Brief regering : Europese jaarbegroting 2026, inzet Ecofin- begrotingsraad en de derde aanvullende Europese begroting 2025
21 501-03 Begrotingsraad
Nr. 197
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2025
Op 14 november aanstaande vindt de Ecofin Begrotingsraad plaats. Deze vergadering
is het slot van de zogeheten conciliatieperiode, waarin de Raad van de Europese Unie
(de Raad) en het Europees Parlement (EP) onderhandelen over een akkoord over de Europese
begroting voor 2026. Op 8 oktober jl. presenteerde de Europese Commissie (Commissie)
het aangepaste voorstel voor de Europese begroting 2026 (Amending Letter 1; hierna: AL1). Dit document vormt de basis voor de onderhandelingen tijdens de
conciliatie. In de bijlage bij deze brief informeer ik uw Kamer over de inhoud van
AL1, de positie van de Raad, het EP, de Nederlandse inzet voor de Begrotingsraad,
de gevolgen voor de Nederlandse afdrachten en het vervolgproces. Hiermee vervangt
deze brief de geannoteerde agenda voor de Begrotingsraad. Zoals gebruikelijk neem
ik niet zelf deel aan de Begrotingsraad en wordt Nederland vertegenwoordigd door de
Permanente Vertegenwoordiger van Nederland bij de Europese Unie.
Daarnaast informeer ik uw Kamer in de bijlage bij deze brief over de derde aanvullende
Europese begroting voor 2025 (Draft Amending Budget 3; hierna DAB3) waarin zowel de uitgaven- als de inkomstenkant van de Europese begroting
geactualiseerd worden. Deze brief vervangt zoals gebruikelijk het BNC-fiche over een
aanvullende Europese begroting.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Europese jaarbegroting 2026
Op 4 juni jl. presenteerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) het voorstel
voor de Europese begroting 2026 (de ontwerpbegroting). Uw Kamer is over dit eerste
Commissievoorstel op 2 juli jl. geïnformeerd.1 Op 9 juli hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de Raadspositie.2 Op 6 oktober nam ook het Europees Parlement formeel een positie in.3 Daarmee zijn de uitgangsposities voor de begrotingsonderhandelingen bepaald. Op 8 oktober
jl. presenteerde de Commissie AL1 (Amending Letter 1) als update op het voorstel voor
de Europese begroting 2026 van juni jl. Het netto-effect is een verlaging van de vastleggingen
van 386,1 mln. euro en een verlaging van de betalingen van 1,9 mld. euro ten opzichte
van het eerste Commissievoorstel. De betalingen zijn relevant voor de raming van de
Nederlandse afdrachten. Hier wordt later in de brief nader op in gegaan. Tabel 1 geeft
een overzicht van de aanpassingen uitgesplitst per programma die een effect hebben
op de omvang van de Europese jaarbegroting 2026.
Tabel 1: Overzicht wijzigingen AL1 voor Europese jaarbegroting 2026 in miljoenen euro’s,
lopende prijzen
Programma’s
Vastl.1
Bet.2
H2a: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
– 1.300
H2a: Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)
– 100
H2b: Rentekosten coronaherstelinstrument (EURI-line)
– 51
– 51
H2b: Economische en monetaire unie (EMU-line)
2,3
H3: Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)
– 335,1
– 440,1
Totaal wijzigingen AL1
– 386,1
– 1.888,8
X Noot
1
Vastleggingen
X Noot
2
Betalingen
AL1 bevat enkele aanpassingen aan het voorstel voor de jaarbegroting 2026. Ten eerste
bevat AL1 een voorstel om de betalingen voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling
(EFRO) en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) met respectievelijk 1,3 mld. euro
en 100 mln. euro naar beneden bij te stellen. Dit is het gevolg van aangepaste plannen
van de lidstaten op basis van de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid. Met
de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid zijn financiële prikkels geïntroduceerd
om herprioritering te stimuleren en de implementatie van de cohesieprogramma’s te
versnellen. Uw Kamer is hierover op 9 mei jl. geïnformeerd middels een BNC-fiche.4 De Commissie had een effect van de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid
op de betalingen voor 2026 geraamd op 4,1 mld. euro. Deze raming lijkt op basis van
nieuwe inschattingen van de Commissie te hoog. Het netto-effect wordt nu geraamd op
2,7 mld. euro.
Ten tweede bevat AL1 een neerwaartse bijstelling van 51 mln. euro voor de geraamde
rentekosten voor het coronaherstelfonds NextGenerationEU (de zogeheten «EURI-line»).
Dit komt met name door minder uitbetalingen van niet-terugbetaalbare steun vanuit
NGEU. In totaal bedragen de rentekosten in 2026 naar verwachting circa 8 mld. euro.
De rentekosten zijn, net als voorgaande jaren, hoger dan voorzien in de meerjarige
programmering. Ten tijde van het opstellen van de raming lag het rentepercentage lager.
In 2026 is er daarom sprake van een kostenoverschrijding van 4,2 mld. euro.
In de herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2024 is een zogenaamd «cascademechanisme»
geïntroduceerd ter dekking van de rentekosten voor NGEU.5 In de Kamerbrief van 2 juli jl. over het voorstel voor de jaarbegroting 2026 wordt
het cascademechanisme nader toegelicht.6
De Commissie stelt voor 2026 voor om de kostenoverschrijding voor 50% te dekken uit
het Flexibiliteitsinstrument (2 mld. euro) en de marge van heading 2b Veerkracht en
waarden (72,8 mln. euro). De Commissie stelt geen dekking vanuit herprioriteringen
voor. De overige 50% wordt gedekt door het EURI-instrument, ofwel het opnieuw inzetten
van decommiteringen (vervallen verplichtingen).
Ten derde bevat AL1 een neerwaartse bijstelling voor de verwachte uitgaven voor het
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) van 335,1 mln. euro voor de vastleggingen en
440,1 mln. euro voor de betalingen. De Commissie heeft een realistischere raming kunnen
opleveren door veranderde marktfactoren. De Commissie stelt tot slot voor de communicatieactiviteiten
van Bulgarije in het kader van de toetreding tot de eurozone te co-financieren tot
maximaal 50%. Hiervoor is budget gereserveerd binnen de budgetlijn ter bevordering
van de Economische en Monetaire Unie (EMU-line). Het voorstel van de Commissie leidt
tot een verhoging van de betalingen van 2,3 mln. euro.
Positie Raad van de Europese Unie
Op 9 juli hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over de Raadspositie ten opzichte
van het Commissievoorstel dat in juni jl. gepresenteerd is.7 Deze bevat dus geen positie ten opzichte van AL1, aangezien die toen nog niet beschikbaar
was. AL1 vormt wel de basis voor de onderhandelingen in de Begrotingsraad. De Raadspositie
was voldoende in lijn met de Nederlandse uitgangspunten om op basis van die uitkomst
in te kunnen stemmen.
De totale omvang van de begroting is in de Raadspositie 186,2 mld. euro in vastleggingen
en 186,5 mld. euro in betalingen. Dit is respectievelijk 1,3 miljard euro en 0,7 miljard
euro lager dan het eerste Commissievoorstel. De prioriteiten van het eerste Commissievoorstel
kwamen grotendeels overeen met de inhoudelijke beleidsdoelstellingen van het kabinet.8 Dit jaar heeft Nederland ook prioriteit gegeven aan het dekken van de gestegen rentekosten
voor het coronaherstelfonds NGEU. Nederland heeft zich in de Raad kritisch geuit over
het ontbreken van herprioriteringen ter dekking van de kostenoverschrijding in het
eerste Commissievoorstel. Nederland kreeg hierbij steun van een groep gelijkgestemde
lidstaten. In lijn met de Nederlandse inzet zijn in de Raadspositie wel herprioriteringen
opgenomen, waarbij de Nederlandse prioriteiten in de EU-begroting worden gewaarborgd.
Daarnaast heeft Nederland zich kritisch geuit over de stijgende administratieve uitgaven
en de dekking vanuit de speciale instrumenten. Er moet voldoende ruimte worden behouden
in de speciale instrumenten voor het dekken van de rentekosten NGEU en om te kunnen
reageren op onvoorziene omstandigheden.
In de Raadspositie stelt de Raad in totaal 1,3 mld. euro aan herprioriteringen voor
ten opzichte van het eerste Commissievoorstel. De Raad roept op tot een meer prudente
inzet van bestaande middelen, met beperkt gebruik van speciale instrumenten. Het grootste
verschil van de Raadspositie ten opzichte van het eerste Commissievoorstel zit in
een voorstel tot verlaging van 775 mln. euro van het vastleggingsbudget voor begrotingscategorie
2b Veerkracht en waarden. Dit bevat een verlaging van de rentekosten van NGEU van
303 mln. euro door het gebruik van een, in de ogen van de Raad, realistischere raming.
Hierdoor worden de rentekosten voor 2026 geraamd op 7,7 mld. euro met een kostenoverschrijding
van 4 mld. euro. Dit wordt voor 50% gedekt via de marge van begrotingscategorie 2b
en het Flexibiliteitsinstrument. De Raad stelt een verlaging voor in het gebruik van
het Flexibiliteitsinstrument van 623 mln. euro. Hiermee wordt er beperkter gebruik
gemaakt van dit speciale instrument ter dekking van de rentekosten, conform de Nederlandse
inzet. De overige 50% wordt gedekt door middel van het opnieuw inzetten van decommiteringen.
Dit is conform afspraak in de Europese Raad en het akkoord over de jaarbegroting van
2025.
Een andere wijziging ten opzichte van het eerste Commissievoorstel is een verlaging
van het vastleggingsbudget voor begrotingscategorie 1 Interne markt, innovatie en
digitaal met 488 mln. euro ter dekking van de gestegen rentekosten voor NGEU. Daarnaast
heeft Nederland samen met andere lidstaten in de Raad erop gewezen dat herprioriteringen
moeten worden doorgevoerd bij de administratieve uitgaven (begrotingscategorie 7)
om de kosten onder controle te houden conform motie Van Wijngaarden.9 Uiteindelijk is er op deze begrotingscategorie in de Raadspositie een verlaging van
5 mln. euro doorgevoerd. Doordat het juridisch verplichte kosten betreft is er weinig
onderhandelingsruimte. Alles overziend heeft het kabinet besloten in te stemmen met
de Raadspositie, gezien de prioriteit van het dekken van de gestegen rentekosten.
Positie Europees Parlement
Het EP stelt een totale omvang van de begroting voor van 193,2 mld. euro in vastleggingen
en 192,2 mld. euro in betalingen. Het EP heeft, net als in voorgaande jaren, in zijn
positie alle herprioriteringen van 1,3 mld. euro afgewezen die de Raad heeft voorgesteld
in de Raadspositie. Het EP benadrukt dat de Unie over voldoende budgettaire middelen
moet beschikken om haar beleidsdoelstellingen te realiseren binnen de huidige begrotingskaders.
Daarbij wijst het EP op de toenemende onzekerheden als gevolg van geopolitieke spanningen,
veiligheidsdreigingen, klimaatverandering en mondiale economische druk.
Het EP stelt dat het dekken van de gestegen rentekosten van NGEU niet ten koste mag
gaan van de uitgaven van programma’s binnen de Europese begroting. Het EP is verontrust
over het feit dat een deel van de financieringsbehoefte van de rentekosten in 2026
in feite voortvloeit uit de liquiditeitsbeheerkosten van 2025. De liquiditeitsbeheerkosten
zijn voor het eerst aanzienlijk gestegen als gevolg van vertragingen bij betalingsverzoeken
van de Herstel- en Veerkrachtplannen van de lidstaten. Het gaat om 300 mln. euro voor
2026. Het EP stelt dat deze kosten nooit waren bedoeld om meegerekend te worden binnen
de 50%-benchmark van stap 2 het cascademechanisme, zoals overeengekomen bij de herziening
van het MFK. Het EP stelt daarom voor dat de kostenoverschrijding volledig gefinancierd
dient te worden vanuit het EURI-instrument door het gebruik van decommiteringen.
Het EP stelt daarnaast voor om bepaalde programma’s te intensiveren ten opzichte van
het eerste Commissievoorstel. Er wordt een verhoging van de uitgaven in begrotingscategorie
1 Interne markt, innovatie en digitaal voorgesteld van 144 mln. euro voor onder andere
Horizon Europe en Connecting Europe Facility (CEF). De begrotingscategorie 2a Cohesie wordt ongewijzigd gelaten, terwijl in categorie
2b een verhoging van de uitgaven van 56,5 mln. euro wordt voorgesteld. Deze middelen
zijn bestemd voor onder andere het Union Civil Protection Mechanism, EU4Health en Erasmus+.
Voor begrotingscategorie 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) wordt een verhoging
van de uitgaven van 93 mln. euro voorgesteld. Deze verhoging zit voornamelijk op het
Europees Landbouwgarantiefonds, het LIFE-programma en inkomenssteun voor jonge boeren.
Daarnaast wordt in begrotingscategorie 4 (Migratie en grensmanagement) een verhoging
van 40 mln. euro voorgesteld voor het Asiel-, Migratie- en Integratiefonds (AMIF)
en het Grensbeheer- en Visa-instrument (BMVI).
Begrotingscategorie 5 (Veiligheid en defensie) wordt met 55,1 mln. euro versterkt,
met name voor militaire mobiliteit en agentschappen zoals Europol. In begrotingscategorie
6 (Extern beleid) stelt het EP een verhoging voor van 110 mln. euro, met extra middelen
voor de zuidelijke nabuurschap, de oostelijke nabuurschap en humanitaire hulp. Voor
begrotingscategorie 7 (Administratieve uitgaven) worden de door de Raad voorgestelde
herprioriteringen afgewezen en wordt de voorgestelde uitgaven in het eerste Commissievoorstel
behouden.
Nederlandse inzet voor de Begrotingsraad
Het kabinet streeft naar een prudente, realistische en moderne Europese begroting.
Dit wil zeggen dat er volgens Nederland voldoende flexibele bestedingsruimte moet
zijn om in te spelen op onvoorziene omstandigheden en dat rekening gehouden moet worden
met de absorptiecapaciteit van de verschillende programma’s op de Europese begroting.
Daarnaast hecht het kabinet aan samenwerking met gelijkgestemde lidstaten.
Voor de begroting van 2026 geeft het kabinet in de onderhandelingen prioriteit aan
het dekken van de gestegen rentekosten voor NGEU in de context van het EURI-cascademechanisme.
Nederland streeft naar financiering van de kostenoverschrijding met ten minste 50%
via herprioriteringen en/of speciale instrumenten, conform de gemaakte afspraken over
het cascademechanisme. Deze afspraak is in lijn met de conclusies van de Europese
Raad over de MFK-herziening van 2024 en is vorig jaar in het akkoord bij de begroting
voor 2025 bevestigd door de Raad en het Europees Parlement.10
Hierbij moet volgens Nederland ook worden gekeken naar dekking vanuit herprioriteringen.
Het is namelijk van belang de inzet van de speciale instrumenten zoveel als mogelijk
te beperken, om ruimte te houden voor onvoorziene uitgaven. De rentekosten zijn naar
verwachting in 2027 namelijk hoger dan in 2026. Het beperken van de inzet van de speciale
instrumenten betekent dat er voor 2027 meer middelen beschikbaar zijn om de kostenoverschrijding
te dekken, aangezien deze middelen kunnen worden overgeheveld naar het jaar erop.
Voor wat betreft de positie van het EP vindt het kabinet het problematisch dat het
EP voorstelt 100% van de kostenoverschrijding te dekken via het EURI-instrument door
het opnieuw inzetten van decommiteringen. Hiermee wordt de afspraak dat de kostenoverschrijding
met minimaal 50% moet worden gedekt uit herprioriteringen en/of speciale instrumenten
niet nageleefd. Volgens het kabinet is deze afspraak leidend. Nederland zal zich,
samen met gelijkgestemde lidstaten, inzetten op de naleving van deze afspraak en op
het zoveel mogelijk beperken van de inzet van de speciale instrumenten.
Nederland zal compromisvoorstellen beoordelen op basis van prioriteiten als defensie
en veiligheid, migratie, onderzoek en innovatie en de groene en digitale transitie.
Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat op deze onderwerpen niet verder bezuinigd
wordt.
Het kabinet is bovendien kritisch ten aanzien van de voorgestelde stijging van de
administratieve uitgaven en het inzetten van speciale instrumenten hiervoor. De inzet
van speciale instrumenten biedt geen structurele oplossing voor de structurele stijging
van de administratieve lasten.
Gevolgen voor de Nederlandse afdrachten
Zoals toegelicht in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, artikel
3.1, is de raming van de Nederlandse afdrachten aan de Europese begroting normaliter
gebaseerd op de omvang van het jaarlijkse betalingenplafond uit het MFK plus de maximale
inzet van speciale instrumenten die boven dit plafond worden gefinancierd.
Het betalingenniveau lag in het Commissievoorstel voor de Europese jaarbegroting 2026
aanzienlijk onder het maximaal jaarlijkse betalingenplafond, zoals vastgelegd in het
MFK.11 Vanwege dit lage betalingenniveau is, net als in 2025, gekozen om af te wijken van
de gebruikelijke ramingssystematiek. Dit zou immers kunnen leiden tot onderuitputting
op de Rijksbegroting eind volgend jaar. Hierbij is gekozen om te ramen op basis van
het voorgestelde betalingenniveau zoals door de Commissie voorgesteld in het eerste
Commissievoorstel (192,2 mld. euro). Daarbij is gekozen om een marge van 7 mld. euro
aan te houden. Op basis van ervaringen uit het verleden is de verwachting dat deze
marge voldoende zal zijn om eventuele stijgingen in het uitgavenniveau op te vangen.
Zoals eerder genoemd is het netto-effect van AL1 een verlaging van de betalingen van
1,9 mld. euro. Dit betekent dat de marge in onze raming voor 2026 stijgt naar 8,9
mld. euro. Ik zal uw Kamer zoals gebruikelijk per brief informeren over Europese aanvullende
begrotingen en wijzigingen in de raming van de Nederlandse afdrachten als gevolg hiervan.
Bij de Voorjaarsnota 2026 kan worden bezien of de raming moet worden bijgesteld.
Vervolgproces
De Raad en het EP hebben eerder hun posities vastgesteld en dienen, zoals voorgeschreven
in artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
overeenstemming te bereiken tijdens de conciliatieprocedure. De Raad stemt hierbij
met een gekwalificeerde meerderheid en het EP met een gewone meerderheid over de Europese
begroting 2026. Naar verwachting bereiken de Raad en het EP tijdens de Ecofin-Begrotingsraad
van 14 november een akkoord. Indien onverhoopt niet voor het einde van de conciliatieperiode
een akkoord wordt bereikt, moet de Commissie een aangepast begrotingsvoorstel presenteren
om een compromis mogelijk te maken. Uw Kamer zal middels een brief geïnformeerd worden
over de uitkomst van de Begrotingsraad.
Derde aanvullende Europese begroting 2025
Op 3 oktober jl. publiceerde de Commissie de derde aanvullende Europese begroting
van 2025 (DAB3). DAB3 is de laatste aanvullende Europese begroting van 2025, met daarin
zowel een actualisatie van de uitgaven- als de inkomstenkant van de begroting. Dit
betreft een jaarlijks terugkerende exercitie. In DAB3 is sprake van een daling van
123,7 mln. euro aan vastleggingen. De betalingen stijgen met circa 2,5 mld. euro.
Zie tabel 2 voor een overzicht van de wijzigingen voor de vastleggingen en betalingen
als gevolg van DAB3. Daar tegenover staat dat er 1,2 mld. euro hogere inkomsten zijn
door definitieve boetes en strafbetalingen. Daarnaast stijgen de inkomsten vanuit
de invoerrechten met 1,3 mld. euro.
Tabel 2: Overzicht wijzigingen voor de vastleggingen en betalingen n.a.v DAB3 voor
Europese jaarbegroting 2025 (in miljoenen euro’s, lopende prijzen)
Programma’s
Vastl.1
Bet.2
H2a: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
2.000
H2a: Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)
700
H2b: Het instrument voor technische ondersteuning (TSI)
– 5
H3: Duurzame Partnerschapsovereenkomsten voor Visserij (SFPAs
– 39,9
– 22,4
H4: Grensbeheer- en Visa-instrument (BMVI)
357
H4: Financiële steun voor douanecontroleapparatuur (CCEI)
– 78
– 47,9
H6: Oekraïne-faciliteit
– 469
Gedecentraliseerde agentschappen
– 0,8
– 0,8
Totaal
– 123,7
2.517
X Noot
1
Vastleggingen
X Noot
2
Betalingen
Het totaal aan verhoogde budgetten voor vastleggingen en betalingen is de uitkomst
van de Global Transfer, die de Commissie op 3 oktober heeft ingediend. Met de Global
Transfer beoogt de Commissie een herverdeling tussen budgetten, waarbij middelen worden
verplaatst van budgetten met onderuitputting naar budgetten waar overschrijding te
zien is. Dit gebeurt binnen de MFK-uitgavenplafonds. Per saldo bleek er onvoldoende
budget te zijn om de verwachte vastleggings- en betalingsbehoeften tot het einde van
het jaar te dekken.
De Commissie geeft aan dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en
het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) opgehoogd dienen te worden met respectievelijk
2 mld. euro en 0,7 mld. euro in 2025. Dit als gevolg van de versnelde implementatie
van cohesieprogramma’s. Deze versnelling volgt na achterblijvende betalingen in de
afgelopen jaren. Het is gebruikelijk dat de betalingen voor het cohesiebeleid in de
tweede helft van het MFK oplopen. Daarnaast hebben lidstaten meer financieringsaanvragen
ingediend ter bevordering van de prioriteiten van de Strategic Technologies for Europe Platform (STEP) dan eerder verwacht. Er zijn tot september 2025 11,7 mld. euro aan cohesiemiddelen
toegewezen aan STEP-prioriteiten.
Daarnaast worden de uitgaven voor de Duurzame Visserijpartnerschapsovereenkomsten
(SFPAs) aangepast. De Commissie sluit en implementeert bilaterale SFPAs tussen de
Europese Unie en derde partnerlanden. Tijdens de opstelling voor de Europese begroting
2025 waren er nog onderhandelingen gaande over verschillende SFPAs. Inmiddels zijn
de meeste onderhandelingen afgerond en is het opgenomen budget voor 2025 in de vorm
van reserves niet meer nodig. De uitgaven voor SFPAs worden naar beneden bijgesteld
met 40 mln. euro in vastleggingen en 22,3 mln. euro in betalingen.
Een andere substantiële aanpassing in DAB3 is een ophoging van de uitgaven van het
Grensbeheer- en Visa-instrument (BMVI) opgehoogd met 357 mln. euro. Ook hierbij is
er sprake van een versnelling in betalingen na achterblijvende betalingen in de afgelopen
jaren.
De uitgaven voor het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur
(CCEI) zijn naar beneden bijgesteld door vertraging in de implementatie in de lidstaten.
Dit instrument moet ervoor zorgen dat de douaneautoriteiten aan de buitengrenzen van
de EU goed uitgerust zijn. Het betreft een verlaging van de vastleggingen van 78 mln.
euro en een verlaging van de betalingen van 47,9 mln. euro.
In DAB3 wordt ook het betalingsritme van de Oekraïne-faciliteit aangepast. Het initiële
betalingsritme was gebaseerd op een reeks aannames, waaronder de uitvoering van hervormingen
in het kader van het Oekraïneplan. De Commissie verwacht dat aan het eind van 2025
niet alle beschikbare betalingskredieten zullen zijn benut. De betalingen voor 2025
worden met 469 mln. euro naar beneden bijgesteld en doorgeschoven naar 2027. Het gevolg
van deze verschuiving voor de Nederlandse begroting wordt onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming.
Daarnaast zijn er aanpassingen doorgevoerd in verschillende gedecentraliseerde agentschappen.
De vastleggingen en betalingen worden met 763 mln. euro naar beneden bijgesteld. Als
laatste is het instrument voor technische ondersteuning (TSI) naar beneden bijgesteld
met 5 mln. euro. Dit is een instrument waarmee lidstaten ondersteuning kunnen aanvragen
bij de Commissie bij het implementeren van hervormingen vanuit o.a. het Europees Semester
en de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit.
Verder presenteert de Commissie in DAB3 een stijging van inkomsten uit boetes en strafbetalingen
die tot 30 september 2025 zijn betaald aan de EU. Deze stijging van 1,2 mld. euro
is grotendeels toe te schrijven aan boetes die zijn opgelegd in het kader van de handhaving
van mededingingsregels (654,3 mln. euro). Ook liggen de invoerrechten hoger dan eerder
door de Commissie geraamd. De ontvangsten uit de invoerrechten stijgen met 1,3 mld.
euro. Het netto-effect van DAB3 is een stijging van de bni-afdracht op EU-niveau van
31,9 mln. euro.
Gevolgen voor de Nederlandse afdrachten
Het netto-effect van DAB3 is een stijging van circa 2 miljoen euro van de raming van
de Nederlandse EU-afdrachten in 2025. De verhoogde uitgaven hebben een opwaarts effect
op de raming van de Nederlandse bni-afdracht van circa 160 mln. euro. De verhoogde
inkomsten vanuit boete-inkomsten en invoerrechten hebben een neerwaarts effect op
de raming van de bni-afdracht van circa 158 mln. euro. De budgettaire verwerking van
het netto-effect van DAB3 op de raming van de Nederlandse EU-afdrachten zal zichtbaar
zijn bij de 2e suppletoire begroting van 2025 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Proces en krachtenveld
De behandeling van DAB3 in Coreper vindt plaats op 12 november a.s. De Raad besluit
met een gekwalificeerde meerderheid. Het kabinet is voornemens om in te stemmen met
deze aanvullende begroting. De verwachting is dat alle lidstaten zullen instemmen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën