Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
34 608 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie)
Nr. 20
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 29 januari 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de aanhef van artikel II wordt «het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen
door «het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures,
vorderingen en verzoeken en voor de gerechten waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot
wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht
in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) in werking is getreden,».
B
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
ARTIKEL IIa
In het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt
voor de procedures, vorderingen en verzoeken en voor de gerechten waarvoor de Wet
van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en
de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van
het procesrecht (Stb. 2016, 288) niet in werking is getreden, wordt na Titel 14 een nieuwe titel ingevoegd, luidende:
TITEL 14A
Van rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling
Artikel 1018b
1. Deze titel is van toepassing op procedures betreffende een vordering als bedoeld
in artikel 305a en 305c van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Met uitzondering van
artikel 1018c, eerste lid, is deze titel niet van toepassing op zaken als bedoeld
in artikel 254.
2. De tweede titel van het Eerste Boek is van toepassing, tenzij in deze titel anders
is bepaald.
3. Artikel 93 is niet van toepassing.
Artikel 1018c
1. Onverminderd artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding waarmee de collectieve
vordering bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld:
a. een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve
vordering betrekking heeft;
b. een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve
vordering strekt;
c. een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen
gemeenschappelijk zijn;
d. een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van
artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of
van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is;
e. de gegevens die de rechter in staat stellen om voor deze collectieve vordering
een Exclusieve Belangenbehartiger aan te wijzen, voor het geval andere collectieve
vorderingen voor dezelfde gebeurtenis overeenkomstig artikel 1018d worden ingesteld;
f. de verplichting van de eiser om van de zaak aantekening te maken in het register,
bedoeld in het tweede lid, en om te vermelden wat ingevolge dit artikel de gevolgen
zijn van die aantekening.
2. Op straffe van niet ontvankelijkheid wordt in afwijking van artikel 125, tweede
lid, het exploot van dagvaarding ter griffie ingediend binnen twee dagen na de dag
van dagvaarding, onder gelijktijdige aantekening van de dagvaarding in het centraal
register voor collectieve acties als bedoeld in artikel 305a, zevende lid, van Boek
3 van het Burgerlijk Wetboek. De aantekening gaat vergezeld van een afschrift van
de dagvaarding.
3. Tenzij de rechter eiser aanstonds niet ontvankelijk verklaart overeenkomstig het
tweede lid, houdt hij de zaak aan totdat een termijn van drie maanden na aantekening
in het register, bedoeld in het tweede lid, is verstreken. Tenzij ingevolge artikel
1018d, tweede lid, deze termijn is verlengd of een andere collectieve vordering voor
dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen is ingesteld, wordt na het verstrijken van
de termijn de behandeling van de zaak voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
4. De in artikel 128, tweede lid, bedoelde roldatum voor het nemen van de conclusie
van antwoord wordt bepaald op een termijn van zes weken nadat de in het derde lid
bedoelde termijn is verstreken.
5. Inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering vindt slechts plaats indien
en nadat de rechter heeft beslist:
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en
met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of dat niet aan deze eisen behoeft
te worden voldaan op grond van het zesde lid van dit artikel;
b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve
vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering
doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk
zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende
is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk
een voldoende groot financieel belang hebben;
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt
op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
In afwijking van artikel 128, derde lid, mag de verweerder volstaan met de verweren
die betrekking hebben op het onder a tot en met c genoemde, totdat hierover is beslist.
6. Indien een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen wordt
ingesteld na het aanhangig worden van de collectieve vordering bedoeld in het eerste
lid maar voordat de termijn bedoeld in artikel 1018d is aangevangen, wordt de zaak,
zo nodig na verwijzing, gevoegd met de reeds aanhangige collectieve vordering als
bedoeld in het tweede lid, onder a.
Artikel 1018d
1. Binnen drie maanden na de aantekening in het register als bedoeld in artikel 1018c,
tweede lid, kan een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek een collectieve vordering instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen
als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking
heeft, over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen, onder vermelding van de aantekening.
De collectieve vordering wordt ingesteld bij dezelfde rechtbank als waar de eerder
in het register aangetekende collectieve vordering is ingesteld. Artikel 1018c, eerste
lid, is van toepassing.
2. De rechter kan de in het vorige lid bedoelde termijn met maximaal drie maanden
verlengen indien binnen een maand na de aantekening een rechtspersoon als bedoeld
in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ter griffie heeft laten aantekenen
dat hij een collectieve vordering wil instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen
als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking
heeft, onder vermelding van de aantekening in het register, maar dat de termijn van
drie maanden niet volstaat.
3. Voor de toepassing van het eerste Boek worden de overeenkomstig dit artikel ingestelde
collectieve vorderingen na inschrijving op de rol gezamenlijk behandeld als een zaak.
De in de dagvaarding vermelde roldatum ligt vier weken na het verstrijken van de termijn
op grond van het eerste en tweede lid.
Artikel 1018e
1. De rechter wijst uit de eisers die overeenkomstig artikel 1018c of 1018d een collectieve
vordering hebben ingesteld en voldoen aan de eisen voor ontvankelijkheid van artikel
305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de meest
geschikte eiser aan als exclusieve belangenbehartiger, waarbij hij de volgende omstandigheden
in aanmerking neemt:
a. de omvang van de groep personen voor wie de eiser opkomt;
b. de grootte van het door deze groep vertegenwoordigde financiële belang;
c. andere werkzaamheden die de eiser verricht voor de personen voor wie hij opkomt
in of buiten rechte;
d. eerdere door de eiser verrichte werkzaamheden of ingestelde collectieve vorderingen.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
2. De rechter beoordeelt daarnaast wat de collectieve vordering precies inhoudt, voor
welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen
in deze collectieve vordering behartigt en of de aan een bepaalde plaats gebonden
aard van de collectieve vordering aanleiding geeft voor behandeling van de zaak bij
een ander gerecht.
3. De eiser die als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, treedt in deze
procedure op voor de belangen van alle personen in de nauw omschreven groep, bedoeld
in het tweede lid, en als vertegenwoordiger van de niet als exclusieve belangenbehartiger
aangewezen eisers. De niet als exclusieve belangenbehartiger aangewezen eisers blijven
partij in de procedure. De exclusieve belangenbehartiger verricht de proceshandelingen.
De rechter kan bepalen dat ook de niet aangewezen eisers proceshandelingen mogen verrichten.
4. Als de aard van de collectieve vordering of van de eisers of de belangen van de
personen voor wie zij opkomen daartoe aanleiding geven, kan de rechter ervoor kiezen
om verschillende exclusieve belangenbehartigers in een collectieve actie aan te wijzen.
5. De uitspraak ingevolge dit artikel wordt door de exclusieve belangenbehartiger
aangetekend in het in artikel 1018c, tweede lid, bedoelde register.
Artikel 1018f
1. De procedure over een collectieve vordering heeft geen gevolg voor en leidt niet
tot gebondenheid van personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier
belangen in deze collectieve vordering worden behartigd indien zij binnen een door
de rechter te bepalen termijn van ten minste een maand na de in het derde lid bedoelde
aankondiging van de uitspraak, bedoeld in artikel 1018e, eerste en tweede lid, door
een schriftelijke mededeling aan de griffie hebben laten weten zich van de behartiging
van hun belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden. Een eerdere collectieve
stuiting van de verjaring van de vordering stuit de verjaring slechts ten aanzien
van deze personen indien zij binnen zes maanden, nadat zij zich ingevolge dit artikel
van de behartiging van hun belangen in de collectieve vordering hebben bevrijd, een
individuele stuitingshandeling voor deze vordering verrichten. Is het aantal personen,
dat zich ingevolge dit artikel van de behartiging van hun belangen in de collectieve
vordering heeft bevrijd, te groot om de voorzetting van de procedure te rechtvaardigen,
dan kan de rechter beslissen dat deze niet wordt voortgezet.
2. De uitspraak waarbij de exclusieve belangenbehartiger is aangewezen en waarbij
de collectieve vordering en de nauw omschreven groep personen wier belangen de exclusieve
belangenbehartiger in deze collectieve vordering behartigt, staan omschreven, ligt
ter griffie ter inzage van deze personen. Tevens wordt hiervan aantekening gemaakt
in het in artikel 1018c, tweede lid, bedoelde register. De rechter kan bevelen dat
de uitspraak en zo nodig een vertaling hiervan in één of meer andere talen dan de
Nederlandse taal op één of meer door hem aan te wijzen internetadressen worden geplaatst,
waaronder de internetpagina van de exclusieve belangenbehartiger als bedoeld in het
tweede lid, onder d, van artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, zodanig
dat deze door de genoemde personen ten behoeve van latere kennisneming kunnen worden
opgeslagen.
3. Bij gewone brief wordt aan de bekende personen wier belangen de exclusieve belangenbehartiger
in deze collectieve vordering behartigt, zo spoedig mogelijk mededeling gedaan van
de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger en de collectieve vordering en
de nauw omschreven groep personen wier belangen de exclusieve belangenbehartiger in
deze collectieve vordering behartigt, tenzij de rechter anders bepaalt. Bovendien
wordt hiervan zo spoedig mogelijk aankondiging gedaan in één of meer door de rechter
aan te wijzen nieuwsbladen. Hierbij wordt telkens op een door de rechter aan te geven
wijze melding gemaakt van de wijze waarop deze personen zich overeenkomstig het eerste
lid van de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering kunnen bevrijden,
of overeenkomstig het vijfde lid met de behartiging van hun belangen in deze collectieve
vordering instemmen. Tevens wordt vermeld op welke wijze inzage of afschrift kan worden
verkregen van de uitspraak. De rechter kan bevelen dat ook van andere dan de in dit
lid genoemde gegevens melding wordt gemaakt. Tenzij de rechter anders bepaalt, draagt
de exclusieve belangenbehartiger zorg voor de in dit lid bedoelde melding en aankondiging.
De rechter kan gelasten dat de in dit lid bedoelde gegevens ook op andere wijze bekend
worden gemaakt. Indien er personen tot de nauw omschreven groep personen behoren wier
belangen de exclusieve belangenbehartiger in deze collectieve vordering behartigt,
die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende
internationale of Unie-regeling niet een wijze van aankondiging voorschrijft, gelast
de rechter aankondiging op een door hem te bepalen wijze ten behoeve van deze personen,
zo nodig in één of meer andere talen dan de Nederlandse taal.
4. Voor personen die zich ingevolge dit artikel van de behartiging van hun belangen
in de collectieve vordering hebben bevrijd, kan geen vordering als bedoeld in artikel
305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden ingesteld, gebaseerd op soortgelijke
feitelijke en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen.
5. Voor personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze
collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland
hebben, heeft de procedure over de collectieve vordering gevolg en leidt deze tot
gebondenheid, indien zij binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste
een maand na de in het derde lid bedoelde aankondiging van de uitspraak, bedoeld in
artikel 1018e, eerste en tweede lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie
hebben laten weten in te stemmen met de behartiging van hun belangen in deze collectieve
vordering. Op verzoek van een partij kan de rechter bepalen dat, in afwijking van
dit lid, het eerste lid van toepassing is op personen behorend tot de nauw omschreven
groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd en die
geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben.
Artikel 1018g
Na aanwijzing van een exclusieve belangenbehartiger als bedoeld in artikel 1018e stelt
de rechter een termijn voor het beproeven van een overeenkomst die in elk geval het
in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek bepaalde bevat en, indien geen overeenkomst als in deze bepaling bedoeld wordt
bereikt, voor het aanvullen van de gronden van de vordering en het verweer voor zover
de gedaagde gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 1018c, vijfde
lid, laatste zin.
Artikel 1018h
1. Indien partijen een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 907, tweede
lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluiten, wordt deze ter goedkeuring aan
de rechter voorgelegd.
2. Op de goedkeuring van de overeenkomst zijn de artikelen 1013, eerste en tweede
lid, en vierde tot en met achtste lid, 1014, 1016 en artikel 907 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
3. Op een goedgekeurde overeenkomst zijn de artikelen 1017, tweede tot en met vierde
lid, en de artikelen 908, eerste, derde en vijfde lid, 909 en 910 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. De rechter kan nadere aanwijzingen
geven voor de in artikel 1017 bedoelde meldingen en aankondigingen.
4. De exclusieve belangenbehartiger draagt zorg voor aankondiging van de goedgekeurde
overeenkomst op de internetpagina als bedoeld in het tweede lid, onder d, van artikel
305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en voor aantekening in het in artikel 1018c,
tweede lid, bedoelde register.
5. Op de goedgekeurde overeenkomst is artikel 1018f, eerste tot en met vierde lid,
van overeenkomstige toepassing.
6. Uitsluitend tegen de weigering van de goedkeuring staat beroep in cassatie open,
dat uitsluitend door partijen gezamenlijk kan worden ingesteld. Artikel 1018, tweede
lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1018i
1. Betreft de collectieve vordering een vordering tot schadevergoeding in geld, dan
kan de rechter alvorens een collectieve schadeafwikkeling vast te stellen, de overlegging
door de exclusieve belangenbehartiger en de gedaagde bevelen van een voorstel voor
een collectieve schadeafwikkeling. Dit voorstel bevat in ieder geval het in artikel
907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
bepaalde voor:
a. de personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze
collectieve vordering worden behartigd die zich niet overeenkomstig artikel 1018f
van de behartiging van hun belangen in de procedure en de uitspraak hebben bevrijd,
en
b. de personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze
collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland
hebben en die overeenkomstig artikel 1018f met de behartiging van hun belangen in
deze collectieve vordering hebben ingestemd.
De rechter bepaalt de termijn waarbinnen partijen een voorstel dienen over te leggen.
Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking
maken die hij geraden acht.
2. De rechter stelt, mede aan de hand van de in het eerste lid bedoelde voorstellen,
een collectieve schadeafwikkeling vast die strekt tot vergoeding door gedaagde van
de schade van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde personen. De rechter draagt
er zorg voor dat hij voor de toepassing van de tiende afdeling van de eerste titel
van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek de schadevergoeding voor deze personen waar
mogelijk in categorieën vaststelt , dat de collectieve schadeafwikkeling in ieder
geval het in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek bepaalde, bevat, dat de hoogte van de daarbij toegekende vergoedingen
redelijk is en dat de belangen van de personen voor wie de collectieve schadeafwikkeling
wordt vastgesteld ook anderszins voldoende gewaarborgd zijn. Artikel 907, eerste lid,
laatste zin, en zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige
toepassing.
3. Alvorens een in het tweede lid bedoelde collectieve schadeafwikkeling vast te stellen,
kan de rechter bevelen dat één of meer deskundigen zullen berichten over de voor de
inhoud van de collectieve schadeafwikkeling van belang zijnde punten.
Artikel 1018j
1. Bij gewone brief wordt aan de bekende personen ten behoeve van wie de collectieve
schadeafwikkeling is vastgesteld, zo spoedig mogelijk mededeling gedaan van de uitspraak
waarbij deze is vastgesteld, tenzij de rechter anders bepaalt. Bovendien wordt van
de uitspraak zo spoedig mogelijk aankondiging gedaan in één of meer door de rechter
aan te wijzen nieuwsbladen. Hierbij wordt telkens op een door de rechter aan te geven
wijze melding gemaakt van een korte omschrijving van de collectieve schadeafwikkeling,
in het bijzonder de wijze waarop vergoeding van de gedaagde kan worden verkregen of
anderszins een beroep op de collectieve schadeafwikkeling kan worden gedaan en, indien
de collectieve schadeafwikkeling dat bepaalt, de termijn waarbinnen daarop aanspraak
dient te worden gemaakt. Tevens wordt vermeld op welke wijze inzage en afschrift kan
worden verkregen van de uitspraak waarbij de collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld.
De rechter kan bevelen dat ook van andere dan de in dit lid genoemde gegevens melding
wordt gemaakt. Tenzij de rechter anders bepaalt, draagt de gedaagde zorg voor de in
dit lid bedoelde melding en aankondiging. De rechter kan gelasten dat de in dit lid
bedoelde gegevens ook op andere wijze bekend worden gemaakt. Indien er personen ten
behoeve van wie de collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld zijn die geen woonplaats
of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende internationale of Unie-regeling
niet een wijze van aankondiging voorschrijft, gelast de rechter aankondiging op een
door hem te bepalen wijze ten behoeve van deze personen, zo nodig in één of meer andere
talen dan de Nederlandse taal.
2. De exclusieve belangenbehartiger draagt zorg voor aankondiging van de in het vorige
lid bedoelde uitspraak op de internetpagina als bedoeld in het tweede lid, onder d,
van artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en voor plaatsing in het in
artikel 1018c, tweede lid, bedoelde register.
Artikel 1018k
1. Zodra een uitspraak ingevolge deze titel onherroepelijk is geworden, is deze voor
ieder der partijen en voor de in artikel 1018i, eerste lid, onder a en b, bedoelde
personen, verbindend. Tenzij de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kunnen
deze personen vanaf het tijdstip waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden aanspraak
maken op een vergoeding op de wijze en onder de voorwaarden vermeld in de uitspraak waarbij een collectieve
schadeafwikkeling is vastgesteld.
2. Voor een persoon als bedoeld in artikel 1018i, eerste lid, onder a, die bij de
in artikel 1018f, derde lid, bedoelde aankondiging niet met zijn schade bekend kon
zijn, heeft een uitspraak ingevolge deze titel geen gevolg indien hij na het bekend
worden van zijn schade door een schriftelijke mededeling aan de gedaagde of, indien
een collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld, aan de in artikel 907, tweede lid,
onder g, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bedoelde persoon, heeft laten weten
niet gebonden te willen zijn. De gedaagde kan een persoon als bedoeld in het eerste
lid schriftelijk een termijn van ten minste zes maanden stellen waarbinnen deze kan
laten weten niet gebonden te willen zijn. Bij een uitspraak ingevolge deze titel waarbij
een collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld overeenkomstig artikel 1018i moet
de gedaagde daarbij ook mededeling doen van de persoon bedoeld in artikel 907, tweede
lid, onder g.
Artikel 1018l
Een uitspraak ingevolge artikel 1018i houdt tevens een veroordeling in de kosten in
waarbij de rechter voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde
afdeling van de tweede titel van het eerste Boek de in het ongelijk gestelde partij
desgevorderd kan veroordelen in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten
die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen
verzet.
Artikel 1018m
1. Procedures tussen degene of degenen tegen wie de collectieve vordering ingevolge
deze titel zich richt, en een persoon tot bescherming van wier belangen de procedure
over de collectieve vordering wordt gevoerd en die zich overeenkomstig artikel 1018f
aan de behartiging van hun belangen in de procedure en de uitspraak heeft bevrijd,
kunnen op verzoek van de meest gerede partij worden geschorst indien de procedure
betrekking heeft op gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis
of gebeurtenissen, ook indien reeds de dag is bepaald waarop het vonnis, het arrest
of de beschikking zal worden uitgesproken.
2. Het geschorste geding wordt overeenkomstig artikel 227, eerste lid, hervat:
a. indien de schorsing langer dan een jaar heeft geduurd en de meest gerede partij
om opheffing van de schorsing heeft verzocht;
b. indien in de procedure over de collectieve vordering een uitspraak is gedaan en
deze onherroepelijk is geworden.
C
In artikel III, onderdeel 2, wordt «gedingen waarin de procesinleiding is ingediend»
vervangen door «gedingen die aanhangig zijn gemaakt».
Toelichting
De nota van wijziging bevat louter technische aanpassingen die noodzakelijk zijn om
te waarborgen dat de nieuwe titel 14A over de rechtspleging in zaken betreffende collectieve
actie en collectieve schadeafwikkeling zowel geldt voor digitaal gevoerde procedures
(«KEI») als voor op papier gevoerde procedures. In het wetsvoorstel is rekening gehouden
met het procesrecht zoals dat zal gelden na de (verdere) inwerkingtreding van de Wet
van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en
de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van
het procesrecht (Stb. 2016, 288, hierna: wijzigingswet). Bij koninklijk besluit van 24 april 2017 (Stb. 2017, 174) is deze wet (voor zover hier relevant) in werking getreden voor procedures over
handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbanken Gelderland
en Midden-Nederland. Dit heeft tot gevolg dat er sindsdien twee versies van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) gelden, een versie waarin de wijzigingswet
en daarmee het procederen volgens de nieuwe eenvoudige basisprocedure (de artikelen
30a e.v. Rv) is opgenomen en een versie die van toepassing is op de overige procedures
bij de (overige) gerechten. Omdat de verdere inwerkingtreding van de wijzigingswet
is uitgesteld, is het noodzakelijk om dit wetsvoorstel ook te laten aansluiten bij
de laatstbedoelde versie van Rv.
Onderdeel A van de nota van wijziging past de aanhef aan van artikel II, dat titel
14A invoert. Zo wordt duidelijk dat het nog enkel ziet op Rv zoals dat geldt voor
de procedures, vorderingen en verzoeken en voor de gerechten waarvoor de wijzigingswet
in werking is getreden.
In onderdeel B wordt een nieuw artikel IIa in het wetsvoorstel ingevoegd met de doorlopende
tekst van titel 14A. Artikel IIa zal gelden voor die procedures, vorderingen en verzoeken
en voor de gerechten waarvoor de wijzigingswet nog niet in werking is getreden. Het
betreft terminologische aanpassingen die samenhangen met de wijzigingswet. De wijzigingen
zijn de volgende:
1. In artikel 1018c, eerste lid is «Onverminderd artikel 30a, derde lid, vermeldt
de procesinleiding» vervangen door «Onverminderd artikel 111, tweede lid, vermeldt
de dagvaarding».
2. In artikel 1018c, eerste lid, is onderdeel f toegevoegd, dat in de plaats komt
van het vierde lid van dat artikel.
3. Artikel 1018c, vierde lid, is grotendeels verplaatst naar het eerste lid, onderdeel
f. In het resterende deel is zijn de terminologie en aan het moment van indienen van
een verweerschrift aangepast.
4. In artikel 1018c, vijfde lid, is «op het moment van indiening van de procesinleiding»
vervangen door «op de dag van dagvaarding» en wordt in de slotzin «In afwijking van
artikel 30i, vierde lid,» vervangen door «In afwijking van artikel 128, derde lid,».
5. In artikel 1018d, derde lid, is «na indiening en betekening of bezorging van de
procesinleiding als bedoeld in artikel 112» vervangen door «na inschrijving op de
rol» en is «De dag waarop de verweerder ten laatste als verweerder kan verschijnen
in de zin van artikel 30a, derde lid, onder c,» vervangen door «De in de dagvaarding
vermelde roldatum».
6. In de artikelen 1018g, 1018i, eerste en tweede lid, 1018j, eerste lid, en 1018k,
tweede lid, is «verweerder» telkens vervangen door «gedaagde».
In onderdeel C wordt tot slot de bepaling over het overgangsrecht aangepast aan de
terminologie. Ook hier moet worden voorzien in overgangsrecht voor beide versies van
Rv en in beide is het moment waarop een geding aanhangig wordt gemaakt het relevante
moment om te bepalen welk recht van toepassing is.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.