Brief regering : Cultuursubsidies vanaf 2029
31 482 Cultuursubsidies
Nr. 129 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2025
Uw Kamer heeft in de motie-Van der Wal c.s. de regering opgeroepen de termijn van
de culturele basisinfrastructuur aan te passen, met als doel het verminderen van administratieve
kosten en lasten.1 Eerder al pleitten de Raad voor Cultuur en vertegenwoordigers van het culturele veld
voor een verruiming van de maximale financieringsduur. Met deze brief kondig ik aan
dat ik voornemens ben de Wet op het specifiek cultuurbeleid te wijzigen. Op deze manier
geef ik uitvoering aan deze motie.
De meerjarige subsidies die het Rijk verstrekt aan culturele en creatieve organisaties
zijn het belangrijkste instrument om uitvoering te geven aan het landelijke cultuurbeleid.
Een deel van de instellingen wordt direct door het Rijk gesubsidieerd en valt onder
de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon. Het andere deel wordt gesubsidieerd
via de rijkscultuurfondsen, die een belangrijke rol spelen in de doorstroom en vernieuwing
van het culturele veld.
In de huidige systematiek moeten alle meerjarig gesubsidieerde instellingen elke vier
jaar een nieuwe aanvraag doen. Dat geldt ook voor instellingen die al tientallen jaren
positief worden beoordeeld en subsidie ontvangen. Of voor instellingen die, vanwege
hun artistieke praktijk, verder dan vier jaar vooruit moeten plannen. Deze systematiek
is voor deze instellingen onnodig belastend en wil ik daarom aanpassen.
Afstemming
Mijn ambtsvoorganger heeft over de uitvoering van de motie overlegd met mijn bestuurlijke
partners, de gemeenten en provincies, vanwege onze gezamenlijke verantwoordelijkheid
voor cultuursubsidies. Ik hecht aan goede afstemming met hen.
De bestuurlijke partners kunnen zich vinden in een langere subsidieperiode bij het
Rijk. Zij hebben echter een voorkeur voor een periode van acht jaar, in tegenstelling
tot de zes jaar die de motie vraagt. Dit geldt ook voor de Raad voor Cultuur en vertegenwoordigers
van het culturele veld.2 Dat heeft een aantal redenen. De samenloop met gemeentelijke procedures verloopt
bij acht jaar beter. Een periode van zes jaar zou geringer bijdragen aan vermindering
van administratieve lasten, doordat de periodes bij de verschillende overheden niet
in elkaar grijpen en instellingen op meer momenten subsidieaanvragen moeten indienen.
Dat zou juist lastenverzwarend werken. Ook zouden de uitgangspunten van het beleid
van de overheden bij een periode van zes jaar op verschillende momenten wisselen.
Dit maakt de afstemming tussen hen over bijvoorbeeld subsidievoorwaarden moeilijker.
De Raad voor Cultuur wijst erop dat een periode van acht jaar niet alleen de lasten
vermindert, maar ook meer rust en stabiliteit aan het culturele veld biedt en de aantrekkelijkheid
van de culturele sector voor (private) financiers vergroot.
Een aanpassing van de maximale financieringsduur heeft ook gevolgen voor de rijkscultuurfondsen.
Zij spelen een belangrijke rol bij de innovatie en vernieuwing van het culturele veld
en zorgen samen met de rechtstreekse subsidies vanuit het Rijk voor een gevarieerd
en veelzijdig aanbod.3 Door de langere financieringsduur krijgen de fondsen de ruimte om een gevarieerder
instrumentarium te ontwikkelen dat beter aansluit op de behoeften van verschillende
typen instellingen. Hier kunnen zowel langer- als korterlopende subsidies onder vallen.
Zo blijven de fondsen wendbaar en kunnen ze inspelen op nieuwe ontwikkelingen, maar
tegelijk ook bijdragen aan het verminderen van de administratieve lasten en de gewenste
stabiliteit in de sector.
Overweging
Ik zie de noodzaak voor een langere maximale financieringsduur. Maar er zijn ook instellingen
waar een periode van vier jaar wel passend zou kunnen zijn, of instellingen die juist
behoefte hebben aan korterlopende subsidies of andere subsidievormen. Een langere
maximale financieringsduur is dus niet voor alle instellingen de beste oplossing.
Na raadpleging van medebestuurders, het culturele veld en de Raad voor Cultuur, in
het licht van motie van de motie-Van der Wal c.s., ben ik van plan de maximale financieringsduur
voor cultuursubsidies vanaf 2029 aan te passen naar acht jaar. Zo ontstaat ruimte
om, voor instellingen waar dat passend is, subsidies te verstrekken voor een periode
van acht jaar4 en de subsidieprocedure eenvoudiger in te richten. Hiermee verminderen we administratieve
lasten voor aanvragers, beoordelaars en overheden.
Een aanpassing van de subsidieperiode bij het Rijk betekent niet automatisch dat andere
overheden dezelfde periode gaan aanhouden voor hun (mede)financiering. Zij hebben
een eigen verantwoordelijkheid en een eigen politiek mandaat. Wel blijft het belangrijk
om goed met elkaar af te stemmen. Ik blijf hierover in gesprek met mijn medebestuurders.
Wetswijziging
Voor het aanpassen van de maximale financieringsduur is een wetswijziging nodig; in
de huidige Wet op het specifiek cultuurbeleid staat «vier kalenderjaren». Deze wijziging
is een eerste stap voor de periode vanaf 2029. Het is een fundamentele stap; zonder
deze wijziging zal de vermindering van administratieve lasten en het bieden van meer
rust en stabiliteit niet goed te realiseren zijn. Het wetswijzigingstraject moet in
het najaar van 2025 starten om tijdig de nieuwe subsidieperiode te kunnen voorbereiden.
Bij een periode van acht jaar is het van belang om oog te hebben voor de balans tussen
de gewenste stabiliteit en vernieuwing in het veld. Ook zal tussentijdse verslaglegging
plaatsvinden over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidieregeling vanaf
2029. Dit verslag wordt gedeeld met de Tweede en Eerste Kamer en kan worden gebruikt
om bij te sturen.
Aanloop naar 2029
In volgende brieven werk ik de uitgangspunten voor de langere maximale financieringsduur
verder uit. De toepassing op de nieuwe subsidieperiode zal dan concreter worden. Ook
zal ik uitvoering geven aan de andere moties van de Kamer, zoals die over spreiding
en het belang van regionale toegang tot cultuur.5 Als eerste stap laat ik op dit moment onderzoeken hoe cultuurmiddelen gespreid zijn
over het land, zodat de resultaten hiervan kunnen worden betrokken bij de uitvoering
van deze moties en het verder vormgeven van de periode vanaf 2029.
Het tijdpad in aanloop naar de periode vanaf 2029 is als volgt:
• Najaar 2025: start wetswijzigingstraject
• Medio 2026: brief over subsidieperiode vanaf 2029
• Juni 2027: uitgangspuntenbrief en concept-regeling naar Tweede Kamer
• November 2027: publicatie regeling
• December 2027: start aanvraagprocedure
• Januari 2029: start nieuwe periode.
De komende tijd bereid ik in overleg met mijn medebestuurders de nieuwe periode voor.
Het is in ieders belang deze eenvoudiger en minder tijdrovend in te richten. Ik zie
daarvoor een groot draagvlak.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Moes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap