Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat MBO op 1 oktober 2025, over de financiële effecten van de Wet van school naar duurzaam werk
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 677 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2025
In het commissiedebat over het mbo op 1 oktober 2025, heeft lid Hertzberger (NSC)
gevraagd naar de financiële effecten van de Wet van school naar duurzaam werk (hierna:
wet). Zij heeft signalen ontvangen dat deze wet tot negatieve financiële consequenties
leidt in enkele regio’s, met name in regio Rijnmond. Hierop heb ik toegezegd dat ik
op instellingsniveau zal onderzoeken of de invoering van de wet negatieve financiële consequenties
heeft voor mbo-instellingen.
Een belangrijk onderdeel van de wet is het regionale programma waarin scholen, het
Doorstroompunt en gemeenten samenwerken om goede begeleiding te bieden om voortijdig
schoolverlaten en jeugdwerkloosheid tegen te gaan. Zo bevatten de regionale programma’s
afspraken over onder meer laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning, verbeteren
van de overgang van vso naar mbo en praktijkleren in het mbo.
Met deze brief licht ik de gemaakte keuzes in de wet nader toe en wat de financiële
effecten zijn op de verdeling van de financiële middelen over instellingen en regio’s.
Ik ga ook specifiek in op de signalen van de regio Rijnmond, en hoe ik deze regio
tegemoet kom. Hiermee doe ik deze toezegging af.
Structureel geld, met belangrijke regionale opgave
Met de wet krijgen mbo-instellingen structureel € 21 miljoen voor hun nieuwe wettelijke
taak om aanvullende loopbaanbegeleiding te bieden. Eerder was hier geen structureel
geld voor beschikbaar. De aanpak jeugdwerkloosheid, met onder andere de Subsidieregeling
nazorg mbo 2022/2025, is namelijk tijdelijk en zou zonder deze wet niet worden omgezet
in een structurele aanpak. Het wettelijk verankeren van de aanvullende loopbaanbegeleiding
(voorheen «nazorg») was ook een expliciete wens vanuit het veld.
Samenwerking tussen het onderwijs en gemeenten is essentieel voor een effectieve ondersteuning
aan jongeren, en komt niet vanzelf van de grond.
Daarom wordt een belangrijk deel van de beschikbare budgetten regionaal ingezet. Hiervoor
verstrek ik een subsidie aan de contactschool en een specifieke uitkering aan de contactgemeente
van de Doorstroompuntregio, met de opdracht om samen te komen tot een nieuw regionaal
programma met maatregelen om jongeren met een hoog risico op uitval de ondersteuning
te bieden die zij nodig hebben.1
Oude verdeling doet geen recht aan opgave regio
In de oude verdeling van de budgetten voor de Doorstroompuntregio,2 was geen direct en onderbouwd verband tussen middelen en de opgave van elke regio.
Hierdoor konden sommige regio’s veel minder inzet plegen dan nodig is. Verder bewoog
een groot deel van het budget niet mee met ontwikkelingen in de populatie, waardoor
groeiende regio’s te weinig budget kregen.
Een concreet voorbeeld waarin geen duidelijk verband was tussen middelen en opgave,
is de decentralisatie-uitkering jeugd. Dit budget, landelijk € 21,7 miljoen per jaar,
was bedoeld was voor het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. De verdeling van
dit budget was gebaseerd op de aanwezigheid van armoedeprobleem-cumulatie-gebieden
(apc-gebied).3 Slechts 35 individuele gemeenten ontvingen middelen, en van het totale budget ging
40% alleen naar de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, terwijl nog geen 10% van de voortijdig
schoolverlaters in deze gemeenten woont. Deze verdeling is daarmee erg scheef en doet
geen recht aan de opgave van andere gemeenten en regio’s.
Nieuw verdeelmodel zorgt voor gelijkmatigere verdeling
De budgetten voor de Doorstroompuntregio’s, worden verdeeld op basis van de opgave
van de regio. Dit is gebeurd aan de hand van een verdeelmodel van het CBS. Het CBS
heeft, samen met een brede begeleidingscommissie met scholen, gemeenten en landelijke
partners, onderzoek gedaan naar welke kenmerken van jongeren de kans op voortijdig
schoolverlaten zo goed mogelijk voorspellen.4 Vervolgens is de kans op voortijdig schoolverlaten per leerling en student geaggregeerd
naar een regionale verdeelsleutel.5
Het nieuwe verdeelmodel zorgt voor een meer gelijkmatige verdeling over de regio’s,
blijkt uit een analyse van het CBS. Er is een duidelijke en onderbouwde relatie tussen
de opgave van de regio en de hoeveelheid middelen. Zo heeft een regio als Rijnmond
een relatief zwaardere populatie omdat er meer jongeren wonen met een hoge kans op
schooluitval. Dit leidt ertoe dat deze regio 25% meer budget krijgt dan bij een verdeling
op basis van alleen het aantal leerlingen en studenten.
Signalen regio Rijnmond
De regio Rijnmond heeft op 14 mei 2025 in een brief aan mijn medewerkers kenbaar gemaakt
dat een combinatie van factoren ertoe leidt dat de beschikbaar gestelde middelen ontoereikend
zijn om jongeren de ondersteuning te blijven bieden die zij gewend zijn. Hierover
is door mijn medewerkers een gesprek gevoerd met de bestuurders uit regio Rijnmond.
Hieruit bleek dat een aantal aspecten meespeelde:
1. De herverdeling van de middelen voor voortijdig schoolverlaten en jeugdwerkloosheid,
inclusief de decentralisatie-uitkering jeugd;
2. Dat meer jongeren naar school gaan in Rijnmond dan dat er jongeren in de regio wonen,
en dat zij daardoor een grotere opgave hebben; en
3. Druk op de budgetten van andere regelingen, zoals de onderwijskansenregeling6 en de jeugdhulp.
Tegemoetkoming aan regio’s met veel schoolgaande jongeren
Mede op basis van dit gesprek kom ik in de op de wet gebaseerde lagere regelgeving7 reeds tegemoet aan het signaal van Rijnmond door € 6,7 miljoen alleen te verdelen
over de contactscholen in Doorstroompuntregio’s met veel onderwijsvolgende jongeren
uit andere regio’s. Sommige regio’s hebben namelijk meer jongeren die naar school
gaan in de regio dan er jongeren in de regio wonen. Zij hebben hierdoor een grotere
opgave waar het model van het CBS geen rekening mee houdt. Het CBS kon dit nog niet
doen, omdat de onderwijslocatie van de leerlingen en studenten bij het maken van het
model nog niet eenduidig geregistreerd werd. Voor de volgende regeling heb ik het
CBS gevraagd om te onderzoeken hoe het verdeelmodel doorontwikkeld kan worden, zodat
rekening wordt gehouden met de onderwijslocatie.
Herverdeeleffecten
De nieuwe verdeelwijze kan betekenen dat in sommige regio’s individuele contactscholen,
contactgemeenten of individuele gemeenten met negatieve herverdeeleffecten te maken
hebben. Voor de beoordeling van de herverdeeleffecten is gekeken naar de effecten
op het niveau van de Doorstroompuntregio, omdat regionale programma’s op regioniveau
tot stand komen en het budget voor scholen en gemeenten in gezamenlijkheid besteed
moet worden.
In bijlage 1 is weergegeven wat de regionale effecten zijn voor de 5 regio’s met de
grootste steden, inclusief de tegemoetkoming aan Rijnmond. Omdat de herverdeling tegelijkertijd
plaatsvindt met de ophoging van de budgetten in de wet, ontvangen deze vijf regio’s
allemaal méér regionale middelen dan voor de invoering van de wet. Naast deze regionale
middelen, ontvangen de individuele instellingen en gemeenten bovendien structurele
middelen voor hun taken. Daarmee heeft deze wet juist positieve financiële consequenties
voor mbo-instellingen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Moes
Bijlage 1: financieel effect Wet en herverdeling op regionale middelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap