Brief regering : Aanbieding Nota van wijziging inzake Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (Kamerstuk 36812)
36 812 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026)
Nr. 17
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS EN MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2025
De afgelopen weken hebben we meermaals gesproken over de koopkrachtmaatregelen die
zijn opgenomen in het Belastingplan 2025.1 Deze hebben, in combinatie met de reguliere indexatie van de arbeidskorting, tot
vragen geleid bij uw Kamer. Er kan sprake zijn van negatieve inkomensgevolgen voor
een groep belastingplichtigen met een laag inkomen die tevens in deeltijd werken,
en waarbij de lonen minder zijn toegenomen dan de algemene loonontwikkeling. Tijdens
de Algemene Financiële Beschouwingen is een motie aangenomen die het kabinet oproept
deze inkomensgevolgen voor 2026 ongedaan te maken.
Het kabinet vindt het allereerst belangrijk nogmaals te benadrukken dat de koopkracht
van alle inkomensgroepen, dus ook van de laagste inkomens, positief is voor 2025 en
2026. Bij berekeningen wordt gekeken naar de optelsom van al het fiscale en inkomensbeleid,
inclusief de algemene ontwikkelingen binnen de economie zoals de gemiddelde loongroei
en inflatie. Ondanks deze algemene positieve trend in de koopkracht, kan het altijd
zo zijn dat er gevallen bestaan die dit niet herkennen. Bijvoorbeeld omdat zij werken
in een sector waar nog geen nieuwe CAO is afgesloten. Het is lastig om beleid te maken
voor alle individuele gevallen. Een aanpassing ten voordele van de een kan nadelige
gevolgen hebben voor de ander.
Het kabinet heeft de zorgen van uw Kamer gehoord, en het breed gedragen voorstel van
uw Kamer uitgewerkt. Met de nota van wijziging (Kamerstuk 36 812, nr. 18) die u bij deze brief aantreft, wordt het Belastingplan 2026 gewijzigd zodat op budgettair
evenwichtige wijze uitvoering wordt gegeven aan de motie van de leden Klaver en Kouwenhoven.2 Het kabinet ziet dat de bijzondere samenloop van maatregelen en omstandigheden heeft
geleid tot de situatie waarvoor in uw Kamer aandacht is gevraagd. In de toekomst zal
dit voor deze specifieke groep gemonitord worden.
Daarnaast is in uw Kamer gesproken over het structureel aanpassen van de indexatie
van de arbeidskorting. In deze brief is uitgewerkt wat de consequenties hiervan zijn,
waaruit blijkt dat de prikkel voor een deel van de mensen met een deeltijdbaan om
meer te gaan werken aanzienlijk verslechtert op termijn, en de belastingdruk voor
modale inkomens stijgt. Het kabinet vindt het structureel aanpassen van de indexatie
daarom onwenselijk, en licht dat graag in deze brief nader toe.
In deze brief wordt achtereenvolgens ingegaan op de inhoud van de nota van wijziging
en de gevolgen van het structureel anders indexeren van de arbeidskorting. Ten slotte
zijn alternatieve dekkingsopties voor het verzoek in de motie opgenomen. Met deze
alternatieve dekkingsopties voldoet het kabinet tevens aan de toezegging die is gedaan
aan de heer Grinwis. Deze brief wordt verstuurd mede namens de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.
Inhoud nota van wijziging
Conform de wens van de Kamer wordt in de nota van wijziging de indexatie van de eerste
twee inkomensgrenzen van de arbeidskorting per 2026 zo aangepast dat deze uitkomen
op het bedrag wanneer geïndexeerd zou zijn met de volledige tabelcorrectiefactor in
2025 en 2026. Hierdoor krijgen werkenden met een laag inkomen meer recht op arbeidskorting
in 2026 ten opzichte van de standaardsituatie waarin de inkomensgrenzen met het minimumloon
zouden zijn geïndexeerd. De inkomensgrens bij het eerste knikpunt is daardoor per
2026 € 11.965 en bij het tweede knikpunt € 25.845. Dit is een verlaging van respectievelijk
€ 774 en € 1.674. Deze aanpassing kost initieel jaarlijks circa € 600 miljoen. De
geleidelijke afbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) zorgt ervoor
dat een deel van de huishoudens op termijn een groter deel van de arbeidskorting kan
verzilveren. Hierdoor lopen de kosten van de aanpassing na 2030 op tot € 734 miljoen
in 2035 (en zijn vanaf dan structureel).
Om deze budgettaire derving te kunnen dekken, wordt de voorgenomen verhoging van het
bedrag van de arbeidskorting uit het Belastingplan 2026 alternatief ingezet. Het ging
hier om een verhoging bij het tweede knikpunt met € 25 en derde knikpunt met € 27.
Dat levert een bedrag van € 185 miljoen op. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan
de motie van de leden Van Hijum en Bikker waarin het kabinet wordt verzocht om het
terugdraaien van de verhoging van de arbeidskorting.3
Ook wordt het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting minder verlaagd
met ingang van 2026. Het tarief in de eerste schijf wordt initieel met 0,05%-punt
minder verlaagd, waardoor het in 2026 op 35,75% uitkomt.4 Om de structurele kosten op te vangen, wordt het tarief na 2030 in geleidelijke stapjes
nog minder verlaagd, tot 0,09%-punt minder in 2035. Dit zorgt voor een opbrengst van
€ 189 miljoen in 2026 oplopend naar € 311 miljoen in 2035. Tot slot wordt het aangrijpingspunt
van het toptarief met € 711 minder verhoogd in 2026 waardoor het op € 78.426 uitkomt.
Dat levert de resterende budgettaire dekking van € 236 miljoen op in 2026.
Tabel 1 – Budgettaire gevolgen nota van wijziging (prijzen 2025, in mln euro)
2026
2027
2028
2029
2030
struc
Verlagen knikpunten AK volgens motie
– 604
– 611
– 608
– 611
– 612
– 734
Terugdraaien verhogingen AK uit BP
185
185
185
185
185
185
Verhogen TES
189
191
192
192
196
311
Verlagen ATT met € 711
236
234
234
232
230
227
Totaal
6
– 1
4
– 1
0
– 11
* Totaal is berekend met niet-afgeronde getallen
Onderstaande tabel 2 toont de mediane inkomenseffecten van de maatregelen uit de nota
van wijziging. De inkomensgevolgen van de nota van wijziging zijn evenwichtig verdeeld
over de verschillende groepen. Hiermee doet het kabinet ook de toezegging tijdens
de Algemene Financiële Beschouwingen aan het lid Van Eijk gestand.
Tabel 2 – Mediane inkomenseffecten nota van wijziging
Inkomensgroep
Mediaan inkomenseffect
1e (<=106% WML)
0,0%
2e (106–173% WML)
– 0,1%
3e (173–256% WML)
– 0,1%
4e (256–378% WML)
– 0,1%
5e (>378% WML)
– 0,1%
Inkomensbron
Werkenden
– 0,1%
Uitkeringsgerechtigden
0,0%
Gepensioneerden
0,0%
Huishoudtype
Tweeverdieners
– 0,1%
Alleenstaanden
– 0,1%
Alleenverdieners
– 0,1%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
– 0,1%
Huishoudens zonder kinderen
– 0,1%
Alle huishoudens
– 0,1%
De aanpassing van de inkomensgrenzen in de arbeidskorting heeft vooral een positief
effect voor deeltijdwerkers met een uurloon op of rond het minimumloon, maar dat is
in tabel 2 niet goed terug te zien. Dat komt doordat de groep die baat heeft bij de
maatregel slechts een klein deel van het totaal aantal mensen beslaat, waardoor het
effect van de maatregel niet terug is te zien in de mediane inkomenseffecten. Onderstaande
tabel 3 toont de verandering in euro’s van de maatregelen in de nota van wijziging
voor verschillende inkomensniveaus. Het maximale voordeel loopt op tot circa € 450
voor inkomens rond het nieuwe tweede knikpunt van de arbeidskorting (€ 25.845). Ter
vergelijking: het inkomen van iemand die voltijds op wml-niveau werkt is naar verwachting
ruim € 30.000 in 2026.
Tabel 3 – microvoorbeelden in euro’s
bruto inkomen
netto 2026
netto na nvw
verschil
10.000
9.748
9.748
01
12.500
11.903
12.008
105
15.000
14.065
14.330
265
17.500
16.346
16.651
305
20.000
18.626
18.973
347
22.500
20.907
21.294
387
25.000
23.188
23.616
428
27.500
25.469
25.658
189
30.000
27.281
27.271
– 10
40.000
32.950
32.909
– 41
50.000
38.209
38.146
– 63
60.000
42.861
42.789
– 72
70.000
47.512
47.432
– 80
80.000
52.164
52.075
– 89
90.000
56.458
56.327
– 131
100.000
60.581
60.450
– 131
X Noot
1
onverzilverde heffingskortingen van 442
Indexatiesystematiek arbeidskorting
Tijdens de Algemene Financiële beschouwingen is aan de heer Klaver toegezegd nog nader
in te gaan op de mitsen en maren van het structureel wijzigen van de indexatie van
de arbeidskorting. Hiermee voldoet het kabinet aan deze toezegging. De arbeidskorting
kent een opbouw- en een afbouwtraject en heeft daarom verschillende inkomensgrenzen
en daarmee samenhangende bedragen. De bedragen die horen bij de inkomensgrenzen en
de hoogte van de arbeidskorting worden jaarlijks geïndexeerd. Voor de hoogte van de
inkomensgrenzen gebeurt dat aan de hand van het wettelijk minimumloon (wml). Voor
de hoogte van de arbeidskorting gebeurt dat met de tabelcorrectiefactor die gebaseerd
is op de afgeleide inflatie.
Door de hoogte van de arbeidskorting bij de verschillende inkomensgrenzen jaarlijks
te indexeren met de tabelcorrectiefactor groeit de hoogte van de arbeidskorting mee
met de inflatie. De inkomensniveaus waarop de inkomensgrenzen zich bevinden groeien
daarentegen mee met de lonen en worden geïndexeerd met de ontwikkeling van het minimumloon
die is gekoppeld aan de gemiddelde loonontwikkeling. In het debat is de vraag gesteld
of het zinvol zou zijn om de inkomensgrenzen binnen de arbeidskorting structureel
te indexeren met de tabelcorrectiefactor in plaats van de loonontwikkeling.
Het kabinet is van mening dat het onwenselijk is om de inkomensgrenzen van de arbeidskorting
te indexeren met de tabelcorrectiefactor. Dat de inkomensgrenzen meegroeien met de
lonen heeft een goede reden en hangt samen met een van de doelen van de arbeidskorting;
mensen stimuleren (meer) te gaan werken. Dit wordt bereikt door middel van een steil
opbouwtraject over het inkomen tot € 27.5195 (circa een voltijds minimumloon, exclusief vakantiegeld). Werkenden in dit opbouwtraject
betalen daardoor weinig belasting over elke euro die zij meer gaan verdienen. Dit
zorgt ervoor dat het voor mensen met een uitkering loont om de stap naar werk te zetten,
en het voor mensen met een deeltijdbaan en een laag inkomen loont om meer uren (of
voltijds) te gaan werken. Het is daarmee belangrijke stimulans voor mensen om volledig
toe te treden tot de arbeidsmarkt en daarmee zelfstandig in hun inkomen te kunnen
voorzien. De verdere opbouw van de arbeidskorting over inkomen tot ongeveer een modaal
inkomen zorgt er voor dat werken ook voor middeninkomens meer loont. Door de inkomensgrenzen
op een andere manier te indexeren wordt de koppeling met het minimumloon doorbroken
en wordt deze stimulans ondergraven.
Bij een inflatieschok kunnen problemen ontstaan wanneer gekozen wordt voor indexatie
met de tabelcorrectiefactor. Wanneer de inkomensgrenzen met de inflatie zouden meestijgen,
is in tijden van een plotseling en onverwachte inflatie sprake van een flinke achteruitgang
in arbeidskorting voor de laagste inkomens. Dit komt doordat lonen vertraagd meestijgen
met inflatie. Dit effect zou in het recente verleden zijn opgetreden, ten tijde van
de piek in de inflatie (zoals te zien in figuur 1), als de inkomensgrenzen met de
inflatie mee waren bewogen.
Figuur 1 – jaarlijkse mutatie tabelcorrectiefactor en contractlonen
Structureel stijgen de lonen gemiddeld sneller dan de prijzen. Dit komt voornamelijk
door de groei van de productiviteit en daarmee samenhangende grotere welvaart. Dit
is ook een gebruikelijke aanname voor de lange termijn. Als de inkomensgrenzen binnen
de arbeidskorting zouden worden geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor, zal de ontwikkeling
van die grenzen op termijn achter lopen op de lonen. Dit betekent dat het opbouwtraject
bij relatief lagere lonen stopt en de arbeidskorting bij relatief minder hoge lonen
volledig is afgebouwd. Per saldo zou indexatie met de tabelcorrectiefactor op lange
termijn geld opleveren voor de overheid, wat neerkomt op een lastenverzwaring voor
werkenden.
Door cumulatie wordt dit effect op de lange termijn steeds verder versterkt. In figuur
2 is de opbouw van de arbeidskorting geïndexeerd op twee manieren. Zo wordt duidelijk
hoe indexatie aan de hand van de tabelcorrectiefactor zich in 2050 verhoudt tot indexatie
aan de hand van het minimumloon. Hierdoor is het tweede knikpunt in 2050 niet meer
99,95% van het minimumloon, maar slechts 78%, dus ruim voor het minimumloon. De opbouw
van de arbeidskorting stopt niet ver daar voorbij. Dit vermindert sterk de prikkel
om meer te gaan werken. Dit zou betekenen dat een deeltijdwerker die 78% van het minimumloon
verdient minder wordt gestimuleerd om voltijd te werken Iemand die vier dagen in de
week werkt tegen minimumloon, gaat er dus minder op vooruit als deze persoon besluit
vijf dagen te gaan werken. Met de huidige indexatie is de vooruitgang € 4.600 in prijzen
van 2025. Wanneer de inkomensgrenzen in de arbeidskorting worden geïndexeerd met de
tabelcorrectiefactor, dan daalt deze inkomensvooruitgang met € 500 naar € 4.100 in
prijzen van 2025. Met andere woorden: het wordt minder aantrekkelijk om meer te gaan
werken.
Daarnaast zorgt de indexatie van de grenzen met de tabelcorrectiefactor ervoor dat
het afbouwpad van de arbeidskorting ook naar een lager inkomen verschuift. Dit betekent
dat middeninkomens er op termijn fors op achteruit gaan, doordat zij eerder te maken
krijgen met de afbouw van de arbeidskorting. Iemand die nu de maximale arbeidskorting
ontvangt (ongeveer bij een modaal inkomen), zou bij indexatie met de tabelcorrectiefactor
in 2050 circa 20% van de arbeidskorting verliezen. In prijzen van 2026 betekent dit
een verlies van circa € 1.000 per jaar. Dit betekent een aanzienlijke lastenverzwaring
voor mensen met een modaal inkomen.
Figuur 2 – arbeidskorting tot 2050 met tabelcorrectiefactor geïndexeerd1, de verticale lijnen laten zien waar het minimumloon en modale inkomen zich bevinden
1 Op basis van de middellangetermijnramingen voor inflatie en loongroei van het CPB.
Alternatieve dekkingsopties
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen heb ik – onder andere naar aanleiding
van vragen van de heer Grinwis – uw Kamer toegezegd om de inkomenseffecten te laten
zien van een aantal alternatieve dekkingsmaatregelen voor het voorstel in de motie
van de leden Klaver en Kouwenhoven.6 De eerste dekkingsvariant, variant A, toont daarom de inkomenseffecten bij volledige
dekking in de arbeidskorting. Daarnaast is er een tweede alternatief opgenomen, variant
B, waarin de resterende dekking wordt gehaald uit het verder verlagen van het aanvangspunt
toptarief in plaats van dekking via het tarief in de eerste schijf.
Variant A dekt de maatregel volledig binnen de arbeidskorting door de verhogingen
van de arbeidskorting uit het Belastingplan 2026 terug te draaien en de hoogte van
het derde knikpunt extra te verlagen met € 83 in 2026. Tussen 2030 en 2035 wordt dit
geleidelijk nog verder verlaagd, zodat het pakket ook structureel dekkend. Hierdoor
blijft de totale budgettaire omvang van de arbeidskorting gelijk. De hierna opgenomen
tabellen laten de budgettaire effecten en de inkomenseffecten zien van de aanpassing
van de eerste twee knikpunten in de arbeidskorting met alternatieve dekking. Tabel
1 toont het mediane inkomenseffect voor alle huishoudens. De maatregel heeft echter
niet voor alle huishoudens gevolgen. Gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden ontvangen
bijvoorbeeld geen arbeidskorting. Binnen de groep die arbeidskorting ontvangt, zullen
hogere middeninkomens een iets groter negatief effect ondervinden van de vormgeving
van deze dekking ten opzichte van het voorstel in de nota van wijziging.
Variant A: Aanpassing inkomensgrenzen arbeidskorting met dekking volledig in arbeidskorting
Tabel 4 – Budgettaire gevolgen variant A (prijzen 2025, in mln. euro)
2026
2027
2028
2029
2030
struc
Verlagen inkomensgrenzen 1e en 2e knikpunt AK
– 604
– 611
– 608
– 611
– 612
– 734
Terugdraaien verhogingen bedragen 2e en 3e knikpunt AK uit BP
185
185
185
185
185
185
Extra verlagen hoogte 3e knikpunt AK
417
417
417
417
417
546
Totaal
– 1
– 8
– 6
– 8
– 9
– 3
* Totaal is berekend met niet-afgeronde getallen
Tabel 5 – Mediane inkomenseffecten variant A
Inkomensgroep
Mediaan inkomenseffect
1e (<=106% WML)
0,0%
2e (106–173% WML)
0,0%
3e (173–256% WML)
– 0,1%
4e (256–378% WML)
– 0,2%
5e (>378% WML)
– 0,1%
Inkomensbron
Werkenden
– 0,1%
Uitkeringsgerechtigden
0,0%
Gepensioneerden
0,0%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,0%
Alleenstaanden
0,0%
Alleenverdieners
– 0,1%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
– 0,1%
Huishoudens zonder kinderen
– 0,1%
Alle huishoudens
0,0%
Daarnaast is er een tweede alternatief opgenomen, variant B. In deze variant wordt
de resterende dekking gehaald uit het verder verlagen van het aanvangspunt toptarief.
Ook in variant B wordt een deel van dekking gevonden door de verhogingen van de arbeidskorting
uit het Belastingplan 2026 terug te draaien. Daarnaast wordt het aanvangspunt toptarief
verlaagd met € 1.253 in 2026. Tussen 2030 en 2035 wordt dit geleidelijk nog verder
verlaagd, zodat het pakket ook structureel dekkend is. De hierna opgenomen tabellen
bij variant B laten de budgettaire effecten en inkomenseffecten zien bij deze maatregel
in 2026. Tabel 4 toont het mediane effect van de maatregel met alternatieve dekking.
Hogere inkomens ondervinden een iets groter negatief effect van de vormgeving van
deze dekking ten opzichte van het voorstel in de nota van wijziging.
Variant B: Aanpassing inkomensgrenzen arbeidskorting met dekking via aangrijpingspunt
toptarief
Tabel 6 – Budgettaire gevolgen variant B (prijzen 2025, in mln. euro)
2026
2027
2028
2029
2030
struc
Verlagen inkomensgrenzen 1e en 2e knikpunt AK
– 604
– 611
– 608
– 611
– 612
– 734
Terugdraaien verhogingen 2e en 3e knikpunt AK uit BP
185
185
185
185
185
185
Verlagen aanvangspunt toptarief
419
415
416
413
409
549
Totaal
1
– 10
– 7
– 13
– 18
0
* Totaal is berekend met niet-afgeronde getallen
Tabel 7 – Mediane inkomenseffecten variant B
Inkomensgroep
Mediaan inkomenseffect
1e (<=106% WML)
0,0%
2e (106–173% WML)
0,0%
3e (173–256% WML)
– 0,1%
4e (256–378% WML)
– 0,1%
5e (>378% WML)
– 0,2%
Inkomensbron
Werkenden
– 0,1%
Uitkeringsgerechtigden
0,0%
Gepensioneerden
0,0%
Huishoudtype
Tweeverdieners
– 0,1%
Alleenstaanden
0,0%
Alleenverdieners
– 0,1%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
– 0,1%
Huishoudens zonder kinderen
– 0,1%
Alle huishoudens
0,0%
Afsluitend
Met deze nota van wijziging geeft het kabinet invulling aan de wens van de Tweede
Kamer om de inkomensgrenzen binnen de arbeidskorting per 2026 aan te passen.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.H.J. Heijnen
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Indieners
-
Indiener
E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën