratis vrijgeven van emissierechten?
Antwoord
In de EU Richtsnoeren 201206059* is bepaald dat vijftien bedrijfstakken, voornamelijk opererend in de metaal-, papier-
en chemiesector, in aanmerking komen voor compensatie van indirecte emissiekosten
als gevolg van het ETS. De Europese Commissie acht deze bedrijfstakken blootgesteld
aan een significant CO2-weglekrisico als gevolg van in de elektriciteitsprijzen doorberekende EU-ETS-kosten
(steun voor indirecte emissiekosten). In deze richtsnoeren wordt onder «CO2-lek» verstaan dat de wereldwijde broeikasgasemissies zouden kunnen stijgen indien
ondernemingen hun productie naar derde landen buiten de Europese Unie zouden verplaatsen
omdat zij de kostenstijgingen als gevolg van de EU-ETS niet aan hun afnemers kunnen
doorberekenen zonder een significant verlies van marktaandeel.
Het kosteloos toewijzen van emissierechten is mogelijk aan andere bedrijfstakken en
deeltakken die tevens worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen. De wijze waarop
dit is bepaald en welke takken hiervoor in aanmerking komen worden genoemd in een
publicatie van de Europese Commissie.10
42
Kunt u aangeven wanneer de Hemwegcentrale wordt gekocht, voor welk bedrag en op welk
moment de overdracht is?
Antwoord
De Hemwegcentrale wordt niet door de overheid gekocht, er is daarom geen sprake van
overdracht. Het voorgestelde verbod op kolen wordt per 1-1-2020 voorzien voor de Hemwegcentrale.
De eigenaar van deze centrale heeft aangegeven niet over te zullen schakelen op andere
brandstoffen, maar de kolencentrale te zullen sluiten. De overige kolencentrales wordt
een overgangsperiode geboden (tot 2025 of 2030 afhankelijk van het rendement van de
desbetreffende centrale). De eigenaar van de Hemwegcentrale wordt als enige geen overgangsperiode
geboden in verband met de korte termijn waarop het verbod op kolen wordt voorzien
voor de Hemwegcentrale. Zodra het wetsvoorstel in werking treedt, kan de eigenaar
op grond van artikel 4 een verzoek om nadeelcompensatie doen.
43
Welke maatregelen moeten, naast de sluiting van de Hemwegcentrale, genomen worden
om op korte termijn te voldoen aan het Urgenda-vonnis voor 2020?
Antwoord
In de Kamerbrief van 28 juni jl. (Kamerstuk 32 813 nr. 341) heeft het kabinet extra maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de
uitvoering van het Urgenda-vonnis, waaronder de sluiting van de kolencentrale. Het
kabinet treft alleen maatregelen die in lijn zijn met het klimaatbeleid op lange termijn,
en ook richting 2030 een bijdrage leveren. Om deze samenhang tussen maatregelen op
de korte en langere termijn te borgen, heeft het kabinet specifieke criteria vastgesteld
waaraan extra maatregelen dienen te voldoen, namelijk dat deze: i) kosteneffectief
zijn, ii) beperkte weglekeffecten kennen naar het buitenland, iii) op (enig) draagvlak
kunnen rekenen en iv) aansluiten bij de maatregelen in het Klimaatakkoord.
Daarbovenop heeft het kabinet op 1 november jl. (Kamerstuknummer 32813-400) aanvullende maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan het aandeel hernieuwbare
energie, energiebesparing en CO2-reductie. Hiermee wordt een aanvullende bijdrage geleverd aan de uitvoering van het
Urgenda-vonnis. Het kabinet blijft ook in de komende periode op zoek naar aanvullende
maatregelen die hier een bijdrage aan kunnen leveren en die aan de criteria van het
kabinet voldoen.
44
Betekent de ophoging van het budget voor compensatie van de indirecte kosten in het
kader van het ETS dat deze compensatieregeling niet wordt afgeschaft, maar wordt verdubbeld,
terwijl in het Klimaatakkoord staat dat deze regeling gaat aflopen (pag. 106 van het
Klimaatakkoord)?
Antwoord
Nee, de ophoging van het budget voor 2020 voor de subsidieregeling indirecte kosten
ETS is het gevolg van de gestegen ETS prijs. Zoals ook opgenomen in het Klimaatakkoord
loopt de regeling in 2020 af, omdat de subsidieregeling in het jaar T (2021) compensatie
biedt over het jaar T-1 (2020), vinden de laatste betalingen op grond van deze regeling
echter in 2021 plaats.
45
Kunt u nadere toelichting geven op de argumentatie om de kasschuif ETS op te hogen
naar 105,6 miljoen?
Antwoord
Omdat de ETS-prijs sterk is gestegen, stijgt de compensatie die bedrijven ontvangen
vanuit de subsidieregeling indirecte kosten ETS ook. Op basis van de huidige ramingen
van de ETS-prijs is er in 2020 een bedrag benodigd van circa 110 miljoen euro voor
de regeling. Daarom is al het beschikbare budget voor ETS-nadeelcompensatie naar het
jaar 2020 geschoven, zodat in 2020 nu ongeveer voldoende budget beschikbaar is (105,6
miljoen euro). Echter voor 2021, het laatste jaar van de subsidieregeling indirecte
kosten ETS conform het Energieakkoord, is er nu nog geen budget beschikbaar. Hiervoor
werk ik aan een oplossing. Deze zal ik in het voorjaar van 2020 presenteren.
46
Kunt u een overzicht geven van de vergunde SDE+ projecten in het afgelopen jaar?
Antwoord
In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de beschikte SDE+ projecten
in 2018 en het voorjaar van 2019. Daarbij geeft de eerste tabel een overzicht van
de aantallen en de tweede tabel van de beschikte bedragen per technologie. Op de website
van RVO is een overzicht te vinden van alle individuele projecten. In de Kamerbrief
over de resultaten van de voorjaarsronde ga ik nader in op de beschikte projecten
en relevante ontwikkelingen, zoals de netproblematiek.
Aantal vergunde projecten
2018-I
2018-II
2019-I
Totaal
Biomassa warmte en WKK
50
35
41
126
Biomassa gas
4
2
8
14
Waterkracht
2
5
5
12
Wind op land
45
143
41
229
Zon-PV
3.774
4.411
4.738
12.923
Geothermie
2
3
2
7
Zonthermie
22
19
29
70
Totaal
3.899
4.618
4.864
13.381
Beschikt bedrag (x € 1.000)
2018-I
2018-II
2019-I
Totaal
Biomassa warmte en WKK
950.000
591.000
408.000
1.949.000
Biomassa gas
211.000
625.000
373.000
1.209.000
Waterkracht
<1.000
30.000
20.000
<51.000
Wind op land
149.000
309.000
309.000
767.000
Zon-PV
2.030.000
2.947.000
2.544.000
7.521.000
Geothermie
216.000
312.000
241.000
769.000
Zonthermie
6.000
31.000
10.000
47.000
Totaal
3.563.000
4.845.000
3.905.000
12.313.000
47
Kunt u toelichten waarom de verwachte hogere ontvangsten uit het de ETS-rechten veilingen
fluctueren van 150 miljoen in 2020, 80 miljoen in 2021 en 2022 en 140 miljoen in 2023?
Antwoord
De geraamde ontvangsten zijn gebaseerd op het aantal te veilen ETS-rechten en de prijs
per recht. Het aantal te veilen rechten hangt af van hoeveel rechten er terecht komen
in de Marktstabiliteitsreserve (MSR), en die om die reden niet worden geveild. De
gehanteerde prijs per recht is ingeschat op basis van marktprijzen van termijncontracten
van ETS-rechten. De hogere ontvangsten zijn dus een combinatie van een verwachtte
hogere prijs en een veranderend aantal te veilen rechten. Zie ook de antwoorden op
vraag 166 en 184.
48
Kunt u toelichten of de bijdrage van NAM van 145 miljoen in 2020 en 2021 voldoende
is voor de schadeafhandeling? Komen hier de heffingen die het toekomstige Instituut
Mijnbouwschade in rekening gaat brengen bij NAM hier nog bij?
241
Op basis van welke schadecijfers is de prognose gebaseerd voor de jaren 2020–2022?
Waarom is er daarna niets meer begroot? Met welk bedrag wordt er per schadegeval gerekend
om tot deze raming te komen?
257
Wat zijn de te verwachten kosten van schadeafhandeling, versterking en verduurzaming
na 2022? Waarom staan deze niet in de begroting vermeld?
Antwoord op vragen 48, 241 en 257
De ramingen voor de schadebetalingen aan particulieren zijn slechts doorgetrokken
tot 2021, omdat verdere ramingen te veel onzekerheid met zich mee brengen. De uitvoeringskosten
en schadebetalingen zijn immers afhankelijk van de hoeveelheid te ontvangen schademeldingen
waarvoor geen realistische raming mogelijk is. Met de inwerkingtreding van het IMG
worden bovendien ook andere vormen van schade in behandeling genomen, waardoor de
geraamde bedragen ook zullen wijzigen. Er is daarom voor schade gekozen op dit moment
niet verder dan twee jaar vooruit te ramen. In de begroting 2021 worden de ramingen
geactualiseerd aan de hand van de inzichten van dat moment.
Zolang er schade is, wordt deze door de TCMG, na inwerkingtreding van de Tijdelijke
wet Groningen het IMG, aan gedupeerden vergoed en vervolgens door EZK gedeclareerd
bij NAM. Omdat de uitgaven gedeclareerd worden bij de NAM is er begrotingstechnisch
evenwicht tussen uitgaven en ontvangsten. Het vooralsnog niet ramen van uitgaven en
ontvangsten voor de jaren na 2021 heeft daarom budgettair geen betekenis (neutraal).
In de begroting 2020 zijn nog geen ramingen opgenomen voor versterking in de komende
jaren.
Voor verduurzaming wordt geen raming gemaakt, maar geldt het daarvoor gereserveerde
budget. In de Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK (Kamerstuk 33 529 nr 695) is een schema opgenomen waaruit blijkt dat er nog ruim 110 miljoen euro beschikbaar
is.
49
Kunt u toelichten hoe er in het tabel een bedrag van 450 miljoen gereserveerd staat
in 2023 en op welke wijze het bedrag moet optellen tot 1,7 miljard en waar de middelen
vandaan zullen komen om in 2023 op te tellen tot 1,7 miljard?
Antwoord
In onderstaande tabel is een uitsplitsing van de 1,7 miljard euro over de verschillende
jaren opgenomen. Hiermee zijn de middelen uit de begrotingsreserve conform de Startnota
toegevoegd aan de beschikbare middelen van 2023 tot en met 2028 (1,7 miljard euro
cumulatief) en daarmee beschikbaar gebleven voor uitgaven in het kader van de SDE+(+).
Ontvangsten(x € 1.000)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Totaal
Onttrekking reserve Duurzame Energie
450.000
400.000
150.000
300.000
300.000
100.000
1.700.000
50
Klopt het dat er in 2018 een bedrag van 117 miljoen euro is uitgeleend (een voorwaardelijke
terugbetalingsverplichting) vanuit de Regio Envelop aan ECN/NRG om nucleair afval
op te ruimen? Wat houdt in dit geval een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting
exact in? Waarom werd dit bedrag eerder een bijdrage genoemd (Kamerstuk 29 697, nr. 41)?
Antwoord
In 2018 is er een subsidie in de vorm van een lening van 117 miljoen euro verstrekt
aan ECN/NRG voor uitsluitend de kosten voor het verwerken en afvoeren van het historisch
radioactief afval en de ontmanteling van bepaalde gebouwen, installaties en apparatuur
op de locatie in Petten voor zover in hoofdzaak of uitsluitend gebruikt voor niet-economische
activiteiten. Het is een lening met een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting,
in de zin dat de verplichting tot terugbetaling komt te vervallen uitsluitend als
is geconstateerd dat door ECN/NRG opgenomen bedragen zijn aangewend voor het doel
waarvoor de subsidie (de lening) is verstrekt (te weten het veilig (doen) beheren,
verwerken en afvoeren van historisch radioactief afval en/of het ontmantelen van bepaalde
gebouwen, installaties en apparatuur).
51
Welke kartel-/mededingingswetgeving is relevant met betrekking tot Digital Trust Center
(DTZ)? In hoeverre zou deze een belemmering kunnen vormen voor de (gezamenlijke) ontwikkeling
van online platforms door bedrijven?
Antwoord
Het Digital Trust Center (DTC) helpt ondernemers om hun weerbaarheid tegen cyberdreigingen
te vergroten. Dit doet zij onder andere door ondernemers van informatie en advies
te voorzien via een algemene website, het aanjagen van samenwerkingsverbanden en een
online platform, namelijk het Digital Trust Platform.
Het online platform dat binnen het DTC wordt ontwikkeld is een onafhankelijk platform
dat de mogelijkheid biedt om informatie en kennis uit te wisselen om zo de cyberweerbaarheid
van ondernemend Nederland te verhogen. Het platform is in eerste instantie bedoeld
voor de bij het DTC aangesloten samenwerkingsverbanden. Op het platform is moderatie
aanwezig om er (onder andere) op toe te zien dat er geen commerciële activiteiten
op het platform plaatsvinden.
Ondernemingen die op wat voor manier dan ook gebruikmaken van het Digital Trust Platform
dienen zich te houden aan de Nederlandse en Europese mededingingsregelgeving. Zo mogen
ondernemingen geen afspraken maken die de mededinging verhinderen, beperken of vervalsen
(kartelverbod).
Dit betekent niet dat alle afspraken die ondernemers met elkaar maken in strijd zijn
met het kartelverbod. Afspraken die geen effect hebben op concurrentie tussen bedrijven
en/of die ten goede komen van de consument, zijn over het algemeen toegestaan. Het
is dan ook binnen de kaders van het mededingingsrecht mogelijk om via het Digital
Trust Platform met elkaar samen te werken en kennis uit te wisselen om de digitale
weerbaarheid van ondernemingen te verhogen. Het is alleen niet toegestaan dat wanneer
ondernemingen dit doen ze hier verder in gaan dan nodig en ook afspraken maken over
prijs of marktverdeling. De ACM heeft als toezichthouder op de mededingingsregels
een leidraad opgesteld over de mogelijkheden voor bedrijven om samen te werken.11
52
Kunt u aangeven van welke subsidies en garantstellingen het mkb gebruik kan maken
om investeringen te doen in het kader van de energietransitie?
Antwoord
De volgende regelingenzijn specifiek gericht op (investeringen in) de energietransitie,
waar ook het MKB gebruik van kan maken:
– Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie – DEI+
– Subsidieregelingen Topsector Energie (TSE)
– Hernieuwbare Energieregeling (HER)
– Meerjarige Missiegedreven Innovatie Programma's – MMIP
– Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+)
– Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE)
– Regeling Risico’s dekken voor aardwarmte (RNES Aardwarmte)
– Garantie Ondernemingsfinanciering Energietransitie Financierings Faciliteit (GO-ETFF)
– Regeling Groenprojecten
Naast deze regelingen kan het MKB voor investeringen in het kader van de energietransitie
ook gebruik maken van enkele fiscale regelingen, zoals de Energie Investeringsaftrek
(EIA) en de milieu-investeringsaftrek (MIA)/Willekeurige afschrijving milieu-investeringen
(Vamil). Ook kan het MKB in dit kader gebruik maken van verschillende generieke innovatie-
en investeringsregelingen, waaronder Innovatiekrediet, PPS-toeslag, Mkb-innovatiestimulering
Regio en Topsectoren (MIT) en Garantie Ondernemingsfinanciering.
53
Hoe is de lastenverzwaring van 5 miljard voor het bedrijfsleven opgebouwd? Kunt u
dit per maatregel uitsplitsen?
Antwoord
Het initiële basispad voor deze kabinetsperiode (2018–2021) bestond uit een beleidsmatige
lastenverzwaring van 9 miljard euro. De lastenverzwaring in het basispad komt voornamelijk
door maatregelen van vorige kabinetten en doordat stijgende zorgkosten leiden tot
hogere zorgpremies.
De maatregelen van het Regeerakkoord leiden tot een lastenverlichting van 6,5 miljard
euro. ten opzichte van dit basispad. Inclusief de doorwerking van het Regeerakkoord
op zorgpremies en compensatie voor de zorgpremies komt de totale beleidsmatige lastenontwikkeling
voor de kabinetsperiode uit op 3,4 miljard euro. Deze lastenverzwaring slaat volledig
neer bij het bedrijfsleven.
Sinds de Miljoenennota 2019 heeft het kabinet per saldo de lasten voor bedrijven verzwaard
met 1,9 miljard euro. Hiermee zijn de lasten voor burgers verlaagd. De lasten voor
bedrijven zijn met name verzwaard als onderdeel van twee pakketten: Klimaatakkoord
en de dekking voor het lastenverlichtingspakket huishoudens (zie tabel 1 voor een
uitsplitsing per maatregel vanaf de Miljoenennota 2019).
– Bij het Klimaatakkoord heeft het kabinet besloten de overdrachtsbelasting voor niet-woningen
te verhogen van 6% naar 7% en is het tarief van de 3e en 4e schijf ODE verhoogd.
– Voor dekking van het lastenverlichtingspakket voor huishoudens heeft het kabinet besloten
enkele lastenverzwarende maatregelen te nemen in de vpb. Het hoge vpb-tarief wordt
minder verlaagd dan eerder afgesproken bij het regeerakkoord. Daarnaast neemt het
kabinet enkele andere maatregelen bij de vpb: verhoging innovatiebox-tarief, afschaffing
liquidatieverliesrekening en afschaffing betalingskorting vpb.
De extra lastenverzwaring voor bedrijven na de Miljoenennota 2019 plus de lastenverzwaring
voor bedrijven die al stond voor deze kabinetsperiode geeft samen een lastenverzwaring
van 5,2 miljard euro. over deze kabinetsperiode.
Tabel 1, lastenverzwaring bedrijfsleven sinds de Miljoenennota 2019
In € mld., – is lastenverlichting, in mutaties
2018
2019
2020
2021
cum 2018–2021
Maatregelen uit KA
Verhoging tarief 3e en 4e schijf ODE
0,4
0,0
0,5
overdrachtsbelasting niet-woningen van 6% naar 7%
0,0
0,3
0,3
Maatregelen dekking lastenverlichtingspakket huishoudens
Uitstel verlaging vpb 2020 (hoog) met een jaar
1,8
-1,8
0,0
VPB hoog structureel minder verlagen
0,0
0,9
0,9
Verhogen innovatiebox-tarief van 7% naar 9% (in € mln.)
0,0
0,1
0,1
liquidatieverliesregeling afschaffen (in € mln.)
0,0
0,0
0,0
betalingskorting vpb afschaffen (in € mln.)
0,0
0,2
0,2
Overige maatregelen bedrijven
0,1
– 0,3
– 0,1
Lastenontwikkeling bedrijven sinds MN2019
2,4
– 0,5
1,9
54
Gelden deze lastenverzwaringen voor alle bedrijven of is er een differentiatie tussen
bedrijven? Kunt u deze uitsplitsen in de grootte van bedrijven? Kunt u deze uitsplitsen
in rechtsvorm?
Antwoord
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de beleidsmatige lastenontwikkeling
voor het mkb versus het grootbedrijf en per rechtsvorm. Reden is dat dit vaak moeilijk
te bepalen is.
De lasten voor bedrijven zijn sinds de Miljoenennota 2019 met name verzwaard als onderdeel
van twee pakketten: het Klimaatakkoord en dekking lastenverlichtingspakket huishoudens.
– Bij het Klimaatakkoord heeft het kabinet besloten de overdrachtsbelasting voor niet-woningen
te verhogen van 6% naar 7% en is het tarief van de 3e en 4e schijf ODE verhoogd. De
verhoging van de overdrachtsbelasting raakt zowel het grootbedrijf als het mkb. De
ODE-verhoging raakt met name het energie-intensieve mkb en grootbedrijf.
– Voor dekking van het lastenverlichtingspakket voor huishoudens heeft het kabinet besloten
enkele lastenverzwarende maatregelen te nemen in de vpb. De beoogde verlaging van
het hoge vpb-tarief in 2020 wordt een jaar uitgesteld. Daardoor blijft het hoge vpb-tarief
in 2020 25%. Bovendien ligt het hoge vpb-tarief op 21,7% vanaf 2021, structureel 1,2%-punt
hoger dan eerder afgesproken. Het innovatiebox-tarief wordt verhoogd van 7% naar 9%
per 2021. Ook wordt de liquidatieverliesregeling versoberd. De versobering van de
liquidatieverliesregeling en de verhoging van het innovatiebox-tarief slaan zowel
bij het mkb als bij het grootbedrijf neer.
De grondslagverbreding in de vpb die reeds eerder door het kabinet is ingezet wordt
voor het overgrote deel opgebracht door grote ondernemingen, en maar beperkt door
het mkb. Denk hierbij aan de minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars en de
earningstripping-maatregel.
Bij het heroverwegingspakket dividendbelasting is besloten om het lage vpb-tarief
deze kabinetsperiode met 1%-punt extra te verlagen t.o.v. het regeerakkoord, naar
uiteindelijk 15%. Het lage vpb-tarief is in 2020 16,5% en daalt in 2021 verder naar
15%. Daarnaast is in datzelfde pakket de maatregel excessief lenen bij eigen vennootschap
verzacht door leningen voor de eigen woning volledig uit te zonderen.
Er is naar verwachting samenhang tussen de grootte van het bedrijf en de keuze voor
de rechtsvorm, dus mogelijk overlapt de categorisering op basis van grootte met de
rechtsvorm. Er zijn echter geen exacte cijfers beschikbaar.
55
Hoe groot is de lastenverzwaring voor het mkb?
Antwoord
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de beleidsmatige lastenontwikkeling
voor het mkb. Reden is dat dit vaak moeilijk te bepalen is. Antwoord 54 gaf reeds
een overzicht van de maatregelen die effect hebben op de lasten van het mkb.
56
Hoeveel zijn de loonkosten voor werkgevers afgelopen jaren gestegen? Hoeveel zullen
de loonkosten voor werkgevers komende tijd dalen of stijgen? Wat is de reden voor
de stijging afgelopen jaren? Hoe zijn deze loonkosten voor werkgevers opgebouwd?
Antwoord
De loonkosten voor werkgevers in de marktsector (exclusief zorg en overheid) zijn
sinds 2013 gemiddeld met 0,92% gestegen per jaar. Sinds 2015 zijn de loonkosten voor
bedrijven gegroeid, dit komt vooral door een aantrekkende groei van de contractlonen
als gevolg van de krappere arbeidsmarkt.
Verwacht wordt dat de groei van de loonkosten de komende jaren zal versnellen. Het
CPB verwacht voor 2019 en 2020 een toename van de loonvoet van respectievelijk 3%
en 2,8%.
De loonkosten voor werkgevers bestaan doorgaans uit de contractlonen, incidentele
lonen (buiten de afgesproken contracten), de sociale lasten voor werkgevers en loonkostensubsidies.
57
Kunt u een overzicht geven van de top 10 concurrerende kenniseconomieën wereldwijd
en hun uitgaven aan Research & Development (R&D) investeringen, zowel vanuit de overheid
als privaat en in samenwerking?
Antwoord
In onderstaande tabel zijn de R&D-uitgaven weergegeven in de tien hoogst scorende
economieën in de 2019-editie van de ranglijst van The Global Competitiveness Index
van het World Economic Forum, met daarbij een uitsplitsing naar privaat en publieke
uitgevoerde R&D. Er zijn geen internationaal vergelijkbare cijfers beschikbaar over
de omvang van de R&D die door de overheid en bedrijven in samenwerking wordt uitgevoerd.
Wel is internationaal vergelijkbare informatie beschikbaar over het aandeel van financiering
door bedrijven in publiek uitgevoerde R&D. Informatie daarover is opgenomen in de
tabel.
Uitgaven aan R&D in 2017 in de top 10 van de ranglijst van The Global Competitiveness
Index
Totale R&D-uitgaven, % van bbp
R&D-uitgaven privaat, % van bbp
R&D-uitgaven publiek, % van bbp
Aandeel van bedrijven in financiering van publieke R&D, %
1. Singapore
1,95
1,17
0,79
5,3
2. VS
2,79
2,15
0,63
3,2
3. Hong Kong
0,80
0,35
0,45
n.b.
4. Nederland
2,18
1,44
0,73
8,4
5. Zwitserland
3,37
2,42
0,96
9,6
6. Japan
3,21
2,58
0,64
2,9
7. Duitsland
3,04
2,10
0,94
11,9
8. Zweden
3,40
2,43
0,97
4,0
9. VK
1,66
1,16
0,50
3,8 (2016)
10. Denemarken
3,05
1,98
1,07
2,8
Bronnen: OECD, CBS (voor Nederland) en UNESCO (voor Hong Kong)
De gepresenteerde R&D-cijfers hebben betrekking op 2017, wat het meest recente jaar
is waarover de R&D-gegevens beschikbaar zijn in internationaal vergelijkende statistieken.
Voor Nederland zijn R&D-cijfers gebruikt die het CBS op 18 oktober 2019 heeft gepubliceerd.
Daarin is een revisie van de R&D-statistiek verwerkt die is ingegeven door wijzigingen
in de internationale richtlijnen van de OECD voor het samenstellen van de R&D-statistiek.
Volgens eerdere voorlopige cijfers van het CBS bedroegen de R&D-uitgaven in 2017 1,99%
van het bbp. Volgens de nieuwe R&D-cijfers bedroegen ze in 2017 2,18% van het bbp.
De belangrijkste reden voor deze aanpassing is dat de uitgaven voor ingeleend R&D-personeel
nu volledig zijn meegerekend bij de R&D-uitgaven van bedrijven en instellingen die
R&D uitvoeren. Een andere aanpassing is dat de afbakening van de bedrijven- en overheidssector
in lijn is gebracht met de internationale richtlijnen voor de nationale rekeningen.
Dit heeft ertoe geleid dat meer R&D is toegerekend aan de bedrijvensector en minder
R&D aan de overheidssector. Op 4 november 2019 heeft het CBS voorlopige R&D-cijfers
voor Nederland over 2018 gepubliceerd. Die komen aan de orde bij de beantwoording
van vraag 60. Voor 2018 zijn internationaal vergelijkende statistieken nog niet beschikbaar.
58
Wat zijn uw indicatoren waar langs bedrijven te bekijken zijn als het gaat om maatschappelijke
verantwoordelijkheid?
Antwoord
De rijksoverheid gebruikt de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen als
kader voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-beleid.
Deze OESO-richtlijnen schrijven voor dat bedrijven in hun productie- en handelsprocessen
rekening houden met de effecten van de activiteiten en op people, planet en profit, direct via eigen bedrijfslocaties en indirect via hun waardeketen en de invloed
die zij daarop hebben. Het gaat om «due diligence», dat wil zeggen risico’s in de
gehele keten identificeren, aanpakken en hierover transparant rekenschap afleggen,
met het uitgangspunt dat bedrijven zelf het beste de afweging kunnen maken welke zaken
prioriteit hebben, bijvoorbeeld omdat stakeholders hier waarde aan hechten, (wederzijdse)
risico’s hoog zijn, de verandermacht in de waardeketen sterk is en/of het goed combineert
met kansen voor het bedrijf.
EZK onderneemt verschillende acties om IMVO onder bedrijven te stimuleren: transparantiebenchmark,
IMVO convenanten, grondstoffenscanner en Maatschappelijk Verantwoord Inkopen. Daarnaast
bezie ik, zoals ik heb beschreven in de IMVO-voortgangsbrief aan uw Kamer van afgelopen
juli (Kamerstuk 26485-313), hoe en op welke wijze, IMVO-criteria kunnen worden verbonden aan het EZK-instrumentarium.
In de afweging hoe dit het beste kan worden gedaan, spelen proportionaliteit, uitvoerbaarheid,
rechtmatigheid en effectiviteit mee. Ik zal de Kamer hier eind dit jaar nader over
informeren.
60
Het is de ambitie om 2,5% van BBP te besteden aan R&D, hoeveel procent was dit in
2018?
Antwoord
Op 4 november heeft het CBS voorlopige R&D-cijfers over 2018 gepubliceerd. Volgens
deze cijfers bedroegen de R&D-uitgaven in Nederland in 2018 2,16% van het bbp, waarvan
1,45% van het bbp privaat uitgevoerde R&D betreft en 0,71% van het bbp publiek uitgevoerde
R&D. Zoals bij de beantwoording van vraag 57 is aangegeven, heeft het CBS recentelijk
een revisie doorgevoerd in de R&D-statistiek. Hierdoor wijkt het huidige beeld van
de omvang van de R&D-uitgaven in Nederland af van het beeld dat ten tijde van het
opstellen van de begroting van EZK voor 2020 beschikbaar was. Nadere analyse van deze
cijfers en de mutatie ten opzichte van de cijfers over 2017 vindt momenteel plaats.
61
Hoeveel procent van de 2,5% komt door de plannen uit het huidige regeerakkoord?
Antwoord
Het huidige kabinet is in 2017 aangetreden. Het Regeerakkoord is van invloed geweest
op de budgetten voor R&D en innovatie vanaf 2018. Uit het overzicht Totale Investeringen
in Wetenschap en Innovatie (TWIN) 2017–2023 van Rathenau is af te leiden dat de Rijksmiddelen
voor R&D aan het einde van de huidige kabinetsperiode, in 2021, in verhouding tot
het bbp ongeveer even hoog zijn als in 2017, te weten 0,83% van het bbp. Dit betreft
publieke financiering van R&D; de cijfers over publieke R&D in de antwoorden op de
vragen 57 en 60 geven inzicht in de publiek uitgevoerde R&D. In absolute zin nemen
de Rijksmiddelen voor R&D tussen 2017 en 2021 volgens de berekeningen van Rathenau
met ongeveer € 640 miljoen toe, maar door de groei van het bbp blijven ze in verhouding
tot het bbp ongeveer gelijk. Het Regeerakkoord heeft ook effect op de middelen die
bedrijven in R&D investeren. Er is vooraf geen kwantificering te geven van dat effect.
Het hangt onder andere af van de «hefboom» die bij verschillende beleidsinstrumenten
gerealiseerd wordt op private R&D-inspanningen en van de mate waarin het missiegedreven
topsectoren- en innovatiebeleid het R&D-vestigingsklimaat versterkt en leidt tot meer
doorgroei van innovatieve bedrijven naar grotere R&D-intensieve bedrijven.
62
Hoeveel geld is nodig om de ambitie van minstens 2,5% te realiseren?
Antwoord
Uitgaande van het bbp in 2018 komt de R&D-ambitie van 2,5% van het bbp neer op een
absolute omvang van € 19,35 miljard aan R&D-uitgaven. Volgens voorlopige cijfers van
het CBS bedroegen de R&D-uitgaven in 2018 € 16,75 miljard. Uitgaande van de cijfers
voor 2018 is een bedrag van € 2,60 miljard aan extra R&D-investeringen nodig voor
het bereiken van de R&D-ambitie van 2,5% van het bbp. Het gaat bij al deze bedragen
om de gezamenlijke publieke en private inzet. Het streven van het kabinet is dat de
R&D-uitgaven primair via extra R&D-investeringen van bedrijven toenemen in de richting
van het geambieerde niveau van 2,5% van het bbp. De overheid ondersteunt dit met de
bevordering van een gunstig R&D- en innovatieklimaat voor het bedrijfsleven in Nederland,
onder andere met het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid, maar ook met
aanvullende publieke investeringen in R&D, bijvoorbeeld via het in de miljoenennota
aangekondigde Investeringsfonds, zouden private investeringen in R&D verder kunnen
worden gestimuleerd.
65
Bij verduurzaming industrie wordt waterstof genoemd als een van de maatregelen. Gaat
dit over alle vormen van waterstof? Hoe wordt er specifiek ingezet op groene waterstof?
Antwoord
De inzet van duurzame waterstof is voor de industrie een belangrijke route om te verduurzamen.
Het gaat hierbij om alle vormen van CO2-neutraal geproduceerde waterstof. De opschaling van groene waterstof wordt gestimuleerd
via o.a. de DEI+ regeling (zie ook vraag 72). In het klimaatakkoord is de doelstelling
neergelegd om uiterlijk in 2030 3–4 GW aan geïnstalleerd elektrolysevermogen ten behoeve
van groene waterstofproductie te realiseren. Deze doelstelling zal in het nationale
Waterstofprogramma verder ingevuld worden met als doel om de ontwikkeling van groene
waterstof verder te stimuleren.
66
Waar wordt de begrotingsreserve Borgstellingsregeling Midden en Kleinbedrijf (BMKB)
aan besteed?
67
Is er een plafond in de begrotingsreserve BMKB?
68
Hoeveel geld wordt maximaal voor de begrotingsreserve BMKB gereserveerd?
69
Is er een minimumbedrag voor de begrotingsreserve BMKB voor het moment dat de verliesdeclaraties
toenemen en zo ja, hoe hoog is dit minimumbedrag?
Antwoord op vragen 66, 67, 68 en 69
Er is een begrotingsreserve (risicovoorziening) voor de BMKB waardoor een verevening
mogelijk is van premie-inkomsten en schade-uitgaven over een reeks van meerdere jaren.
De regeling is namelijk conjunctuurgevoelig (in tijden van krimp en recessie is er
sprake van hogere verliezen), waardoor het saldo van uitgaven en inkomsten kan fluctueren.
De begrotingsreserve wordt opgebouwd in jaren waarin het saldo van premie-inkomsten
en schade-uitgaven positief is en kan worden ingezet in jaren wanneer dit niet het
geval is. Er is geen minimum- of maximumbedrag voor de begrotingsreserve BMKB. Het
is namelijk vooraf moeilijk te bepalen hoe groot de verliezen gedurende tijden van
laagconjunctuur zullen zijn: de ene crisis is groter dan de andere. In de afgelopen
crisis werd bijvoorbeeld in de periode 2009–2015 aanvullend op dekking uit de premie-inkomsten
in totaal ca. 384 miljoen euro uit de begroting gefinancierd om de verliesdeclaraties
en kosten te kunnen opvangen.
Er wordt in de begroting voor het betreffende jaar op voorhand geen bedrag gereserveerd
als dotatie aan de reserve. De dotatie of onttrekking aan de begrotingsreserve wordt
jaarlijks aan het einde van het jaar bepaald op basis van de ontvangen premie-inkomsten
en de ingediende verliesdeclaraties en vervolgens geëffectueerd.
70
Hoeveel subsidie is er nodig om groene waterstof rendabel te maken?
Antwoord
Er is geen algemeen geldend antwoord op deze vraag te geven. Het verschilt per productietechnologie
en per locatie (beschikbaarheid en kosten van hernieuwbare bronnen). Daarnaast is
het belangrijk waar de waterstof voor wordt toegepast. Een toepassing die concurreert
met relatief dure alternatieven (zoals benzine of diesel in de mobiliteit) zal eerder
rendabel kunnen zijn dan een toepassing in de industrie die concurreert met de grootschalige
relatief goedkope productie van waterstof uit aardgas.
71
Welke projecten rondom waterstof zijn er reeds?
Antwoord
Het laatste volledige overzicht dateert van oktober 2017. Toen is er door RVO en TKI
Gas een inventarisatie gemaakt («Overzicht van Nederlandse waterstofinitiatieven,
-plannen en -toepassingen») waarin meer dan 150 studies, plannen en projecten werden
opgenomen. Sindsdien zijn er vele aankondigen van projecten bijgekomen. In de vijf
regionale clusters zijn allerlei initiatieven in ontwikkeling om synergie kansen over
de grenzen van sectoren heen te verzilveren. Voor de meest projecten geldt dat ze
nog moeten worden gerealiseerd.
72
Voor wat voor projecten wordt de 10 mln. voor waterstof bedrag gereserveerd?
Antwoord
Dit bedrag van 10 miljoen euro voor waterstof is gereserveerd voor pilot- en demonstratieprojecten
in de industrie vanuit de klimaatenvelop. Aanvullend is er vanuit de klimaatenvelop
voor elektriciteitssector eveneens 25 miljoen euro beschikbaar voor met name grootschalige
opslag en conversie waarmee waterstof pilot- en demonstratieprojecten eveneens bediend
kunnen worden.
73
Wat zijn de voorwaarden voor de WBSO?
Antwoord
De WBSO is bedoeld voor bedrijven die zelf technische ontwikkelings- en/of onderzoeksprojecten
uitvoeren. Zij kunnen door middel van de WBSO de kosten voor R&D (Research & Development)
verlagen. De WBSO vergoedt een deel van de (loon)kosten en uitgaven van een R&D-project.
Bedrijven dragen dan minder loonheffingen af en zelfstandige ondernemers ontvangen
een vaste aftrek.
Bedrijven kunnen WBSO aanvragen voor de ontwikkeling van (onderdelen van) technisch
nieuwe producten, productieprocessen en/of programmatuur en voor het uitvoeren van
technisch-wetenschappelijk onderzoek. De exacte voorwaarden en beoordelingscriteria
staan toegelicht op de website van RVO.nl: www.rvo.nl/wbso.
74
Wat is de reden voor de onderuitputting in 2017 en 2018? Is er een inschatting te
maken over een eventuele onderuitputting voor 2019?
Antwoord
In 2017 en 2018 hebben bedrijven minder WBSO-voordeel verzilverd dan in 2016. Dit
betekent dat zij ten opzichte van 2016 minder van het voordeel waarop zij recht hadden,
hebben geclaimd via de aangifte loonheffing. Er is hiervoor volgens RVO.nl geen duidelijk
aanwijsbare reden. Specifiek voor 2018 geldt daarnaast dat het speur- en ontwikkelingswerk,
en de daaraan gerelateerde kosten en uitgaven, minder sterk gegroeid zijn dan vooraf
door RVO.nl voorzien.
Het is nog niet mogelijk om een goede inschatting te maken van een eventuele onder-
of overuitputting van de WBSO in 2019. De voorlopige verzilveringscijfers geven geen
aanleiding om opnieuw een (forse) onderuitputting te verwachten, mede omdat het percentage
in de tweede schijf na de eenmalige verlaging in 2018 naar 14% voor 2019 weer op 16%
is gebracht. In het tweede kwartaal van 2020 heeft RVO.nl zicht op de benutting van
het budget, omdat dan bekend is of de werkzaamheden en uitgaven waarvoor WBSO is verstrekt
daadwerkelijk zijn gerealiseerd en in hoeverre bedrijven het WBSO-voordeel hebben
verzilverd.
75
Welke mogelijkheden zijn er om meer ondernemers gebruik te laten maken van de WBSO?
Antwoord
In 2017 en 2018 hebben bedrijven minder WBSO-voordeel verzilverd dan in 2016. Dit
betekent dat zij ten opzichte van 2016 minder van het voordeel waarop zij recht hadden,
hebben geclaimd via de aangifte loonheffing. Er is hiervoor volgens RVO.nl geen duidelijk
aanwijsbare reden. Specifiek voor 2018 geldt daarnaast dat het speur- en ontwikkelingswerk,
en de daaraan gerelateerde kosten en uitgaven, minder sterk gegroeid zijn dan vooraf
door RVO.nl voorzien. Het is nog niet mogelijk om een goede inschatting te maken van
een eventuele onder- of overuitputting van de WBSO in 2019. De voorlopige verzilveringscijfers
geven geen aanleiding om opnieuw een (forse) onderuitputting te verwachten, mede omdat
het percentage in de tweede schijf na de eenmalige verlaging in 2018 naar 14% voor
2019 weer op 16% is gebracht. In het tweede kwartaal van 2020 heeft RVO.nl zicht op
de benutting van het budget, omdat dan bekend is of de werkzaamheden en uitgaven waarvoor
WBSO is verstrekt daadwerkelijk zijn gerealiseerd en in hoeverre bedrijven het WBSO-voordeel
hebben verzilverd.
Ten slotte wijs ik uw Kamer op de brief die ik met Prinsjesdag heb gestuurd over de
WBSO parameters (Kamerstuk 32 737, nr. 380). Daarin heb ik de parameters voor 2020 gepubliceerd, en heb ik tevens aangegeven
dat ik de onderuitputting over de afgelopen periode benut om de parameters tot en
met 2022 op het huidige niveau te kunnen houden. Stabiliteit in de parameters haalt
de onzekerheid voor het bedrijfsleven weg.
76
Wat is het effect van het verhogen van de percentages van de eerste schijf?
77
Wat is het effect van het verhogen van de percentages van de tweede schijf?
78
Wat is het effect van het verhogen van de grens van de eerste schijf?
Antwoord op vragen 76, 77 en 78
In onderstaande tabel is het budgettair effect in beeld gebracht van het verhogen
van de parameters van de WBSO in 2020.
Van een verhoging van het tarief van de eerste schijf profiteren in absolute zin de
bedrijven die minimaal 350.000 euro per jaar aan S&O kunnen opvoeren het meest en
in gelijke mate. Relatief gezien profiteert het mkb het meest van een verhoging van
het tarief in de eerste schijf, omdat voor deze bedrijven de kans het grootst is dat
op een groot deel of zelfs al hun S&O dit tarief van toepassing zal zijn. Grote bedrijven
zullen over het algemeen veel meer dan 350.000 euro per jaar aan S&O uitgeven en daardoor
maar voor een relatief klein deel van hun totale S&O-uitgaven profiteren van een verhoging
van het tarief van de eerste schijf.
Een verhoging van het tarief van de tweede schijf en een verlenging van de schijfgrens
heeft alleen gevolgen voor bedrijven die meer dan 350.000 euro per jaar aan S&O uitgeven.
Daarbij geldt dat een verhoging van het tarief van de tweede schijf zowel in absolute
als in relatieve zin aantrekkelijker wordt voor een bedrijf naar mate het meer uitgeeft
aan S&O, met name dus voor het grootbedrijf. Van een verlenging van de schijfgrens
profiteren alle bedrijven die voor meer dan 350.000 euro aan S&O doen in gelijke mate,
maar in relatieve zin profiteren die bedrijven het meest als ze beperkt meer aan S&O
uitgeven dan 350.000 euro. Dit betreft met name het wat meer S&O-intensieve mkb.
Het effect op de hoeveelheid extra S&O-uren van de verschillende genoemde verhogingen
is niet nauwkeurig kwantitatief te duiden. Op basis van de evaluatie van de WBSO 2011–2017
kan hier wel iets over worden opgemerkt: daarin wordt geconcludeerd dat bij de allerkleinste
bedrijven (minder dan 10 werkzame personen) het effect van de WBSO (de gebruikerskostenelasticiteit)
relatief klein is. Dit heeft volgens de evaluatie mogelijk te maken met een beperkt
(korte termijn) aanpassingsvermogen van de allerkleinste bedrijven.12 In de analyse is bovendien alleen gekeken naar de effecten van veranderingen in de
WBSO op veranderingen in de S&O-loonsom voor bedrijven die al aan S&O doen. Het effect
van starten met de WBSO is dus niet gemeten. Dit kan de resultaten substantieel beïnvloeden.
Met deze kanttekening lijkt op basis van de evaluatie niettemin de conclusie gerechtvaardigd
dat een verhoging van het tarief van de eerste schijf naar verwachting een lagere
additionaliteit met zich mee zal brengen dan een verhoging van het tarief van de tweede
schijf of een verlenging van de schijfgrens.
79
Hoe gaat de samenwerking tussen de regionale ontwikkelingsmaatschappijen helpen bij
het binnenhalen van nieuwe economische activiteiten?
Antwoord
De regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) kennen drie hoofdtaken: business development, participatie in startende en groeiende bedrijven en strategische acquisitie. Op
het gebied van acquisitie werken de ROM’s sinds 2015 nauw samen met het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) onder de noemer Invest in Holland. De gezamenlijke inzet ter versterking van het LSH-ecosysteem is daar een goed voorbeeld
van (zie ook het antwoord op vraag 285). De ROM’s zijn op lokaal en regionaal niveau
verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse investeerders en aanspreekpunt
voor de begeleiding van buitenlandse potentiële investeerders. Via toegang tot het
netwerk van lokale publieke en private partijen (zoals gemeenten, internationale scholen,
expatcenters, campussen) zijn de ROM’s in staat toegesneden proposities te ontwikkelen
en daarmee nieuwe economische activiteiten binnen te halen.
In 2018 trokken de ROM’s 137 buitenlandse bedrijven naar Nederland. Men verwacht een
investeringsvolume van 2,4 miljard voor de komende drie jaar.
80
Bij hoeveel ondernemers wordt de komende jaren de zelfstandigenaftrek afgebouwd? Hoe
is deze groep opgebouwd? Hoeveel van deze groep ondernemers kan worden bestempeld
als ZZP’er?
81
Hoe worden ondernemers de komende jaren gecompenseerd via de arbeidskorting inkomstenbelasting
voor de afbouw van de zelfstandigenaftrek? Kun u dit voor de jaren 2020, 2021, 2022,
2023, 2024 en 2025 uitsplitsen?
Antwoord op vragen 80 en 81:
Op basis van het CPB-simulatiemodel Mimosi zijn er in 2020 naar schatting 740.000
IB-ondernemers die recht hebben op de zelfstandigenaftrek. Binnen dit model kan geen
onderscheid gemaakt worden tussen ZZP’ers en andere zelfstandigen.
In welke mate zelfstandigen getroffen worden door de verlaging van de zelfstandigenaftrek
en gecompenseerd worden via de arbeidskorting, hangt af van de hoogte van de winst
van deze zelfstandigen. Voor ongeveer 230.000 zelfstandigen is deze winst negatief
of lager dan het einde van het tweede opbouwtraject van de arbeidskorting (circa 21.000
euro). Zij betalen geen inkomstenbelasting (ook niet na verlaging van de zelfstandigenaftrek)
en dus is er voor hen geen inkomenseffect. Circa 105.000 zelfstandigen met een winst
boven het afbouwpunt van de arbeidskorting (circa 96.000 euro) ontvangen geen arbeidskorting
en worden dus niet via deze weg gecompenseerd. Voor de overige zelfstandigen (circa
405.000) hangt het inkomenseffect af van het geldende marginale tarief. Voor vier
van deze inkomens wordt het inkomenseffect van beide maatregelen getoond in tabel.
Overigens profiteren deze zelfstandigen, naast de verhoging van de arbeidskorting
die voorgesteld is in het Belastingplan 2020, ook nog van maatregelen waartoe reeds
in het Belastingplan 2019 is besloten, zoals de stijging van de algemene heffingskorting
en de daling van de IB-tarieven in de huidige tweede tot en met vierde schijf als
gevolg van de invoering van het tweeschijvenstelsel. Hierdoor gaan de meeste zelfstandigen
ook in de jaren na 2022 (bij hetzelfde inkomen) niet meer inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen betalen dan in 2019.
Tabel: Inkomenseffecten per jaar door voorgestelde wijzigingen zelfstandigenaftrek
(ZA) en arbeidskorting (AK) uit Belastingplan 2020
Winst
2020
2021
2022
2023
2024
2025
30.000
ZA
– 79
– 159
– 239
– 319
– 398
– 478
AK
+106
+212
+285
+285
+285
+285
50.000
ZA
– 92
– 184
– 276
– 368
– 460
– 552
AK
+106
+212
+285
+285
+285
+285
70.000
ZA
– 92
– 184
– 276
– 368
– 460
– 552
AK
+106
+212
+285
+285
+285
+285
90.000
ZA
– 98
– 185
– 258
– 319
– 398
– 478
AK
+106
+212
+285
+285
+285
+285
82
Is er nagedacht over de mogelijkheid om de instrumenten van het Toekomstfonds ergens
anders onder te brengen en het Toekomstfonds op te heffen, aangezien het Toekomstfonds
geen aanvullende middelen meer zal ontvangen vanwege de verlaging van de gaswinning?
Antwoord
Het Toekomstfonds bestaat uit twee delen; een bedrijvendeel met financieringsinstrumenten
voor bedrijven en een onderzoeksdeel ten behoeve van onderzoeksfaciliteiten en kennisverspreiding.
Voor het deel met financieringsinstrumenten voor bedrijven voorziet het Toekomstfonds
in structurele budgetten voor de instrumenten die deels revolveren, zoals het Innovatiekrediet,
de Seed Capital regeling en de regeling Vroegefasefinanciering. Deze instrumenten
zijn recent positief geëvalueerd (Kamerstuk 23 637 – 344, inclusief bijlage). Voor het Innovatiekrediet en de Seed Capital is vastgesteld
dat deze instrumenten naar verwachting 60–80% revolveren. De financiering van deze
instrumenten is dus niet afhankelijk van de gasbaten. Het nadenken over de mogelijkheid
om deze instrumenten elders onder te brengen en opheffen van het Toekomstfonds is
hiervoor dan ook niet aan de orde. Dat de verschillende instrumenten zijn ondergebracht
in het Toekomstfonds heeft als voordeel dat het de mogelijkheid biedt om tussen instrumenten
en over de jaargrenzen heen met budget te schuiven, zodat terugontvangen investeringen
weer opnieuw kunnen worden ingezet voor de revolverende instrumenten.
Voor het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds is in 2014 eenmalig 100 miljoen euro
beschikbaar gesteld voor investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek. Eventuele
aanvullende middelen als gevolg van meevallers op de gasbaten waren – via rendement
op de staatsobligaties die daarmee gefinancierd zouden worden – bedoeld voor het onderzoeksdeel
van het Toekomstfonds. Deze meevallers hebben zich niet voorgedaan en het is ook niet
de verwachting dat deze zich de komende jaren voordoen. Vooralsnog resteert van de
oorspronkelijke 100 miljoen euro nog een beperkt deel van de middelen en is een buffer
beschikbaar voor investeringen vanuit het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds die
voor minder dan 100% revolveren. Op dit moment is er dus ook voor de instrumenten
in dit deel van het Toekomstfonds geen reden om deze elders onder te brengen en het
Toekomstfonds op te heffen. Ik streef ernaar om voor de Begrotingsbehandeling de Kamer
te informeren over de resterende middelen in het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds.
83
Kunt u de schommeling in de gasbaten van 2020 tot en met 2023 toelichten?
Antwoord
De geraamde gasbaten (niet-belastingmiddelen) laten een daling zien in de jaren 2020–2023.
In deze periode dalen ze van 1,08 miljard euro in 2020 tot 510 miljoen euro in 2023.
Zie hiervoor bladzijde 122 van de EZK-begroting 2020. Deze daling is met name het
gevolg van het kabinetsbesluit van 29 maart 2018 van het Kabinet om de gaswinning
in Groningen op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. In de raming van de gasbaten
in de begroting is ook reeds de verlaging van de gaswinning tot 11,8 bcm in gasjaar
2019–2020 verwerkt.
De geraamde gasbaten hebben ook invloed op de raming van de voeding van het Toekomstfonds
(begrotingsartikel 3), de zogeheten ijklijn. De op bladzijde 86 van de begroting weergegeven
gasbaten betreffen de ijklijn ten behoeve van het Toekomstfonds op basis waarvan wordt
bepaald of sprake is van meevallers in de gasbaten. Deze ijklijn wijkt af van de gasbatenraming
op artikel 5. In de ijklijn worden namelijk alleen de beleidsmatige aanpassingen in
de gasbaten meegenomen. Bij het vaststellen van de gasbatenraming op beleidsartikel
5 spelen onder andere de beursprijs van TTF-gas, de euro/dollar koers en de olieprijs
een rol. Deze blijven bij de berekening van de ijklijn voor het Toekomstfonds buiten
beschouwing.
84
Hoe gaan de doelen voor 2020 gehaald worden?
Antwoord
Op 1 november jl. heeft u de Klimaat- en energieverkenning (KEV) 2019 ontvangen inclusief
de kabinetsappreciatie (Kamerstuknummer 32813-400). Hierin staat de strategie van het kabinet voor het behalen van de gestelde doelen
in 2020.
85
Hoe kan het reductiepercentage voor 2030 nog worden gehaald?
Antwoord
Op 1 november jl. heeft u de Klimaat- en energieverkenning (KEV) 2019 ontvangen inclusief
de kabinetsappreciatie (Kamerstuknummer 32813-400). In de kabinetsappreciatie staat beschreven hoe het kabinet het reductiepercentage
voor 2030 gaat halen.
86
Klopt het dat bij het vaststellen van gemiddeld energieverbruik gewerkt wordt met
voorspellingen ten aanzien van verduurzamingsmaatregelen? Zo ja, waar worden deze
aannames op gebaseerd, kunnen betreffende cijfers worden weergegeven en toegelicht?
Antwoord
Het klopt dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bij de ramingen van het gemiddelde
energieverbruik rekening houdt met inzichten omtrent getroffen verduurzamingsmaatregelen.
Daarbij maakt PBL onder andere gebruik van het consumentenonderzoek naar energiebesparende
maatregelen in de woningbouw dat RVO jaarlijks laat uitvoeren. Daarin is ingeschat
dat in 2017 ruim 830.000 huishoudens 1 of meer energiebesparende maatregelen troffen.13 Dit aantal is de afgelopen jaren redelijk stabiel.
87
Wat was in 2016, 2017 en 2018 het energieverbruik van een gemiddeld huishouden? Wat
gaat dat voor 2019 zijn? Wat is de inschatting voor 2020?
93
Wat was in 2016, 2017 en in 2018 het geschatte energieverbruik van een gemiddeld huishouden?
Wat waren de uiteindelijke daadwerkelijke verbruikcijfers? Wat gaat dat voor 2019
zijn? Wat is de inschatting voor 2020?
Antwoord op vragen 87 en 93:
Het kabinet baseert zich op de inschattingen van het gemiddelde verbruik door het
PBL en het CBS.) Op 18 maart 2019 heeft het PBL op verzoek van het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat een actualisering van de gemiddelde energierekening opgesteld.
Het geschatte aardgasverbruik in woningen was conform deze publicatie 1.339 m3 in 2016 en 1.340 m3 in 2017. Ten aanzien van het elektriciteit in woningen rapporteert het PBL in deze
publicatie een gemiddelde verbruik van respectievelijk 2.896 kWh in 2016 en 2.832
kWh in 2017. Voor 2018 en 2019 is in de publicatie geen gemiddeld verbruikscijfer
beschikbaar. Voor 2020 raamt het PBL in deze publicatie een gemiddeld gasverbruik
van 1.179 m3 aardgas en 2.525 kWh elektriciteit.
88
Wat is in de jaren 2016, 2017, 2018 het aantal geplaatste zonnepanelen op daken en
wat gaat dit voor 2019 zijn? Wat is de inschatting voor 2020?
Antwoord
Voor de jaren 2016 2017 en 2018 geeft het CBS (bron: hernieuwbare energie in Nederland)
de volgende cijfers:
Nieuw geïnstalleerd vermogen
Totaal vermogen
2016
609 megawattpiek
2.135 megawattpiek
2017
768 megawattpiek
2.903 megawattpiek
2018
1.503 megawattpiek
4.414 megawattpiek
Geïnstalleerd vermogen
Totaal
Zonneparken bedrijven
Daken bedrijven
Daken woningen
2017
2.911 megawattpiek
98 megawattpiek
1.131 megawattpiek
1.682 megawattpiek
2018
4.414 megawattpiek
444 megawattpiek
1.662 megawattpiek
2.307 megawattpiek
Het CBS zal in het najaar van 2020 publiceren over het voorafgaande jaar 2019.
89
Welke isolatiemaatregelen zijn in de jaren 2016, 2017, 2018 bij een gemiddeld huishouden
genomen? Hoe gaat dit voor 2019 zijn? Wat is de inschatting voor 2020?
90
Is bekend hoeveel huishoudens hun energieverbruik met hoeveel verminderd hebben door
het nemen van verduurzamingsmaatregels? Welke cijfers of trend is hierin de afgelopen
vijf tot twee jaar te zien?
Antwoord op vragen 89 en 90
In de Monitor Energiebesparing gebouwde omgeving 2017 dat RVO jaarlijks uitvoert,
wordt ingeschat dat in 2017 ruim 830.000 huishoudens 1 of meer energiebesparende maatregelen
troffen.14 Dit aantal is al enkele jaren vrijwel constant. Ruim 235.000 huishoudens hebben naar
inschatting in 2017 minimaal 2 energiebesparende maatregelen getroffen. Dit aantal
is gestegen ten opzichte van ongeveer 210.000 in 2016. De meest getroffen maatregelen
in 2016 en 2017 zijn HR-glas en vloerisolatie. Voor een exacte verdeling verwijs ik
naar pagina 36 van de monitor.
Bij ruim de helft (55%) van de huishoudens zijn de afgelopen vijf jaar één of meer
energiebesparende maatregelen genomen in de woning.15
Voor de jaren na 2017 zijn nog geen gegevens bekend.
91
Welk effect gaat de te verwachten stijgende gasprijs hebben op de warmtetarieven?
Op welke wijze kan voorkomen worden dat mensen die aangesloten zijn op een warmtenet
met een hogere rekening worden geconfronteerd?
Antwoord op vraag 91
In principe heeft de te verwachten stijgende gasprijs, in het bijzonder de verhoging
van de energiebelasting op gas, een opwaarts effect op de warmtetarieven. Echter,
tegelijkertijd stelt ACM per 1 januari 2020 de tarieven vast op basis van de gewijzigde
tariefregulering. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe het saldo van beide effecten
gaat uitpakken. Tot slot worden verbruikers van een warmtenet, net als verbruikers
van aardgas, gecompenseerd voor de verhoging van de energiebelasting op aardgas door
een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit. Dit heeft een neerwaarts effect
op de energierekening van verbruikers van een warmtenet.
92
Welk energieverbruik is realistisch bij een typische jaren »70 eengezinswoning?
Welk energieverbruik is realistisch bij een typische jaren »30 eengezinswoning?
Welk energieverbruik is realistisch bij een typische jaren »50 eengezinswoning?
Welk energieverbruik is realistisch bij een typische jaren »90 eengezinswoning?
Welk energieverbruik is realistisch bij een typische sociale huurwoning?
Kunnen naast het gemiddelde ook de uitschieters aan beide kanten worden gegeven?
Kan per bovenstaand type woning worden weergegeven wat het belastingvoordeel op de
energierekening gaat zijn? Kan per type woning en gezinssamenstelling met een rekenvoorbeeld
worden weergegeven hoe de energierekening eruit ziet?
Antwoord op vraag 92
Het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik uitgesplitst naar de gevraagde type
woningen is niet beschikbaar. Het CBS heeft op Prinsjesdag wel het gemiddelde verbruik
voor tien andere herkenbare woningprofielen gepubliceerd, waarbij onderscheid wordt
gemaakt in woningtype, woonoppervlak, en aantal bewoners, maar ook in bouwjaar. Hierin
worden oude woningen (bouwjaar tot en met 1991) en nieuwe woningen (bouwjaar van 1991
tot en met 2018) onderscheiden. Deze profielen geven een goed beeld van de grote spreiding
in energieverbruik.
Voor deze profielen is het mogelijk de gemiddelde ontwikkeling van het belastingdeel
van de energierekening tussen 2020 en 2019 te schetsen. Onderstaande tabel geeft dit
inzicht.
Profiel#
Woningtype
Aantalle den huishouden
Bouwjaar klasse
Opper Vlakte klasse
Gem. Gas Verbruik (m3)
Gem. Elektr.verbruik (kWh)
Mutatie 2019–2020
Belastingen 2019 (in €)
Belastingen 2020 (in €)
Mutatie (in %)
1
Appartement
1
nieuw (1991–2018)
klein (tot 100 m2)
670
1.640
– € 148
€ 202
€ 54
– 73%
2
Appartement
1
oud (1200–1991)
klein (tot 100 m2)
870
1.580
– € 133
€ 277
€ 144
– 48%
3
Appartement
≥2
oud (1200–1991)
klein (tot 100 m2)
1.090
2.280
– € 109
€ 468
€ 359
– 23%
4
Geschakeld
1
oud (1200–1991)
klein (tot 100 m2)
1.160
1.730
– € 109
€ 419
€ 311
– 26%
Nationaal gemiddelde (PBL)
1.179
2.525
– € 100
€ 540
€ 440
– 19%
7
Geschakeld
≥2
nieuw (1991–2018)
middel (100 m2 – 150 m2)
1.170
3.340
– € 93
€ 653
€ 559
– 14%
5
Geschakeld
1
oud (1200–1991)
middel (100 m2 – 150 m2)
1.380
2.050
– € 88
€ 557
€ 468
– 16%
6
Geschakeld
≥2
oud (1200–1991)
klein (2 m2 – 100 m2)
1.330
2.860
– € 85
€ 651
€ 566
– 13%
8
Geschakeld
≥2
oud (1200–1991)
middel (100 m2 – 150 m2)
1.510
3.290
– € 67
€ 788
€ 721
– 9%
9
Geschakeld
≥2
oud (1200–1991)
groot (150 m2 – 10.000m2)
2.100
3.950
– € 15
€ 1.128
€ 1.113
– 1%
10
Vrij staande woning
≥2
oud (1200–1991)
groot (150 m2 – 10.000m2)
2.620
4.490
+€ 31
€ 1.422
€ 1.453
+2%
Er is thans geen actueel inzicht in de ontwikkeling van de gemiddelde totale energierekening
voor deze groepen. Het PBL en het CBS zullen in het voorjaar van 2020 een geactualiseerd
raming voor de korte termijn geven, nadat een zo actueel mogelijk beeld omtrent leveringstarieven
en netwerktarieven beschikbaar is. Daarbij worden ook bovenstaande huishoudprofielen
betrokken.
94
Zijn er cijfers bekend welke energie-intensieve bedrijven, zowel in binnen- als buitenland,
zijn verhuisd als gevolg van milieuheffingen?
Antwoord
Voor zover bekend zijn er in Nederland en daarbuiten geen cijfers beschikbaar over
aantallen bedrijven waarbij de invoering van milieubeleid leidde tot sluiting en verplaatsing
van installaties. Het kabinet wil hier met de monitoring van het risico op weglek
van werkgelegenheid goed zicht op houden. Het gaat dan hoofdzakelijk om bedrijven
die op wereldschaal concurreren en daardoor weinig ruimte hebben om lastenverzwaringen
af te wentelen op afnemers. Daarbij zal onder meer op het niveau van de bedrijven
gekeken moeten worden naar beweegredenen van bedrijfsbestuurders om over te gaan tot
verhuizing van een productielocatie, indien dit zich voordoet, of dreigt te gebeuren.
Naar verwachting zal een belemmering voor de monitoring zijn dat verhuizingen in energie-intensieve
sectoren zich over zeer lange periodes aftekenen. Dat komt doordat deze sectoren ook
zeer kapitaalintensief zijn; sectoren waarbij grote investeringen in productie-installaties
nodig zijn, die zich over meerdere decennia terug laten verdienen. Veranderingen in
milieuheffingen leiden dan eerst tot uitstel of afstel van nieuwe investeringen en
pas na lange tijd tot afbouw van productie. Dergelijke mechanismen worden beschreven
in de speelveldtoetsonderzoeken van PwC (2019), die ten behoeve van het klimaatakkoord
zijn verricht en aan de Kamer gestuurd16.
Er zijn wel diverse studies verricht naar het effect van milieuheffingen op de productie
van bedrijven binnen het buiten het heffingsgebied, zoals EU ETS. Hierin wordt helaas
niet gerapporteerd over effecten op specifieke bedrijven17.
95
Welke gaspijleidingen buiten Europa worden geaffecteerd door de nieuwe Gasrichtlijn?
Antwoord
Er zijn geen gaspijpleidingen buiten Europa die worden geraakt door de gewijzigde
gasrichtlijn. De gewijzigde gasrichtlijn is namelijk, voor wat betreft interconnectoren
met derde landen, alleen van toepassing tot aan de grens van het rechtsgebied van
de Europese Unie. Op dit moment kent de Europese Unie interconnectoren met Marokko
(voor Algerijns gas), Algerije, Libië, Noorwegen en Rusland. Afhankelijk van de Brexit
ontwikkelingen kan daar het Verenigd Koninkrijk bij komen.
96
Kunt u een overzicht geven van de stand van de gasdiversificatie van alle Europese
lidstaten?
Antwoord
Een uitgebreid overzicht is te vinden in de ACER/CEER publicatie «Annual Report on
the Results of Monitoring the Internal Electricity and Natural Gas Markets in 2018
– Gas Wholesale Markets Volume» van oktober 2019 (zie: https://www.acer.europa.eu/Official_documents/Acts_of_the_Agency/Public…).
Dit overzicht laat zien dat de lidstaten in Noordwest-Europa en de lidstaten die beschikken
over één of meerdere LNG-terminals het meest gediversifieerde aanbod kennen. Nederland
behoort tot beide groepen.
97
Kunt u een overzicht geven van de samenwerkingsverbanden met betrekking tot duurzaamheid
van de Europese Unie met derde landen?
Antwoord
De EU werkt op het gebied van klimaat en energie op verschillende manieren samen met
derde landen. Onder andere via:
– Beleidsdialoog en samenwerking bij de ontwikkeling en uitvoering van klimaatbeleid
in het kader van het VN-raamwerkverdrag inzake klimaatverandering en andere internationale
fora.
– Kennisdeling – bijvoorbeeld via bilaterale samenwerking door de Europese Commissie
op emissiehandel (bijvoorbeeld met China).
– Financiering om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij hun inspanningen om klimaatverandering
aan te pakken en zich aan te passen aan de gevolgen ervan.
– Ontwikkelingssamenwerking op het gebied van aanpassing, mitigatie, rampen & risicovermindering
en woestijnvorming.
– Ondersteuning van de overdracht van technologie en onderzoekssamenwerking – bijvoorbeeld
via Horizon 2020.
– De technische bijstandsfaciliteit (TAF) van het VN initiatief Sustainable Energy for
All (SE4ALL): De EU heeft de TAF gelanceerd om partnerlanden te helpen bij het afstemmen
van hun energiebeleid en regelgevingskaders om meer investeringen in de energiesector
mogelijk te maken. Het ondersteunt landen die zich inzetten voor het bereiken van
de doelstellingen voor duurzame energie voor iedereen (SE4ALL).
– Integratie van duurzame ontwikkeling in het handelsbeleid van de EU.
98
Welk aandeel van de leningen van de Europese Investeringsbank is bestemd voor duurzame
energie?
Antwoord
In 2018 werd 4,1 miljard euro aan investeringen in hernieuwbare energie gefinancierd,
en 2,7 miljard euro in energie-efficiëntieprojecten.18 In 2018 maakte financiering van energieprojecten 14,9% van de totale financiering
(55,6 mld. euro) van de EIB uit. Overkoepelend is 25% van de investeringen van de
EIB in mitigatie en adaptatie van klimaatverandering.
Het beleid van de Europese Investeringsbank («EIB») ten aanzien van leningen in energieprojecten
(Energy Lending Policy) wordt op dit moment herzien. De EIB heeft na een publieke consultatie een eerste
voorstel en een herzien voorstel om de Energy Lending Policy aan te passen gepubliceerd. Sindsdien is het voorstel onderwerp van lopende onderhandelingen.
Gezien de lopende onderhandelingen valt in dit stadium geen inschatting te maken van
het toekomstige aandeel van het percentage EIB-investeringen in duurzame energie.
99
In hoeverre voldoen Europese lidstaten aan het Gas Target Model?
Antwoord
Een uitgebreide analyse van de mate waarin lidstaten tegemoet komen aan de doelstellingen
van het Gas Target Model is te vinden in de ACER/CEER publicatie «Annual Report on
the Results of Monitoring the Internal Electricity and Natural Gas Markets in 2018
– Gas Wholesale Markets Volume» van oktober 201919.
Deze analyse laat zien dat de groothandelsmarkten voor gas geleidelijk beter functioneren,
maar dat de verschillen tussen goed functionerende en minder goed functionerende gashandelsplaatsen
toenemen. De best functionerende handelsplaatsen bevinden zich in het Verenigd Koninkrijk
en Nederland. Deze worden op afstand gevolgd door de handelsplaatsen in Duitsland,
Italië, Frankrijk, Oostenrijk en België. Met name de handelsplaatsen in Oost-Europa
staan nog in de kinderschoenen hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in het ontbreken
van een transparant prijsmechanisme.
100
Wat is de voortgang van de Southern Gas Corridor?
Antwoord
De aanleg van de Trans Adriatische Pijpleiding (TAP) ligt op schema volgens de uitvoerders.
Met deze pijpleiding zal het gas dat vanuit het Shah Deniz veld in Azerbeidzjan via
Georgië en Turkije naar de Turks-Griekse grens wordt gebracht, verder worden getransporteerd
naar Italië en van daar naar andere delen van de Europese Unie. Tevens voorziet TAP
in koppelingen met het gastransportnet van Griekenland en met de interconnector Griekenland-Bulgarije.
Naar verwachting zal TAP volgens planning in 2020 in gebruik worden genomen met een
initiële capaciteit van 10 miljard m3/jaar.
Verder vindt momenteel een niet-bindende markttest plaats voor het uitbreiden van
de capaciteit van 10 naar maximaal 20 miljard m3/jaar. Daarbij wordt ook bezien of er belangstelling bestaat voor nieuwe aansluitingen
op TAP, bijvoorbeeld in Albanië. Indien deze test uiteindelijk leidt tot contractuele
capaciteitsboekingen zal de extra capaciteit rond 2025 beschikbaar zijn.
101
Wat is de actuele stand van de wetenschap omtrent «radiative forcing», het versterkte
effect van broeikasgassen die worden uitgestoten op grote hoogte?
Antwoord
Het staat wetenschappelijk vast dat voor kortlevende gassen, zoals ozon, de hoogte
waarop de emissies plaatsvinden relevant is voor de stralingsforcering (de verminderde
afgifte van infraroodstraling uitgedrukt in Watt / m2).
102
Hoeveel warmtenetten zijn voorzien of al aangelegd die aangesloten worden/zijn op
biomassacentrales? Hoeveel woningen worden of zijn aangesloten op deze warmtenetten?
Antwoord
De meest recente gegevens betreffen het jaar 2017 en zijn afkomstig uit de door het
CBS en ECN part of TNO in opdracht van EZK opgestelde Warmtemonitor. Onderstaande
tabel bevat de gegevens van de grotere warmtenetten, waarmee het overgrote deel van
de aansluitingen op warmtenetten is gedekt.
Warmtenet
Aantal aansluitingen
(x 1.000)
Warmtelevering in PJ
2015
2016
2017
2015
2016
2017
Warmte-leverancier
Biomassa1
Utrecht
52,3
53,4
54,5
2,9
2,9
3,1
Eneco
gedeeltelijk biomassa
Rotterdam
52,1
52,7
53,4
3,3
3,4
3,3
Eneco en Nuon
AVI
B3-Hoek
0,1
0,1
0,1
2,1
2,1
2,0
Eneco
–
Den Haag
4,8
5,3
5,5
1,1
1,1
1,1
Eneco
–
Ypenburg
10,1
10,1
10,1
0,3
0,3
0,3
Eneco
–
Amsterdam Zuid- en Oost incl. Amstelveen
15,5
16,1
17,7
1,3
1,6
1,7
Nuon
Biomassacentrale in aanbouw die gedeeltelijk in warmtevraag gaat voorzien
Amsterdam Noord- en West
9,3
10,7
12,1
0,6
0,6
0,7
Westpoort Warmte
AVI + gedeeltelijk biomassa
Almere
48,9
49,4
50,2
1,7
1,9
1,7
Nuon
Zie Amsterdam Zuid
Lelystad
4,8
4,8
4,8
0,2
0,2
0,2
Nuon
biomassa
Leidse regio
8,3
8,5
8,8
0,7
0,7
0,7
Nuon
–
Arnhem, Duiven en Westervoort
13,8
14,1
14,5
0,6
0,7
0,7
Nuon
AVI
Nijmegen
3,8
4,3
5,2
0,1
0,2
0,2
Nuon
AVI
Warmtenet Breda-Tilburg
33,9
34,3
34,6
2,5
3,1
2,5
Ennatuurlijk
biomassa bijstook in kolencentrale
Enschede
4,4
4,4
4,4
0,5
0,5
0,5
Ennatuurlijk
AVI en biomassa
Helmond
6,4
6,4
6,4
0,2
0,2
0,2
Ennatuurlijk
–
Eindhoven
1,0
1,8
2,3
0,2
0,2
0,2
Ennatuurlijk
Biomassa
Alkmaar
4,5
4,6
4,8
0,2
0,2
0,2
HVC
AVI en biomassa
Purmerend
25,8
25,8
25,9
0,8
0,9
0,8
SVP
Biomassa, extra capaciteit gepland
X Noot
1
Voor wat betreft afvalverbrandingsinstallaties (AVI) geldt dat ongeveer 50% van het
afval van biogene oorsprong is en op basis daarvan als hernieuwbaar wordt aangemerkt.
103
Wat is de herkomst van het in Nederland gebruikte aardgas, uitgesplitst in land van
herkomst en sector?
Antwoord
Zoals ik in mijn brief van 10 september jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 392) in reactie op de motie van het lid Van Tongeren (GroenLinks; Handelingen II 2017/18,
nr. 45, item 17) heb aangegeven is het niet mogelijk een uitsplitsing te maken naar land van herkomst
van het gas. Zie ook het antwoord op vraag 24.
104
Hoe staat het met de doelstelling van ten minste 15.000 voltijdsbanen? Kan hier verder
op worden ingegaan?
137
Kan worden toegelicht hoe het kabinet komt aan de 90.000 extra banen in de periode
2014–2020? In welke sectoren en op welk opleidingsniveau bevinden zich deze banen?
Betreft het voltijdsbanen?
Antwoord op vraag 104 en vraag 137
In het Energieakkoord is afgesproken dat in de periode 2014 – 2020 jaarlijks 15.000
voltijdsbanen moeten worden gecreëerd met activiteiten rond energie. In totaal gaat
het in die periode dus om 90.000 extra voltijdsbanen. De gedachte hierachter was destijds
dat het Energieakkoord kon bijdragen aan het economisch herstel na de recessie. Inmiddels
is de situatie op de arbeidsmarkt fundamenteel veranderd: er is eerder sprake van
een tekort aan vakmensen, dan dat er werkloosheid is. Daarmee is deze doelstelling
enigszins achterhaald. In de Klimaat- en Energieverkenning wordt om deze reden ook
niet meer apart gerapporteerd over deze doelstelling.
105
Kunt u een overzicht geven van alle aquathermieprojecten in Nederland?
Antwoord
Er zijn mij 55 gerealiseerde aquathermieprojecten bekend waarvan een redelijk groot
deel in Zuid en Noord Holland. Daarnaast lopen er nog 88 verkenningen voor aquathermie
projecten.
106
Hoeveel instrumenten zijn er met als doel innovatie te stimuleren? Is er weleens nagedacht
over het overzichtelijker maken van al deze instrumenten?
Antwoord
Het overzichtelijk maken en houden van de innovatie-instrumenten is een continu streven.
RVO.nl biedt daarbij ondersteuning aan de doelgroep, met name bedrijven en soms kennisinstellingen,
en een totaaloverzicht op www.rvo.nl.
De EZK-instrumenten voor innovatie hebben aparte doelen en zijn opgebouwd langs volgende
structuur:
– Individuele innovatieve ondernemer (vermindering loonheffing via WBSO en risicodragende
lening via het Innovatiekrediet)
– Innovatieve mkb’ers die haalbaarheidsonderzoek of in samenwerking R&D uitvoeren (MIT-regeling;
Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren)
– Innovatieve bedrijven die samenwerken met kennisinstellingen (PPS-toeslag onderzoek
en innovatie)
– Verspreiding van technologische kennis om nieuwe producten en diensten te bevorderen
(Thematische Technology Transfer-regeling)
– Aanbesteding van innovatieve concepten bij het mkb door de overheid (SBIR; Small Business
Innovation Research)
EZK legt met deze instrumenten de verbinding met andere overheden: zo financieren
provincies en EZK samen de MIT-regeling, terwijl er in Europa ook sterke verbindingen
zijn die gepaard gaan met nationale co-financiering, via Horizon 2020 en Horizon Europe,
Eurostars, Internationaal innoveren, EFRO en Interreg. RVO.nl geeft een duidelijk
overzicht van deze regelingen, inclusief hun onderlinge samenhang, en kan ondernemers
en kennisinstellingen hierover adviseren.
Ten slotte heeft EZK verschillende instrumenten om ondernemerschap te bevorderen en
te helpen met financiering. Daar kunnen uiteraard ook innovatieve ondernemers gebruik
van maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Seed Capital regeling of de Vroegefinanciering.
Ook hierover is de relevante informatie beschikbaar op www.rvo.nl en kan RVO.nl ondernemers adviseren afhankelijk van hun specifieke behoefte.
107
Wat is de reactie op de aanbevelingen van de Europese Commissie? Hoe wordt gereageerd
op de terechtwijzing van de Commissie dat Nederland zijn doelen niet meer kan halen?
Antwoord
Het kabinet staat voor een ambitieus klimaat- en energiebeleid. Het kabinet blijft
inzetten op het realiseren van het hernieuwbare energie doel voor 2020, zoals ook
is toegelicht in de kabinetsappreciatie van de KEV 2019 (Kamerstuknummer 32813-400). Daarnaast worden maatregelen genomen om in 2030 49% broeikasgasreductie te realiseren
ten opzichte van 1990. Hiervoor heeft het kabinet in het regeerakkoord aanvullende
middelen beschikbaar gesteld onder andere via de SDE+ en de Klimaatenvelop. Daarnaast
heeft het kabinet bij Voorjaarsnota 2019 (Kamerstuk 35 210, nr. 1) nog aanvullende middelen beschikbaar gesteld om de klimaatdoelen voor 2030 te halen.
Het kabinet blijft ook in de komende periode actief zoeken naar aanvullende maatregelen
en blijft open staan voor suggesties om hier een bijdrage aan te leveren.
108
Welke regeldruk moet er verminderd worden? Kunt u daar voorbeelden van geven?
Antwoord
Het betere regelgevingsbeleid gaat om het tot stand brengen van wet- en regelgeving
die publieke belangen borgen, zonder dat dit tot onnodige kosten en belemmeringen
leidt voor ondernemerschap en innovatie. Hoe beter we in staat zijn deze balans te
vinden, des te gunstiger het ondernemersklimaat. Uitgangspunt in deze aanpak, is dat
ondernemers zoveel mogelijk centraal worden gesteld en dat zij zelf aan het woord
komen. Het kabinet wil van hen horen wat knelt, wat goed loopt en met welke oplossingen
zij geholpen zijn. Voor knelpunten in bestaande wetgeving doen we dat onder andere
aan de hand van generieke instrumenten als de maatwerkaanpak, de Life-events aanpak
en de Strategische Commissie betere regelgeving bedrijven. Voor een inschatting van
de regeldruk bij nieuwe wet- en regelgeving is er de MKB-toets en adviseert het Adviescollege
Toetsing Regeldruk. Middels departementale actieprogramma’s worden uiteenlopende maatregelen
genomen om regeldruk voor ondernemers merkbaar aan te pakken. Enkele voorbeelden hiervan
zijn de ophoging van de vrije ruimte voor de loonsom tot 400.000 euro in het kader
van de vereenvoudiging van de werkkostenregeling en de reductie van circa 35 miljoen
euro aan regeldrukkosten voor circa 399.000 ondernemers die vrijgesteld zullen zijn
van btw-verplichtingen onder toepassing van de nieuwe Kleineondernemersregeling (KOR).
Voor meer voorbeelden van regeldrukvermindering door betere regelgeving en dienstverlening
verwijs ik u naar de voortgangsrapportage die in juni aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk
29 515, nr. 441).
109
Welke andere financieringsmogelijkheden bestaan er voor groene waterstof, indien dit
niet mogelijk is middels de SDE++?
Antwoord
Conform de motie van lid Agnes Mulder c.s. (24-09-2019) over het instrumenteren van
de waterstofambities in het Klimaatakkoord, zal er in afstemming met de industrie-
en energiesector nog nader worden gekeken naar welke instrumenten passen bij deze
beginfase van de ontwikkeling van de waterstofmarkt. Het zal daarbij moeten gaan om
een mix van maatregelen, gericht op randvoorwaarden, subsidies en marktprikkels. De
belangrijkste financieringsmogelijkheid op dit moment is de DEI+ regeling, met name
bedoeld voor pilots en demonstratieprojecten. Verder zijn er mogelijkheden voor financiering
via de EU. Een goed voorbeeld is de toezegging van 20 miljoen euro subsidie die de
drie noordelijke provincies recentelijk hebben ontvangen voor het Hydrogen Valley
project via de Fuel Cell Hydrogen Joint Undertaking van de Europese Commissie.
110
Welke soort vergunningen worden er nog afgegeven voor de mijnbouw?
111
Hoeveel lopende vergunningen zijn er op dit moment afgegeven voor mijnbouw op land?
112
Hoeveel lopende vergunningen zijn er op dit moment afgegeven voor mijnbouw op zee?
Antwoord op vragen 110, 111 en 112
Voor de winning van gas zijn verschillende vergunningen nodig. Er is sprake van ruim
30 verschillende soorten vergunningen. Deze zijn in verschillende typen onder te brengen.
In onderstaande tabel staan de vergunningen die in 2019 tot 17 oktober voor de winning
van koolwaterstoffen zijn afgegeven. De marktordeningsvergunningen betreffen opsporingsvergunningen
en winningsvergunningen. Het betreft wijzigingen van bestaande vergunningen en nieuwe
vergunningen. Op land worden geen nieuwe opsporingsvergunningen af gegeven.
Instemmingsbesluiten op Winningsplannen op land
30
Instemmingsbesluiten op Winningsplannen op zee
18
Marktordeningsvergunningen op land
0
Marktordeningsvergunningen op zee
27
Meldingen activiteitenbesluit/sloopmelding op land
13
Omgevingsvergunningen
51
Mijnbouw milieuvergunningen op land
0
Mijnbouw milieuvergunningen op zee
19
MER procedures op land
0
MER procedures op zee
4
MER-beoordelingsbesluiten op land
20
MER-beoordelingsbesluiten op zee
7
Meldingen Barmm op land
47
Instemmingsbesluiten Barmm op zee
10
113
Kunt u toelichten hoeveel aansluitingen netbeheerders hebben in Nederland, uitgezet
per netbeheerder en per regio?
Antwoord
Verzorgingsregio regionale netbeheerders
Aantal aansluitingen Elektriciteit 20181
Aantal aansluitingen Gas
20182
Verzorgingsgebied Liander
3.153.635
2.526.969
Verzorgingsgebied Enexis
2.752.096
2.286.820
Verzorgingsgebied Stedin
2.064.716
1.920.305
Verzorgingsgebied Coteq
53.733
141.945
Verzorgingsgebied Rendo
32.796
104.718
Verzorgingsgebied Enduris
214.161
191.880
Verzorgingsgebied Westland
60.069
54.955
Bron ACM: Reguleringsdata E en G 2018, versie 29-05-2019; tabel 5A volumes PAV GV+KV,
excl. 1x6A geschakeld.
X Noot
1
Alle aansluitingen op LS, MS en HS/TS, uitgezonderd 1*6A geschakeld
X Noot
2
Lage druk en hoge druk excl. EHD
114
Kunt u inzicht geven in hoeveel biomassacentrales in Nederland in werking zijn?
Antwoord
Dit is afhankelijk van de gehanteerde definitie van een «biomassacentrale». Op basis
van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek waren er eind 2018 4238 houtgestookte
ketels bij bedrijven voor de productie van warmte, waarvan 66 houtgestookte ketels
met een vermogen groter dan 1MW. Dit betreffen vooral ketels die bedoeld zijn voor
de eigen warmtevraag. Ketels die ingezet kunnen worden voor bijvoorbeeld stadswarmte
zijn aanzienlijk groter dan 1 MW. Eind 2018 stonden er 11 ketels op andere vaste of
vloeibare biomassa bij bedrijven voor de productie van warmte. Daarnaast stonden er
21 ketels op vaste of vloeibare biomassa bij bedrijven voor de productie van elektriciteit
of de gecombineerde opwek van elektriciteit en warmte. Deze getallen zijn exclusief
de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales: de vier kolencentrales die Nederland
vanaf 2020 nog telt stoken al biomassa bij of zijn van plan dit in de nabije toekomst
te gaan doen.
115
Hoeveel CO2-uitstoot veroorzaakt de kap van bomen die worden gebruikt als biomassa? Hoeveel CO2-uitstoot veroorzaakt het transport van bomen die worden gebruikt als biomassa? Hoeveel
CO2-uitstoot veroorzaakt de verbranding van bomen die worden gebruikt als biomassa?
Antwoord
De omvang van de CO2-uitstoot die wordt veroorzaakt door de kap van bomen is afhankelijk van het bosbeheer,
het type bomen en het type bodem. Ik beschik niet over cijfers over de concrete hoeveelheid
CO2-uitstoot die wordt veroorzaakt door het transport van biomassa. In de duurzaamheidcriteria
voor biomassa voor energietoepassingen worden eisen gesteld ten aanzien van de maximale
CO2-uitstoot die vrij mag komen bij het transport (maximaal 30% van de verwachte reductie
die ontstaat door de inzet van duurzame biomassa). De CO2-uitstoot die plaatsvindt bij de verbranding van hout telt op basis van internationale
afspraken niet mee voor de berekening van nationale emissies.
116
Hoeveel subsidie gaat er in 2020 naar biomassacentrales? Hoe groot moet het percentage
biomassa van het aandeel hernieuwbare energie hiermee worden?
Antwoord
Op basis van de reeds afgegeven beschikkingen is de verwachting dat in 2020 ongeveer
723 miljoen euro aan SDE+-subsidie zal worden betaald voor biomassa-projecten, op
een totaal van ruim 1,6 miljard euro aan SDE+-subsidie. Dit betreft alle vormen van
biomassa: zowel stook van houtige biomassa in centrales en ketels, verbranding en
vergisting van biomassa, bijstook in kolencentrales, afvalverbranding en andere vormen
van biomassa-gebruik. Het verwachte percentage biomassa in aandeel hernieuwbare energie
in 2020 (met uitzondering van biobrandstoffen) is op basis van de KEV 2019 naar verwachting
ca. 40%.
117
Hoeveel CO2-uitstoot wordt bespaard door het inzetten van een biomassacentrale? Kan dit tegenover
de uitstoot van fossiel gestookte centrales worden gezet?
Antwoord
De emissies die ontstaat bij de verbranding van duurzame biomassa, tellen op basis
van internationale afspraken niet mee voor de berekening van de nationale emissies.
Zodoende wordt er door biomassacentrales evenveel CO2-uitstoot bespaard als de fossiele centrales die zij vervangen. Uit de jaarrapportage
2018 van het Platform bioenergie blijkt dat door bioenergie 6 Mton CO2-uitstoot is vermeden.
118
Welke argumentatie ligt ten grondslag aan de opvatting dat biomassa duurzaam kan zijn?
Kan dit worden toegelicht?
Antwoord
De inzet van duurzame biomassa voor energietoepassingen geldt op basis van internationale
afspraken in Europees en VN-verband als klimaatneutraal. Bij de verbranding van biomassa
komt weliswaar CO2 vrij, maar die CO2 wordt vervolgens bij de productie van nieuwe biomassa weer opgenomen uit de lucht.
Het kabinet steunt die internationale afspraken rondom de klimaatneutraliteit van
biomassa voor energie, maar daarbij is het wel van belang dat de biomassa die hiervoor
wordt ingezet ook daadwerkelijk duurzaam is. Om die reden hanteert het kabinet in
de SDE+ strenge duurzaamheidscriteria voor houtige biomassa (houtpellets) en wordt
daarnaast gewerkt aan een uniform duurzaamheidskader voor biomassa.
119
Hoeveel Twh hernieuwbare elektriciteit op zee verwacht de Minister op te wekken indien
alle op dit moment aanbestede windparken op zee energie leveren?
Antwoord
Op dit moment zijn de windparken Egmond aan Zee, prinses Amalia windpark, Luchterduinen
en Gemini in productie. De vergunningverlening van deze windparken is tot stand gekomen
voordat in 2014 het huidige tendersysteem werd geïntroduceerd met de Wet windenergie
op zee. Nadien zijn op basis van dit tendersysteem tot op dit moment in vier tenders
kavels vergund in de windenergiegebieden Borssele en Hollandse Kust (zuid). Deze windparken
zullen vanaf 2020 (Borssele) en 2022/23 (Hollandse Kust zuid) energie gaan leveren.
De totale productie van de bestaande en reeds getenderde windparken zal jaarlijks
ca. 17 TWh bedragen.
120
Hoeveel procent elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zal Nederland produceren indien
alle Nederlandse kolencentrales zijn overgeschakeld op biomassa?
Antwoord
Zoals bekend geldt er een beperking op de stimulering van biomassa bijstook in kolencentrales
van 25 PJ. Een volledige overschakeling op korte termijn betreft zodoende een hypothetische
situatie. Uitgaande van het jaar 2020, zou volledige omschakeling van alle kolengestookte
productie naar biomassa leiden tot ca. 25 TWh extra hernieuwbare elektriciteitsproductie,
met als gevolg dat het aandeel hernieuwbare elektriciteit in 2020 ongeveer 60% zou
zijn.
121
Hoeveel procent elektriciteit uit hernieuwbare bronnen zal Nederland produceren indien
alle kavels voor windmolenprojecten op zee in gebruik zijn genomen?
Antwoord
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 windparken op zee 49 TWh leveren
en hernieuwbare energie op land (wind op land en zon-pv) 35 TWh. Samen dus 84 TWh
elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Dit is 70% van ons huidige elektriciteitsverbruik,
dat ca. 120 TWh per jaar bedraagt.
122
Heeft u inzicht in de hoeveelheid beschikbare duurzame biomassa voor de Nederlandse
energiemarkt?
131
Heeft u inzicht in de hoeveelheid beschikbare duurzame biomassa in Nederland? Wat
verstaat u in dit verband onder duurzame biomassa?
Antwoord 122 en 131
Op dit moment wordt in het kader van het duurzaamheidskader voor biomassa dat wordt
uitgewerkt ook een beschouwing gemaakt door het PBL over de beschikbare hoeveelheid
biomassa per biomassastroom, rekening houdend met verschillende invullingen van het
fair share-principe en duurzaamheidsniveaus. Het kabinet streeft ernaar om alle stappen
om tot een duurzaamheidskader in het voorjaar 2020 afgerond zijn, waarna het kabinet
over de implementatie kan besluiten.
123
Kan er een lijst en een kaart geven worden van alle biomassacentrales in Nederland?
Antwoord
Ik beschik niet over deze gedetailleerde informatie. Voor het algemene beeld over
de hoeveelheid biomassacentrales in Nederland verwijs ik naar mijn antwoord op vraag
114.
124
Hoeveel biomassacentrales zijn er gepland? Kan er een lijst en kaart gegeven worden
van alle geplande biomassacentrales?
Antwoord
Voor het algemene beeld over de hoeveelheid biomassacentrales in Nederland verwijs
ik naar mijn antwoord op vraag 114. Ik beschik niet over informatie over het aantal
geplande biomassacentrales in Nederland.
125
Hoeveel biomassacentrales zijn er naar verwachting in 2030 en in 2050 en hoeveel energie
produceren die naar verwachting?
Antwoord
Voor het algemene beeld over de hoeveelheid biomassacentrales in Nederland verwijs
ik naar mijn antwoord op vraag 114. Ik beschik niet over informatie over het aantal
voorziene biomassacentrales in 2030 en 2050.
126
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een vermindering van het aantal varkens in Nederland
met 10%?
196
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een halvering van het aantal koeien in Nederland?
197
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een halvering van het aantal varkens in Nederland?
198
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een halvering van het aantal kippen in Nederland?
199
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een vermindering van het aantal koeien in Nederland
met 70%?
200
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een vermindering van het aantal kippen in Nederland
met 70%?
201
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een vermindering van het aantal varkens in Nederland
met 70%?
202
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een vermindering van het aantal koeien in Nederland
met 10%?
203
Wat is het in CO2-equivalenten uitgedrukte effect van een vermindering van het aantal kippen in Nederland
met 10%?
Antwoord op vragen 126, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 202 en 203
Het Nederlandse Common Reporting Format, de cijferbijlage bij de jaarlijkse rapportage
National Inventory Report aan de Verenigde Naties, bevat informatie over de emissies
van de veestapel. Dit rapport is te vinden op de site van de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
De meest recente cijfers betreffen het jaar 2017. Deze cijfers betreffen uitsluitend
de emissies van methaan en lachgas in de landbouw, dus exclusief emissies als gevolg
van het gebruik van energie op de betreffende landbouwbedrijven en exclusief emissies
op andere plekken in de keten, zoals bij de productie van veevoer, bij de verwerking
en bij de consument.
In 2017 bedroeg de directe uitstoot van broeikasgassen voor de ruim vier miljoen stuks
rundvee als gevolg van pensfermentatie en mestmanagement 10,2 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 10% heeft een effect van 1,0 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 50% heeft een effect van 5,1 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 70% heeft een effect van 7,1 Mton CO2eq.
In 2017 bedroeg de directe uitstoot van broeikasgassen voor de 12,4 mln. varkens 2,3
Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 10% heeft een effect van 0,23 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 50% heeft een effect van 1,15 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 70% heeft een effect van 1,61 Mton CO2eq.
In 2017 bedroeg de directe uitstoot voor de 104 mln. stuks gevogelte (kippen worden
niet apart vermeld) 0,076 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 10% heeft een effect van 0,008 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 50% heeft een effect van 0,038 Mton CO2eq.
Een vermindering hiervan van 70% heeft een effect van 0,05 Mton CO2eq.
127
Welk percentage van de duurzame energiedoelen voor 2030 wordt naar verwachting ingevuld
door biomassa?
Antwoord
Ik beschik niet over een gedetailleerd beeld van het percentage van het duurzame energiedoel
voor 2030 dat door biomassa zal worden ingevuld.
128
In het Convenant Duurzaamheid Biomassa is afgesproken dat er maximaal 25 PJ opgewekt
wordt met biomassa, maar kan aangeven worden hoeveel dit naar verwachting is in 2023?
Directie: Klimaat/elektriciteit
Antwoord
Naar verwachting zal ook in 2023 door middel van bijstook in kolencentrales 25 PJ
hernieuwbare energie worden gestimuleerd.
129
Wat is de herkomst van de afgelopen jaren verstookte biomassa? Graag per jaar zo ver
mogelijke uitgesplitst naar type en herkomst.
Antwoord
Op basis van de meest recente jaarrapportage over het jaar 2018 over de herkomst van
houtige biomassa van het Platform bioenergie blijkt dat de meeste houtige biomassa
(77%) uit Nederland komt, en daarnaast een kleinere hoeveelheid uit onze buurlanden
en de Baltische Staten kwam. Het percentage biomassa uit Nederland was in 2017 82%.
130
Wat gebeurt er met de stikstofuitstoot van een kolencentrale naarmate er meer biomassa
bijgevoegd wordt?
Antwoord
Vanwege de afgasreinigingsinstallaties van kolencentrales, heeft de brandstof die
wordt gebruikt nagenoeg geen invloed op de stikstofuitstoot van deze centrales.
132
Hoeveel subsidie gaat er in 2021 naar biomassacentrales? Hoe groot moet het percentage
biomassa van het aandeel hernieuwbare energie hiermee worden?
Antwoord
Op basis van de reeds afgegeven beschikkingen is de verwachting dat in 2021 ongeveer
809 miljoen euro aan SDE+-subsidie zal worden betaald voor biomassa-projecten. Omdat
onbekend is hoeveel nieuwe biomassa-projecten er aanvullend zullen zijn gerealiseerd
in 2021, is het niet mogelijk uitspraken te doen over de verwachte totale uitgaven
of het percentage biomassa van het aandeel hernieuwbare energie.
133
Hoeveel subsidie gaat er in 2025 naar biomassacentrales? Hoe groot moet het percentage
biomassa van het aandeel hernieuwbare energie hiermee worden?
Antwoord
Op basis van de reeds afgegeven beschikkingen is de verwachting dat in 2025 ongeveer
650 miljoen euro aan SDE+-subsidie zal worden betaald voor biomassa-projecten. Omdat
onbekend is hoeveel nieuwe biomassa-projecten er aanvullend zullen zijn gerealiseerd
in 2025, is het niet mogelijk uitspraken te doen over de verwachte totale uitgaven
of het percentage biomassa van het aandeel hernieuwbare energie.
134
Hoeveel subsidie gaat er in 2030 naar biomassacentrales? Hoe groot moet het percentage
biomassa van het aandeel hernieuwbare energie hiermee worden?
Antwoord
Op basis van de reeds afgegeven beschikkingen is de verwachting dat in 2030 ongeveer
157 miljoen euro aan SDE+-subsidie zal worden betaald voor biomassa-projecten. Omdat
onbekend is hoeveel nieuwe biomassa-projecten er aanvullend zullen zijn gerealiseerd
in 2030, is het niet mogelijk uitspraken te doen over de verwachte totale uitgaven
of het percentage biomassa van het aandeel hernieuwbare energie.
135
Hoeveel subsidie gaat er in 2050 naar biomassacentrales? Hoe groot moet het percentage
biomassa van het aandeel hernieuwbare energie hiermee worden?
Antwoord
Ik heb hier geen prognoses over. Het kabinet streeft op termijn naar een zo hoogwaardig
mogelijk gebruik van duurzame biomassa. In dat kader ligt voor de hand dat duurzame
biomassa in 2050 vooral wordt ingezet voor de circulaire economie en activiteiten
waar nagenoeg geen kostenefficiënte alternatieven zijn.
136
Hoeveel ton CO2-emissie denkt u te besparen door het gebruik van biomassa in vergelijking met het
gebruik van kolen en in vergelijking met het gebruik van gas?
Antwoord
Uit de jaarrapportage 2018 van het Platform bioenergie blijkt dat door bioenergie
6 Mton CO2-uitstoot is vermeden. Ik heb geen prognoses over de verwachte vermeden emissies in
de toekomst.
138
Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat het kabinet nog steeds het Urgenda-vonnis
aanvecht?
Antwoord
Het gerechtshof Den Haag heeft in het Urgenda-arrest voor de eerste keer het EVRM
rechtstreeks toegepast bij de beantwoording van de vraag of op de Staat een zorgplicht
rust om meer CO2-reductie te bewerkstelligen om het gevaar van klimaatverandering af te wenden. Het
oordeel van het gerechtshof dat op grond van het EVRM de Staat verplicht is tot broeikasgasreductie,
en de beperkte beleidsvrijheid die de Staat heeft bij het bepalen van het tijdspad
voor reductie, is naar de mening van het kabinet verstrekkend. Deze uitspraak kan
grote gevolgen hebben voor de vrijheid van (toekomstige) kabinetten om klimaatbeleid
te voeren. Ook kan de uitspraak van het hof gevolgen hebben in vergelijkbare zaken
waar de Staat beleidskeuzes moet maken op basis van internationale afspraken en wetenschappelijk
onderzoek.
De cassatieprocedure draait voor het kabinet dan ook niet om het huidige klimaatbeleid
of de uitvoering van het vonnis, maar om de vraag of beleidskeuzes van de regering
op deze wijze in rechte kunnen worden getoetst en gewijzigd.
139
Kan worden toegelicht waarom de voorstellen van Urgenda niet zijn opgevolgd?
Antwoord
In de Kamerbrief die op 1 november jl. (Kamerstuknummer 32813-400)naar uw Kamer is gestuurd, heeft het kabinet gereageerd op de 40 maatregelen die
Stichting Urgenda heeft aangedragen.
140
Kunt u een stand van zaken geven van de maatregelen die genomen zijn en worden in
het kader van het energieakkoord, en in hoeverre de doelen van het energieakkoord
wordt bereikt?
Antwoord
Op 30 januari 2019 is de jaarlijkse voortgangsrapportage van het Energieakkoord aan
de Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 196 nr. 615). De Voortgangsrapportage beschrijft de acties die zijn ingezet en de resultaten
die zijn geboekt in het kader van het Energieakkoord. De Voortgangsrapportage bevat
daarnaast ook een terugblik op de ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar met de
uitvoering van het Energieakkoord. In de kabinetsappreciatie op de KEV 2019 wordt
ook ingegaan op het doelbereik van het Energieakkoord. Het kabinet blijft zich inzetten
voor het realiseren van de doelen uit het Energieakkoord. De monitoring en borging
van de lopende Energieakkoord-maatregelen zal worden geïntegreerd in de uitvoerings-
en borgingsstructuur van het Klimaatakkoord.
141
Welke kosten zijn gemoeid met een eventuele boete voor het Urgenda-vonnis? Is hiervoor
een reservering gemaakt?
Antwoord
De inzet van het kabinet is om de opgave uit het Urgenda-vonnis te realiseren. Het
kabinet heeft ervoor gekozen om in het kader van de uitvoering van het Urgenda-vonnis
aanvullende maatregelen te treffen (Kamerstuk 32 813, nr. 341). De kosten voor de maatregelen worden gedekt uit de hiervoor gereserveerde 500 miljoen
euro (Kamerstuk 32 813 nr. 340). Het streven is en blijft om de opgave te realiseren, dus van dwangsommen op naleving
van het vonnis is op dit moment geen sprake.
142
Welke kosten zijn gemoeid met een eventuele boete voor het niet halen van de doelen
voor hernieuwbare energie? Is hiervoor een reservering gemaakt?
Antwoord
Het kabinet heeft op 1 november extra maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren
aan het doel voor hernieuwbare energie in 2020 en daarna (Kamerstuknummer 32813-400). Het kabinet is erop gericht om de doelen te halen en blijft dan ook actief zoeken
naar aanvullende maatregelen. Een boete is momenteel niet aan de orde. Indien Nederland
het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 ondanks alle aangekondigde extra maatregelen
onverhoopt niet haalt, kan de Commissie Nederland in gebreke stellen en de zaak voorleggen
aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Indien het Hof vervolgens vaststelt
dat Nederland het doel niet heeft gehaald, kan de Commissie het Hof verzoeken om Nederland
een boete en/of dwangsom op te leggen. Een dergelijke procedure speelt pas op het
moment dat de definitieve cijfers over het aandeel hernieuwbare energie in 2020 bekend
zijn begin 2022, en alleen indien deze ontoereikend zijn om het doel te realiseren.
Een eventuele boete is onder andere afhankelijk van de mate van afwijking ten opzichte
van het doel. Het is derhalve nog niet mogelijk om de hoogte hiervan in te schatten
en hiervoor een reservering te maken. De kosten van een eventuele boete hoeven in
geen geval te worden gedekt in de begroting van 2020.
143
Op welke gronden is de afweging gemaakt dat bij het boren naar aardwarmte er fossiele
brandstoffen gewonnen mogen worden? Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van
aardwarmte, namelijk overgaan op duurzame energie en de noodzaak om af te stappen
van fossiele brandstoffen?
Antwoord
Bij elke aardwarmtewinning komen per definitie (in kleine hoeveelheden) fossiele brandstoffen
als bijproducten mee naar boven. Binnen een beperkte bandbreedte is dit toegestaan
mits duidelijk een bijproduct van de aardwarmtewinning. Zodra de omvang van fossiele
bijproducten een te grote omvang krijgt, dient hier een aparte vergunning voor worden
aangevraagd.
144
Hoeveel SDE-subsidie voor biomassa is er aan de kolencentrales toegekend?
267
Wat is momenteel de stand van zaken van bijstook over de periode maart 2018-maart
2019 (in PJ en tonnen droge stof aan houtige biomassa)?
Antwoord op vraag 144 en 267
In het Energieakkoord is afgesproken dat maximaal voor 25 PJ/jaar aan duurzame energieproductie
door bijstook van biomassa wordt gesubsidieerd. RVO heeft cumulatief voor 200 PJ over
8 jaar aan subsidie beschikt. In totaal gaat dit dus maximaal om 25 PJ per jaar, waar
per jaar circa 3,5 miljoen ton aan biomassa voor nodig is. Deze 3,5 miljoen ton moet
voor ten minste 85% uit houtpellets bestaan, dus is de gesubsidieerde bijstook van
houterige biomassa maximaal tussen de 2,98 en 3,5 miljoen ton per jaar.20
145
Waarop is de aanname gebaseerd dat er voor 7.2 Mton aan reductieopgave gehaald kan
worden door middel van CCS? Kan dit worden toegelicht?
Antwoord
Naar verwachting zal circa 7,2 Mton aan CCS op een kosteneffectieve wijze binnen de
industrie kunnen worden gerealiseerd. Deze aanname is gebaseerd op het industrieel
CO2-reductiepotentieel van CCS, zoals vermeld op pagina 60 van het rapport «Kosten Energie-
en Klimaattransitie in 2030 – Update 2018» van het PBL.
146
Wanneer zullen de eerste CCS projecten daadwerkelijk CO2 gaan afvangen? Is dit al vanaf 2020? Zo niet, hoe wordt hier rekening mee gehouden
voor de SDE++ aanvragen?
Antwoord
Mogelijk worden er in 2020 aanvragen voor CCS-projecten ingediend in de SDE++. Een
project heeft dan een aantal jaar de tijd om de bouw van het project te realiseren.
In 2020 zullen de projecten nog geen CO2 afvangen: dat zal in de jaren daarna gebeuren wanneer alle infrastructuur is aangelegd
en de afvanginstallaties zijn gebouwd. RVO maakt elk jaar een inschatting van alle
potentiele projecten die aanspraak zullen maken op de SDE++. Op basis hiervan wordt
het openstellingsbudget bepaald.
147
Wanneer is grootschalige uitrol van CCS mogelijk?
Antwoord
CCS als techniek is op dit moment al technisch volwassen en op grote schaal toe te
passen. Zodra de SDE++ wordt opengesteld voor CCS, is het voor industriële partijen
ook economisch aantrekkelijk om CCS toe te passen. De realisatie van projecten is
naast de bouw van een afvanginstallatie ook afhankelijk van aanwezige of nog te bouwen
infrastructuur en de benodigde vergunningverlening. Naar verwachting zal de komende
jaren het aantal CCS projecten geleidelijk groeien.
148
Hoeveel geld wordt er via de SDE++ beschikbaar gesteld voor CCS?
Antwoord
Binnen de SDE++ zal er maximaal 7,2 Mton aan CO2-reductie middels CCS worden gesubsidieerd binnen de industrie. De hoogte van de basisbedragen
voor de CCS-categorieën is nog niet bekend, deze zullen later dit jaar vastgesteld
worden. Hoeveel subsidie een CCS project ontvangt hangt af van het basisbedrag, maar
ook van de dan geldende ETS prijs. Hoe hoger de CO2-prijs onder het ETS, hoe lager de subsidie zal zijn. Het uiteindelijke bedrag kan
dus niet met zekerheid worden genoemd. Wel is in het Klimaatakkoord afgesproken dat
er in de jaarlijkse monitoring van het doelbereik van de verbrede SDE+ ook zal worden
gekeken naar het mogelijke beslag van CCS op het beschikbare budget. Wanneer onverhoopt
toch meer dan de helft van de kasuitgaven voor de nieuwe CO2-reducerende opties in de industrie naar CCS dreigt te gaan, dan zal op dat moment
worden geëvalueerd of er maatregelen nodig en wenselijk zijn. Op deze manier zal er
voldoende budget beschikbaar blijven voor andere duurzame technieken terwijl er ook
voldoende perspectief wordt geboden aan de industrie om de benodigde voorbereidingen
te treffen en hun reductieopgave op een kosteneffectieve wijze te realiseren.
149
In het klimaatakkoord staat dat er na 2035 geen SDE++ beschikkingen meer afgegeven
worden voor CCS-aanvragen, hoeveel CO2 zal er tegen deze tijd afgevangen zijn door middel van CCS? Waarom is voor deze termijn
gekozen?
Antwoord
De begrenzing in de tijd (een tijdshorizon) is nodig om een prikkel te geven om, op
plekken waar dat nu nog niet kosteneffectief is, alternatieven voor CCS te ontwikkelen.
Na 2035 kan geen SDE+ meer worden aangevraagd voor CCS (uitgezonderd negatieve emissies)
en worden geen nieuwe beschikkingen afgegeven. De reeds afgegeven beschikkingen kunnen
op dat moment nog wel leiden tot kasuitgaven. Hiermee wordt de tijdelijkheid van subsidiëring
van CCS als techniek onderstreept. Het geeft een prikkel tot kostendaling én tot het
ontwikkelen van alternatieven. Het biedt tegelijkertijd tot en met 2035 investeringszekerheid
voor CCS-projecten die op korte termijn nodig zijn om de kosten van de transitie zo
laag mogelijk te houden. Hoeveel CO2 er in 2035 ondergronds is opgeslagen, kan op voorhand niet worden voorspeld.
150
Hoe kunnen mkb’ers worden geholpen om te voldoen aan de plicht om energiebesparende
maatregelen te nemen die zich binnen 5 jaar terugverdienen?
151
Welke stimuleringsmaatregelen worden genomen om mkb’ers te helpen bij hun verplichting
op grond van de Wet Milieubeheer tot het nemen van energiebesparingsmaatregelen die
zich binnen 5 jaar terugverdienen?
Antwoord vragen 150 en 151:
De Erkende Maatregelenlijsten (EML) die begin dit jaar geactualiseerd zijn hebben
tot doel om de energiebesparingsplicht te verduidelijken. Door het uitvoeren van de
energiebesparende maatregelen op deze sectorspecifieke lijst geeft een bedrijf invulling
aan de verplichting om alle energiebesparende maatregelen met een vijfjaar terugverdientijd
te treffen. Door het invullen van het format behorend bij de informatieplicht ziet
een ondernemer welke maatregelen nog uitgevoerd moeten worden om te voldoen aan deze
energiebesparingsplicht. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de eerste resultaten
van de informatieplicht energiebesparing (kenmerk 2019Z17296) voeren de rijksoverheid, MKB-Nederland en veel brancheverenigingen een actieve communicatiecampagne
om bedrijven en instellingen te informeren over en te ondersteunen bij de informatieplicht
en de energiebesparingsplicht. Deze communicatiecampagne is na de zomer voortgezet.
Verder heb ik 5 miljoen euro uitgetrokken in het kader van de uitvoering van het Urgenda-vonnis
(«maatregel Versterking en ondersteuning van de uitvoering energiebesparingsverplichting»).
Met deze middelen huur ik externe capaciteit in voor het bevoegd gezag. Energiespecialisten
kunnen zich via een tender inschrijven om deze capaciteit te leveren. Hiermee kunnen
bevoegde instanties de ontbrekende bedrijven en instellingen in hun gebied beter in
kaart brengen en hen ondersteunen bij het voldoen aan de informatie- en energiebesparingsplicht.
152
Kunt u een uitsplitsing geven in de grootte van de bedrijven die onder de informatieplicht
vallen (tussen de 50.000 en 60.000)?
Antwoord
De energiebesparingsplicht richt zich op bedrijven en instellingen die meer dan 50.000
kWh of 25.000 m³ aardgas(equivalent) verbruiken. Het bevoegd gezag heeft geen volledig
inzicht in de doelgroep. Een klein bedrijf kan een energie-intensief proces uitvoeren
en een groot bedrijf kan juist relatief weinig energie gebruiken. Ondernemingen met
meer dan 250 werknemers vallen vaak onder de auditplicht op grond van de Europese
Energiebesparingsrichtlijn (EED). Deze groep heeft tot 5 december 2019 om aan de informatieplicht
te voldoen en valt daarmee niet in deze groep van 50.000 tot 60.000.
153
Kunt u aangeven hoe de groep van 27.426 bedrijven die hebben voldaan aan de informatieplicht
is opgebouwd? Zijn dit voornamelijk grote bedrijven of juist mkb’ers?
Antwoord
De energiebesparingsplicht en de informatieplicht zijn gekoppeld aan het energiegebruik
en niet aan het aantal werknemers. Medio oktober zijn er 29.875 rapportages ingediend.
10.469 (35%) daarvan zijn grootverbruikers (200.000 kWh en/of 75.000 m3 aardgas(equivalent) of meer). 19.406 (65%) zijn middelgroot verbruikers (50.000 –
200.000 kWh en/of 25.000 m3 – 75.000 m3 aardgas(equivalent)). Er zijn reeds 1.875 rapportages van bedrijfsvestigingen die
onder een EED auditplicht-onderneming vallen ingediend. Deze groep heeft tot 5 december
2019 om aan de informatieplicht te voldoen. De grote meerderheid van de tot nu toe
ingediende rapportages zijn dus van bedrijven met minder dan 250 werknemers.
154
Wat is in deze casus het bevoegd gezag? In hoeverre zijn eventuele accountmanagers
of afdelingen Economie van gemeentes betrokken bij het benaderen en informeren van
ondernemers over de informatieplicht en energiebesparende maatregelen?
Antwoord
Het bevoegd gezag voor deze bedrijven is vaak de gemeente. Gemeenten kunnen hun omgevingsdienst
mandateren voor het uitoefenen van toezicht op de energiebesparings- en informatieplicht.
Alle colleges van burgemeester en Wethouders hebben het afgelopen jaar drie brieven
gehad over de informatie- en energiebesparingsplicht. Hierin is ook verwezen naar
informatie op de RVO-site die gebruikt kan worden bij het informeren van ondernemers.
Op deze site zijn voorbeeldbrieven en een flyer te vinden.21 Aan de informatiebijeenkomsten op bedrijventerreinen en in gemeentehuizen namen ook
medewerkers van gemeenten deel. Rijkswaterstaat/Kenniscentrum Infomil organiseert
bovendien vier keer per jaar bijeenkomsten voor gemeenten en omgevingsdiensten over
dit onderwerp. Hier worden ervaringen uitgewisseld.
155
Wat is de reden dat een groep gemeenten zich nog niet hebben gemeld via RVO.nl? Is
er een verband tussen de groep bedrijven die nog niet hebben voldaan aan de informatieplicht
en of de gemeente zich gemeld heeft via RVO.nl?
Antwoord
Het is onduidelijk waarom een groep gemeenten zich nog niet gemeld heeft. Het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat is bezig aan een reeks bezoeken aan gemeentelijke
en andere bestuurlijke overleggen om de resterende gemeenten te bewegen toegang tot
het digitale systeem te regelen. Er lijkt geen duidelijk verband te zijn tussen het
aantal rapportages en of een gemeente wel of geen toegang tot het digitale systeem
heeft geregeld.
156
Aan welke hoogte van de dwangsom zit u te denken wanneer bedrijven niet voldoen aan
de besparingsplicht? Welke stappen worden vooraf gezet bij een dwangsom om een ondernemer
te stimuleren of te helpen om energiebesparende maatregelen te nemen?
Antwoord
Het bevoegd gezag (de gemeente) bepaalt de hoogte van de dwangsom. De hoogte is afhankelijk
van de aard en omvang van de overtreding. Het Rijk heeft wel richtlijnen gepubliceerd
om het bevoegd gezag een kader te geven. Het gaat hierbij om een dwangsom tussen de
500 euro en 1.000 euro per week per maatregel. Een dwangsom is een uiterst middel
om een ondernemer te bewegen energiebesparende maatregelen uit te voeren of de informatieplichtrapportage
in te dienen. Voordat het bevoegd gezag overgaat tot een dwangsombeschikking om het
nemen van energiebesparende maatregelen af te dwingen, zal het bevoegd gezag eerst
langsgaan bij de onderneming. Tijdens dit controlebezoek wordt een gebrek geconstateerd,
besproken hoe dit verholpen kan worden en wordt een termijn gegeven om de maatregel
uit te voeren. Na deze termijn kan geconstateerd worden dat de maatregel niet is uitgevoerd
en kan een dwangsom worden opgelegd. De dwangsom wordt pas geïnd na een begunstigingstermijn.
In deze termijn kan de ondernemer alsnog de maatregel uitvoeren en hoeft de dwangsom
niet te worden geëffectueerd.
157
Zijn er onderzoeken bekend over het potentieel van zonnepanelen op daken op Rijksgebouwen
in Nederland?
Antwoord
Op dit moment wordt er een dergelijk onderzoek uitgevoerd. Het streven is om uw Kamer
voor het einde van het jaar te informeren over dit onderzoek, samen met de kabinetsreactie
op het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Grondvergoeding energievoorzieningen.
158
Hoe staat het met de verkenning van de kansen van zonnepanelen op water? Op welke
manieren worden inwoners en natuurorganisaties betrokken bij de totstandkoming hiervan?
Antwoord
Deze verkenning wordt op dit moment uitgewerkt in het kader van het meerjarig missiegedreven
innovatieprogramma «Hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land en in de gebouwde
omgeving» (MMIP 2) uit de integrale kennis & innovatieagenda (IKIA), doormiddel van
de totstandkoming van een Routekaart «Zon op water». Deze routekaart gaat ook dieper
in op de manier waarop inwoners en natuurorganisaties bij betreffende zonneprojecten
betrokken worden. Ik hoop uw Kamer medio 2020 te kunnen informeren over de routekaart.
159
Kan een overzicht worden gegeven van succesvolle CCS-projecten, zowel binnen als buiten
de EU? Hoeveel geld gaat met deze projecten gemoeid? Hoeveel CO2 wordt op deze wijze hergebruikt?
Antwoord
Op de website van het Global CCS Institute is een overzicht gegeven van alle CCS-projecten
wereldwijd.22 Het bekendste en langstlopende CCS-project is Sleipner, in Noorwegen, waar al sinds
1996 CO2 wordt afgevangen en permanent ondergronds wordt opgeslagen (circa 1 Mton/jaar). Deze
website geeft tevens inzicht in de ontwikkeling van CO2-opslagmiddelen op landenniveau met de CCS Storage Indicator (CCS-SI). Dit overzicht
geeft geen inzicht in de kosten per project of de hoeveelheid CO2 die er op deze wijze wordt hergebruikt.
160
Is de voorgestelde grond die beschikbaar wordt gemaakt voor wind op zee voldoende
om de doelstellingen te halen zoals genoemd op pagina 92?
Antwoord
De windenergiegebieden op zee zijn aangewezen in het Nationaal Waterplan 2016–2021.
Voor de doelstelling van 49 TWh voor windenergie op zee in 2030 is het niet nodig
om alle aangewezen windenergiegebieden te benutten. Er blijven dus (delen van) windenergiegebieden
beschikbaar voor een eventuele extra opgave voor windenergie op zee indien de ambitie
van het Klimaatakkoord wordt verhoogd, of voor een verdere doorgroei na 2030. Met
het oog op de periode na 2030 zullen ook in de opvolger van het Nationaal Waterplan
2016–2021, het Nationaal Waterprogramma 2022–2027, nieuwe windenergiegebieden verkend
en aangewezen worden. Dit proces is onlangs gestart onder coördinatie van de Minister
van IenW en zal eind 2021 zijn afgerond.
161
Kunt u een overzicht geven van alle technieken die vanuit de SDE+ en de SDE++ worden
gefinancierd? Kunt u per techniek uitsplitsen hoeveel geld van de SDE+ en SDE++ aan
de verschillende technieken wordt besteed?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft een dergelijk overzicht voor de kasuitgaven voor de MEP,
SDE en SDE+ voor de jaren 2010 tot en met 2018.
Kasuitgaven
(x € 1.000)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Totaal
Zon
3.000
7.000
12.000
14.000
14.000
17.000
29.000
50.000
83.000
229.000
Wind
307.000
326.000
17.000
303.000
209.000
350.000
514.000
564.000
599.000
3.189.000
Water
7.000
4.000
7.000
8.000
7.000
5.000
–
–
–
38.000
Geothermie
–
–
–
6.000
7.000
10.000
17.000
24.000
28.000
92.000
Biomassa
373.000
376.000
351.000
307.000
284.000
311.000
343.000
357.000
362.000
3.064.000
162
Hoeveel euro SDE+ subsidie is besteed aan mestvergistingsprojecten sinds 2012 uitgesplitst
per jaar?
167
Kunt u een overzicht verschaffen van de afgelopen tien jaar van alle overheidsbijdrages
(subsidies, fiscale maatregelen en andere steun) die zijn gegaan naar mestvergisting?
Antwoord op vragen 162 en 167
Het merendeel van de overheidsbijdrages aan mestvergisting bestaat uit de subsidies
in het kader van de (OV-)MEP en SDE(+). In onderstaande tabel wordt een overzicht
gegeven van de kasuitgaven aan alle vormen van mestvergisting in de jaren 2010 tot
en met 2018. Verder kunnen bedrijven met vergistingsinstallaties ook in aanmerking
komen voor generieke (innovatie)regelingen, zoals de DEI(+) en de EIA.
Kasuitgaven
(x € 1.000)
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Totaal
(OV-)MEP1
20.535
19.370
96.786
14.291
13.416
14.610
14.160
13.499
8.875
215.542
SDE(+)
1.259
12.649
48.803
39.389
22.786
31.325
33.712
40.167
47.845
258.250
MIA\Vamil
80
162
35
46
38
77
–
1.231
626
2.817
Totaal
21.874
32.181
145.624
53.726
36.240
46.012
47.872
54.897
57.346
476.609
X Noot
1
Binnen de OV-MEP is over de loop van de regeling cumulatief 8,2 miljoen euro aan kasuitgaven
bekend voor vergistingsinstallaties niet zijnde mestvergistingsinstallaties.
163
Hoe wordt de komende jaren ingezet op aardwarmte? Kan meer worden verteld over geplande
projecten en hoe deze worden gefinancierd?
Antwoord
De overheid zet enerzijds in op de ontwikkeling van een robuust beleidsmatig en wettelijk
kader specifiek voor geothermie en anderzijds op de innovatie en technische doorontwikkeling
van geothermie. Dit gebeurt in samenwerking met sectorpartijen, zoals de branchevereniging,
de stichting platform geothermie en EBN, met regionale overheden en met andere marktpartijen,
zoals operators en adviseurs.
Projecten worden ontwikkeld door de markt. Nu zijn dat nog primair projecten in de
glastuinbouw. In de toekomst zullen dit in stijgende mate projecten in de gebouwde
omgeving en lichte industrie zijn. Deze projecten worden allemaal door de markt gefinancierd,
maar zijn vooralsnog slechts rendabel met SDE+ subsidie. Na de inwerkingtreding van
de aanpassing van de mijnbouwwet ten behoeve van geothermie zal ook EBN voor een bepaald
percentage deelnemen en daarmee een aantal projecten financieren. Hoe de verdere deelname
van EBN eruit komt te zien, wordt nog uitgewerkt.
164
Gaat u zich ervoor inzetten dat indien dat Europees mogelijk wordt gemaakt ook na
2020 er een compensatie komt voor energie-intensieve bedrijven?
Antwoord
Op dit moment liggen er geen plannen voor een vervolg op de regeling. In het Klimaatakkoord
is de afloop van de regeling genoemd als een lastenverzwaring voor de industrie die
kan cumuleren met de CO2-heffing. Het kabinet zal monitoren hoe het totaal aan lastenverzwaringen uitpakt
voor de industrie en of er risico bestaat op werkgelegenheidsverlies. Daarbij wordt
naast de indirecte kostencompensatie ETS en de CO2-heffing ook gekeken naar ODE en verplichte gasombouw. Het kabinet bereidt een draaiboek
voor met mogelijkheden tot inzet van middelen om het risico van werkgelegenheidsverlies
tegen te gaan. Zie hierover ook vraag 4.
165
Kunt u een aangeven waarom er 800 miljoen wordt gestort in de begrotingsreserve duurzame
energie in 2019 maar het doel voor hernieuwbare energie in 2020 niet gehaald wordt?
Antwoord
Het kabinet zet maximaal in op de opwek van hernieuwbare energie. Hierdoor neemt de
productie van hernieuwbare energie tussen 2017 en 2020 met ruim 70% toe, van 140 PJ
naar een verwachte 239 PJ. In aanvulling op deze sterke groei is de afgelopen maanden
een uitgebreide inventarisatie gehouden waarin gezocht is naar aanvullende nationale
maatregelen die nog bij kunnen dragen aan het aandeel hernieuwbare energie in 2020.
Helaas dragen deze maatregelen naar verwachting gezamenlijk onvoldoende bij om de
doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te halen. De belangrijkste ontwikkelingen
die maken dat het doelbereik nu onder druk staat, zijn de sterkere economische groei
dan verwacht waardoor het energieverbruik hoger is dan geraamd en daarmee het aandeel
hernieuwbare energie lager uitvalt. Daarnaast is de realisatie van een aantal grootschalige
hernieuwbare energieprojecten vertraagd, met name voor windenergie op land. Hierdoor
vallen tevens de verwachte kasuitgaven voor de SDE+ lager uit dan eerder is verwacht.
Deze middelen worden toegevoegd aan de begrotingsreserve. Het behalen van de doelstelling
wordt dus niet belemmerd door een gebrek aan subsidiemiddelen.
166
Kunt u de schommelingen in de verwachte ETS-ontvangsten in de jaren 2019, 2020, 2021,
2022 en 2023 verklaren?
Antwoord
De schommelingen in verwachte ETS-ontvangsten zijn een gevolg van de volatiele markt
voor uitstootrechten. Het EU ETS is recentelijk versterkt (zie Kamerstuk 32 813 nr. 191) om een kostenefficiënte en effectieve klimaattransitie te bewerkstelligen. Overtollige
uitstootrechten worden eerder uit de markt gehaald en de jaarlijkse verlaging van
het emissieplafond zal vanaf 2021 omhoog gaan om tot een 43% emissiereductie in 2030
ten opzichte van 2005 te komen. Deze krapte aan de aanbodkant zorgt voor een hogere
CO2-prijs en daarmee naar verwachting voor hogere EU ETS-ontvangsten in de komende jaren.
168
Kunt u een overzicht verschaffen van de afgelopen tien jaar van alle overheidsbijdrages
(subsidies, fiscale maatregelen en andere steun) die zijn gegaan naar emissiereducerende
technieken in de veehouderij? Kunt u dit dan ook uitsplitsen naar techniek?
169
Kunt u een overzicht verschaffen van de afgelopen tien jaar van alle overheidsbijdrages
(subsidies, fiscale maatregelen en andere steun) die zijn gegaan naar emissiearme
stalsystemen?
Antwoord op vragen 168 en 169
De rijksoverheid verstrekt bijdragen aan investeringen die (mede) als doel hebben
de emissies in de veehouderij te reduceren. Onderstaande tabel geeft een overzicht
van de bijdragen van de rijksoverheid op deze onderwerpen in de periode 2009–2018.
Rijksoverheidsuitgaven
periode 2009–2018
(x1000)
Emissiereducerende technieken
Emissiereducerende huisvestingsystemen
Combinatie
milieu-investeringsaftrek/ Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (fiscaal
voordeel)
€ 16.724
€ 442.8361
Metingen Ammoniakuitstoot (subsidie)
€ 181
Fijnstof (subsidie)
€ 15.306
Luchtwassers (subsidie)
2
€ 21.746
Integraal Duurzame Stallen en Houderijsystemen (subsidie)3
€ 84.208
Ammoniakreductie 2018 kalverstallen (subsidie)
€ 178
Small Business Innovation & Research (andere steun)
€ 9.800
€ 4.900
Totaal
€ 26.524
€ 469.841
€ 99.514
X Noot
1
Voor wat betreft huisvestingsystemen gaat het bij MIA/Vamil om «duurzame stallen».
Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
X Noot
2
Luchtwassers worden gezien als onderdeel van huisvestingsystemen.
X Noot
3
ISDH subsidie is bedoeld voor «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Op dit moment kunnen bedrijven voor emissiereducerende technieken en huisvestingsystemen
nog gebruik maken van de milieu-investeringsaftrek/Willekeurige afschrijving milieu-investeringen
(MIA/Vamil); de overige regelingen staan niet meer open. Verder kunnen bedrijven ook
nog in aanmerking komen voor generieke regelingen, zoals de Energie-investeringsaftrek
(EIA).
170
Wat is het bedrag dat vanuit het Topsectorenbeleid wordt uitgegeven aan projecten
of onderzoeken in de veehouderij? Kunt u hierbij aangegeven wat het exacte doel is
van deze uitgaven?
Antwoord
De overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid
(Begrotingshoofdstuk XIII Economische Zaken, onderdeel Beleidsagenda) bevat een meerjarig
overzicht van de middelen die in 2018–2023 beschikbaar zijn binnen de begrotingen
van een aantal departementen voor het bedrijvenbeleid en de topsectoren. Hier zijn
geen specifieke middelen gereserveerd voor onderzoek op het gebied van veehouderij.
In de kennis- en innovatieagenda voor Landbouw, Water en Voedsel, die samen met de
andere agenda’s op 17 oktober 2019 naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 009 nr.81), is aandacht voor innovatieopgaven rond verduurzaming in de veehouderij. Dit omvat
opgaven zoals het verminderen van klimaatgasemissies, meer circulair benutten van
nutriënten, een gezondere bodem en preventie van van dier naar de mens overdraagbare
ziekten. Op 11 november wordt door de betrokken partijen het Kennis- en Innovatieconvenant
ondertekend, waarin de partners zichtbaar maken wat ze bijdragen om de kennis- en
innovatieagenda’s, waaronder die voor Landbouw, Water en Voedsel, tot uitvoer te brengen.
Op basis van deze nieuwe agenda zullen in 2020 projecten worden toegekend, waarbij
op voorhand niet is aan te geven welke onderwerpen zullen worden gefinancierd.
171
Worden ETS-ontvangsten gekoppeld aan een bepaalde uitgave, zoals bij de Opslag Duurzame
Energie? Wordt dit gedaan?
Antwoord
ETS-ontvangsten worden niet gekoppeld aan een bepaalde uitgave. De ETS-ontvangsten
betreffen een generale ontvangst uit veilingen die volgens de begrotingsregels dus
niet kunnen worden geoormerkt voor uitgaven op de EZK-begroting.
172
Bent u bereid om in 2020 een regeling open te stellen voor duurzame energieprojecten
die groter zijn dan salderen en kleiner dan de verbrede SDE+ gezien het doel voor
hernieuwbare energie in 2020 en het op de plank blijven liggen van middelen in de
verbrede SDE+?
Antwoord
Op dit moment bestaat er de Regeling Verlaagd tarief (postcoderoosregeling) voor initiatieven
van energiecoöperaties welke zich bevinden tussen zonnepanelen op individuele daken
van huishoudens (salderen) en grote projecten in de SDE+. Ik onderzoek momenteel een
mogelijke omvorming van deze regeling tot een subsidieregeling. Het is niet haalbaar
om in 2020 met een aparte regeling te komen. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord
op vraag 278.
173
Kan verder worden toegelicht waarom de uitgave aan ETS-compensatie zo enorm is toegenomen?
Dat de CO2-prijs stijgt en daarmee bedrijven tot verduurzaming geprikkeld worden, is toch het
uitgangspunt van ETS-beleid? Waarom wordt hiervoor gecompenseerd?
Antwoord
Met het Energieakkoord is afgesproken dat de rijksoverheid – aan bedrijven die gevoelig
zijn voor carbon leakage en deelnemen aan een convenant ter bevordering van energie-efficiëntie – voor de
periode 2013 tot en met 2020 compensatie biedt voor de indirecte emissiekosten als
gevolg van het ETS. Deze compensatie is dus gekoppeld aan een versterkte inzet op
energiebesparing.
Het gaat om het voorkomen van weglek van CO2. De aanpak van het CO2-weglekrisico dient een klimaatdoelstelling, aangezien de steun tot doel heeft te
voorkomen dat de wereldwijde broeikasgasemissies stijgen als gevolg van de verschuiving
van de productie naar landen buiten de Europese Unie, bij gebrek aan een bindend globaal
mechanisme voor de vermindering van broeikasgasemissies.
De subsidieregeling in het jaar T (2020) biedt compensatie over het jaar T-1 (2019).
De hoogte van de ETS-prijs is daarbij een belangrijke factor in het bepalen van de
hoogte van de subsidie. Recent is de ETS-prijs sterk gestegen en daarmee ook de uitgave
voor compensatie. De regeling is gericht op bedrijven waarvoor de indirecte kosten
als gevolg van het ETS een nadelige invloed hebben op de internationale concurrentiepositie
en die daarmee zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.
Zie verder ook de antwoorden op vragen 47, 166, en 184.
174
Met welke andere landen concurreren deze ETS-bedrijven? Worden deze bedrijven in die
betreffende landen ook gecompenseerd?
Antwoord
De regeling is gericht op bedrijven waarvoor de indirecte kosten als gevolg van het
ETS een nadelige invloed hebben op de internationale concurrentiepositie. De bedrijven
die in aanmerking komen voor compensatie opereren in Europa maar ook deels wereldwijd.
De compensatie wordt in ongeveer tien Europese landen verstrekt waaronder Duitsland,
Groot Brittannië en in Vlaanderen.
175
Welke tarieven voor gas en elektriciteit betalen grootverbruikers in respectievelijk
Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden?
Antwoord
Er is geen uniform elektriciteits- of gastarief voor marktpartijen in deze landen.
De elektriciteit- en gasmarkten in Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden zijn
net als in Nederland geliberaliseerd en de prijsafspraken tussen marktpartijen en
producenten en leveranciers zijn vertrouwelijk en niet inzichtelijk voor derden. Bovendien
bestaat er geen uniforme definitie van het begrip «grootverbruiker». Ten slotte zijn
de elektriciteit- en gasprijzen onderhavig aan prijsschommelingen en verschillen deze
in de tijd.
Het is niettemin mogelijk om op basis van openbare groothandelsprijzen een benadering
te maken van gemiddelde energieprijzen die marktpartijen betalen. De Europese Commissie
houdt deze prijsontwikkeling bij.23 Hieronder vindt u een overzicht van gemiddelde prijzen gedurende het tweede kwartaal
van 2019.
€/MWh
Elektriciteit
Gas
Nederland
39,1
12,97
Frankrijk
35,3
13,34
Duitsland
35,7
13,54
Denemarken
36,8
12,20
Zweden
33,4
15,13
176
Welke belastingtarieven voor gas en elektriciteit betalen grootverbruikers in respectievelijk
Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Zweden?
Antwoord
Het gevraagde inzicht in diverse belastingtarieven voor gas en elektriciteit is opgenomen
in het Speelveldtoets-onderzoek door PwC, dat benut is bij de totstandkoming van het
Klimaatakkoord en op 14 juni jl. aan uw Kamer is aanboden. PwC heeft zich daarbij
beperkt tot landen die een concurrent van Nederland zijn als het gaat om de productielocatie
van energie-intensieve industriële bedrijven.
Hieruit blijkt ten eerste dat in de bestudeerde Europese landen geen nationale directe
CO2-heffing voor energie-intensieve sectoren geldt, in aanvulling op het EU ETS. Ten
tweede blijkt uit het onderzoek dat de hoogte van de energiebelasting, inclusief ODE,
de komende jaren sterk toeneemt ten opzichte van het niveau (in 2018) van vergelijkbare
heffingen in de ons omringende landen. Dit geldt met name voor gas.
Daarbij geeft PwC aan dat internationale vergelijking bemoeilijkt wordt door vrijstellingen
en teruggaveregelingen die per land en per industrieel proces verschillen. Daarom
toont het onderzoek voor een standaardverbruik in energie-intensieve sectoren (elektriciteit:
650 Gwh/jaar; gas 250 mln. m3/jaar) hoe hoog de effectieve belastingdruk minimaal (alle vrijstellingen zijn van
toepassing) en maximaal (het hele verbruik wordt belast) kan zijn. De tabel laat zien
dat de effectieve belastingdruk binnen de Europese landen sterk varieert. PwC geeft
daarbij nadrukkelijk aan dat de daadwerkelijke indirecte heffingshoogte in alle bestudeerde
landen aan de onderkant van de bandbreedte zal liggen. Hierbij is geen rekening gehouden
met de in de verschillende landen geldende teruggaveregelingen.
Effectieve belastingdruk op gas en elektriciteit volgens PwC-onderzoek, in EU-landen,
constante prijzen 2018
heffingen op gas in €ct/m3
heffingen op gas inclusief vrijstellingen in €ct/m3
heffingen op elektriciteit in €ct/kWh
heffingen op elektriciteit, inclusief vrijstellingen in €ct/kWh
NL 2018
1,56
0
0,10
0
NL 2021
3,49
0
0,15
0
NL 2030
3,74
0
0,16
0
BEL 2018
1,27
0,83
2,47
0,52
DUI 2018
13,58
0
9,50
1,24
ITA 2018
1,13
0
0,01
0
VK 2018
2,26
0
2,78
0,26
ZWE 2018
33,43
0
0,73
0
177
Kunt u de veiligheidsonderzoeken rondom boorlocaties WAV1 en TUB7 openbaar maken?
Antwoord
NAM is verantwoordelijk voor de boorlocaties WAV 1 en TUB 7. Dit zijn respectievelijk
een gaswinningslocatie en een waterinjectielocatie. Beiden zijn in de jaren 50 aangelegd
en niet meer in gebruik. NAM is verplicht om aan het Staatstoezicht op de Mijnen te
rapporteren over de staat van de boorlocaties. Het Staatstoezicht ziet toe op de veiligheid
van de putten. De rapportages van de NAM en de inspectierapporten van het Staatstoezicht
zijn openbare gegevens en kunnen worden opgevraagd.
178
Waarom is ervoor gekozen scholen, ziekenhuizen en het mkb fors meer ODE te laten betalen?
Bij welke verdeling hadden deze groepen ook van een lager tarief kunnen profiteren
en waarom is daar niet voor gekozen?
Antwoord
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de lasten tussen burgers en bedrijven ten gunste
van de burgers aan te passen. Daarbij worden de tarieven in de hogere verbruiksschijven
relatief fors verhoogd. Daarmee wordt tevens bereikt dat de sector industrie een hogere
bijdrage aan de ODE gaat leveren dan tot dusverre het geval was. Vanwege het generieke
karakter van de heffing leveren andere grootverbruikers – naast de sector industrie
– met een relatief hoog verbruik daardoor ook een hogere bijdrage aan de ODE. Dit
doet zich onder andere voor bij grote ziekenhuizen.
Door de vormgeving van deze ODE-schuif worden mkb’ers, met een relatief laag verbruik
die zich in de 1e en 2e schijf bevinden, zoveel mogelijk ontzien. Tabel 3 in de memorie
van toelichting van de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord geeft indicatief inzicht
in de gevolgen voor enkele voorbeeldbedrijven uit het MKB. Momenteel wordt een zogenoemde
impacttoets uitgevoerd naar de gevolgen van het Klimaatakkoord, waaronder de ODE-schuif,
voor het midden- en kleinbedrijf. Zodra de informatie uit deze toets beschikbaar komt,
zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
Zoals blijkt uit tabel 3 in de memorie van toelichting van de Wet fiscale maatregelen
Klimaatakkoord zouden ziekenhuizen en scholen bij het handhaven van de 50:50 lastenverdeling
een lagere bijdrage aan de ODE betalen. Dat zou tegelijk betekenen dat burgers dan
juist een hogere bijdrage moeten betalen. Het kabinet heeft er voor gekozen met de
ODE-schuif de lasten van de burgers in 2020 te matigen.
179
Waarom hebben kerken wel recht op teruggaaf maar scholen niet? Hoeveel geld vloeit
op deze wijze terug naar kerkgenootschappen?
Antwoord
De energiebelasting kent een teruggaafregeling voor aardgas en elektriciteit gebruikt
door religieuze instellingen en non-profitinstellingen. De teruggaaf bedraag 50% van
de in rekening gebrachte energiebelasting. Het geraamde budgettair beslag van deze
regeling bedraagt 30 miljoen euro voor 2019. Achtergrond van deze regeling, die in
2000 is ingevoerd, is dat destijds in de energiebelasting een lastenverzwaring voor
huishoudens en bedrijven werd voorgesteld waarvan de opbrengst op verschillende generieke
en specifieke manieren werd teruggesluisd. Bijvoorbeeld door middel van een lager
VPB-tarief. Voor religieuze- en non-profitinstellingen werd gekozen voor een terugsluis
door middel van een teruggaafregeling omdat een andere terugsluis voor deze instellingen
lastig vorm te geven was. In het huidige wetsvoorstel is geen sprake van een dergelijke
terugsluis. De middelen die opgehaald worden met een hogere belasting op aardgas,
worden ingezet om binnen de energiebelasting de belastingvermindering te verhogen
en de belasting op elektriciteit te verlagen. De middelen die worden opgehaald met
de ODE, dienen ter financiering van de subsidieregeling SDE+. Bovenop deze aanpassingen
heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld om de belastingvermindering in
de energiebelasting verder te verhogen.
180
Hoeveel wordt in 2020 extra aan ODE-inkomsten opgehaald door het verhoogd tarief voor
scholen?
181
Hoeveel wordt in 2020 extra aan ODE-inkomsten opgehaald door het verhoogd tarief voor
ziekenhuizen?
182
Hoeveel wordt in 2020 extra aan ODE-inkomsten opgehaald door het verhoogd tarief het
mkb?
Antwoord op vragen 180, 181, 182
De sector onderwijs (scholen en universiteiten) draagt in 2020 ten opzichte van 2019
circa 45 miljoen euro extra bij aan de ODE in 2020. Voor de sector gezondheids- en
welzijnszorg is de extra bijdrage ongeveer 30 miljoen euro in 2020 ten opzichte van
2019. Het is niet mogelijk de bijdrage van het mkb aan de ODE geïsoleerd weer te geven,
aangezien de statistische informatie daarvoor ontbreekt. Momenteel wordt op mijn verzoek
een zogenoemde impacttoets uitgevoerd naar de gevolgen van het Klimaatakkoord voor
het midden- en kleinbedrijf. Onderdeel daarvan is de ODE-schuif. Zodra de informatie
uit deze toets beschikbaar komt, zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
183
Maakt de aangekondigde verdere verhoging van de belastingvermindering in de energiebelasting
als onderdeel van het voorstel voor de tariefstelling van de ODE voor 2020 deel uit
van de 200 euro belastingvermindering?
Antwoord
De verhoging van de belastingvermindering met 55 euro gaat in per 2020 en is onderdeel
van de voorgestelde verhoging van de belastingvermindering in de energiebelasting
met in totaal 178,14 euro per 2020.
184
Kunt u aangeven in hoeverre de opbrengsten van de veiling van ETS-rechten hoger zijn
dan bij de vorige begroting verwacht en of deze middelen ingezet zouden kunnen worden
om de verhoging van de ODE in de derde en vierde schijf te temporiseren?
Antwoord
De raming van de opbrengsten van de veiling van ETS-rechten zijn zoals in het onderstaande
overzicht te zien is, in de EZK-begroting 2020, significant hoger dan voorzien in
de EZK begroting 2019. Deze hogere opbrengsten kunnen echter niet worden ingezet voor
specifiek beleid omdat deze opbrengsten volgens de begrotingsregels generale ontvangsten
betreffen en niet ingezet kunnen worden voor bijvoorbeeld de genoemde lastenverlichting.
ETS ontvangsten (x € 1.000,-)
2019
2020
2021
2022
2023
Begroting 2019
300.000
300.000
300.000
300.000
300.000
Begroting 2020
380.000
450.000
380.000
360.000
440.000
185
Kunt u toelichten hoe het kan dat alle middelen in de begrotingsreserve duurzame energie
verplicht zijn, gezien sommige projecten waarvoor een beschikking is afgegeven alsnog
niet doorgaan? Wat gebeurt er met middelen van projecten die beschikt zijn en alsnog
niet doorgaan?
Antwoord
In mijn toelichting op de ontwikkeling van de SDE+-uitgaven na 2024 (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 6) die ik uw Kamer op 1 oktober jl. heb doen toekomen heb ik aangegeven dat het totale
beschikbare budget in de periode 2019–2032 voor de MEP, SDE en SDE+ en SDE++, 48,2
miljard euro is. Dit budget is inclusief het bedrag dat naar verwachting in 2032 nog
beschikbaar is in de begrotingsreserve duurzame energie (1,7 miljard euro).
Tot en met de Najaarsronde 2018 van de SDE+ is er 66 miljard euro aan beschikkingen
afgegeven voor de MEP, SDE en SDE+. Als hier het bedrag dat al is uitbetaald en de
ingetrokken beschikkingen van af worden getrokken staat er per 1 mei 2019 nog een
bedrag van 51,4 miljard euro als juridisch verplicht open. Aangezien het bedrag aan
juridische verplichtingen hoger is dan het totaal beschikbare budget van 48,2 miljard
euro, is het gehele budget en dus ook het bedrag dat in de reserve duurzame energie
beschikbaar is 100% juridisch verplicht.
Daarbij merk ik op dat van het bovengenoemde bedrag van 51,4 miljard aan nog openstaande
juridische verplichtingen de verwachting is dat tot het einde van de looptijd van
deze subsidiebeschikkingen nog 35,2 miljard euro betaald moet worden. Hiervan valt
30,4 miljard euro in de periode 2019–2032. Dit bedrag is lager dan het totaal van
de nog openstaande juridische verplichtingen, omdat dat bedrag uitgaat van het maximaal
uit te betalen bedrag waar subsidieontvangers recht op hebben, terwijl de prognose
een realistische raming van nog uit te betalen bedragen betreft.
Uit de realistische raming volgt een uit te betalen bedrag dat lager is dan het totaal
aan openstaande verplichtingen, voornamelijk doordat de energieprijzen hoger uitvallen
dan geraamd (en het subsidiebedrag per project dus lager. Het verschil tussen deze
verwachte kasuitgaven in 2019–2032 (30,4 miljard euro) en het beschikbare budget in
2019–2032 (48,2 miljard euro) is dus weliswaar juridisch verplicht, maar is beschikbaar
als ruimte die de komende jaren wordt ingezet ter financiering van toekomstige openstellingen
van de SDE++. Dit betekent dat de daadwerkelijke ruimte die beschikbaar blijft voor
toekomstige openstellingen afhankelijk is van de ontwikkeling van bijvoorbeeld de
energieprijzen en realisatiegraad van reeds beschikte projecten.
De in de begroting geraamde budgetten voor de MEP, SDE en SDE+ gaan niet uit van het
maximaal uit te keren bedrag aan subsidies, maar een realistische inschatting van
de verwachte kasuitloop van de afgegeven beschikkingen op basis van de verwachte intrekking
van beschikkingen, van de vertraging van energieprojecten, en van de ontwikkeling
van de SDE+-basisbedragen in de toekomst. Als er desondanks toch budgetten niet tot
besteding komen, worden deze in de begrotingsreserve duurzame energie gestort, zodat
deze middelen beschikbaar blijven voor de subsidiëring van toekomstige energieprojecten.
Specificatie juridisch verplicht en prognose kasbetalingen
Beschikt en restant verplicht (x € 1 mln)
MEP
SDE
SDE+
Totaal
Afgegeven beschikkingen t/m Najaarsronde 2018
7.940
10.393
47.692
66.025
Waarvan nog openstaande juridische verplichtingen per 01/05/2019
48
6.590
44.801
51.439
Prognose kasuitloop vanaf 01/05/2019 tot en met 31/12/2032
1
6.183
24.210
30.394
Prognose kasuitloop vanaf 01/05/2019 tot einde looptijd
1
6.183
28.065
34.249
186
Kunt u toelichten waarvoor de middelen in de begrotingsreserve duurzame energie verplicht
zijn, want gezien niet alle projecten die beschikt zijn doorgaan, zouden die middelen
dan nog in de begrotingsreserve toegekend moeten worden aan andere projecten?
Antwoord
Formeel gezien zijn de middelen in de begrotingsreserve duurzame energie geheel juridisch
verplicht, aangezien het bedrag aan afgegeven juridische verplichtingen (subsidiebeschikkingen)
hoger is dan het totaal beschikbare budget (inclusief de begrotingsreserve) over de
periode 2019–2032. Echter, door uitval of vertraging van projecten is de verwachting
dat niet alle juridische verplichtingen daadwerkelijk tot betaling komen. De middelen
die in de begrotingsreserve beschikbaar zijn kunnen daarmee ingezet worden ter financiering
van andere energieprojecten. De begrotingsreserve dient ook als buffer om tegenvallers
in de ontwikkeling van energieprijzen (en daarmee hogere subsidie-uitgaven) op te
kunnen vangen.
187
Kunt u een reflectie geven op wat juridisch verplicht is met het oog op de begrotingsreserve
duurzame energie? Zijn deze middelen juridisch verplicht voor een specifiek project
of zijn deze middelen ten algemene verplicht voor een bepaald onderwerp?
Antwoord
Zie het antwoord op de vragen 185 en 186. De in de begrotingsreserve beschikbare middelen
zijn niet juridisch verplicht voor een specifiek project, maar dienen ter dekking
van alle juridische verplichtingen die zijn aangegaan in het kader van de MEP, de
SDE en de SDE+.
188
Kunt u aangeven welke middelen in de begrotingsreserve energie toebehoorden aan beschikkingen
die alsnog niet zijn doorgegaan? Zo ja, om hoeveel middelen gaat dit en uit welke
regeling (MEP, SDE, SDE+) komen deze middelen? Waaraan zijn deze middelen nu juridisch
verplicht in de begrotingsreserve?
Antwoord
Het is niet mogelijk om aan te geven welke middelen in de begrotingsreserve duurzame
energie toebehoorden aan projecten die niet zijn doorgegaan. Na afloop van elk begrotingsjaar
wordt per regeling (MEP, SDE, SDE+, HER, ISDE, flankerend beleid SDE+, TenneT aanleg
Net op zee) bepaald hoeveel er van het voor deze regeling beschikbare budget is besteed.
Onderbesteding op het geheel van deze regelingen wordt in de reserve duurzame energie
gestort. Het is niet aan te geven welk deel van de onderbesteding betrekking heeft
op beschikkingen die niet zijn doorgegaan of vertraagd zijn, dan wel op hogere of
lagere energieprijzen dan waar bij het afgeven van de subsidiebeschikking rekening
mee gehouden was.
189
Kan de begrotingsreserve SDE+ uitgebreider worden toegelicht? Hoe heeft deze zich
ontwikkeld vanaf 2011 en waar is deze voor ingezet?
Antwoord
In de EZK-begroting 2020 is op pagina 110 een overzicht opgenomen van de opbouw van
de begrotingsreserve duurzame energie tussen 2013 en 2018. De begrotingsreserve is
in 2013 gevormd. Vanaf 2013 hebben stortingen van niet-bestede middelen van de MEP,
de SDE en de SDE+ in de begrotingsreserve plaatsgevonden. De enige onttrekking aan
de reserve is een tijdelijke onttrekking aan het SDE-deel van de begrotingsreserve
van in totaal 398 miljoen euro in de periode 2015–2020 ter financiering van andere
uitgaven op de EZK-begroting. De gehele 398 miljoen euro zal in de periode 2021–2026
weer aan de begrotingsreserve worden toegevoegd.
De begrotingsreserve duurzame energie had per 1 januari 2019 een omvang van ruim 2,2
miljard euro. De reserve zal de komende jaren ingrijpend wijzigen als gevolg van de
volgende ontwikkelingen:
– Storting in 2019 van naar verwachting 903 miljoen euro.
– Dit betreft de naar verwachting niet tot besteding komende budgetten voor de MEP,
SDE, SDE+, HER en ISDE in 2019.
– Onttrekking in 2019 en 2020 van in totaal 151 miljoen euro.
– Dit betreft het restant van de hierboven genoemde tijdelijke onttrekking aan de reserve
in de jaren 2019 en 2020.
– Storting in de jaren 2021 t/m 2026 van in totaal 398 miljoen euro.
– Het gaat hier om het terugstorten van de tijdelijke onttrekking in de jaren 2015–2020
– Onttrekking in de jaren 2023 t/m 2028 van in totaal 1,7 miljard euro.
– In de startnota van het huidige kabinet is afgesproken dat de in de reserve Duurzame
Energie beschikbare middelen bij het afsluiten van het Klimaat- en Energieakkoord
aan de reserve worden onttrokken en toegevoegd worden aan de SDE+-middelen. In de
jaren 2023 tot en met 2028 is daarom rekening gehouden met een onttrekking uit de
begrotingsreserve en overboeking naar het SDE+-budget van in totaal 1,7 miljard euro.
Door deze ontwikkelingen zou de reserve eind 2028 nog een omvang kennen van zo’n 1,7
miljard euro. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele verdere toekomstige
stortingen of onttrekkingen (bij onderbesteding of overbesteding van de kasuitgaven),
aangezien deze per definitie niet voorzienbaar zijn. Zie ook mijn toelichting op de
ontwikkeling van de SDE+-uitgaven na 2024 (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 6) die ik uw Kamer op 1 oktober heb doen toekomen.
190
Kunnen de uitgaven aan nieuwe SDE+-subsidieverplichtingen worden toegelicht? Welke
gevolgen hebben deze uitgaven voor latere SDE+-uitgaven?
Antwoord
Het totaal beschikbare budget voor kasuitgaven aan de SDE++ en haar voorgangers in
de periode 2019 tot en met 2032 bedraagt 48,2 miljard euro. Naar verwachting is het
kasbeslag van de SDE+ openstellingen in 2019 en 2020 in diezelfde periode ongeveer
5 miljard euro. Rekening houdend met het kasbeslag van de openstellingen voor 2019
inclusief de tenders Wind op Zee uit 2015 en 2016 (28,4 miljard euro), is daarmee
de ruimte voor kasuitgaven aan nieuwe verplichtingen van 2021 tot en met 2032 circa
14,8 miljard euro.
191
Klopt het dat het Nederlandse CO2-budget voor 2050 dusdanig beperkt is dat het aantal vliegbewegingen naar alle waarschijnlijkheid
moet krimpen om te voorkomen dat de aan Nederland toegeschreven uitstoot van broeikasgassen
door de luchtvaartsector een onevenredig grote hap uit dit uitstootbudget zal innemen?
Zo nee, waaruit blijkt dat de luchtvaartsector op weg is om zich te houden aan de
klimaatdoelen van 2050?
193
Hoe waarschijnlijk is het dat het aantal vliegbewegingen in Nederland niet zal hoeven
krimpen om het CO2-budget van 2050 te respecteren, inclusief uitstootruimte voor andere sectoren binnen
dat budget?
Antwoord op vragen 191 en 193
In de Overeenkomst van Parijs zijn afspraken gemaakt over het reduceren van de mondiale
uitstoot van broeikasgassen. Deze mondiale temperatuurdoelen gelden voor alle economische
sectoren, de Overeenkomst maakt hier geen onderscheid in, en dus ook voor de internationale
luchtvaartsector. Het klopt dat het mondiale uitstootbudget om de temperatuurstijging
mondiaal ruim onder de 2 graden te beperken, met als streven 1,5 graden, beperkt is.
De uitstoot van de internationale luchtvaart is volgens de huidige systematiek met
nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) echter niet aan landen toe te delen. In de International
Civil Aviation Organization (ICAO) hebben landen daarom aparte internationale afspraken
gemaakt over het terugdringen van de uitstoot van de internationale luchtvaart. Nederland
zet samen met andere Europese landen, in op een ambitieus mondiaal klimaatbeleid voor
de internationale luchtvaart. Een van de Nederlandse speerpunten is het vaststellen
van een ambitieus lange termijn doel voor het terugdringen van de broeikasgasuitstoot
in ICAO. Dit is een belangrijke basis om te bepalen of de luchtvaart samen met andere
economische sectoren in NDC’s op weg is om de lange termijn doelen van Parijs te halen.
Tegelijkertijd spant het kabinet zich nationaal samen met de partijen aan de Duurzame
Luchtvaarttafel in om te komen tot een halvering van de CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende internationale luchtvaart in 2050 ten
opzichte van 2005. Voor het behalen van de klimaatdoelen voor de luchtvaart is een
inzet nodig op een breed palet van instrumenten. Het kabinet heeft uw Kamer per brief
van 27 maart 2019 hierover geïnformeerd (Kamerstuk 31 936, nr. 585). Momenteel wordt er gewerkt aan de Luchtvaartnota die de toekomst zal schetsen van
de Nederlandse luchtvaart. Via de PlanMER voor deze Luchtvaartnota zal het kabinet
zorgen voor meer inzicht in de verkeersvolumes die samenhangen met een combinatie
van (klimaat)doelen en maatregelen. Hierover heeft het kabinet uw Kamer op 14 oktober
2019 geïnformeerd (kenmerk:2019D40766).
192
Indien de huidige verhoudingen van de uitstoot van broeikasgassen door verschillende
sectoren procentueel gelijk blijven, hoe ziet dan de in megatonnen CO2-equivalenten uitgedrukte verdeling van het Nederlandse CO2-budget in 2050 er per sector uit?
Antwoord
De Klimaatwet gaat uit van een 95% reductie in 2050 ten opzichte van 1990. De uitstoot
in 1990 was 221 Mton. De 5% die resteert na een reductie van 95% betekent een uitstoot
van 11 Mton. De omvang hiervan kan stijgen indien er ook sprake is van negatieve emissies.
Zonder rekening te houden met negatieve emissies is de huidige uitstoot als volg verdeeld:
Industrie 30%, Elektriciteitssector 24%, Mobiliteit 19%, Landbouw en Landgebruik 14%,
Gebouwde Omgeving 13%. Als je de 11 Mton volgens deze verdeelsleutel verdeelt kom
je tot de volgende verdeling: Industrie 3,3 Mton, Elektriciteitssector 2,6 Mton, Mobiliteit
2,1 Mton, Landbouw en Landgebruik 1,5 Mton, Gebouwde Omgeving 1,4 Mton.
194
Wat is de kosteneffectiviteit van mestvergisters per vermeden ton CO2-equivalenten? Kunt u de berekening en onderbouwing toevoegen?
Antwoord
In het achtergronddocument over Landbouw en Landgebruik bij de doorrekening van het
ontwerpKlimaatakkoord wordt voor mestvergisting op het bedrijf in de melkveehouderij
uitgegaan van een reductie van 0,075 Mton gerealiseerd tegen nationale kosten van
22,4 miljoen euro. Dat betekent nationale kosten van 300 miljoen euro per megaton
CO2.
195
Wat is de klimaatwinst als 200 miljoen euro wordt gestoken in het verplaatsen van
veehouderijbedrijven?
Antwoord
Als er voor en na de verplaatsing sprake is van een identieke situatie (dezelfde aantallen
dieren, technieken, stallen, voeding, en uitstoot) is er geen klimaatwinst. Het klimaatvraagstuk
is immers een mondiaal vraagstuk waarvoor het niet uitmaakt waar de emissies plaatsvinden.
204
In hoeverre houden de kolencentrales zich aan de afspraak dat er alleen FSC-gecertificeerde
houtpellets worden bijgestookt?
Antwoord
Er gelden als onderdeel van de SDE+-subsidies strenge duurzaamheidscriteria voor de
gebruikte biomassa voor de bij- en meestook in kolencentrales. De kolencentrales die
nu biomassa bijstoken voldoen aan deze strenge duurzaamheidscriteria. Naast de wettelijke
duurzaamheidscriteria hebben energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties aanvullende
(bovenwettelijke) criteria afgesproken in een convenant. Het is aan de partijen bij
dit convenant om deze afspraken te monitoren. De overheid is geen partij bij dit convenant.
205
Hebben de Amercentrale en de Eemshavencentrale momenteel een stikstofuitstoot die
past binnen hun vergunningen?
Antwoord
Ja.
206
Kunnen alle maatregelen die uit het Klimaatakkoord (dus zonder Energieakkoord en Urgenda-maatregelen)
voortkomen onder elkaar worden gezet, dat wil zeggen alle middelen inclusief bijbehorende
middelen uit de Klimaatenvelop en de Voorjaarsnota? Dit wordt gevraagd voor alle posten
op alle begrotingen. Kan dit uiteen worden gezet voor begrotingsjaar 2020? En ook
respectievelijk (doorkijk naar) begrotingsjaren 2021, 2025, 2030 en 2050?
Antwoord
Het gevraagde overzicht is opgenomen in mijn brief van 3 juli met een budgettair overzicht
van het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 348).
207
Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel huizen er sinds 2015 zijn versterkt? Kan
dit worden uitgesplitst per jaar? Kan dit worden uitgesplitst naar gebouwen op norm
en gebouwen niet op norm?
208
Kan er een overzicht worden gegeven van hoeveel gebouwen er sinds 2015 zijn versterkt?
Kan dit worden uitgesplitst per jaar?
209
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel bewoners in 2019 beschikten over een versterkingsovereenkomst?
210
Hoeveel huizen moeten er volgens de meest concrete informatie nog versterkt worden?
211
Kan er, uitgesplitst per jaar, een overzicht worden gegeven hoeveel inspecties er
sinds 2012 hebben plaatsgevonden?
212
Kan er, uitgesplitst per jaar, een overzicht worden gegeven hoeveel versterkingsadviezen
er sinds 2012 zijn afgegeven?
213
Hoeveel huizen zijn er tot nu versterkt?
220
Hoeveel huizen zijn er in Groningen in totaal versterkt? Hoeveel huizen moeten nog
worden versterkt?
234
Hoeveel panden kregen een versterkingsadvies in 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018
en in 2019?
235
Hoeveel van die panden hebben nu geen (licht) verhoogd risico volgens het HRA-model?
Antwoord op vragen 207, 208, 209, 201, 211, 212, 213, 220, 234 en 235
Op 16 oktober jl. is uw Kamer met de brief Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK
(Kamerbrief 33 529 nr. 695) geïnformeerd over de voortgang van de versterking. Als bijlage bij deze brief is
het dashboard met een uitsplitsing per jaar en fase waarin de adressen in het proces
zitten meegegaan.
214
Kan er een overzicht worden gegeven van alle wettelijke stappen die nog moeten worden
genomen om het systeem van herstel en versterking te hervormen?
Antwoord
Op 5 juli 2019 is het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet Groningen bij uw Kamer ingediend
(Kamerdossier 35250). Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke regeling voor een
onafhankelijke afhandeling voor alle vormen van schade als gevolg van bodembeweging
als gevolg van de Gaswinning uit het Groningenveld. Na aanname van dit wetsvoorstel
in de Eerste Kamer, zal het zo spoedig mogelijk in werking treden. Op basis van het
wetsvoorstel zal ook een algemene maatregel van bestuur worden opgesteld.
Omdat het versterkingsproces een andere aanpak vraagt dan de afhandelingen van verzoeken
om vergoeding van schade, wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel tot wijziging
van de Tijdelijke wet Groningen in verband met het versterken van gebouwen. Dit wetsvoorstel
voor de versterking van gebouwen wordt zo snel mogelijk in internetconsultatie gebracht.
215
Hoeveel aannemers zijn tot nu toe betrokken bij de aannemersvariant van de TCMG? Hoeveel
daarvan zijn lokale aannemers?
Antwoord
Voor de aannemersvariant werkt de TCMG samen met 14 lokale aannemers. Daarnaast kunnen
bewoners sinds begin september ook zelf een aannemer voorstellen om de schade-opname
te verrichten. 9 van deze aannemers hebben ondertussen bericht dat ze de schade-opname
kunnen inplannen, 1 daarvan werkt al samen met TCMG. Van deze 9 zijn er 8 in de provincie
Groningen gevestigd en 1 in Drenthe.
216
Hoe gaat geborgd worden dat de 1.15 miljard die beschikbaar wordt gesteld voor toekomstperspectief
van het Gronings gebied, bij de Groningers terecht komt?
Antwoord
Het Nationaal Programma Groningen (NPG) is bedoeld om de Groningen toekomstperspectief
te bieden. Er zijn door het NPG-bestuur ook afspraken gemaakt om te borgen dat de
middelen bij de Groningers terecht komen. Zo moet bij elk ingediend project zichtbaar
worden gemaakt hoe bewoners zijn betrokken bij de totstandkoming van het projectplan.
Daarnaast moeten alle projecten uiteindelijk leiden tot een verbetering van de Brede
Welvaart in Groningen, conform de richtlijnen van het CBS. Hier worden de projecten
vooraf op getoetst en achteraf op gemonitord.
217
Kunt u aangeven aan welke projecten de 1.15 miljard uit het fonds voor toekomstperspectief
van het Gronings gebied is uitgegeven?
Antwoord
In totaal is er tot nu toe voor bijna 200 miljoen euro aan projecten gehonoreerd.
Via de website https://www.nationaalprogrammagroningen.nl/projecten-informatie is te vinden aan welke projecten middelen zijn toegekend vanuit het Nationaal Programma
Groningen. Verder zijn er aanvullend voor ruim 90 miljoen euro afspraken gemaakt over
bijvoorbeeld erfgoed en investeringen in de zorg.
218
Hoeveel geld is er begroot voor het opgaan van CVW en NCG in de uitvoeringsorganisatie?
Antwoord
Op dit moment wordt gewerkt aan het organisatie- en formatieplan van de uitvoeringsorganisatie
die nodig is voor de uitvoering van de versterkingsoperatie. Ik verwacht in de VJN
2020 een raming te kunnen opnemen van de kosten voor de uitvoeringsorganisatie.
De kosten voor de uitvoeringsorganisatie zullen onderdeel zijn van de jaarlijkse heffing
die bij het inwerking treden van de tijdelijke wet versterken wordt opgelegd aan NAM.
219
Welke invloed heeft de NAM nog na het wettelijk vastleggen van versterking onder publieke
aansturing?
Antwoord
Op dit moment heeft de NAM geen invloed op de versterking van woningen. Hoewel het
CVW nog tot einde van dit jaar onder contract staat bij de NAM, stuurt de NCG het
CVW operationeel rechtstreeks aan waar het de versterking van woningen betreft, zonder
inhoudelijke betrokkenheid van de NAM. Dit is in overeenkomsten vastgelegd, waarover
ik uw Kamer op 17 mei jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 259, nr. 609). Hiermee wordt vooruitgelopen op de definitieve situatie van de wetgeving. Op een
aantal terreinen is NAM nog betrokken, zoals versterking binnen het Scholenprogramma.
Momenteel wordt gewerkt om NAM ook hier op afstand te plaatsen. Via een in de wetgeving
op te nemen heffing wordt geregeld dat NAM de kosten van de versterkingsoperatie betaalt.
221
Welke gevolgen zijn er voor het gehele Gasgebouw nu de gaskraan sneller dicht gaat?
Antwoord
De kern van het Gasgebouw, zoals vastgelegd in de Overeenkomst van Samenwerking uit
1963, is de productie van het Groningengas door NAM en de verkoop hiervan door de
handelsonderneming GasTerra. Binnen enkele jaren zal naar verwachting de productie
uit Groningenveld nihil bedragen. De kernactiviteit van GasTerra als verkoopkantoor
van het Groningengas komt hiermee te vervallen. In mijn Kamerbrief van 7 oktober jl.
(Kamerstuk 33 529 nr. 691) heb ik aangegeven dat het gelet hierop onvermijdelijk zal zijn om het gasgebouw
geleidelijk af te bouwen. Een eerste stap die daartoe gezet is, is de beslissing om
de activiteiten van GasTerra op termijn af te bouwen.
222
Waaruit bestaat de in totaal 1,01 miljard euro Volumebesluit Gas?
Antwoord
De aardgasbaten bestaan uit het totaal aan ontvangsten van de Staat uit de winning
van olie en gas. De aardgasbaten komen hoofdzakelijk voort uit twee bronnen:
• de winstuitkeringen van EBN; en
• afdrachten op basis van de Mijnbouwwet door olie- en gasmaatschappijen, zoals bijvoorbeeld
de NAM, Wintershall en Total.
De geraamde gasbaten zijn dus op basis van de geschatte afdrachten van deze partijen.
Door verlaging van de gaswinning in Groningen daalt de winstverwachting van NAM en
EBN en dalen dus ook de geraamde gasbaten.
223
Hoeveel schademeldingen zijn er op dit moment bekend?
224
Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel schadegevallen er sinds 2015 zijn afgehandeld?
Kan dit worden uitgesplitst per jaar?
225
Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel schademeldingen er in de afgelopen jaren
per jaar hebben opengestaan?
226
Zijn alle meldingen al in behandeling? Zo nee, hoeveel niet?
Antwoord op vragen 223, 224, 225 en 226
Op de website van de TCMG (https://schadedoormijnbouw.nl/over-de-tcmg/cijfers) is altijd de actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in te zien, uitgedrukt
in cijfers en grafieken. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van de cijfers door de
tijd en de uitsplitsing waar schademeldingen zich in het proces bevinden. Aanvullend
is hier informatie te vinden over aantallen meldingen en besluiten uitgesplitst per
gemeente.
227
Kan worden aangegeven wat de status is van de oude schadegevallen? Hoeveel van deze
schadegevallen zijn inmiddels afgehandeld?
Antwoord
Sinds de beving in Huizinge in 2012 heeft NAM ruim 80.000 schademeldingen afgehandeld.
Ten aanzien van de 6.199 openstaande schademeldingen van NAM van vóór 31 maart 2017,
de zogenaamde de oude schadegevallen, is destijds afgesproken dat deze een ruimhartig
aanbod zouden krijgen, inclusief de mogelijkheid om hun zaak bij de Arbiter Bodembeweging
aan te melden indien zij zich niet konden vinden in het aanbod. De afhandeling door
de arbiter ligt op schema. Van de oorspronkelijke 2.962 zaken die zijn aangemeld door
bewoners omdat zij zich niet in het aanbod van NAM konden vinden, zijn nog 151 zaken
in behandeling (stand 16 oktober 2019). Ik blijf de afhandeling van oude schadegevallen
door NAM nauwlettend volgen, samen met de commissaris van de Koning. Dit geldt ook
voor die meldingen die in het verleden zijn afgehandeld door NAM, maar waarvoor bijvoorbeeld
nog administratieve afhandeling of herstel door een aannemer moet plaatsvinden.
228
Kan er een overzicht worden gegeven van alle wettelijke stappen die nog moeten worden
genomen om het systeem van schadeafhandeling te hervormen?
Antwoord
Met de oprichting van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ingevolge het wetsvoorstel
Tijdelijke wet Groningen, dat nu bij uw Kamer in behandeling is (Kamerdossier 35250),
wordt de publieke afhandeling van schade wettelijk verankerd. Met het wetsvoorstel
wordt ook de afhandeling van andere schadevormen dan fysieke schade, zoals waardedaling,
vermogensschade en immateriële schade, bij het IMG belegd. Met deze wettelijke verankering
is de NAM uit het systeem van schadeafhandeling gehaald.
229
Wordt het HRA-model als publiek middel geduid?
Antwoord
Jaarlijks wordt door de NAM een analyse gemaakt van de seismische dreiging en risico’s
(Hazard and Risk Assessment, HRA) behorend bij de voorgestelde operationele strategie
voor het Groningenveld. De HRA wordt ook gebruikt om de versterkingsopgave te actualiseren.
Conform bestuurlijke afspraken met de regio (Kamerbrief 33 529 nr. 680) is een traject gestart om de HRA in het publieke domein te brengen. Uitgezocht wordt
hoe dit snel maar ook zorgvuldig kan gebeuren. Zodra hier meer over duidelijk is,
zal ik uw Kamer hierover informeren.
230
Kan verder worden toegelicht hoeveel er van de 100 miljoen euro op de Aanvullende
Post in 2019 is gebruikt en waarvoor? Zijn er bestemmingen voor gevonden?
Antwoord
Van de 100 miljoen euro in 2019 was in 2018 al 2,1 miljoen euro onttrokken voor kosten
(Tijdelijke) Commissie Mijnbouwschade (TCMG). In 2019 is 82,6 miljoen euro van de
resterende 97,9 miljoen euro die beschikbaar was op de Aanvullende Post overgebracht
naar de begroting van EZK. De verdeling van deze uitgaven staat in de tabel hieronder.
Verdeling van de € 100 mln. voor kosten bovengronds op de EZK begroting
2019
Totaal gebruikt aanvullende post
82,6
Aanwending
1
NCG organisatiekosten
10,0
1
Provincie/gemeenten
6,0
3
(T)IVO (organisatie en programmabudget)
4,0
4
Apparaatsbudget DG GB
2,5
5
Werk- en onderzoekbudget DG GB
4,0
6
Woonbedrijf (aankoopbudget en jaarlijkse kosten)
10,0
7
Batch 1588
42,0
8
Gasloos bij woningen als versterkingsadvies toch sloop/nieuwbouw wordt
0,8
9
BTW-compensatie schade
3,3
Totale aanwending
82,6
231
Is al bekend waarvoor deze middelen in 2020 zijn gereserveerd? Zo ja, waarvoor?
Antwoord
In 2020 zullen de ministeries van BZK en EZK in gezamenlijkheid een bestedingsplan
opstellen voor de noodzakelijke middelen. In het voorjaar van 2020 zal uw kamer daarover
worden geïnformeerd.
232
Kan er per batch worden aangegeven wat de stand van zaken is?
233
Wat is de planning met betrekking tot de versterking per batch?
Antwoord op vragen 232 en 233
Tijdens het bestuurlijk overleg met de regio op 2 juli 2018 (Kamerstuk 33 529 nr. 502) is afgesproken hoe om te gaan met de adressen in de bestaande batches.
– De versterking van alle woningen waarvan de bewoners vóór 23 april 2018 al een versterkingsadvies
hadden ontvangen gaat door conform dat advies, zoals eerder toegezegd. Dit is van
toepassing voor de adressen in batch 1467+.
– Batch 1588 was op het moment van het uitbrengen van het Mijnraadadvies minder ver
in het proces. Tijdens het bestuurlijk overleg op 2 juli 2018 (Kamerstuk 33 529 nr. 502) is door de bestuurlijke partijen besloten dat batch 1588 n.a.v. gewekte verwachtingen
door kan gaan. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de adressen met een verhoogd risicoprofiel
(P50).
– Bij de beoordeling van de adressen in batch 1581 is gebruik gemaakt van de Nederlandse
praktijkrichtlijn uit 2015, een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau
en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Er zijn met de regio bestuurlijke
afspraken gemaakt over deze batch. De afspraak is dat de versterking van huizen uit
de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 & P90) uitgevoerd moeten
worden en dus onderdeel moeten uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de
huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke
afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies
ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen
uitkomt). Deze steekproef is nu gaande, uw Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd.
– In de beginfase van de implementatie van het Mijnraad-advies is door de NCG doorgegaan
met het inspectie en engineeringsprogramma van 2017 en 2018. Voor de adressen in deze
programma’s geldt dat in volgorde van risicoprofiel (eerst P50 dan P90 adressen) het
proces van opname en beoordeling wordt voortgezet naar laatste inzichten van veiligheid
(NPR niet ouder dan 2017).
236
Hoeveel panden van woningcorporaties moeten versterkt worden?
Antwoord
Pas na opname en beoordeling is het duidelijk of en hoe een pand versterkt moet worden.
237
Hoe gaan de uitgaven op de voorjaarsnota 2020 eruit zien? Zijn uitgaven en reserveringen
bij verschillende ministeries te vinden? Of blijft alles terug te vinden in artikel
5 van de begroting van het Ministerie van EZK?
Antwoord
Het kabinet heeft bij koninklijk besluit besloten de verantwoordelijkheid voor de
uitvoering van de versterkingsoperatie en voor de investeringen in de toekomst van
Groningen via het Nationaal Programma Groningen over te dragen van de Minister van
Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK). Dit is een logische stap die aansluit op de verantwoordelijkheden en de expertise
van het Ministerie van BZK op het gebied van burgerbetrokkenheid, bestuurskracht,
bouwen, wonen en ruimtelijke ordening. Daarbij blijft de Minister van EZK verantwoordelijk
voor de normstelling ten aanzien van de veiligheid in verband met de gaswinning. De
rijksmiddelen die verband houden met de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van
de versterkingsoperatie en voor de investeringen in de toekomst van Groningen via
het Nationaal Programma Groningen zijn bij nota van wijziging overgedragen naar de
begroting van BZK. De middelen zullen bij respectievelijk EZK en BZK wel op één begrotingsartikel
staan. Op de begroting van het Ministerie van BZK zijn de middelen zichtbaar op artikel
10 «Groningen versterken en perspectief». Op de begroting van EZK blijven de resterende
middelen zichtbaar op artikel 5 «Een veilig Groningen met perspectief».
238
Kosten voor versterking worden achteraf verhaald op de NAM, conform de te maken afspraken.
Op welke te maken afspraken wordt gedoeld?
Antwoord
Tot 1 januari 2020 loopt het contract van de NAM met het CVW en betaalt NAM alle kosten
van de versterking rechtstreeks (Kamerstuk 33 529 nr. 535). Zodra de wetgeving versterken in werking is getreden, worden de kosten van de versterking
via een jaarlijkse heffing op de NAM verhaald. Omdat een heffing een wettelijke basis
dient te hebben, is voor de periode 1 januari 2020 tot inwerkingtreding van de wet
een overeenkomst met de NAM nodig op basis waarvan de kosten bij de NAM worden gedeclareerd.
Deze overeenkomst is op dit moment in voorbereiding. Zodra de overeenkomst over de
kosten van versterking gereed is, zal deze met de Kamer gedeeld worden.
239
Wat is de netto bijdrage van de NAM aan het NPG? En wat is de netto bijdrage van de
Staat aan het NPG?
Antwoord
Voor het Nationaal Programma Groningen (NPG) is in totaal 1,15 miljard euro beschikbaar.
Vanuit de Rijksbegroting draagt de Staat 650 miljoen euro bij aan dit programma. De
bijdrage van NAM aan het Nationaal Programma Groningen bedraagt 500 miljoen euro.
Zoals aangegeven in de brief aan de Kamer van 25 juni 2018 (Kamerstuk 33 529 nr. 493) is deze bijdrage een kostenpost voor de NAM. Deze kostenpost wordt – net als alle
andere kosten die de NAM voor Groningen maakt – verrekend met de opbrengsten. Via
een lagere winstafdracht leidt dit tot een daling van de aardgasbaten. Van de misgelopen
winst als gevolg van de bijdrage van 500 miljoen euro van NAM aan het NPG, zou volgens
de afdrachtensystematiek 73%, ofwel 365 miljoen euro, aan de Staat zijn toegekomen.
De nettobijdrage van de Staat is daarmee 980 miljoen euro (615 miljoen euro + 365
miljoen euro).
240
Hoe verklaart u dat de verplichtingen na 2021 met zo’n 80% afnemen?
Antwoord
De verplichtingenraming ligt na 2021 substantieel lager omdat er geen raming is gemaakt
voor de schadebetalingen en uitvoeringskosten, zoals toegelicht in de antwoorden op
de vragen 48 en 241. Daarnaast lopen de ramingen na 2021 terug voor de verduurzamingsopgave.
243
Hoeveel panden in het aardbevingsgebied zijn voorzien van stutten?
Antwoord
In Groningen staan panden die als gevolg van bijvoorbeeld AOS-meldingen van bewoners
in de stutten zijn gezet. Deels is dit gebeurd door NAM of CVW in de periode voordat
TCMG de schadeafhandeling in Groningen overnam van NAM. NAM heeft alle bewoners van
panden met stutten een aanbod gedaan om de schade te herstellen, zodat deze stutten
niet meer nodig zijn. Er bestaat geen overzicht in welke gevallen de stutten al zijn
weggehaald.
Sinds de start van TCMG op 19 maart 2018 heeft de TCMG de behandeling van AOS-meldingen
overgenomen. Er zijn door de TCMG in totaal 27 panden in het aardbevingsgebied voorzien
van stutten, waarvan 12 in 2018 en 15 in 2019. Een bewoner kan een melding van een
AOS doen bij de TCMG. Het stutten van een pand is een (tijdelijke) maatregel om acuut
onveilige situaties te verhelpen, die als zodanig kan volgen op een AOS-melding bij
de TCMG. Tot nu toe heeft geen enkel gestut pand geleid tot een nieuwe AOS-melding.
244
Hoeveel van die gestutte panden hebben inmiddels tot een AOS geleid? Welk bedrag is
vanaf 2012 tot en met 2019 per jaar en in totaal door welke instantie uitgegeven aan
het daadwerkelijk herstel van de mijnbouwschade? Om welke bedragen zal het naar verwachting
gaan in 2020, 2021 en 2022?
245
Welk bedrag is vanaf 2012 tot en met 2019 per jaar en in totaal door welke instantie
uitgegeven voor het maken van rapporten voor het beoordelen van de afhandeling van
de mijnbouwschade? Om welke bedragen zal het naar verwachting gaan in 2020, 2021 en
2022?
246
Hoeveel heeft de NAM vanaf 2012 per jaar betaald aan deze uitgaven voor zowel het
maken van rapporten als het daadwerkelijk herstel van mijnbouwschade?
Antwoord op vragen 244, 245 en 246
De bedragen die NAM heeft uitgegeven aan het afhandelen van mijnbouwschade zijn opgenomen
in de rapportages van de NCG die ook aan uw Kamer zijn toegestuurd. Uitgaande van
de meest recente rapportage van de NCG (Kamerstuk 33 529, 586) heeft de NAM tot en met 2018 767,5 miljoen euro uitgegeven aan. NAM heeft hierbij
geen onderscheid gemaakt in de kosten van rapporten, beoordelingen en de schadevergoedingen
zelf.
Ingaande 19 maart 2018 kunnen bewoners voor fysieke schade aan woningen terecht bij
de onafhankelijke Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) en loopt de
schadeafhandeling via de EZK-begroting. Onderstaande tabel geeft voor 2018 de gerealiseerde
uitgaven voor 2018 en de ramingen (cf. stand ontwerpbegroting 2020) voor 2019 tot
en met 2021. Deze uitgaven via de EZK-begroting worden integraal doorbelast aan de
NAM. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 241, is de raming vooralsnog niet doorgetrokken
tot na 2021.
bedragen x € 1 mln
20181
2019
2020
2021
Schadevergoedingen
7,7
57,5
50,0
50,0
Uitvoeringskosten
47,5
90,7
95,0
95,0
Totaal
55,2
148,2
145,0
145,0
X Noot
1
Voor 2018 geldt dat voor schadevergoedingen en uitvoeringskosten respectievelijk 2,4
miljoen euro en 21,6 miljoen euro is doorbelast aan de NAM. Voor in totaal 24,0 miljoen
euro is er derhalve een dubbeltelling met de 767,5 miljoen euro die de NAM, conform
de rapportage van de NCG, tot en met 2018 heeft betaald.
247
Wat is de omvang van de personeelskosten en het aantal arbeidsplaatsen in 2019, respectievelijk
2020, van de NCG, TCMG, Tcbb, NPG en Mijnraad, uitgesplitst naar elke afzonderlijke
instantie?
Antwoord
NCG: De personeelskosten voor de NCG in 2019 bedragen ca. 18,9 miljoen euro. Het aantal
arbeidsplaatsen in 2019 bedraagt 214 FTE. Naar verwachting zullen in 2020 de personeelskosten
en het aantal arbeidsplaatsen toenemen vanwege de overname van de taken van CVW/NAM
op het terrein van de versterking.
TCMG: De personeelskosten voor (de ondersteuning van) de TCMG in 2019 bedragen ca. 47
miljoen euro. Het aantal arbeidsplaatsen in 2019 bedraagt 329 FTE. Gezien de forse
toename in schademeldingen ligt het in de lijn der verwachtingen dat voor 2020 de
personeelskosten en het aantal arbeidsplaatsen toenemen.
De Technische Commissie bodembeweging en de Mijnraad hebben één gezamenlijk secretariaat. Dit secretariaat heeft een omvang van 2,86 fte,
kosten 0,4 miljoen euro (verdeling ca 0,25 miljoen euro voor Tcbb, en 0,15 miljoen
euro voor de Mijnraad). Daarnaast is er een budget van 244.000 euro voor vergoedingen
aan de leden van de Tcbb en Mijnraad volgens de vergoedingenbesluiten.
De Mijnraad telt op het ogenblik één voorzitter en 8 leden, de Tcbb bestaat op dit
moment uit één voorzitter en 7 leden.
Dit alles is samengevat in onderstaande tabel, bedragen in miljoenen euro’s.
Organisatie
€ 2.019
FTE 2019
€ 2.020
FTE 2020
NCG
18,9
214
–
–
TCMG
47
329
–
–
Tcbb en Mijnraad
0.64
2.86*
0.72
2.86*
NPG
0.5
11 (6 maanden)
1
11
Leden van de Tcbb en de Mijnraad ontvangen een vergoeding en worden niet bij de FTE’s
meegerekend.
248
Hoe hoog waren de aardgasbaten uitgesplitst naar het Groningen-veld en de kleine velden
jaarlijks vanaf 2010 tot en met 2019, uitgedrukt in euro’s? Welke jaarlijkse aardgasbaten,
wederom gesplitst in het Groningen-veld en de kleine velden, worden verwacht in de
jaren 2020 tot en met 2022?
Antwoord
De totale (geraamde) aardgasbaten in de jaren 2010 t/m 2022 zijn als volgt (in duizenden
euro’s):
Jaartal
Aardgasbaten
2010
7.657.541
2011
11.165.588
2012
11.839.743
2013
13.342.665
2014
10.505.291
2015
6.424.910
2016
1.926.754
2017
2.373.989
2018
1.461.955
2019
1.080.000 (1)
2020
1.050.000 (1)
2021
850.000 (1)
2022
740.000 (1)
X Noot
1
Dit zijn ramingen, gebaseerd op de Miljoenennota 2020
Zoals toegelicht in vraag 27 worden gasbaten bepaald op bedrijfsniveau en niet op
veldniveau. Hierdoor worden de aardgasbaten niet uitgesplitst naar het Groningenveld
of kleine velden.
249
Hoeveel waren de totale kosten geweest van schadeherstel en versterking, wanneer dat
alles was uitgevoerd zonder tussenkomst van allerlei instanties?
250
Hoe staat het bedrag uit de vorige vraag in verhouding tot de kosten die nu zijn gemaakt
om alle instanties op te richten?
Antwoord op vragen 249 en 250
De uitgaven voor schadeherstel, versterking en uitvoeringskosten worden separaat geraamd
in de begroting, voor zover deze via de rijksbegroting lopen en niet rechtstreeks
vergoed zijn door de NAM. Hieruit kan het verschil worden opgemaakt tussen de kosten
voor TCMG en NCG en de kosten voor schadeafhandeling en versterking. Het proces dat
leidt tot uitkeringen voor schade en versterking vereist een zorgvuldige uitvoering,
waarbij instanties als NCG, TCMG en straks het IMG en de Uitvoeringsorganisatie noodzakelijk
zijn, alsmede schadetaxateurs, bouwkundigen en aannemers. Zonder deze partijen kan
geen schade worden hersteld en kunnen er geen gebouwen versterkt worden. Uitvoeringskosten
gaan nooit ten koste van de schadevergoedingen en de uitgaven die nodig zijn voor
de versterking.
251
Welke externe organisaties en adviesbureaus zijn betrokken geweest bij de totstandkoming
van TCMG, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, RVO en de Uitvoeringsorganisatie?
252
Welke externe organisaties en adviesbureaus zijn betrokken geweest bij de ICT-projecten
die zijn uitgevoerd voor TCMG, Instituut Mijnbouwschade Groningen, RVO en de Uitvoeringsorganisatie?
253
Welke externe organisaties en adviesbureaus zijn betrokken geweest bij het uitvoeren
van andere projecten dan ICT-projecten voor TCMG, het Instituut Mijnbouwschade Groningen,
RVO en de Uitvoeringsorganisatie?
Antwoord op vragen 251, 252 en 253
In verschillende stadia worden organisaties en adviesbureaus betrokken voor zowel
advisering als uitvoering van ICT-projecten. Bij de totstandkoming van (onderdelen
van) de instituten zijn enkele medewerkers van een beperkt aantal externe partijen
met expertise op het vlak van communicatie betrokken. Er zijn bij de uitvoering van
(ICT-)projecten medewerkers van verschillende externe ICT-partijen betrokken en medewerkers
betrokken van meerdere externe partijen op het vlak van projectmanagement, communicatie
en juridisch advies.
254
Hoeveel managementfuncties zijn er binnen TCMG, het Instituut Mijnbouwschade Groningen,
RVO en de Uitvoeringsorganisatie en hoe staat dit in verhouding tot het aantal uitvoerende
functies?
255
Hoeveel communicatiefuncties zijn er binnen TCMG, het Instituut Mijnbouwschade Groningen,
RVO en de Uitvoeringsorganisatie en hoe staat dit in verhouding tot het aantal uitvoerende
functies?
256
Hoeveel medewerkers met tijdelijke contracten werken er bij TCMG, het Instituut Mijnbouwschade
Groningen, RVO en de Uitvoeringsorganisatie en hoe staat dit in verhouding tot het
aantal vaste medewerkers?
Antwoord op vragen 254, 255 en 256
TCMG/RVO: De ondersteunende organisatie van de TCMG is een projectdirectie binnen RVO met in
totaal 329 fte. Het aantal managementfuncties van de ondersteunende organisatie voor
de TCMG is 19 FTE en het totaal aantal uitvoerende functies is 310 fte. De algemene
communicatie van de TCMG bestaat uit 4 fte (woordvoering, interne communicatie, stakeholderrelaties,
redactie, website en social media). Daarnaast worden specifieke communicatieactiviteiten
uitgevoerd richting de schademelders via het serviceloket (20 fte), zaakbegeleiders
(70 fte) en specifieke klant-/bewonerscommunicatie (5 fte). Het totaal aantal uitvoerende
functies in de organisatie is 310 fte. De ondersteunende organisatie voor de TCMG
bestaat uit 120 fte met een tijdelijk contract en 209 FTE met een vast contract.
IMG (Instituut Mijnbouwschade Groningen):
De TCMG gaat met de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen over in het IMG.
Het IMG is nog niet opgericht, derhalve kan nog niets gezegd worden over het aantal
management- en uitvoerende, communicatiefuncties functies of aantal tijdelijke- en
vaste contracten.
Uitvoeringsorganisatie/NCG: het aantal managementfuncties van de Uitvoeringsorganisatie/NCG is 12 FTE en het totaal
aantal uitvoerende functies is 202 fte. Het aantal communicatiefuncties van de Uitvoeringsorganisatie/NCG
is 9 FTE en het totaal aantal uitvoerende functies is 202 fte.
De NCG bestaat uit 77 fte met een tijdelijk contract en 137 FTE met een vast contract.
258
Hoeveel scholen zijn inmiddels versterkt? Hoeveel scholen moeten er nog versterkt
worden?
Antwoord 258
Onderstaande tabel geeft de stand van zaken van het scholenprogramma weer, per oktober
2019:
Gemeenten
schoolgebouwen
Projecten
In voorbereiding
In uitvoering
Gereed
Loppersum
11
7
1
1
5
Delfzijl
19
11
7
2
2
Appingedam
6
4
4
0
0
Het Hogeland
24
14
9
1
4
Groningen
7
6
5
1
0
Midden-Groningen
34
20
18
2
0
Totaal
101
62
44
7
11
Dat het aantal projecten kleiner is dan het aantal schoolgebouwen, heeft als oorzaak
dat een deel van de huidige schoolgebouwen wordt vervangen door kindcentra waarin
meerdere scholen worden ondergebracht. Ook is een aantal scholen gesloten.
De volgende tabel geeft een overzicht van de 11 gebouwen die gereed zijn:
Gerealiseerde aardbevingsbestendige school
Type project
Aantal oorspronkelijke schoolgebouwen
1. De Horizon
Nieuwbouw
1
2. St Walfridusschool
Versterking +deel nieuwbouw
1
3. De Regenboog
Versterking + deel nieuwbouw
1
4. ’t Groenland + sporthal
Nieuwbouw school + versterking sporthal
2
5. Kindcentrum Loppersum
nieuwbouw
2
6. Kindcentrum De Klaver
nieuwbouw
2
7. Kindcentrum Middelstum
nieuwbouw
2
8. Klim-op
nieuwbouw
1
9. De Woldrakkers
nieuwbouw
2
10. Noorderpoort Energy & Maritime
versterking
1
11. Abt Emo
versterking
1
Totaal:
11
16
259
Hoeveel zorggebouwen zijn er inmiddels versterkt? Hoeveel zorggebouwen moeten er nog
versterkt worden?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft de stand van zaken van het zorgprogramma weer, per oktober
2019:
Zorggebouwen
Zorggebouwen voor versterken
In voorbereiding
In uitvoering
Gereed
Totaal
70
49
17
0
1
Dat het aantal zorggebouwen voor versterking kleiner is dan het aantal zorggebouwen
dat in het Zorgprogramma zit, heeft als oorzaak dat een deel van de huidige zorggebouwen
wordt vervangen door nieuwbouw van specialistische centra of woon-zorg voorzieningen
waar meerdere zorglocaties worden ondergebracht.
Een overzicht van panden betrokken bij nieuwbouw en panden betrokken bij versterken
is te vinden in bijlage 1 en bijlage 2 van het Groninger Zorgakkoord, dat de Minister van VWS per brief van 11 maart 2019 aan de Kamer heeft aangeboden
(Kamerstuk 31 765, nr. 394).
260
Hoeveel panden waarin kwetsbare mensen wonen, die minder snel uit een woning kunnen
komen, zijn er? Hoeveel daarvan staan er in de planning versterkt te worden?
Antwoord
Zoals in mijn beantwoording op de Kamervragen van lid Beckerman van mei dit jaar (2019Z06861) is aangegeven staat de veiligheid van alle Groningers, oud én jong, voor mij voorop.
Leven, wonen en werken in Groningen moet even veilig zijn als op andere plekken in
Nederland. Bij de beoordeling of versterkingsmaatregelen nodig zijn, wordt gebruikgemaakt
van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). In de NPR worden conform reguliere bouwregelgeving
zogeheten «Consequence Classes» gehanteerd. Hiermee worden aanvullende veiligheidsfactoren
geïntroduceerd voor bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen en panden waar zorg verleend
wordt. Deze panden worden zwaarder versterkt dan op basis van de norm voor het individueel
risico noodzakelijk is. Daarnaast wil het kabinet met het Programma Langer Thuis ouderen
overal in Nederland helpen in hun vertrouwde omgeving zelfstandig oud te worden, met
een goede kwaliteit van leven. Het is mogelijk om bij de versterking een huis meteen
levensloopbestendig te maken als de eigenaar dit wenst. Dit gebeurt ook al op verschillende
plekken, zo bouwt woningcorporatie Acantus bijvoorbeeld voor alle 386 huizen die gesloopt
worden in Delfzijl Noord een levensloopbestendige woning terug.
261
Hoe zien de te verwachten gasbaten er uit na het besluit de gaswinning in 2022 te
beëindigen, onderverdeeld in het Groningen-veld en kleine velden?
Antwoord
De lagere gaswinning in het gasjaar 2019–2020 is reeds in de Miljoenennota verwerkt.
De verwachte lagere gaswinning in latere jaren wordt bij Voorjaarsnota in de begroting
verwerkt. Uitgangspunt hiervoor is de jaarlijkse raming die GTS eind januari opstelt
op basis van de Mijnbouwwet. Zoals toegelicht in vraag 27 worden gasbaten bepaald
op bedrijfsniveau en niet op veldniveau. Hierdoor worden de aardgasbaten niet uitgesplitst
naar het Groningenveld of kleine velden.
262
Hoeveel ondernemers betalen belasting in het lage tarief vennootschapsbelasting? Kunt
u dit uitsplitsen in grootte van bedrijven?
Antwoord
In 2016 waren er 272.000 vpb-belastingplichtigen waarvan het belastbare bedrag volledig
in het lage tarief van de vennootschapsbelasting viel. Hiervan behoren 268.500 bedrijven
tot het MKB en 3.500 tot het grootbedrijf.
263
Hoeveel ondernemers betalen belasting in het hoge tarief vennootschapsbelasting? Kunt
u dit uitsplitsen in grootte van bedrijven?
Antwoord
Een ondernemer betaalt voor het belastbare bedrag boven 200.000 euro het hoge tarief.
In 2016 waren er 44.000 vpb-belastingplichtigen die een belastbaar bedrag hoger dan
200.000 euro hadden. Hiervan behoren 42.500 bedrijven tot het MKB en 1.500 tot het
grootbedrijf.
264
Wat gaat er met/bij EBN gebeuren nu de gaskraan sneller dichtgaat?
Antwoord
Het sneller dichtdraaien van de gaskraan heeft alleen betrekking op Groningengas.
Naast haar deelname in de productie van het Groningengas heeft EBN nog vele andere
activiteiten, zoals de deelname in de opsporing en winning van de Nederlandse kleine
velden en aardwarmte. Alle overige activiteiten van EBN worden voortgezet. Daarnaast
kan EBN een rol spelen in de energietransitie vanwege haar kennis van de ondergrond
en haar belang in (offshore) gasinfrastructuur.
265
Kan er in een overzicht helder gemaakt worden welke kosten van de schadeafhandeling,
de versterking en verduurzaming betaald zijn door de NAM en welke door de overheid?
Antwoord
Uitgaande van de in het antwoord op vraag 244 aangehaalde rapportage van de NCG zijn
de uitgaven waar naar gevraagd wordt als volgt te onderscheiden.
Uitgaven NAM bedragen x € 1 mln
2018
Veiligheid en preventieve versterking
920,0
Schadeafhandeling (inclusief opkoop van woningen en maatregelen)
767,5
Overig instrumentarium (waardevermindering, -vermeerdering, nieuwbouw, commissie bijzondere
situaties, regeling achterstallig onderhoud en opkoopregeling)
238,2
Totaal
1.925,7
bron: halfjaarrapportage NCG 5 maart 2019
Hieronder de uitgaven tot en met 2018 van de overheid (EZK-begroting). Zoals aangegeven
in het antwoord op vraag 29 worden alle kosten voor versterking die nodig zijn voor
de veiligheid tot 1 januari 2020 door de NAM betaald.
Uitgaven EZK bedragen x € 1 mln
20181
Schadevergoedingen (wordt verrekend met NAM)
7,7
Uitvoeringskosten (wordt verrekend met NAM)
47,5
Verduurzaming in combinatie met schade en verduurzaming in combinatie met versterken
(via het Samenwerkingsverband Noord Nederland)
16,7
Totaal
71,9
X Noot
1
Voor 2018 geldt dat voor schadevergoedingen en uitvoeringskosten respectievelijk 2,4
miljoen euro en 21,6 miljoen euro is doorbelast aan de NAM. Voor in totaal 24,0 miljoen
euro is er derhalve een dubbeltelling met de 767,5 miljoen euro die de NAM, conform
de rapportage van de NCG, tot en met 2018 heeft betaald.
266
Wat gebeurt er met de opbrengsten van de CO2-heffing? Worden deze ingezet voor een verdere verduurzaming van industrie?
Antwoord
De heffing heeft tot doel om bedrijven aan te zetten te investeren in CO2-reducerende maatregelen. Het doel is dus niet om opbrengsten te genereren. Mochten
er opbrengsten zijn, dan worden die ingezet voor verduurzaming van de industrie, zoals
ook is aangekondigd in de brief van het kabinet bij de aanbieding van het voorstel
voor Klimaatakkoord en in het Klimaatakkoord zelf (Kamerstukken II, 2018–2019, 32 841 nr. 342).
268
Wordt de afspraak uit het Convenant Duurzaamheid Biomassa (25 PJ) gemonitord? Zo ja,
door wie?
Antwoord
Door middel van de beperkte beschikbaarheid van SDE+-beschikkingen wordt geborgd dat
er niet meer dan 25 PJ bijstook van duurzame biomassa wordt gestimuleerd. De afspraken
uit het Convenant Duurzame Biomassa worden door de convenantspartijen gemonitord.
Het Rijk is geen partij bij dit convenant.
269
Gaat de beperking tot 25 PJ naar verwachting overschreden worden of niet?
Antwoord
Nee, er zal niet meer dan 25 PJ bijstook van duurzame biomassa worden gestimuleerd.
270
Wordt het sluiten van kolencentrales meegenomen bij de inventarisatie van maatregelen
met betrekking tot het Urgenda-vonnis? Hoeveel kolencentrales moeten gesloten worden
om aan het Urgenda-vonnis te voldoen?
Antwoord
Het kabinet heeft op 28 juni jl. aangegeven ook het sluiten van kolencentrales bij
de uitwerking van maatregelen te hebben betrokken, en heeft aangekondigd het verbod
op de elektriciteitsproductie met gebruik van kolen voor de Hemwegcentrale van Vattenfall
N.V. per 1 januari 2020 in te laten gaan. Op 1 november bent u geïnformeerd over de
nieuwe ramingen voor CO2-emissies in de KEV2019 van PBL en heeft het kabinet extra maatregelen aangekondigd
die een verdere bijdrage leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Sluiting
van een aanvullende kolencentrale, is niet aan de orde.
271
Hoeveel kolencentrales kunnen gesloten worden zonder dat de leveringszekerheid in
gevaar komt?
Antwoord
Het wetsvoorstel verbod op kolen bij elektriciteitsproductie betreft geen sluitingswet,
maar voorziet in een verbod op het gebruik van kolen bij het opwekken van elektriciteit
en laat een andere aanwending van de productie-installaties onverlet.
De leveringszekerheidsmonitor van TenneT kijkt vooruit tot 2033 en verwacht dat de
leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland in deze periode toereikend is. Uit
het onderzoek van Frontier Economics uit 2018 (bijlage bij Kamerstukken II 2017/18,
30 196, nr. 606) volgt ook dat met het wetsvoorstel verbod op kolen en de daarin voorgestelde gefaseerde
aanpak de leveringszekerheidsnormen niet worden overschreden.
Het kabinet vindt leveringszekerheid belangrijk. Om die reden wordt de leveringszekerheid
jaarlijks gemonitord door TenneT. Het belang van deze monitoring is ook onderschreven
in het Klimaatakkoord. Mocht het voor de leveringszekerheid in de toekomst nodig zijn
om actie te ondernemen, dan zijn er verschillende mogelijkheden om de leveringszekerheid
te borgen, anders dan het toelaten van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie.
Vanuit het oogpunt van leveringszekerheid is relevant dat wordt voorzien in voldoende
flexibel regelbaar vermogen. Flexibiliteit kan komen uit interconnectie, demand side
response (waaronder hybridisering), opslag en regelbare productie zoals gascentrales.
Het wetsvoorstel verbod op kolen staat dan ook niet in de weg bij het borgen van leveringszekerheid.
272
Wat is de precieze planning voor het wetsvoorstel tegen gedwongen winkelopenstelling
op zondag, dat uitvoering moet geven aan de motie-Stoffer/Verhoeven, gepubliceerd
onder nummer 35 000-XIII, nr. 61?
280
Waarom heeft de Tweede Kamer het voor de eerste helft van 2019 toegezegde wetsvoorstel
om gedwongen winkelopenstelling op zondag te voorkomen tot op heden nooit ontvangen?
Antwoord op vragen 272 en 280
De motie-Stoffer/Verhoeven verzoekt om het in vraag 280 gestelde wetsvoorstel te borgen
dat winkeliers zowel bij hun contract als bij verlenging de vrijheid hebben op zondag
hun winkel gesloten te houden. Deze motie heeft ertoe geleid dat het originele wetsvoorstel
niet in de eerste helft van 2019 naar de Kamer is gezonden. Het afgelopen jaar heb
ik samen met de sector onderzocht hoe ik om te gaan met de motie. Ik verwacht het
wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet halverwege 2020 aan de uw Kamer
te kunnen zenden en u te informeren over hoe ik met de motie om zal gaan.
273
Hoeveel fte’s zijn gecommitteerd aan het onderwerp toerisme?
Antwoord
Bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn specifiek voor het onderwerp
toerisme 2 fte belegd. Voor de uitvoering van het toerismebeleid keert EZK jaarlijks
een subsidie van 8.469.000 euro (excl. loon- en prijsbijstelling) uit aan het Nationaal
Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC). Met behulp van deze subsidie heeft het
NBTC in 2019 67 fte aan personele capaciteit.
274
Klopt het dat er voor de komende jaren geen beleidsvoornemens zijn op het gebied van
nationaal toerismebeleid?
Antwoord
Nee. Op 18 april jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over het gastvrijheidsbeleid
(Kamerstuk 26 419, nr. 75). Hierin heb ik aangegeven dat ik inzet op het duurzaam verder ontwikkelen van de
gastvrijheidseconomie met alle partners en in het bijzonder de provincies. De sectorvisie
Perspectief 2030 vormt daarbij het kader voor de inzet van mijn ministerie en het
NBTC voor de middellange termijn.24 De nadruk in het gastvrijheidsbeleid is de afgelopen tijd verschoven van bestemmingspromotie naar bestemmingsmanagement om de bezoekersstromen te beheersen en zoveel mogelijk mensen te laten profiteren
van toerisme. Het Perspectief is afgelopen half jaar uitgewerkt in een Actieagenda
die afgelopen Toerismetop is gepresenteerd.25 Zo wordt onder andere gewerkt aan een Landelijke Data Alliantie, bedoeld om kennis,
inzichten en data over toerisme te delen. Het Rijk pakt een regierol waar mogelijk
en voor de hand liggend. Zo heb ik voorafgaand aan de Toerismetop met gedeputeerden
gesproken over de samenwerking tussen provincies en Rijk en de gezamenlijke actieagenda.
Deze actieagenda zal ik samen met de uitkomsten van de tweede toerisme top binnenkort
aan uw Kamer sturen. De gesprekken met provincies zullen we de komende periode uiteraard
voortzetten.
275
Wat is de omvang van de overlast en schade veroorzaakt door toerisme en wie zijn hiervan
de dupe (zie Rli-rapport «Waardevol toerisme»)?
Antwoord
Overlast en schade door toerisme is een lokaal verschijnsel waar bewoners, ondernemers
en bezoekers last van kunnen hebben. Het kan hierbij onder andere gaan om geluidsoverlast,
afval/vervuiling, afnemende winkeldiversiteit, vervreemding in eigen stad, drukte
in het openbaar vervoer en verminderde kwaliteit van de toeristische beleving.
Het rapport van de World Travel & Tourism Council «Coping with succes: Managing overcrowding in tourism
destinations» laat zien dat Amsterdam relatief hoog scoort als het gaat om vervreemding in eigen
stad en de druk op de infrastructuur.
Om beter zicht te krijgen op de lokale situatie voeren verschillende gemeenten en
regio’s bewonersonderzoek uit. Zo voert de provincie Zeeland samen met 10 gemeenten
een onderzoek uit naar de houding van bewoners naar toerisme. Eerste resultaten laten
zien dat de meerderheid van de bewoners blij is met toerisme en vindt dat toerisme
bijdraagt aan culturele identiteit en het behoud van cultuurhistorie en gebouwen.
Tegelijk vinden bewoners het belangrijk dat ook de negatieve kanten van toerisme voldoende
aandacht krijgen. Opvallend in het onderzoek is dat de lokale verschillen groot zijn,
hier wordt komende tijd nog nader op ingezoomd.
Ook NBTC doet onderzoek naar de perceptie van bewoners op de impact en maatregelen
t.a.v. toerisme in hun gemeenten, de resultaten worden aan het einde van het jaar
gepubliceerd. Dit onderzoek is een vervolg op een onderzoek dat de United Nations World Tourism Organisation in andere landen in de wereld heeft gedaan.
276
Hoe gaan de aanbevelingen uit het Rli-rapport «Waardevol toerisme» om experimenteergebieden
in te zetten om onderzoek te doen naar de effectiviteit van verschillende beleidsingrepen
in toerismebeleid worden opgevolgd?
277
Hoe wordt omgegaan met de aanbevelingen uit het Rli-rapport «Waardevol toerisme» om
meer regie, extra beleidscapaciteit en investeringsbereidheid op toerisme bij de rijksoverheid?
Antwoord op vragen 276 en 277
Het RLI-rapport is op 4 september jl. aangeboden aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en aan de Staatssecretaris van EZK. Binnen de gebruikelijke termijn zullen wij
uw Kamer de Kabinetsreactie op de aanbevelingen zenden.
278
Kunt u aangeven met wet voor regeling u gaat komen voor energiecoöperaties in plaats
van de postcoderoosregeling en met welk budget?
Antwoord
Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden voor een omvorming van de bestaande fiscale
regeling verlaagd tarief naar een subsidieregeling vanaf 2021. Ik zal uw Kamer hierover
vóór de begrotingsbehandeling informeren.
279
Kunt u een stand van zaken geven van de ontwikkelfaciliteit voor energiecoöperaties?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze vanaf 1 januari 2020 beschikbaar wordt voor
coöperaties?
Antwoord
Het Ministerie van EZK heeft 5 miljoen euro beschikbaar voor de ontwikkelfaciliteit
op voorwaarde dat provincies tenminste 5 miljoen euro meefinancieren. In de kabinetsappreciatie
van de KEV [PM kamerstuk] is als onderdeel van het pakket van aanvullende maatregelen
voor de doelstellingen van 2020 aangekondigd dat dit budget voor het ontwikkelfonds
energiecoöperaties wordt verdubbeld van € 5 naar € 10 miljoen. Hiermee wordt hun slagkracht
vergroot, waarmee meer projecten worden gerealiseerd.
Zoals afgesproken in het (ontwerp)Klimaatakkoord is door het IPO onderzocht op welke
wijze de ondersteuning van energiecoöperaties het meest efficiënt georganiseerd kan
worden. Hierover is in mei 2019 per brief aan de voorzitter van de Elektriciteitstafel
verslag gedaan. Op basis van dit onderzoek is binnen het IPO besloten dat zij niet
gezamenlijk deelnemen aan het ontwikkelfonds, maar dat het voor sommige provincies
wel interessant kan zijn om aansluiting te zoeken bij en bij te dragen aan een nationaal
ontwikkelfonds. Mogelijk met een lokale component daarin verwerkt. En dat het aan
de individuele provincies is om hierover het gesprek te voeren. Dat gesprek vindt
momenteel plaats. Het streven is om de ontwikkelfaciliteit zo snel als mogelijk beschikbaar
te hebben voor provincies die meefinancieren.
281
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanstelling van een ambassadeur voor
de sector Life Sciences & Health?
Antwoord
Op 9 oktober jl. is publiekelijk bekend gemaakt dat mw Clémence Ross-van Dorp, voormalig
Staatssecretaris van VWS, zich met ingang van 1 januari 2020 zal inzetten als LSH-ambassadeur.
Zij doet dat namens de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat. Als ambassadeur zal mw. Ross-van Dorp zich inzetten
om de economische en maatschappelijke kansen die de komst van de EMA biedt optimaal
te verzilveren en zo de Nederlandse LSH-sector te versterken. Dit najaar zal Ross-van
Dorp starten met voorbereidende activiteiten op haar rol als ambassadeur; zo zal ze
alvast kennis gaan maken met de relevante stakeholders.
282
Wat is de stand van zaken van het actieprogramma «Nieuwe kansen voor de topsector
Life Sciences & Health»?
Antwoord
Binnenkort zal ik de Tweede Kamer informeren over de voortgang van het actieprogramma
«Nieuwe kansen voor de topsector Life Sciences & Health»26.
Daarbij valt te noemen het aanstellen van een ambassadeur. Vanaf 1 januari 2020 zal
Clémence Ross-van Dorp, voormalig Staatssecretaris van VWS, zich inzetten als ambassadeur.
(Zie ook vraag 281). Vanaf 1 januari zal zij de periode tot en met de zomer van 2020
benutten om samen met relevante partijen waaronder Rijk, regionale clusters, gemeenten,
bedrijven, gezondheidsfondsen, patiënten verenigingen, universiteiten en klinische
centra in het LSH-domein te komen tot één nationaal Actieprogramma. Onderdelen daarvan
zijn bijvoorbeeld de activiteiten op het gebied van strategische acquisitie en het
verder door ontwikkelen van het programma Future Affordable Sustainable Therapies
(FAST).
Verder zijn diverse activiteiten in gang gezet. Zo heeft de NFIA, met de komst van
het EMA, de krachten gebundeld met de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en een
aantal grote steden om Nederland verder op de kaart te zetten als LSH-land onder de
noemer «Invest in Holland Life Sciences & Health». Tijdens de economische missie van
Nederland naar Boston die in juli dit jaar onder leiding van Minister president Rutte
plaatsvond, kwamen vertegenwoordigers van overheden, de biotech-industrie en andere
organisaties bijeen, om de lopende samenwerking op het terrein van de life sciences
tussen Nederland en Massachusetts in een volgende fase te brengen. Het Massachusetts
Office of International Trade and Investment (MOITI) en het Nederlandse Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat hebben een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend
waarin de basis wordt gelegd voor een Transatlantic Life Sciences Partnership Massachusetts
– Netherlands.
Om toekomstige therapieën optimaal van het laboratorium naar de individuele patiënt
te brengen is een kennisintensief proces nodig met mogelijk nieuwe ontwikkelmodellen,
nieuwe bedrijfsvormen of nieuwe bedrijven en publiek/private financieringsmodellen.
ZonMw ziet mogelijkheden deze kansen te verzilveren door bestaande initiatieven te
verbinden en meer samenhang te creëren in het gehele proces van therapieontwikkeling
door de vorming van Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST); een nationaal
programma voor therapieontwikkeling. De contouren van een dergelijk programma heeft
ZonMw besproken met relevante stakeholders uit de LSH-sector en uitgewerkt in een
eerste schets van het FAST programma. Deze schets zal verder worden uitgewerkt tot
een samenhangend, breed gedragen programmavoorstel.
283
Welke concrete maatregelen worden genomen om een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor
bedrijven in de sector Life Sciences & Health te creëren?
Antwoord
Uit gesprekken met bedrijven die overwegen in Nederland te investeren komt een aantal
aandachtspunten naar voren: het vinden en aantrekken van geschikt personeel, zeer
beperkte beschikbaarheid lab- en onderzoeksruimte en trage milieuvergunningverlening
voor gentherapie. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat onderkent de urgentie
van het oplossen van de gesignaleerde knelpunten en heeft een maatregelenpakket tot
stand gebracht dat momenteel wordt uitgevoerd27.
284
Is het bedrijfsleven vertegenwoordigd in de Kennis & Innovatie Agenda 2020–2023 van
de topsector Life Sciences & Health? Zo ja, hoe?
Antwoord
Er is geen Kennis & Innovatie Agenda (KIA) 2020–2023 van de topsector Life Sciences
& Health (LSH) aangezien dit nieuw beleid betreft. Er is wel een KIA Gezondheid en
Zorg (G&Z). De topsector LSH is gevraagd om naast de eigen inzet ook de bijdragen
vanuit de andere topsectoren te coördineren voor het Maatschappelijk Thema G&Z. De
KIA G&Z is het resultaat van deze afstemming waarbij de triple helix vanuit de topsectoren
(bedrijfsleven, overheid en wetenschap) aan de basis van de agenda staat. Bij de follow
up in het Kennis en Innovatie Convenant zijn veel private partijen betrokken wat blijkt
uit de private bijdrage aan het KIC voor het thema G&Z.
Daarnaast heeft de topsector LSH over het jaar 2018 ruim 60 mln euro PPS-toeslag gegenereerd
op basis van private bijdragen. Bijdragen die belangrijke initiatieven uit de sector
mee hebben kunnen helpen starten, zoals bijvoorbeeld Oncode en RegMedXB.
285
Hoe gaat de samenwerking tussen de regionale ontwikkelingsmaatschappijen helpen bij
het binnen halen van nieuwe economische activiteiten? Kan de Minister aangeven hoeveel
nieuwe bedrijven en arbeidsplaatsen er het afgelopen jaar gecreëerd zijn binnen de
sector Life Sciences & Health?
Zoals dit voorjaar al aangegeven (Kamerstuk 29 477, nr. 540) heeft het NFIA met de komst van het Europees Medicijnagentschap (EMA) de krachten
gebundeld met de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en een aantal grote steden
om Nederland verder op de kaart te zetten als LSH-land onder de noemer «Invest in Holland Life Sciences & Health». Het team werkt vanuit Den Haag aan het versterken van de proposities en de positionering
van Nederland op het gebied van Biopharma, MedTech, MarketAcces en Capital en het
benodigde investeringsklimaat voor LSH-bedrijven.
Via reguliere (netwerk)bijeenkomsten en werkgroepen wordt met bedrijven en onderzoeksinstellingen
gewerkt aan het versterken van Nederland als zichtbare en aantrekkelijke vestigingslocatie,
zowel in Nederland als in het buitenland. Tijdens (inter)nationale evenementen zijn
ook nieuwe connecties gelegd voor vervolggesprekken, zowel met bedrijven over de mogelijke
komst naar Nederland, als met relevante internationale LSH-clusters over verdere samenwerking.
Daarnaast spreekt het team veelvuldig met bedrijven uit de sector. Hier worden onder
andere waardevolle signalen opgehaald over noodzakelijke verbeteringen van het Nederlandse
investeringsklimaat voor het LSH-ecosysteem.
De 17 door Invest in Holland aangetrokken LSH-projecten uit 2018 zijn samen goed voor 1642 banen en 517,15 miljoen
euro aan investeringen. Hierbij is EMA meegerekend. Voor deze directe banen- en investeringscijfers
geldt dat deze door de investeerders aan Invest in Holland zijn bevestigd om te realiseren over de eerste drie jaar van aanwezigheid in Nederland.
De resultaten van Invest in Holland geven geen compleet beeld. Op dit moment wordt verkend hoe de LSH-sector in het kader
van het Actieprogramma «Nieuwe kansen voor Topsector LSH» getalsmatig beter in beeld
kan worden gebracht.
286
Hoe wordt bepaald welk onderzoeksbureau een onderzoeksopdracht van het ministerie
krijgt gegund?
Antwoord
Afhankelijk van de omvang van de opdracht worden, in lijn met de Aanbestedingswet
2012 en de Gids Proportionaliteit, een of meer potentiële opdrachtnemers geselecteerd
op basis van objectieve criteria of wordt een openbare aankondiging van de opdracht
gedaan. Op basis van vooraf opgestelde selectie- en gunningcriteria wordt vervolgens
bepaald welk onderzoeksbureau een onderzoeksopdracht van het ministerie gegund krijgt.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier