Brief regering : Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4144
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie.
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
gezondheid.
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
D.M. van Weel
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing
the European Fund for economic, social and territorial cohesion, agriculture and rural,
fisheries and maritime, prosperity and security for the period 2028–2034 and amending
Regulation (EU) 2023/955 and Regulation (EU, Euratom) 2024/2509
b) Datum ontvangst Commissiedocument
16 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 565
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2025%3A565%3A…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2025) 565
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Financiën in nauwe samenwerking
met het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van
Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Asiel en Migratie.
h) Rechtsbasis
Artikel 42, 43, 46, 91, 149, 153, 164, 175, 177, 178, 192, 194, 209, 212, 322, 349
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) heeft op 16 juli 2025 een voorstel gepubliceerd
voor een verordening tot oprichting van een geïntegreerd fonds voor economische, sociale
en territoriale cohesie, landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij en maritiem beleid,
welvaart en veiligheid voor de periode 2028–2034 (hierna: het fonds). Met dit voorstel
wil de Commissie het bestaande landschap van Europese investeringsfondsen vereenvoudigen
en versterken door veertien bestaande fondsen onder te brengen in één overkoepelend
kader. Daarmee wordt het huidige kader vereenvoudigd: van bijna 540 programma’s naar
27 nationale en regionale partnerschapsplannen (hierna: NRPP’s) en één Interreg-plan.
Daarnaast zal een EU-faciliteit de uitvoering op nationaal en regionaal niveau aanvullen.
Met deze bundeling beoogt de Commissie zowel de beleidsdoelstellingen als de uitvoeringsstructuren
van bestaande fondsen te stroomlijnen en te versterken, en tegelijkertijd meer ruimte
te creëren voor strategische herprioritering binnen het Meerjarig Financieel Kader
(hierna: MFK) voor de periode 2028–2034. Het overkoepelende inhoudelijke doel van
het voorstel is het bevorderen van economische, sociale en territoriale samenhang,
duurzame ontwikkeling, concurrentievermogen, veiligheid en paraatheid van de Unie.
Nationale en Regionale Partnerschap Plannen
In lijn met het huidige Cohesiebeleid en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
vallen de NRPP’s onder gedeeld beheer. De NRPP’s dienen te worden opgesteld door de
lidstaten, in samenspraak met medeoverheden. Lidstaten krijgen daarbij meer flexibiliteit
bij de invulling van prioriteiten binnen deze plannen, waaronder de mogelijkheid om
middelen over te hevelen tussen beleidsdomeinen en fondsen, binnen vooraf vastgestelde
grenzen. De Commissie benadrukt hierbij dat het partnerschapsbeginsel, waarbij nationale,
regionale en lokale actoren actief worden betrokken, ook centraal blijft staan in
de programmering en uitvoering. Als onderdeel van het partnerschapbeginsel zullen
ook de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en onderzoeksorganisaties
worden betrokken. De NRPP’s dienen een geïntegreerde visie te bevatten op de uitdagingen
en kansen binnen een lidstaat of regio en omvatten zowel investeringen als hervormingen.
Lidstaten krijgen de mogelijkheid om een eerste concept-NRPP al vanaf juni 2027 in
te dienen. Het voorstel voorziet in een centrale rol voor de Commissie en de Raad
bij de vaststelling en goedkeuring van nationale of regionale partnerschapsplannen.
De Commissie beoordeelt het plan. Waar de Commissie tot de conclusie komt dat het
plan aan de voorwaarden voldoet, doet de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit
dat vervolgens door de Raad moet worden aangenomen met gekwalificeerde meerderheid.
De Commissie neemt vervolgens een financieringsbesluit waarin het de mijlpalen en
doelstellingen uiteenzet in relatie tot de uitvoering van de maatregelen uit het NRPP
en de daarmee verband houdende uitbetaling. Voor de daadwerkelijke uitbetaling dienen
de lidstaten betaalverzoeken in bij de Commissie. Bij goedkeuring worden deze uitbetaald
binnen 60 dagen na onvangst van het uitbetalingsverzoek.
Het plan moet uitleggen hoe het bijdraagt aan het verbeteren van de Europese interne
markt, onder andere door het meenemen van hervormingen en investeringen met een grensoverschrijdende
component. Hieronder vallen de belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees
belang (IPCEI), met nadruk op onder andere onderzoek, ontwikkeling en andere soortgelijke
initiatieven. Lidstaten moeten in hun NRPP ook aansluiting zoeken bij hun nationale
Digital Decade Roadmap en Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK) en Nationaal Natuurherstelplan.
In het NRPP kunnen lidstaten geen maatregelen opnemen waarvan de uitvoering voor 1 januari
2028 is gestart. Bovendien is voorgesteld dat lidstaten in het NRPP expliciet aandacht
moeten besteden aan hoe zij geïdentificeerde uitdagingen en kwetsbaarheden op het
gebied van migratie, grenzen of veiligheid (bijvoorbeeld geïdentificeerd in Schengenevaluaties,
Frontex-kwetsbaarheidsanalyses, evaluaties door het Europees asielagentschap of in
relevante strategieën zoals ProtectEU en de paraatheidsuniestrategie) in hun nationale
systemen effectief zullen aanpakken.
Ook wordt het behoud en herstel van biodiversiteit, net als waterkwaliteit, klimaatadaptatie
en bodemkwaliteit, benoemd als een van de specifieke doelstellingen van het NRPP.
Daarbij kan worden voortgebouwd op de ervaringen van het LIFE-programma.
De voorgestelde EU-faciliteit kan ingezet worden in reactie op crises in lidstaten,
zoals natuurrampen. Dit is vergelijkbaar met de inzet van het Solidariteits- en Noodhulpreserve
in het huidige MFK. De Commissie stelt het totale bedrag wat beschikbaar wordt gesteld
voor in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure.
De Commissie stelt daarnaast voor om een aantal horizontale regels te harmoniseren
over alle onderdelen van het NRPP, zoals de regels voor audits, monitoring, rapportage
en controle. Dit heeft als doel om administratieve lasten te verlagen en de consistentie
van EU-financiering te verbeteren. Om het NRPP te managen dient een lidstaat een uitgebreide
governance in te richten. Elke lidstaat moet één of meer beheer-, betalings- en controleautoriteiten
aanwijzen voor de uitvoering en monitoring van het NRPP. Deze autoriteiten moeten
voldoen aan de vastgestelde vereisten en onderling gescheiden functies behouden. Indien
meerdere beheerautoriteiten zijn aangesteld, moet een coördinerende autoriteit worden
opgericht. De betrokken instanties moeten worden ondersteund met passende middelen
en gebruik maken van een geïntegreerd informatiesysteem. Jaarlijks zal er een tussentijdse
evaluatievergadering plaatsvinden tussen de Commissie en de lidstaat om de voortgang
te bespreken. Het NRPP dient te worden geïmplementeerd in overeenstemming met het
nog verder uit te werken Do No Significant Harm-principe (DNSH).
Resultaatgerichte financiering
Het voorstel volgt op hoofdlijnen de structuur van resultaatfinanciering die is opgesteld
in onder andere het kader van het coronaherstelfonds: de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit
(HVF) en het GLB-Nationaal Strategisch Plan (NSP, het nieuwe prestatiemodel voor het
GLB is geïntroduceerd in 2023). Lidstaten stellen een NRPP op met investeringen en
hervormingen. Dit plan moet de verschillende beleidsprioriteiten uit het NRPP-voorstel
adresseren. Tevens moeten alle of een significant deel van de relevante landspecifieke
aanbevelingen (LSA’s) die volgen uit het Europees Semester worden opgenomen. De plannen
moeten uiteenzetten hoe ze een bijdrage leveren aan alle doelstellingen van het NRPP,
waarbij de specifieke nationale en regionale omstandigheden van het aanvragende land
moeten worden meegenomen.
De uitvoering van het NRPP valt onder het overkoepelende voorstel van de Commissie
dat gepresenteerd is in het Performance Framework. De kern hiervan is dat op basis
van geharmoniseerde (output)indicatoren (die in het BNC-fiche Performance framework worden toegelicht) mijlpalen en doelstellingen worden voorgesteld die het mogelijk
maken om de uitgaven en prestaties van de begroting te monitoren. Uitbetaling onder
het NRPP vindt plaats als de lidstaat kan aantonen dat bepaalde mijlpalen en doelstellingen
zijn behaald. Zo kan worden vastgesteld in welke mate de begroting bijdraagt aan de
vastgestelde doelstellingen. Dit is vergelijkbaar met de systematiek die wordt gehanteerd
voor de HVF, waarbij het belangrijk is om te benadrukken dat bij de HVF niet met een
geharmoniseerde lijst (output)indicatoren wordt gewerkt. Dit wordt nader toegelicht
in het BNC-fiche over het Performance Framework. Naast een koppeling van middelen aan mijlpalen en doelstellingen is het toekennen
van middelen aan lidstaten ook gekoppeld aan conditionaliteiten voor het doorvoeren
van hervormingen en het respecteren van de rechtsstaat. In het voorstel is opgenomen
dat indien een lidstaat een betaalverzoek indient waaruit blijkt dat niet alle mijlpalen
en doelstellingen (volledig) zijn behaald of er niet aan de horizontale eisen is voldaan,
middelen naar rato kunnen worden gekort. Tevens stelt de Commissie voor om een reversalperiode
van vijf jaar te hanteren. Dit houdt in dat een geïmplementeerde maatregel minstens
vijf jaar moet blijven staan.
Lidstaten zijn verantwoordelijk voor de eerste controle op het behalen van de mijlpalen
en doelstellingen en de bescherming van de financiële belangen van de Unie. De Commissie
voert vervolgens zelf additionele controles uit. Zij kan daarvoor ook de Europese
Rekenkamer inschakelen. D Commissie stelt voor om samen met de eerstverantwoordelijke
audit-autoriteit een auditstrategie op te stellen op basis van risico-inschatting,
een proportionaliteitstoets uit te voeren, enwerkzaamheden te controleren. Ook geeft
het voorstel aan dat als de Commissie het werk van de auditautoriteit betrouwbaar
genoeg acht, de Commissie dan alleen de auditautoriteit nog hoeft te controleren.
Dit zou de controlelast voor de eindontvangers verminderen. De Commissie behoudt wel
een bevoegdheid om toch extra audits uit te voeren.
Thematische deelterreinen
Onderstaand treft u een overzicht van de thematische deelterreinen die onder het NRPP-voorstel
vallen.
Regionale ontwikkeling
De eerste algemene doelstelling van het voorstel ziet op het verkleinen van regionale
ongelijkheden binnen de Unie, het tegengaan van achterstanden in de minst ontwikkelde
regio’s en het bevorderen van Europese territoriale samenwerking. Dit onder meer via
milieuprojecten en infrastructuurprojecten op het gebied van transport en mobiliteit.
Het voorstel omvat de drie klassieke fondsen van het cohesiebeleid: het Europees Fonds
voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds
(ESF). Daarbij worden ook de doelstellingen van het huidige Just Transition Fund (JTF),1 dat gericht is op ondersteuning van regio’s die economisch afhankelijk zijn van fossiele
brandstoffen in hun transitie naar een klimaatneutrale economie, opgenomen. Het sectorspecifieke
EFRO-voorstel voegt overkoepelende voorwaarden toe voor de implementatie van EFRO,
het Cohesiefonds en Interreg binnen het NRPP. Lidstaten moeten daarbij specifiek aandacht
besteden aan het aanpakken van uitdagingen in de achtergestelde regio’s, het ondersteunen
van geïntegreerde strategieën voor stedelijke ontwikkeling op het gebied van milieu,
energie en klimaat, en het versterken van sociaaleconomische ontwikkelingen in ultraperifere
gebieden. Tevens stelt de Commissie voor om de vormgeving en implementatie van het
Interreg Plan buiten de nationale plannen te plaatsen. De bepalingen voor het Interreg
Plan zijn ook opgenomen in het sectorspecifieke voorstel2. Voorts dient het NRPP doelstellingen en maatregelen te bevatten om de aantrekkelijkheid
en levenstandaarden in plattelandsgebieden te verbeteren. Dit komt voort uit de tweede
pijler van het huidige GLB.
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Een andere belangrijke pijler van het voorstel is het ondersteunen van de uitvoering
van het GLB van de Unie. De Commissie stelt voor om het GLB te integreren in het NRPP-fonds.
Dit betekent dat de huidige werkwijze met Nationaal Strategische Plannen voor enkel
het GLB vervalt. Het GLB zal opgaan in het NRPP. Het sectorale GLB-voorstel3 vult de algemene bepalingen uit het NRPP-voorstel aan met specifieke bepalingen voor
het GLB. De voorstellen moeten in samenhang worden gelezen. Daarnaast zijn er twee
specifieke voorstellen, de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor landbouwproducten
en aanpassingen in de financiering van schoolfruit, -groenten en -melk, die gezamenlijk
worden geapprecieerd4. De Commissie beoogt onder andere om de regeling voor schoolfruit, -groenten en -melk
onderdeel uit te laten maken van het NRPP.
Areaalbetalingen binnen de GLB-toolbox vallen onder voorwaarde voor goede landbouwpraktijk.
Dit is een voortzetting van de systematiek die in het huidige GLB «conditionaliteit»
wordt genoemd. Minimaal 40% van het voor het GLB gereserveerde EU-budget gaat naar
degressieve areaalgebonden inkomenssteun. Onder het NRPP worden vereenvoudigde kostenopties
verplicht voor betalingen onder de 400.000 euro (voor het GLB 100.000 euro). Vereenvoudigde
kostenopties is een manier om EU-subsidies te beheren en verantwoorden, waarbij niet
wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten, maar op basis van forfaits, standaardbedragen
of vaste tarieven. Daarnaast worden de huidige GLB-interventies «ecoregelingen» en
het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) samengevoegd tot één interventie
voor landbouw, milieu- en klimaatacties. Het wordt lidstaten verplicht om dit instrument
te cofinancieren, iets dat tot nu toe niet mogelijk was voor de ecoregelingen maar
wel voor het ANLb. Op de details van de wijzigingen ten aanzien van de GLB-interventies
wordt nader ingegaan in het BNC-fiche over de GLB-verordening.
Binnen het GLB-voorstel is ook aandacht voor de aantrekkelijkheid en levensstandaarden
van plattelandsgebieden. Zo is het LEADER-instrument opgenomen waarmee iniatiefnemers
uit het landelijk gebied bottom-up subsidies kunnen aanvragen voor regionale ontwikkeling.
Lidstaten zijn verplicht het instrument te implementeren. Wel vervalt het verplichte
bestedingsdoel van 5% voor LEADER, zoals opgenomen in de huidige GLB-verordening.
Visserij en maritiem
Het voorstel richt zich ook op het ondersteunen van de uitvoering van het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid (GVB) van de Unie. In het voorstel is het Europees Fonds voor Maritiem,
Visserij- en Aquacultuurfonds (EMFAF) opgenomen als onderdeel van het NRPP. Het sectorale
GVB-voorstel5 vult de algemene bepalingen uit het NRPP-voorstel aan met GVB-specifieke bepalingen
alsook met de meer overkoepelende bepalingen uit het Ocean Pact6 en moeten in samenhang worden bezien. In het voorstel is uiteengezet welke interventies
ondersteund zouden kunnen worden in het kader van het GVB. Hierbij valt op dat wettelijke
taken voor handhaving en datacollectie niet zijn opgenomen als subsidiabele activiteit,
hoewel dit onder het huidige fonds voor visserij- en aquacultuur het grootste deel
van het budget beslaat. De voorgestelde cofinancieringssystematiek is nieuw voor visserij.
Sociaal en werkgelegenheid
Het bevorderen van kwalitatieve werkgelegenheid, onderwijs, vaardigheden en sociale
inclusie, en het ondersteunen van een sociaal rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit
is een ander belangrijk speerpunt van het voorstel. De Commissie stelt voor om het
ESF binnen het NRPP-fonds te plaatsen. Het sectorspecifieke ESF-voorstel7 voegt voorwaarden toe voor de implementatie van het ESF, die in lijn zijn met de
doelstellingen van het voorstel, in bijzonder ondersteuning van kwalitatieve werkgelegenheid,
onderwijs, vaardigheden en sociale inclusie.
Migratie, grenzen, veiligheid
Het voorstel ziet ook op de versterking van defensiecapaciteiten en veiligheid in
de Unie, waaronder het versterken van de defensie-industrie en militaire mobiliteit.
De Commissie onderstreept hierbij dat de inzet op deze doelstellingen consistent moet
zijn met de onderliggende doelstellingen van de zogeheten HOME-fondsen, die zien op
de uitvoering van het gemeenschappelijk migratiebeleid van de Unie, het beschermen
en versterken van het Schengengebied en haar buitengrenzen, de versterking van het
gemeenschappelijk EU-visumbeleid en de bescherming van de interne veiligheid van de
EU. De Commissie stelt voor om de HOME-fondsen binnen het NRPP-fonds te plaatsen.
De Commissie stelt dat met de HOME-fondsen wordt aangesloten bij de politieke prioriteiten
en uitdagingen van de EU op migratie, grenzen en veiligheid in de komende jaren, terwijl
tegelijkertijd flexibiliteit wordt behouden om in te spelen op lidstaat-specifieke
uitdagingen en nieuwe ontwikkelingen. De HOME-fondsen bestaan in het huidige MFK uit
een instrument voor ondersteuning van het asiel-, migratie- en integratiebeleid, een
instrument voor ondersteuning van het gemeenschappelijk grenzen- en visumbeleid en
een instrument voor de interne veiligheid. De sectorale voorstellen8 vullen de algemene bepalingen uit het voorstel aan en zijn separaat geapprecieerd.
Financiële Framework
Omvang financiële enveloppe
De Commissie stelt een bedrag voor van 865 miljard euro voor het fonds voor de periode
2028–2034 (in lopende prijzen). De financiële enveloppe wordt als volgt verdeeld:
783 miljard euro wordt toegewezen aan de NRPP’s, waarvan minstens 218 miljard euro
voor minder ontwikkelde regio’s, minstens 296 miljard euro voor een deel van de toolbox-instrumenten
van het GLB en het GVB en minstens 34 miljard euro voor asiel, migratie, grensbeheer
en gemeenschappelijk visumbeleid. De EU-faciliteit heeft een totale omvang van 72 miljard
euro, waarvan 63 miljard euro bestemd is voor gemeenschappelijk optreden vanuit de
Commissie en 9 miljard euro voor een budgettaire buffer om te kunnen reageren op onvoorziene
omstandigheden en ondersteuning te bieden aan nieuwe initiatieven vanuit de Unie.
Tevens is 10 miljard euro gereserveerd voor het Interreg-plan. Aanvullend op dit totaalbedrag
wordt 50 miljard euro aan middelen uit het Sociaal Klimaatfonds geïntegreerd in het
NRPP.
De Commissie stelt een minimaal bestedingspercentage voor van 35% voor klimaat en
milieu voor het gehele MFK. In annex III van het performance-framework voorstel worden
verder specifieke percentages voor verschillende deelprogramma’s voorgesteld.9 Hier staat dat wordt verwacht dat 43% van de NRPP-enveloppe aan klimaat en milieu
wordt besteed. Daarnaast wordt een minimaal bestedingspercentage van 14% van de omvang
van de NRPP’s voorgesteld dat besteed dient te worden aan het realiseren van de sociale
doelstellingen van de Unie (met uitzondering van de geoormerkte bedragen uit het GLB
en GVB). Om de uitvoering van het NRPP te vergemakkelijken stelt de Commissie technische
en administratieve ondersteuning op verschillende fronten voor. Hiervoor reserveert
de Commissie binnen de financiële enveloppe voor elk NRPP en elk Interreg hoofdstuk
een vast percentage van respectievelijk maximaal 3% en 8% van het toegekende bedrag.
Deze assistentie kan gegeven worden op initiatief van de Commissie of de lidstaat
zelf.
EU-faciliteit
Om meer flexibiliteit te borgen stelt de Commissie voor om een deel van het NRPP-budget
onder te brengen in een nieuw op te richten EU-faciliteit. De EU-faciliteit is complementair
aan de NRPP’s en is met name gericht op het ondersteunen van projecten met een transnationale
dimensie. Daarnaast kan de EU-faciliteit ook ingezet worden in reactie op crises in
lidstaten, zoals natuurrampen. Dit is vergelijkbaar met de inzet van het Solidariteits-
en Noodhulpreserve in het huidige MFK. Het huidige Europees Urban Initiative (EUI)
en Interregionaal Innovatie-Investeringen-instrument (I3) zijn in in de EU-faciliteit
ondergebracht. Financiering zou kunnen worden verstrekt in diverse vormen, waaronder
subsidies, begrotingsgaranties, financiële instrumenten en blendingoperaties (combinaties
van subsidies en leningen). Daarnaast kunnen lidstaten en derde partijen additionele
financiële bijdragen aan de faciliteit beschikbaar stellen. Dit wordt als externe
bestemmingsontvangst geoormerkt. Lidstaten krijgen ook de mogelijkheid om in hun NRPP
maatregelen op te nemen die worden uitgevoerd via de financiële bijdragen van de lidstaat
aan ECF InvestEU. Projecten die worden gefinancierd uit de EU-faciliteit kunnen worden
uitgevoerd via gedeeld, direct of indirect beheer, afhankelijk van het type maatregel
en conform een jaarlijks door de Commissie vast te stellen financieringsbesluit.
Commiteringen, decommiteringen en flexibiliteit
De middelen uit het NRPP worden verdeeld in landenenveloppen per lidstaat. Deze enveloppen
bevatten per jaar een budget. De Commissie stelt een verdeling van deze jaarbudgetten
voor op basis van een percentage van het totaalbudget. Deze verdeelsleutel loop gradueel
af gedurende de programmaperiode. Bij de start van het volgend MFK (2028) stelt de
commissie een verdeling van 15,8% voor, aflopend naar 11,7% in 2034. Deze verdeling
vormt de basis voor het aangaan van budgettaire verplichtingen. Er is onder voorwaarden
beperkte ruimte af te wijken van deze jaarverdeling en dus met middelen te schuiven
tussen de jaarbudgetten. Een lidstaat mag, in het geval van crises (zoals bijvoorbeeld
bij natuurrampen en dier- en plantziekten), haar NRPP aanpassen om te voorzien in
crisisbetalingen.
Om de flexibiliteit in de EU-begroting te vergroten stelt de Commissie voor dat, bij
de start van het MFK, lidstaten 25% van de middelen hun landenenveloppe nog niet mogen
programmeren. Deze middelen kunnen in een later stadium worden gebruikt om te reageren
op onvoorziene crises tijdens de uitvoering van het NRPP en om nieuwe prioriteiten
te financieren als onderdeel van de tussentijdse herziening van het NRPP. Eén vijfde
van het flexibele deel kan worden ingezet voor crisissituaties tot 2031, drie vijfde
voor nieuwe prioriteiten via de tussentijdse herziening, en één vijfde kan pas vanaf
2031 ingezet worden, eveneens bij crisis. Ongebruikte middelen vanuit het flexibele
deel zijn vanaf 30 juni 2033 vrij inzetbaar. Bepaalde GLB-interventies tellen niet
mee als van daaruit vrijval ontstaat voor dit flexibele bedrag. De termijn voor inzet
begint pas zodra middelen volgens deze regels zijn geprogrammeerd. Uitzondering hierop
vormt de bijdrage aan Interreg.
Vrijgave van de jaarbudgetten aan de lidstaten vindt plaats op basis van maximaal
zes betaalverzoeken per jaar, als mijlpalen en doelstellingen zijn behaald. Lidstaten
moeten de betaalaanvragen voor de jaarbudgetten indienen voor 31 oktober van het jaar
na het jaar waarin de budgettaire verplichting is aangegaan (N+1 regel). Daarna worden
ongebruikte budgetten gedecommitteerd. Decommiteringen zijn aangegane verplichtingen
die uiteindelijk niet tot uitbetaling zijn gekomen. Hiervoor vallen de budgetten vrij.
Additionele financiering
Sociaal Klimaatfonds (SKF) en Moderniseringsfonds (MF)
Het Sociaal Klimaatfonds (SKF) is bedoeld om financiële steun te verlenen aan kwetsbare
groepen die het meest worden getroffen door energie- en transportarmoede. De Commissie
stelt voor om de resterende middelen van het SKF (45 miljard euro) te integreren in
het NRPP. Met deze integratie beoogt de Commissie een efficiënter gebruik van EU-middelen,
een meer coherente uitvoering van de doelstellingen van het SKF en een verbeterde
beleidsplanning. Lidstaten moeten in hun plan een afzonderlijk hoofdstuk opnemen met
maatregelen en investeringen die reeds door de lidstaten eerder zijn ingediend in
het kader van het SKF. Momenteel worden de nationale sociale klimaatplannen (SKP’s)
opgesteld. Het SKF loopt van 2026 tot 2032, ontvangt middelen uit de veilinginkomsten
van het emissiehandelssysteem en valt momenteel buiten het MFK (zie BNC-fiche SKF10). Met het huidige voorstel worden de middelen aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten,11 maar worden de regels voor de NRPP toegepast op de SKP’s. Daarbij blijft de SKF-verordening
leidend. Lidstaten kunnen ervoor kiezen om binnen het hoofstuk van het sociale klimaatplan
beschikbare middelen uit het SKF geheel of gedeeltelijk te programmeren voor andere
maatregelen. Deze dienen dan wel bij te dragen aan het aanpakken van de sociale gevolgen
van het uitbreiden van het emissiehandelssysteem naar gebouwen en vervoer. Het Moderniseringsfonds
is bedoeld om Europese lidstaten met een relatief lager bruto binnenlands product
(bbp) te helpen bij de modernisering van hun energiesystemen en het verbeteren van
hun energie-efficiëntie. De Commissie moedigt synergieën aan tussen investeringen
onder het Moderniseringsfonds en maatregelen uit de NRPP.12
NRPP-leningeninstrument
Als aanvulling op de financiële enveloppe zoals hierboven beschreven, stelt de Commissie
een leningeninstrument voor met een omvang van 150 miljard euro. Dit instrument moet
leningen beschikbaar stellen voor de implementatie van de NRPP’s. De Commissie heeft
de intentie om hiervoor geld te lenen op de kapitaalmarkten. Lidstaten kunnen bij
de indiening van hun NRPP een verzoek indienen bij de Commissie voor een lening. Wanneer
een lidstaat middelen wil lenen moet zij aantonen dat de beoogde kosten van hun NRPP
hoger zijn dan het totaal dat de Unie hieraan bijdraagt (inclusief nationale financiering).
Lidstaten dienen een leningenverzoek voor 31 januari 2028 in te dienen bij de Commissie.
De Commissie beoordeelt dit verzoek samen met het door de lidstaten ingediende plan
en legt het voor aan de Raad. Bij goedkeuring gaan lidstaten een leenovereenkomst
aan met de Commissie. Lidstaten staan zelf aan de lat voor terugbetaling. Wanneer
de totale portefeuille op 31 januari 2028 nog niet is uitgeput, mag de Commissie nieuwe
verzoeken in overweging nemen.
Verdeling voor- en cofinanciering
Verdeelsleutel
De Commissie stelt in Annex I van het NRPP-voorstel een methode voor de allocatie
van financiële middelen aan lidstaten voor. De allocatie wordt bepaald door een gewogen
combinatie van drie verdeelsleutels: 1) de algemene verdeelsleutel, waarbij onder
meer rekening wordt gehouden met bevolkingsgrootte, het risico op armoede of sociale
uitsluiting in rurale gebieden, koopkracht en regionale en rurale welvaartsverschillen
2) de veiligheids- en migratiesleutel en 3) de Sociaal Klimaatfondssleutel. Daarnaast
zijn er ook verdeelsleutels opgenomen voor minima voor minder ontwikkelde regio’s
(Annex II) en het Interreg-plan (Annex III).
Voorfinanciering
Het voorstel voorziet in de mogelijkheid voor lidstaten om, na goedkeuring van hun
NRPP door middel van het uitvoeringsbesluit van de Raad, voorfinanciering te ontvangen.
Dit ter ondersteuning van de uitvoering van het plan. Het voorgestelde voorfinancieringspercentage
is 10% en wordt verstrekt in tranches over drie jaren: 4% in 2028, 3% in 2029 en 3%
in 2030. Indien een uitvoeringsbesluit na 31 juli 2028 wordt vastgesteld, worden uitsluitend
de tranches voor 2029 en 2030 verstrekt aan de desbetreffende lidstaat. De Commissie
stelt voor om aan elk Interreg-hoofdstuk een voorfinancieringspercentage van 12% toe
te kennen met gelijke tranches van 4% in 2028, 2029 en 2030. Indien een Interreg-hoofdstuk
steun ontvangt vanuit het Global Europe Instrument kunnen in het uitvoeringsbesluit
afwijkende regels ten aanzien van voorfinanciering worden vastgesteld.
Cofinanciering
Daarnaast stelt de Commissie minimumpercentages voor nationale cofinanciering voor.
Deze zijn afhankelijk van de mate van economische ontwikkeling van de regio. Dit percentage
wordt uitgedrukt als percentage van het bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte
van het EU-27 gemiddelde. Deze berekeningswijze is in lijn met het huidige cohesiebeleid.
De Commissie stelt een minimaal cofinancieringspercentage voor van 15% voor de minder
ontwikkelde regio’s (met een bbp per inwoner van minder dan 75% van het EU-27 gemiddelde).
Voor tranisitieregio’s stelt de Commissie een cofinancieringspercentage van 40% voor.
Deze regio’s hebben een bbp per inwoner tussen 75% en 100% van het EU-27 gemiddelde.
Voor de meer ontwikkelde regio’s wordt een cofinancieringpercentage van 60% voorgesteld.
Deze regio’s hebben een bbp per inwoner van boven 100% van het EU-27 gemiddelde. Daarnaast
stelt de Commissie voor elk Interreg-hoofdstuk een minimaal cofinancieringspercentage
van 20% voor. Dit percentage wordt met 5% verlaagd voor de hoofdstukken die betrekking
hebben op samenwerking met ultraperifere gebieden en samenwerking aan de buitengrenzen.
Voor het GLB en het GVB worden de cofinancieringpercentages anders ingevuld13, waarbij vier GLB-interventies van nationale cofinanciering zijn uitgezonderd.
Conditionaliteit
Handvest en rechtstaatconditionaliteiten
Eén van de beleidsdoelen van het NRPP-voorstel is het beschermen en versterken van
grondrechten, democratie, de rechtsstaat en naleving van Uniewaarden. Volgens de Commissie
moeten lidstaten gedurende de implementatie van het NRPP voldoen aan twee horizontale
principes, namelijk: 1) respect voor de rechten, vrijheden en beginselen uit het EU-handvest
van de Grondrechten (hierna: EU-Handvest), en 2) de rechtsstaatbeginselen zoals uiteengezet
in artikel 2, onder a, van de MFK-rechtsstaatverordening,14 om uitbetaald te krijgen uit het fonds. Lidstaten moeten in hun plannen laten zien
dat zij voldoen aan deze twee horizontale voorwaarden door de identificatie van mogelijke
tekortkomingen en het nemen van corrigerende maatregelen. Dit dient te gebeuren door
in te gaan op de landspecifieke uitdagingen van het jaarlijkse rechtsstaatrapport
en de rechtsstaataanbevelingen uit het Europees Semester. Alle lidstaten worden verplicht
om hun NRPP halverwege de programmaperiode te herzien en nieuwe tekortkomingen te
adresseren, in het bijzonder op de landspecifieke uitdagingen van het meest recente
rechtsstaatrapport. Op elk moment gedurende de uitvoering van het plan heeft de Commissie
de mogelijkheid om gehele of gedeeltelijke uitbetaling te blokkeren als niet wordt
voldaan aan één of meer horizontale voorwaarden. Er wordt in dit proces rekening gehouden
met de impact van het niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer van
de EU-begroting of de financiële belangen van de EU, net als de aard, duur, ernst
en reikwijdte van de schending.
Macro-economische conditionaliteit
De Commissie stelt voor dat de macro-economische conditionaliteit behouden blijft.
Dit betekent ten eerste dat EU-middelen opgeschort kunnen worden wanneer de Raad vaststelt
dat een lidstaat geen effectieve actie heeft ondernomen om een buitensporig tekort
te corrigeren in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.15 Ten tweede kunnen EU-middelen opgeschort worden wanneer de Raad in een besluit heeft
vastgesteld dat een lidstaat geen correctieve actie heeft ondernomen om buitensporige
macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren in het kader van de macro-economische
onevenwichtighedenprocedure (MEOP).16 De huidige conditionaliteit kan worden toegepast indien de Raad in twee opeenvolgende
besluiten vaststelt dat een lidstaat geen opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen
in de MEOP. Ten derde kunnen EU-middelen opgeschort worden wanneer de Raad heeft vastgesteld
dat een lidstaat niet voldoet aan de vereisten van een macro-economisch aanpassingsprogramma
in het kader van financiële bijstand.17
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft in het impact assessment verschillende opties onderzocht voor de
inrichting van de NRPP’s en de wijze van uitvoering. Optie 1 betreft het behouden
van het huidige systeem met meerdere programma’s per lidstaat. Hoewel deze optie enige
vereenvoudiging zou kunnen bieden door het terugbrengen van het aantal programma’s
tot één plan per lidstaat en het afschaffen van de tweefasige programmering in het
cohesiebeleid, blijft het aantal afzonderlijke programma’s hoog. Hierdoor blijven
administratieve lasten groot en blijft de beleidscoherentie beperkt. Optie 2 is gericht
op gedeeltelijke integratie van fondsen, waarbij onder optie 2a een integratie wordt
nagestreefd tussen het cohesiebeleid en bepaalde andere instrumenten, terwijl het
GLB gescheiden blijft. Deze optie sluit deels aan bij de nieuwe strategische planningsbenadering
van het GLB, maar leidt tot een dubbele administratieve last voor lidstaten die met
twee verschillende systemen moeten werken. Optie 2b voorziet in volledige integratie
van het GLB met de andere fondsen in één nationaal plan, waarbij wel specifieke regels
worden gehandhaafd voor dier- en gebiedsgerichte interventies om de interne markt
en eerlijke concurrentie tussen boeren te waarborgen. Optie 3 betreft volledige integratie
van alle veertien fondsen binnen één enkel nationaal plan per lidstaat, waarbij alle
middelen worden samengevoegd in één enveloppe. Deze optie biedt de grootste beleidscoherentie
en maakt de herverdeling van middelen binnen het plan eenvoudiger. Ten aanzien van
het uitvoeringsmodel zijn twee opties onderzocht. Optie A betreft een kosten-gebaseerd
leveringsmodel, waarbij betalingen worden gedaan op basis van gemaakte kosten. Optie B
beoogt een resultaatgericht leveringsmodel, waarbij de financiële ondersteuning wordt
gekoppeld aan het behalen van vooraf afgesproken doelstellingen en mijlpalen. Daarnaast
werd de keuze gemaakt tussen direct beheer door de Commissie (Optie C) en gedeeld
beheer met de lidstaten (Optie D).
De Commissie concludeert dat een uitvoeringsmodel op basis van vooraf afgesproken
doelstellingen (optie B), gecombineerd met gedeeld beheer (optie D) een eenvoudiger
en meer resultaatgericht kader biedt dat goed aansluit bij de de sterke regionale
dimensie van de plannen. Een bredere reikwijdte van de plannen zoals voorzien in optie 3b
moet verbeterde beleidscoherentie opleveren. Dit betekent dat alle fondsen worden
geïntegreerd in één NRPP per lidstaat (optie 3b).
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 202518 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en de tegelijk met dit BNC-fiche gepubliceerde
Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de voorstellen over het MFK- en Eigenmiddelenbesluit
(EMB) zijn de basis voor de Nederlandse positie. De overkoepelende Nederlandse inzet
richt zich op een ambitieus, gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij de
focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten.
In het licht van huidige geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa
van groot belang voor onze veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe
MFK en EMB komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire
uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen
en de budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het
MFK scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese
publieke middelen.
Middelen uit de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde
waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten van dit kabinet voor het MFK
zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt
en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid,
en veiligheid en defensie.
Het kabinet zet zich consequent in voor een gemoderniseerde begroting, die de EU in
staat stelt gezamenlijke uitdagingen adequaat en tijdig te adresseren en die effectief
en efficiënt optimale Europese toegevoegde waarde genereert. Het huidige MFK ligt
vast voor zeven jaar. Ruim 60 procent van de middelen is vastgelegd in landenenveloppen.
Ook is een groot deel van de overige middelen van tevoren vastgelegd. Het huidige
MFK is hierdoor op veel punten inflexibel en de EU is daarmee niet altijd goed in
staat in te spelen op onvoorziene omstandigheden. Daarnaast is het van belang om op
te merken dat het MFK een investeringsbegroting is en dat voor investeringsprogramma’s
ook stabiliteit en voorspelbaarheid van belang zijn. Het kabinet is voorstander van
het vergroten van de flexibiliteit van de EU-begroting. Flexibiliteit mag niet ten
koste gaan van de voorspelbaarheid van de nationale afdrachten van de lidstaten en
stabiliteit van EU-beleid. Het kabinet houdt hierbij wel aandacht voor uitvoerbaarheid
en administratieve lasten. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn dan ook dat de MFK-plafonds
leidend blijven en het stelsel van eigen middelen te allen tijde gerespecteerd wordt.
De fundamentele begrotingsprincipes van begrotingsevenwicht, eenheid en universaliteit
moeten worden gewaarborgd. Het kabinet vindt het belangrijk dat lidstaten hervormingen
implementeren die de economie van de lidstaten, en in het verlengde daarvan de EU
als geheel, versterken. Uitkering van EU-middelen op basis van mijlpalen en doelstellingen,
die ook betrekking hebben op hervormingen, kan hieraan een bijdrage leveren. Een betere
verantwoording en monitoring van uitgaven is essentieel. Het kabinet benadrukt dat
aandacht voor vereenvoudiging van regels moet zijn om uitvoerbaarheid te kunnen waarborgen.
Alleen dan kunnen uitgaven (beter) worden verantwoord.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Nationale en Regionale Partnerschap Plannen
Het kabinet verwelkomt in algemene zin dat de Commissie met het NRPP een modernisering
van de fondsen in gedeeld beheer voorstelt. Het kabinet onderschrijft het belang van
vereenvoudiging, flexibiliteit en de beweging richting een resultaatgericht MFK. De
aanzienlijke vereenvoudiging van de fondsstructuur sluit aan bij de kabinetsinzet.
Deze vereenvoudiging sluit ook aan bij het rapport van de Europese Rekenkamer (ERK),
waarin wordt gepleit voor de consolidatie van het financiële landschap van de EU.
Het kabinet onderschrijft daarbij ook het belang om de verantwoordingslast licht te
houden, zonder dat doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding van EU-middelen
daarbij in het geding komt.
Het kabinet is positief ten aanzien van de mogelijkheden die het NRPP biedt voor meer
integrale oplossingen met interventies die in één keer bijdragen aan meerdere beleidsdoelen.
Het kabinet steunt de inzet van de Commissie om naar de nationale en regionale specifieke
situatie te kijken en verschillende fondsen en interventies gezamenlijk in te zetten
voor het oplossen van beleidsdomeinoverstijgende uitdagingen. Daarnaast verwelkomt
het kabinet ook specifiek de mogelijkheid om binnen het NRPP middelen in te zetten
voor het versterken van de Nederlandse prioriteiten19. Het kabinet zal naast eerder genoemde prioriteiten voor het MFK ook aandacht hebben
voor de voedselzekerheid en het belang daarvan voor de weerbaarheid van de EU.
Tegelijkertijd betekent dit voorstel mogelijk een significante aanpassing van de systematiek
van een groot deel van het MFK. Het kabinet erkent dat deze vernieuwing voor alle
lidstaten – ook voor Nederland – aanpassingen zal vereisen in de nationale governance
en digitale systemen. Het kabinet realiseert zich terdege dat het opzetten van de
governance voor het aansturen van zo’n omvangrijk NRPP een uitdaging is. Het kabinet
is zich ervan bewust dat deze aanpassingen op korte termijn extra werk en kosten kunnen
opleveren. De complexiteit van het voorstel vraagt veel van de uitvoering en mogelijk
van onze uitvoeringsorganisaties. Het kan leiden tot hoge druk op de uitvoeringskracht
en hogere uitvoeringskosten. Tevens ziet het kabinet dat het opzetten van een coördinerende
autoriteit boven de huidige managementautoriteiten kan leiden tot extra complexiteit
en administratieve lasten. Het kabinet zal hier aandacht voor vragen bij de Commissie
en zich in de onderhandelingen actief voor de uitvoerbaarheid van het NRPP inzetten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het beoordelen van de
functionaliteit van huidige systemen en de noodzaak van eventuele aanpassingen op
basis van dit voorstel. Daarbij hecht het kabinet aan voldoende voorbereidingstijd
voor een nieuwe systematiek en heeft oog voor het effect hiervan op zowel uitvoerende
diensten als begunstigden. Het kabinet neemt hierbij de lessen mee die geleerd zijn
van instrumenten met vergelijkbare prestatieraamwerken zoals bij de HVF en het Nationaal
Strategisch Plan onder het GLB.
Het kabinet ziet echter in den brede de toegevoegde waarde van de voorgestelde nationale
plannen, waar middelen in gedeeld beheer op integrale wijze samenkomen in koppeling
met hervormingen. Mits goed vormgegeven, heeft deze koppeling met hervormingen de
potentie het economische fundament en cohesie van de Unie ook op andere beleidsterreinen
als geheel te versterken. Ook kan het regionaal en plattelandsbeleid versterkt worden
door de vele aparte fondsen te integreren tot één plan. Dit stelt lidstaten in staat
om deze middelen in gedeeld beheer beter op nationaal beleid te laten aansluiten,
met maatwerk voor hun regio’s. Dit verstevigt nationaal eigenaarschap. Zo kan effectief
worden bijgedragen aan de opwaartse economische convergentie en territoriale cohesie
van de Unie als geheel. Het kabinet steunt het basisprincipe van het NRPP dat gericht
is op het partnerschapsbeginsel en het kabinet wil hier ook actief vorm aan geven
middels nauwe betrokkenheid van medeoverheden en andere (maatschappelijke) partners,
in lijn met artikel 6 van het NRPP-voorstel en met de motie Paternotte.20
Resultaatgerichte financiering
Het kabinet is in den brede voorstander van een meer resultaatgerichte financieringswijze
waarbij de uitbetaling van middelen plaatsvindt op basis van vooraf afgesproken mijlpalen
en doelstellingen in plaats van gemaakte kosten. Hiermee geeft de EU-begroting een
financiële prikkel om beleidsdoelstellingen te behalen. Ook geeft deze financieringswijze
in praktische zin de mogelijkheid om de uitbetalingen van EU-middelen afhankelijk
te maken van structurele hervormingen. Naast de rapportage over mijlpalen en doelstellingen
op basis van de gestandaardiseerde outputindicatoren (zoals weergeven in het BNC-fiche
inzake het performance framework) moeten lidstaten ook informatie verzamelen over betalingen en ontvangers ter bescherming
van de financiële belangen van de Unie en daarover rapporteren in een centraal informatiesysteem.
In tegenstelling tot veel recenter tot de Unie toegetreden lidstaten, beschikt Nederland
nog niet over een dergelijk systeem. Daarnaast sluit een gestandaardiseerde lijst
van outputindicatoren mogelijk niet aan op de Nederlandse verantwoordingssystematiek
en vindt het kabinet dat er ruimte moet blijven voor innovatieve projecten die daar
niet binnen zouden passen.
Ook wil het kabinet ervoor waken dat het wijzigen van de NRPP’s leidt tot hoge aanvullende
of dubbele administratieve lasten, zoals bij de HVF het geval is. Dit vergt nadere
analyse. Daarnaast vindt het kabinet het van belang dat de indicatoren daadwerkelijk
inzicht geven in de mate waarin lidstaten bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van
de EU.
Het kabinet vindt het belangrijk dat lidstaten investerings- en hervormingsmaatregelen
implementeren die hun economie en die van de EU als geheel versterken. Het kabinet
ondersteunt dan ook de voorwaarde dat lidstaten in hun NRPP een significant deel van
de uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante LSA’s in het Europees Semester
moeten adresseren, maar heeft daarbij wel een aantal aandachtspunten. Het kabinet
hecht waarde aan het behouden van de focus van het Semester op economisch, begrotings-
en werkgelegenheidsbeleid. Het kabinet acht het van belang dat in het voorstel wordt
verduidelijkt op welke jaren deze relevante LSA’s betrekking hebben. Wat het kabinet
betreft dienen de op structurele uitdagingen gerichte LSA’s uit 2025 daar onderdeel
van te zijn. Verder vindt het kabinet het van belang dat bij de koppeling tussen hervormingen
en EU-middelen rekening wordt gehouden met effectiviteit en flexibiliteit en de betrokkenheid
van lidstaten en medeoverheden. Daarbij vindt het kabinet dat met het oog op proportionaliteit
rekening moet worden gehouden met de verhouding tussen de omvang van de te ontvangen
middelen en de verplichting tot het adresseren van de LSA’s.
De Commissie stelt voor dat het NRPP geen maatregelen mag bevatten waarvan de uitvoering
al voor 1 januari 2028 is gestart. Het kabinet heeft nog aanvullende informatie nodig
om dit goed te kunnen beoordelen. Het kabinet signaleert dat in het voorstel is opgenomen
dat indien een betaling vanuit de Unie wordt opgeschort, bijvoorbeeld door het niet
behalen van de doelstellingen of ter bescherming van de financiële belangen van de
Unie, de lidstaten hun verplichting dienen na te komen om betalingen aan eindbegunstigden
voort te zetten. Hiermee ligt de prikkel voor hervormingen op de juiste plek, namelijk
op het niveau van de lidstaten. Het kabinet merkt daarbij op dat het niet behalen
van de doelstelling kan leiden tot een budgettair risico.
Thematische deelterreinen
Het NRPP geeft invulling aan de sectorale voorstellen die onder het NRPP-voorstel
vallen. Over de sectorale voorstellen zijn separate BNC-fiches opgesteld. Bij de MFK-onderhandelingen
dienen dit BNC-fiche, de BNC-fiches over de sectorale voorstellen en de fiches over
horizontale onderwerpen in samenhang te worden bezien.
Regionale ontwikkeling
Het kabinet onderschrijft de doelstelling om regionale ongelijkheden tegen te gaan
en Europese territoriale samenwerking te bevorderen. Het NRPP biedt kansen voor regionale
ontwikkeling. Het kabinet vindt dat het cohesiebeleid zich zo veel mogelijk dient
te richten op regio’s die op sociaaleconomisch gebied achterblijven, door het bevorderen
van economische, sociale en territoriale convergentie, maar dat het cohesiebeleid
in principe beschikbaar moet blijven voor alle regio’s in de EU. In lijn hiermee vindt
het kabinet het logisch dat binnen de NRPP’s voldoende aandacht is voor minder ontwikkelde
regio’s in de Unie.
Het kabinet wil daarnaast dat het cohesiebeleid zich meer focust op het versterken
van het concurrentievermogen van de EU. Inhoudelijk betekent dit een inzet op de drie
transities: digitaal, sociaal (arbeidsmarkt) en groen, met onderzoek en innovatie
(en de uitrol daarvan) als dwarsdoorsnijder. Het kabinet ziet deze inzet grotendeels
gereflecteerd in de specifieke doelstellingen van het NRPP. Het kabinet constateert
ook dat de thematische concentratie op innovatie die momenteel binnen EFRO bestaat
wordt losgelaten in het NRPP, terwijl er wel budgetten zijn geoormerkt voor andere
beleidsdoeleinden. Innovatieve projecten zijn essentieel voor het versterken van het
Europese concurrentievermogen. In combinatie met de breed geformuleerde doelstellingen,
vraagt het kabinet zich af of de inzet op onderzoek en innovatie binnen de NRPP's
nu voldoende is geborgd. Het kabinet zal zich tijdens de onderhandelingen inzetten
voor meer focus op onderzoek en innovatie en de drie transities binnen het NRPP, zodat
middelen worden ingezet waar deze de meeste toegevoegde waarde hebben voor de EU als
geheel. Daarnaast verwelkomt het kabinet de mogelijkheid tot investeringen in milieu-
en infrastructurele projecten binnen het NRPP; ook structuurversterkende investeringen
in grensoverschrijdende projecten in minder ontwikkelde regio’s in de EU kunnen door
het grensoverschrijdende karakter immers (indirect) voordeling zijn voor Nederland.
Tevens is het kabinet van mening dat voor regionale ontwikkeling moet worden ingezet
op een plaatsgebonden aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke kenmerken
en sterktes van de regio’s. Wat het kabinet betreft zou hierbij gekeken moeten worden
naar bredere regionale plannen en transitieplannen, waarin de kansen en uitdagingen
op de drie transities in de verschillende regio’s geïdentificeerd worden. Daarbij
is het in de uitwerking van belang dat zoveel mogelijk wordt aangesloten op reeds
lopende nationale processen, zoals in Nederland de Ruimtelijke Economische Visie,
het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR) en het Nationale Programma Leefbaarheid
en Veiligheid (NPLV). Het kabinet staat positief tegenover de oproep om binnen de
NRPP’s gerichte instrumenten voor specifieke regio’s op te nemen, maar acht het noodzakelijk
dat de inzet op plaatsgebonden beleid verder wordt versterkt. Gezien het belang van
onderzoek en innovatie en interregionale innovatiesamenwerking voor het versterken
van het concurrentievermogen, zal het kabinet tijdens de onderhandelingen ervoor pleiten
dat de Research and Innovation Strategy for Smart Specialisation (RIS3) een centrale rol krijgt binnen de opzet van de NRPP’s.
Het kabinet staat positief tegenover de oproep om instrumenten gericht op territoriale
en lokale samenwerkingsinitiatieven te steunen en op te nemen in het NRPP zoals voor
stedelijke ontwikkelstrategieën en gemeenschapsgedreven lokale ontwikkelingen, inclusief
LEADER-strategieën. Het kabinet ziet hierbij kansen voor synergie tussen de instrumenten
die bijdragen aan regionale ontwikkeling, plaatsgebonden beleid en het GLB, specifiek
voor de instrumenten die bijdragen aan de vitaliteit van het platteland.
Het kabinet steunt het voorstel om de Interregprogramma’s buiten de NRPP’s te plaatsen.
De grensoverschrijdende governance van Interreg past niet goed binnen de opzet van
de NRPP’s, waardoor het nodig is om dit apart te regelen. Het kabinet is positief
over de aandacht voor steden in het voorstel en wijst daarbij op het belang van steden
en stedelijke gebieden voor het concurrentievermogen van de Unie. Gelet op het bovenstaande
belang zal het kabinet de Commissie vragen naar de voorziene rol van en financiering
voor duurzame stedelijke ontwikkeling binnen een NRPP.
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Ten tweede geeft het voorstel invulling aan de landbouwdoelstellingen van de Unie.
Het kabinet acht landbouw en visserij cruciaal voor de voedselzekerheid, en daarmee
ook weerbaarheid, in Nederland en de EU. Ten aanzien van het NRPP-voorstel is het
kabinet positief over de specifieke verwijzing naar de doelstellingen zoals opgenomen
in het EU-werkingsverdrag over het GLB en GVB. Tegelijkertijd vindt het kabinet het
zorgelijk dat marktoriëntatie niet langer als specifieke GLB-doelstelling is opgenomen.
Het kabinet is kritisch op de voorgestelde gemiddelde bandbreedte voor de degressieve
areaalgebonden inkomenssteun. Nederland beschouwt dit als een vorm van oormerking
die lidstaten belemmert andere interventies, zoals die voor landbouwmilieu- en klimaatacties,
uit de GLB-toolbox in te zetten. Het kabinet zal zich inzetten om deze bandbreedte
te verlagen en de ondergrens te schrappen. Het kabinet is tegen het handhaven en verruimen
(naar 25%) van de huidige ruimte voor marktverstorende gekoppelde steun en zal zich
inzetten voor afbouw en maximering daarvan.21 Het kabinet onderschrijft vereenvoudiging en stimulering van vereenvoudigde kostenopties
(VKO). Bij bepaalde interventies kan het uitwerken van een VKO echter juist leiden
tot hogere administratieve lasten. Wanneer dit het geval is, dienen lidstaten de ruimte
te hebben dit niet te hoeven toepassen.
Het kabinet verwelkomt de aandacht die uitgaat naar de vitaliteit van plattelandsgebieden.
Het integreren van het huidige GLB en het cohesiefonds binnen één NRPP-fonds biedt
kansen voor synergie. Het kabinet zal zich inzetten voor aandacht voor het thema plattelandsontwikkeling
en rural proofing, dit laatste met als doel om ervoor te zorgen dat beleid en investeringen aansluiten
bij de context en opgaven van plattelandsgebieden. Het kabinet onderschrijft de LEADER-aanpak
die bottom-up, gemeenschapsgedreven is.
Het kabinet kan zich vinden in het voorstel om de regeling voor schoolfruit, -groenten
en -melk te continueren. Wel vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende flexibiliteit
blijft voor een invulling van de schoolregeling die past bij de nationale context22. Het kabinet is bezorgd over de opname van sectorale interventies in het NRPP en
het schrappen van de koppeling van financiële EU-steun aan bijdragen van leden aan
producentenorganisaties in de groenten- en fruitsector.
Visserij en maritiem
Ten derde geeft het voorstel invulling aan de visserijdoelstellingen van de Unie.
Het Nederlandse visserijbeleid wordt voor een belangrijk deel bepaald door het GVB.
Het kabinet is van mening dat wettelijke taken zoals controle, handhaving en datacollectie
opgenomen moeten blijven worden als subsidiabele activiteit. De nieuwe cofinancieringssystematiek
zal mogelijk een hogere bijdrage vragen vanuit de visserij- en aquacultuurondernemingen
dan wel van het Rijk of medeoverheden. Dit kan effect hebben op het slagingspercentage
van regelingen en projecten. Het kabinet is positief over de toegenomen flexibiliteit
die lidstaten geboden wordt om nationaal keuzes te maken op welke wijze de middelen
binnen het GVB kunnen worden besteed.
Sociaal en werkgelegenheid
Ten vierde geeft het voorstel invulling aan de sociale- en werkgelegenheidsdoelstellingen
van de Unie. Het kabinet heeft in aanloop naar de publicatie van de voorstellen met
name aandacht gevraagd voor het belang van vaardigheden en sociale inclusie. Om als
Unie concurrerend te blijven, arbeidsmarkttekorten aan te pakken en om de grote transities
waar te kunnen maken, zijn vaardigheden en de sociale inclusie van mensen immers van
belang. Ook het rapport van Mario Draghi over de concurrentiekracht van de EU23 benoemt specifiek het belang van menselijk kapitaal als basisvoorwaarde voor het
versterken van de EU-concurrentiepositie. Het kabinet vindt het positief dat deze
inzet wordt gereflecteerd in het NRPP, met een sterkere focus op vaardigheden en een
goed functionerende arbeidsmarkt. Het kabinet zal er gedurende de onderhandelingen
op inzetten dat de versterkte focus op vaardigheden niet verwatert en waar mogelijk
verder versterkt wordt. Bovendien benadrukt het kabinet het belang van het investeren
in mensen, om de transities te kunnen maken en het concurrentievermogen van de EU
te versterken.
Migratie, grenzen, veiligheid
Ten vijfde dient het voorstel ook invulling te geven aan de doelstellingen van de
EU op het gebied van migratie, grenzen en veiligheid. Een stevig asiel en migratiebeleid
is een van de drie inhoudelijke prioriteiten van dit kabinet voor een toekomstbestendige
EU-begroting. Bovendien is een veilig Europa randvoorwaardelijk voor een sterke Europese
economie en welvaart ten dienste van de Europese burgers, bedrijven en maatschappelijke
organisaties. Wanneer lidstaten hun buitengrenzen goed beheren, hun opvang- en asielverplichtingen
goed naleven en terugkeer effectief uitvoeren, kan dit ook (secundaire) migratie naar
Nederland verminderen. Het kabinet verwelkomt daarom dat in het voorstel is opgenomen
dat lidstaten in hun NRPP dienen op te nemen hoe zij geïdentificeerde tekortkomingen
en kwetsbaarheden in de naleving van Europese verplichtingen gaan adresseren. Veranderende
geopolitieke verhoudingen, de groeiende complexiteit van dreigingen en de komst van
nieuwe dreigingen maken een sterke inzet van de EU op interne veiligheid onmisbaar.
Het kabinet onderschrijft de visie van de Commissie dat de uitdagingen die binnen
de HOME-fondsen vallen van veranderende aard zijn, en dat daarom een mate van flexibiliteit
in de beoogde doelstellingen nodig is. Het kabinet onderschrijft de conclusie van
de Commissie dat de verschillende HOME-fondsen complementair zijn en in samenhang
moeten worden bezien. Het kabinet steunt de verbinding die de Commissie maakt tussen
de NRPP’s en weerbaarheidsopgaven in de lidstaten en regio’s. Ook steunt het kabinet
de doelstelling die ziet op het versterken van de defensiecapaciteiten, waaronder
op het gebied van defensie-industrie en militaire mobiliteit.
Financiële Framework
Omvang financiële enveloppe en doelstellingen
De totale omvang van het fonds en de verdeling hiervan tussen de verschillende thematische
deelterreinen is integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034.
De kabinetsinzet ten aanzien van de omvang van het MFK is opgenomen in de overkoepelende
Kamerbrief over de MFK- en EMB-voorstellen.
Het kabinet kijkt kritisch naar het toevoegen van doelstellingen, minimum percentages
of geoormerkte bedragen. Dit komt de flexibiliteit en modernisering van de EU-begroting
niet ten goede terwijl dit juist een van de kernpunten van de kabinetsinzet is. Waar
sprake is van dergelijke doelstellingen, percentages of geoormerkte bedragen dienen
deze voldoende bij te dragen aan de flexibilisering en modernisering van de EU-begroting.
Het kabinet onderstreept wel het belang van investeringen in de groene transitie en
ziet het bestedingspercentage voor klimaat en milieu als continuering van het huidige
beleid. Het kabinet steunt de mogelijkheid onder het NRPP voor technische ondersteuning
van nationale en medeoverheden bij de uitvoering van het plan. Specifiek voor biodiversiteit
en natuurherstel, verwelkomt het kabinet dat dit is opgenomen als doelstelling binnen
het NRPP-voorstel. Ook de erkenning van het belang van samenhang met bestaande Europese
beleidsinstrumenten wordt positief beoordeeld, zoals tussen het NRPP en de Natuurherstelverordening
en de Strategie voor Waterweerbaarheid. Hierbij merkt het kabinet op dat de Commissie
voorstelt om het LIFE-programma als afzonderlijk financieringsinstrument te schrappen.
Het kabinet pleit voor voldoende aandacht voor biodiversiteit en natuurherstel binnen
het NRPP.
EU-faciliteit
Het kabinet is positief over het voorstel van de Commissie om een deel van het NRPP-budget
onder te brengen in een EU-faciliteit. Het kabinet ziet voordelen in het behouden
van een complementaire, flexibele schil rondom de NRPP’s. Op deze manier kan beter
ingespeeld worden op waar de middelen tijdens een volgend MFK voor nodig zijn, ook
in tijden van crisis. Hierdoor wordt de EU-begroting wendbaarder en responsiever.
Tijdens het huidige MFK is gebleken dat het MFK deze flexibiliteit mist. Daarnaast
vindt het kabinet het positief dat met de EU-faciliteit ook projecten kunnen worden
ondersteund met een transnationale dimensie, die niet goed passen binnen de uitvoering
van de nationale plannen. Het kabinet zal zich er dan ook voor inzetten dat er binnen
de EU-faciliteit voldoende aandacht is voor interregionale innovatiesamenwerking.
De in het voorstel opgenomen financieringsvormen, zoals subsidies, leningen en garanties,
bieden in potentie ruimte voor maatwerk en een mogelijkheid private investeringen
aan te trekken. Tegelijkertijd moeten er duidelijke randvoorwaarden rondom transparantie,
doeltreffendheid en controleerbaarheid worden geschetst. Daarnaast moet nog verduidelijkt
worden hoe de weging over de verdeling van dit flexibele budget zal plaatsvinden.
Commiteringen, decommiteringen en flexibiliteit
De Commissie introduceert in het voorstel meerdere mechanismen die de NRPP’s adaptiever
en toekomstbestendiger maken. Hieronder valt het vergroten van het flexibele deel
binnen de landenenveloppen en de geleidelijkheid waarmee deze middelen beschikbaar
worden gesteld. Tevens vallen hieronder het vereenvoudigen van de procedure voor aanpassing
van de plannen en de budgettaire reserve op EU-niveau (de faciliteit). Het kabinet
onderkent het belang van voldoende flexibiliteit binnen het MFK om effectief in te
kunnen spelen op nieuwe prioriteiten of crisissituaties en is daarmee positief over
het voorgestelde flexibele deel van 25% binnen de lidstaatenveloppen. De voorgestelde
verplichting tot een tussentijdse herziening en de mogelijkheid tot herallocatie van
middelen binnen het NRPP worden in dat licht positief beoordeeld. De verplichting
tot een tussentijdse herziening geldt dit moment ook al in beperkte mate binnen enkele
fondsen, zoals het ESF en EFRO. Het vereist wel aanpassingen in het plan van een lidstaat,
wat mogelijk tot extra administratieve lasten kan leiden. Daarbij zal het kabinet
de Commissie vragen om nadere toelichting over de voorgestelde mate en werking van
ingebouwde flexibiliteit, om te borgen dat deze niet ten koste gaat van de voorspelbaarheid
van de nationale afdrachten van de lidstaten, de stabiliteit van EU-beleid of leidt
tot een ongelijk speelveld.
Het kabinet plaatst een kanttekening bij de termijn voor decommitering van middelen
die niet zijn gebruikt voor voorfinanciering of waarvoor geen betalingsverzoek is
ingediend. In het huidige MFK is er een termijn van N+1 of N+2 of N+3 jaar tot dat
middelen gedecommiteerd worden. In het Commissievoorstel wordt dit teruggebracht naar
31 oktober N+1. Deze wijziging zou de kans op decommiteringen van EU-middelen kunnen
vergroten. In de onderhandelingen zal het kabinet zich ervoor inzetten om een realistische
termijn in het NRPP op te nemen, daarbij rekening houdend met de bestedingspatronen
van de verschillende beleidsterreinen. Het kabinet heeft hierbij ook aandacht voor
de uitvoeringstermijn voor projecten.
Additionele financiering
Sociaal Klimaatfonds (SKF) en Moderniseringsfonds (MF)
Het kabinet bestudeert met aandacht de manier waarop de Commissie voorstelt om het
SKF te integreren in het NRPP, aangezien in het voorstel wijzingen worden opgenomen
voor de SKF-verordening, die niet onder het MFK valt. De rol van het SKF binnen het
NRPP is een aandachtspunt, waarvan de vormgeving momenteel nog onduidelijk is. Het
kabinet zal de Commissie vragen stellen over de gevolgen van het voorstel voor de
governance van het SKF, aangezien het SKF al vanaf 2026 door de lidstaten wordt geïmplementeerd.
Voor wat betreft het MFK erkent het kabinet het belang van synergie tussen het Moderniseringsfonds
en het NRPP vanwege overeenkomende doelstellingen in beide fondsen. Deze synergie
kan bijdragen aan de modernisering van energiesystemen en het verbeteren van energie-efficiëntie
in lidstaten met een relatief lager bbp.
NRPP leningeninstrument
Het kabinet is geen voorstander van het voorstel om de NRPP’s aan te vullen met steun
in de vorm van leningen, waarvoor de Commissie geld zou lenen op de kapitaalmarkten.
In het verleden heeft Nederland ingestemd met leeninstrumenten voor financiële bijstand
in het geval van buitengewone omstandigheden of crises. Het kabinet is van mening
dat er in dit geval geen noodzaak is om middelen te lenen op de kapitaalmarkt voor
uitgaven onder het NRPP. De plannen van de lidstaten moeten passen binnen het beschikbaar
gestelde budget. Indien lidstaten grotere ambities hebben, kunnen zij zelf extra bijdragen
aan hun NRPP.
Het kabinet neemt kennis van de mogelijkheid voor externe partijen (zoals derde landen
en internationale organisaties) om financiële of niet-financiële bijdragen te leveren,
die als externe bestemmingsontvangsten kunnen worden ingebracht. Het kabinet acht
het daarbij van belang dat deze bijdragen passen binnen de beleidsdoelstellingen van
de Unie en dat heldere voorwaarden worden gesteld aan governance, toezicht en verantwoording.
Tot slot zal het kabinet kritisch bezien in hoeverre steun aan acties in of in relatie
tot derde landen bijdraagt aan de interne doelstellingen van de Unie, zoals het migratiebeleid,
grensbeheer en interne veiligheid. Daarbij geldt dat consistentie met Global Europe
gewaarborgd moet zijn. Het kabinet ondersteunt de vrijwillige mogelijkheid voor lidstaten
om middelen uit hun NRPP-allocatie in te zetten via het ECF InvestEU instrument, aangezien
dat kan bijdragen aan een effectievere inzet van EU-middelen.
Verdeling, voor- en cofinanciering
Verdeelsleutel
Het kabinet moet de componenten van de verdeelsleutels en de uitkomsten per lidstaat
nog verder analyseren en doorrekenen. Het kabinet zal zich in de onderhandelingen
inzetten voor verdeelsleutels die recht doen aan de verschillende doelstellingen van
het NRPP en de specifieke uitdagingen daarin voor Nederland. Het kabinet is van mening
dat de toedeling van het budget via de algemene verdeelsleutel voor het NRPP (waarin
de sectorale kenmerken van het GLB, GVB en de fondsen onder het cohesiebeleid zijn
meegenomen), ertoe leidt dat Nederland in verhouding tot andere lidstaten relatief
weinig ontvangt. Zo lijkt de berekening van de nationale toedeling nadelig uit te
pakken voor Nederland door specifieke kenmerken van de Nederlandse landbouw en visserij.
De kosten voor grond en arbeid in Nederland zijn bijvoorbeeld aanzienlijk hoger dan
in sommige andere lidstaten. Tevens zijn de grote uitdagingen voor de visserij- en
landbouwsector in Nederland op het gebied van stikstof, klimaat en milieu onvoldoende
meegewogen in de berekening van de lidstaattoedeling. Voor wat betreft de verdeelsleutel
voor de HOME-fondsen is het kabinet van mening dat deze een redelijke indicatie geeft
van de omvang van de inspanningen die lidstaten moeten leveren. Wel vindt het kabinet
dat voor de migratiemiddelen ook rekening moet worden gehouden met de (financiële)
inspanningen die lidstaten leveren als het gaat om het faciliteren van reguliere grensoverschrijdingen,
bijvoorbeeld via grote luchthavens zoals Schiphol. Bevolkingsdichtheid kan ook een
indicator zijn voor de impact van veiligheidsdreigingen en de maatregelen die een
lidstaat daartegen dient te nemen, gesteund door financiering uit het homefonds. Voor
georganiseerde criminaliteit en andere veiligheidsdreigingen is de omvang van het
BBP een beperkte indicator. Hierbij zou voor georganiseerde criminaliteit ook kunnen
worden gekeken naar de openheid van de economie. Bovendien zal het kabinet bepleiten
dat niet alleen het bevolkingsaantal of de omvang van een lidstaat van invloed is
op de inspanningen die lidstaten moeten leveren op migratie, maar dat ook de bevolkingsdichtheid
een factor is die meegewogen zou moeten worden.
Voorfinanciering
Het kabinet vindt het positief dat er een beperkte mate van voorfinanciering voor
de NRPP’s beschikbaar komt, verspreid over de eerste drie jaren. Onderzoek van de
Europese Rekenkamer laat zien dat voldoende liquiditeit bij de start van programma’s
de implementatie kan versnellen, omdat beheerautoriteiten de middelen dan sneller
kunnen uitkeren aan projecten. Het kabinet beoordeelt de voorgestelde percentages
als adequaat.
Cofinanciering
Het kabinet hecht waarde aan het principe van nationale cofinanciering en vindt het
positief dat hiervoor in het voorstel minimumpercentages staan opgenomen. Nationale
cofinanciering draagt bij aan nationaal en regionaal eigenaarschap, versterkt de verantwoordingsplicht
en mobiliseert private investeringen. Het kabinet erkent dat bij het bepalen van de
nationale bijdrage rekening dient te worden gehouden met de verschillende typen regio’s.
Conditionaliteit
Handvest en rechtsstaatconditionaliteiten
Het kabinet verwelkomt de inzet van de Commissie voor versterkte waarborgen om de
naleving van de beginselen van de rechtsstaat en van het EU-Handvest te verzekeren.
Respect voor de rechtsstaat en grondrechten en gemeenschappelijke EUwaarden door lidstaten
is essentieel voor een goed functionerende EU. Dit is een cruciale randvoorwaarde
voor goed bestuur, eerbiediging van grondrechten, het behoud van onze waardengemeenschap,het
goed functioneren van de interne markt en vertrouwen in overheidsinstellingen. Het
kabinet vindt het essentieel dat lidstaten voldoen aan de beginselen van de rechtsstaat
en grondrechten om fondsen te kunnen ontvangen uit de EU-begroting. Het kabinet zal
zich hier gedurende de MFK-onderhandelingen voor blijven inzetten, in lijn met motie
Olger van Dijk c.s.24
Opname van de horizontale voorwaarden met betrekking tot de rechtsstaatbeginselen
en het EU-Handvest, maken het mogelijk om voortdurend te verzekeren dat lidstaten
gedurende de uitvoering van het NRPP blijven voldoen aan deze beide voorwaarden. Dit
betekent ook dat indien wordt vastgesteld dat een lidstaat niet (meer) voldoet, er
geen uitbetaling zal plaatsvinden totdat die lidstaat weer voldoet aan de voorwaarden.
Daarnaast verwelkomt het kabinet het verband dat wordt gelegd met de landspecifieke
aanbevelingen uit het rechtsstaatrapport van de Commissie en het Europees Semester.
Het is wenselijk dat lidstaten in het kader van hun NRPP’s moeten kunnen aantonen
opvolging te geven aan de landenspecifieke aanbevelingen uit het rechtsstaatrapport
en het Europees Semester, en het kabinet verwelkomt dat de Commissie deze in samenhang
beziet.
Het kabinet heeft wel nog vragen over de precieze werking, aard en inhoud van deze
conditionaliteiten, zoals over de momenten en de wijze waarop de Commissie precies
toetst of (nog steeds) aan de voorwaarden is voldaan, en welke criteria hiervoor gelden.
Daarnaast is het nog niet duidelijk of hervormingen gericht op naleving van de rechtsstaatbeginselen
en het EU-Handvest ook (kunnen) worden omgezet in (super)mijlpalen, zoals het geval
is bij de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit. Dat is volgens het kabinet wel wenselijk
en essentieel voor een sterke rechtsstaatconditionaliteit en het kabinet zal daarom
de Commissie om opheldering vragen.
Macro-economische conditionaliteit
Het kabinet vindt het positief dat de macro-economische conditionaliteit behouden
blijft, omdat het kan bijdragen aan opvolging van de aanbevelingen van de Raad in
het kader van het Stabiliteits- en Groeipact en de macro-economische onevenwichtighedenprocedure.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Binnen de Raad lijkt sprake van uiteenlopende opvattingen over het NRPP-voorstel.
Diverse lidstaten staan overwegend positief tegenover een integrale aanpak zoals voorgesteld
in het NRPP. Tegelijkertijd is er een aantal lidstaten dat hecht aan het behoud van
bestaande, afzonderlijke fondsen en zich kritisch uitspreekt over de voorgestelde
samenvoeging. Zij betwijfelen ook of het voorstel daadwerkelijk zal leiden tot vereenvoudiging,
grotere effectiviteit en vermindering van administratieve lasten. Aangenomen mag worden
dat ook ten aanzien van de voorgestelde allocatiesleutel de meningen verdeeld zullen
zijn.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief.
Het voorstel is gebaseerd op artikel 42, artikel 43(3), artikel 46(d), artikel 91(1)(d),
artikel 149, artikel 153(2)(a) en artikel 164, artikel 175, artikel 177, artikel 178,
artikel 192(1), artikel 194(2), artikel 209(1), artikel 212(2), artikel 322(1)(a)
en artikel 349 VWEU. Deze rechtsgrondslagen geven de EU de bevoegdheid om op te treden
binnen de verschillende beleidsterrein die worden ondersteund door het fonds, namelijk
op het gebied van landbouw en visserij (artikel 42 en artikel 43(3) VWEU), vrij verkeer
van werknemers en werkgelegenheidsbeleid (artikel 43(3) en artikel 149 VWEU), het
gemeenschappelijk vervoerbeleid (artikel 91(1)(d) VWEU), sociale politiek en het Europees
Sociaal Fonds (artikel 152(2)(a) en artikel 164 VWEU), de bevordering van economische,
sociale en territoriale cohesie (artikelen 175 en 178 VWEU), milieu (artikel 192(1)
VWEU), energie (artikel 194(2) VWEU), ontwikkelingssamenwerking (artikel 209(1) VWEU),
economische, financiële en technische samenwerking met derde landen (artikel 212 VWEU)
en de ultraperifere gebieden (artikel 349 VWEU). Het kabinet kan zich vinden in de
voorgestelde rechtsgrondslagen.
Op het terrein van interne markt; sociaal beleid, voor de in het Verdrag genoemde
aspecten; economische, sociale en territoriale samenhang; landbouw en visserij; milieu;
energie; vervoer en energie is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en
de lidstaten (artikel 4, lid 2, onder a, b, c, d, g, i, VWEU). Op het terrein van
ontwikkelingssamenwerking is sprake van een parallelle bevoegdheid (artikel 4, lid
4 VWEU).
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit
is positief. Het voorstel heeft tot doel de economische, sociale en territoriale cohesie,
duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen, de veiligheid en paraatheid van de
EU te bevorderen, met name door middel van uitvoering van hervormings- en investeringsplannen.
Deze doelstellingen zijn nauw verbonden met grensoverschrijdende uitdagingen en belangen
die een gecoördineerde aanpak op het niveau van de EU vereisen. Veel van de onderliggende
uitdagingen – zoals klimaatverandering, energie- en grondstoffenzekerheid, migratie,
digitale transformatie en geopolitieke spanningen – betreffen grensoverschrijdende
problematiek die niet afdoende of doeltreffend op nationaal, regionaal of lokaal niveau
kan worden aangepakt. Door gezamenlijke inspanningen op EU-niveau kunnen schaalvoordelen
worden behaald, wederzijdse afhankelijkheden worden benut en beleidsinspanningen beter
op elkaar worden afgestemd. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief, met
kanttekening. Het voorstel heeft tot doel de economische, sociale en territoriale
cohesie, duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen, de veiligheid en paraatheid
van de EU te bevorderen, met name door middel van uitvoering van hervormings- en investeringsplannen.
Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat samenvoeging
van de fondsen en de uitvoering door middel van de hervorming- en investeringsplannen
eraan bijdraagt dat EU-middelen worden besteed aan de hierboven genoemde doelstelling.
Hiermee wordt verzekerd dat besteding van EU-middelen uit deze fondsen aansluit bij
de uitdagingen van deze tijd, en daarmee zorgt voor een moderne en toekomstbestendige
EU-begroting. Het kabinet meent dat het optreden van de EU hiermee ook niet verder
gaat dan noodzakelijk. Een aandachtspunt voor het kabinet is wel dat de systematiek
werkbaar moet zijn en niet verder gaat dan noodzakelijk om de doelstelling van het
voorstel te bereiken, bijvoorbeeld voor wat betreft rapportageverplichtingen en de
verplichtingen van de lidstaat in het kader van de bescherming van de financiële belangen
van de Unie. Het kabinet zal hier tijdens de onderhandelingen oog voor houden.
Het kabinet is echter van mening dat de leenfaciliteit voor het ophogen van de NRPPs
(«Catalyst Europe») verder gaat dan noodzakelijk om de doelstelling van het optreden
te bereiken en plaatst daarbij een kanttekening. De doelstelling van het instrument
kan namelijk ook behaald worden met de via de EU-begroting aan het NRRP toebedeelde
middelen. Daarvoor zijn aanvullende leningen niet noodzakelijk.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over het NRPP-voorstel zijn wat betreft de financiële aspecten,
integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland hecht
eraan dat besprekingen over het NRPP-voorstel niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming
betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland
bij de het NRPP-voorstel moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse
inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus
gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader
blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het
verloop van de onderhandelingen.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen
voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op
de EU-afdrachten die volgen uit de MFK onderhandelingen dienen gedekt te worden op
de Rijksbegroting.
De Commissie stelt in haar effectbeoordeling voor het NRPP-voorstel dat nationale,
medeoverheden alsook ontvangers van deze middelen (waaronder bedrijven) rechtstreeks
impact zullen ervaren van de NRPP-voorstel Enerzijds ziet dit op het implementeren
van het nieuwe kader en de aanpassing daarbij ten opzichte van de huidige situatie.
Anderzijds zorgt het volgens de Commissie voor een vereenvoudiging van de besteding
van EU-middelen waardoor op de korte tot middellange termijn de kosten omlaag zullen
gaan voor nationale, medeoverheden en ontvangers van de middelen. In Nederland zal
het NRPP-voorstel daardoor onder meer impact hebben op uitvoeringsorganisaties (zie
ook paragraaf 7 hieronder). Van de ordegrootte van deze (financiële) effecten kan
nog geen precieze inschatting worden gemaakt.
Daarnaast zullen de minimumpercentages voor nationale cofinanciering in het huidige
Commissievoorstel (mogelijk hogere) bijdragen vragen van het Rijk en/of medeoverheden.
De nationale verantwoordelijkheid voor het controleren van de mijlpalen en doelstellingen
vraagt personele capaciteit, mogelijk ook op verschillende overheidslagen. Van de
ordegrootte van de (financiële) effecten van deze nieuwe/gewijzigde verantwoordelijkheden
in het huidige voorstel kan nog geen precieze inschatting worden gemaakt.
Verder blijven betalingen naar eindbegunstigden, waaronder medeoverheden, gegarandeerd
in geval van opschortingen van betalingen aan de lidstaat, wat dit heeft een effect
op de Rijksbegroting tot gevolg.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het bedrijfsleven en de burger worden in het voorstel aangemerkt als (potentieel)
begunstigden van de fondsen. Dit betekent dat de financiële consequenties voor het
bedrijfsleven en de burger (potentieel) ongunstig of gunstig zijn, zonder dat op dit
moment een inschatting te geven is van de hoogte hiervan. Daarbij is het van belang
dat betalingen naar eindbegunstigden gegarandeerd zijn in geval van opschortingen
van betalingen aan de lidstaat en dat eventuele opschortingen van betalingen aan de
lidstaat dus geen invloed hebben op betalingen aan de eindbegunstigden.
Voor wat betreft regeldruk ziet het kabinet aandachtspunten m.b.t. de uitvoerbaarheid
en werkbaarheid van het voorstel, en dan met name in de opstartfase. De complexiteit
van het NRPP legt potentieel meer druk op de uitvoeringskracht en kan leiden tot hogere
uitvoeringskosten. Zo heeft Nederland, v.w.b. het GLB, recent geïnvesteerd in een
nieuw prestatiemodel waarvan het onzeker is of deze doorontwikkeld kan worden voor
het NRPP.
Daarnaast zal de inpassing van de NRPP’s in het performance framework naar verwachting een verhoging van regeldruk met zich meebrengen voor bedrijfsleven
en burger, gezien de ervaringen binnen het GLB waar als sinds 2023 de omschakeling
is gemaakt van compliance naar performance door middel van het New Delivery Model. Ook door het feit dat het performance framework en het NRPP-voorstel sterke overeenkomsten
hebben met de HVF, ziet het kabinet aandachtspunten met betrekking tot de regeldruk.
Binnen de HVF werd de hoge regeldruk hoofdzakelijk veroorzaakt door de dubbele verantwoordingsstructuur
waarbij zowel over mijlpalen en doelstellingen, als over de bescherming van de financiële
belangen van de Unie gerapporteerd diende te worden. Dit lijkt ook het geval bij de
NRPP’s. In hoeverre dit negatieve impact zal hebben, valt op dit moment niet in te
schatten. Het kabinet zal hier bij de Commissie aandacht voor vragen.
Daarbij kan er financiële impact voor medeoverheden zijn nu de regionale enveloppes
en afgeschotte middelen wegvallen (voor territoriale ontwikkeling van stad en platteland)
en een inzet van middelen op meerdere prioriteiten mogelijk is. De plannen van de
Commissie betekenen dat er mogelijk nieuwe systemen moeten worden opgezet om EU-subsidies
te programmeren, controleren en verantwoorden.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel beoogt de Europese concurrentiekracht te vergroten met als fundament
een sterke, interne markt en inzet op onderzoek en innovatie, een stevig asiel en
migratiebeleid, en veiligheid en defensie. Investeringen in deze prioriteiten bieden
ook de meeste Europese toegevoegde waarde, wat een positief effect op de concurrentiekracht
zou moeten hebben.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De algemene regels over de uitvoering van subsidie-instrumenten in het kader van de
Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken, Klimaat
en Groene Groei en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zijn onder andere
opgenomen in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (REES 2021) en de Uitvoeringsregeling
GLB 2023. De uitvoering van deze subsidie-instrumenten ligt ook gedeeltelijk vast
in decentrale regelgeving. Specifiek voor de EFRO-fondsen geldt aanvullend de Uitvoeringswet
EFRO en voor het JTF de Subsidieregeling JTF 2021–2027. Deze regelingen zullen naar
aanleiding van het NRPP moeten worden herzien of mogelijk beëindigd. Het NRPP kan
voorzien in regionale hoofdstukken en uitvoering door huidige beheerautoriteiten op
regionaal niveau. De nationale regels voor de uitvoering van subsidieprojecten in
het kader van de Europese Migratie- en Veiligheidsfondsen AMIF, ISF en BMVI als instrument
in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer zijn opgenomen in de Subsidieregeling
AMIF, ISF en BMVI 2021–2027. Voor de periode 2028–2034 zal een nieuwe regeling moeten
worden uitgewerkt gebaseerd op de betreffende EU-verordeningen en het NRPP. De nationale
regels voor de uitvoering van subsidieprojecten in het kader van het Europees Sociaal
Fonds+ zijn opgenomen in het Programmadocument ESF+ en de Subsidieregeling ESF+ 2021–2027.
Voor de periode 2028–2034 zal een nieuwe regeling moeten worden uitgewerkt gebaseerd
op de betreffende EU-verordening en het NRPP.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat verschillende bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen
vast te stellen. Artikel 22(3) geeft de EU de bevoegdheid om het template uit bijlage V
te wijzigen. Artikel 48(7) geeft de Commissie de bevoegdheid om de verordening aan
te vullen met criteria voor de herkenning van additionele kosten als gevolg van speciale
karakteristieken van betreffende regio’s. Artikel 58(4) geeft de Commissie de bevoegdheid
om lid 2 punt g van deze bepaling aan te vullen met regels over de criteria voor het
bepalen van zaken van vermeende fraude, corruptie en irregulariteit. Artikel 62(8)
geeft de Commissie de bevoegdheid om de verordening aan te vullen met regels over
o.a. de berekening van boetes. Artikel 63(5) geeft de Commissie de bevoegdheid om
data categorieën te wijzigen. Artikel 65(8) geeft de Commissie de bevoegdheid om bijlagen VIII
en IX te wijzigen. Artikel 70(8) geeft de Commissie de bevoegdheid om de verordening
aan te vullen met o.a. regels over de methodologie op Unieniveau voor de jaarlijkse
kwaliteitsbeoordeling van de elementen van het geïntegreerde systeem.
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk,
omdat niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. Delegatie i.p.v.
uitvoering ligt hier voor de hand omdat het gaat om aanvulling of wijziging van de
(bijlagen bij de) verordening. Wel plaatst het kabinet vraagtekens bij de afbakening
van deze handelingen en de naleving van het inter-institutioneel akkoord Beter Wetgeven.
Artikel 87 bepaalt de voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie. Voor
de toegekende bevoegdheden in artikelen 58(4), 62(8), 63(5) en 65(8), wordt niet naar
deze bepaling verwezen, maar enkel naar artikel 86. Het kabinet acht het wenselijk
dat al de toegekende gedelegeeerde bevoegdheden worden uitgeoefend in overeenstemming
met de gebruikelijke voorwaarden en zal daarom pleiten voor verduidelijking van de
toepassing van artikel 87 op al deze bevoegdheden. Ook bepaalt artikel 87 dat de bevoegdheden
worden toegekend voor onbepaalde tijd. Het kabinet is in beginsel geen voorstander
van toekenning van bevoegdheden voor onbepaalde tijd en zal in plaats daarvan pleiten
voor toekenning van de bevoegdheden voor bepaalde tijd, met mogelijkheid tot stilzwijgende
verlenging. Daarnaast bepaalt artikel 87 dat er een periode geldt van een maand, waarbinnen
de Raad en het EP bezwaar kunnen maken voordat de betreffende handeling in werking
treedt. Het kabinet zal in plaats daarvan pleiten voor een bezwaarperiode van minimaal
twee maanden, zoals afgesproken in het inter-institutioneel akkoord Beter Wetgeven.
Bovendien krijgt de Commissie op basis van artikel 86 de bevoegdheid om artikelen 48
(steun voor lokale agricultuur, visserij en aquacultuur producten), 58 (verantwoordelijkheden
LS), 62 (betaling van boetes), 63 (data verzameling) en 70 (IACS), en bijlagen VIII
(voldoen mijlpalen en doelstellingen), IX (voortgang implementatie), XI (betalingstoepassing),
XV (Unie-acties), XIV (financiële correcties) aan te passen aan veranderingen gedurende
de programmeringsperiode. Het kabinet heeft twijfels of toekenning van deze bevoegdheden
mogelijk is, omdat het mogelijk essentiële onderdelen van de verordening betreft.
Daarnaast betwijfelt het kabinet of toekenning van deze bevoegdheden wenselijk is,
vanwege de verstrekkende aard ervan. Het kabinet zal de Commissie hier nader over
bevragen. Voor zover toekenning van de bevoegdheid mogelijk is, ligt delegatie i.p.v.
uitvoering hier voor de hand omdat het gaat om wijziging van de (bijlagen bij de)
verordening. Indien de bevoegdheid blijft bestaan, zal het kabinet pleiten voor nadere
afbakening ervan in overeenstemming met artikel 291 VWEU.
Het voorstel bevat ook verschillende bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Artikel 4 geeft de Commissie de bevoegdheid om de lijsten van regio’s
en lidstaten die voldoen aan bepaalde criteria op te stellen. Artikel 10(6) geeft
de Commissie de bevoegdheid om de maximale allocatie per lidstaat vast te stellen.
Artikel 31(1) geeft de Commissie de bevoegdheid om financieringsbesluiten te nemen
waarin Unie acties uiteen worden gezet, en de daaraan gekoppelde bedragen. Artikel 32(2)
geeft de Commissie de bevoegdheid uitvoeringshandelingen aan te nemen met de bedragen
voor de Unity Safety Net. Deze worden aangenomen in overeenstemming met de raadplegingsprocedure
uit artikel 229(4) van Verordening 1308/2013. Artikel 33(2) geeft de Commissie de
bevoegdheid financieringsbesluiten te nemen voor de EU-faciliteit. Artikel 41(3) geeft
de Commissie de bevoegdheid voor het vaststellen van de indicatieve referentie steun
gebied. Artikel 70(9) geeft de Commissie de bevoegdheid regels vast te stellen over
o.a. de vorm en inhoud en regelingen voor het versturen van informatie aan de Commissie
van bijvoorbeeld de beoordelingsrapportage.
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk,
omdat het niet noodzakelijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. De keuze
voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering
van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen in artikelen 41(3)
en 70(6) worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5
van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet
op zijn plaats omdat het gaat om programma’s met aanzienlijke implicaties (artikel 2,
lid 2, onder b), sub i)). Buiten artikelen 32(2), 41(3) en 70(6) is geen toepassing
van een comitologieprocedure voorzien. Dat betekent dat het gaat om zelfstandige uitvoeringsbevoegdheden.
Het kabinet is hier in beginsel geen voorstander van, vanwege gebrek aan controle
vanuit de lidstaten. Het kabinet zal in plaats daarvan inzetten op toepassing van
een comitologieprocedure. Ten aanzien van de bevoegdheden in artikelen 31(1), 32(2)
en 33(2) acht het kabinet specifiek de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5
van verordening 182/2011 op zijn plaats, omdat het gaat om programma’s met aanzienlijke
implicaties (artikel 2, lid 2, onder b), sub i) van verordening 182/2011).
Artikel 9(4) geeft de Raad de bevoegdheid om door middel van uitvoeringshandelingen
vast te stellen dat een lidstaat niet voldoet aan de horizontale rechtsstaatvoorwaarde
en te bepalen welke specifieke maatregelen hierdoor worden geraakt. Artikel 8(4) geeft
de Commissie de bevoegdheid om door middel van uitvoeringshandelingen vast te stellen
dat een lidstaat niet voldoet aan de horizontale Handvestvoorwaarde en te bepalen
welke specifieke maatregelen hierdoor worden geraakt. Het toekennen van deze bevoegdheden
is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het verzekert dat snel kan worden
opgetreden indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De keuze voor uitvoering i.p.v.
delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens
eenvormige voorwaarden. Bovendien gaat het om handelingen die zich richten tot één
specifieke lidstaat en niet van algemene strekking zijn. Het is op dit moment niet
duidelijk waarom de uitvoeringsbevoegdheid in het ene geval aan de Commissie en in
het andere geval aan de Raad wordt toegekend. De Commissie heeft dit verschil niet
toegelicht. Bovendien moet de toekenning van een uitvoeringsbevoegdheid aan de Raad
altijd worden gemotiveerd. Een dergelijke motivering ontbreekt in het voorstel en
het kabinet zal hierom vragen bij de Commissie. Het kabinet acht het wenselijk dat
de procedure voor deze beide handelingen gelijk is. Het kabinet is in algemene zin
geen voorstander van zelfstandige uitvoeringsbevoegdheden voor de Commissie.
Artikel 23 en 24 geven de Raad daarnaast de bevoegdheid een uitvoeringsbesluit aan
te nemen tot vaststelling en wijziging van het lidstaatplan. Het toekennen van deze
bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het vanwege
de snelheid niet wenselijk is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. De keuze
voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat om uitvoering van de
verordening volgens eenvormige voorwaarden. Toekenning van deze bevoegdheid aan de
Raad is volgens het kabinet mogelijk en wenselijk vanwege de grote financiële implicaties.
Artikel 23 bevat daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om – na vaststelling van
het plan door de Raad – een financieringsbesluit te nemen waarin de mijlpalen en doelstellingen
en de Uniebijdrage per jaar worden opgenomen. Toekenning van deze bevoegdheid is mogelijk,
omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van
deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het vanwege de snelheid niet wenselijk
is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie
ligt hier voor de hand omdat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden.
Er is geen toepassing van een comitologieprocedure voorzien. Dat betekent dat het
gaat om een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid. Het kabinet is hier in beginsel geen
voorstander van, vanwege gebrek aan controle vanuit de lidstaten. Toepassing van de
onderzoeksprocedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats, omdat het gaat om
programma’s met aanzienlijke implicaties (artikel 2, lid 2, onder b), sub i) van verordening
182/2011).
Als laatste bevatten artikelen 66, 67 en 68 mogelijkheden voor de Commissie om de
betalingstermijn te onderbreken, betalingen op te schorten en financiële correcties
aan te brengen. Uit het voorstel blijkt volgens het kabinet nog niet duidelijk of
hier sprake is van uitvoeringsbevoegdheden voor de Commissie. Het kabinet zal ervoor
pleiten – voor zover dat nu niet het geval is – dat deze artikelen zo worden vormgegeven
dat sprake is van uitvoeringsbevoegdheden. Toekenning van deze bevoegdheden is mogelijk,
omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van
deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat het vanwege de snelheid niet wenselijk
is de wetgevingsprocedure hiermee te belasten. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie
ligt hier voor de hand omdat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden.
Er is vooralsnog geen toepassing van een comitologieprocedure voorzien. Dat betekent
dat het zou gaan om zelfstandige uitvoeringsbevoegdheden. Het kabinet is hier in beginsel
geen voorstander van, vanwege gebrek aan controle vanuit de lidstaten. Toepassing
van de onderzoeksprocedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats, omdat het gaat
om programma’s met aanzienlijke implicaties (artikel 2, lid 2, onder b), sub i) van
verordening 182/2011).
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie en is daarna rechtstreeks van toepassing. Het kabinet plaatst
de kanttekening dat de termijn voor het vaststellen van de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen
voor het NRPP te kort zal zijn gezien het Commissievoorstel. Het huidige MFK loopt
tot en met 2027 en voor een aantal interventies nog door tot uiterlijk 31 december
2029. Het NRPP zou per 1 januari 2028 in moeten gaan. Indien de onderhandelingen over
het NRPP-voorstel niet tijdig worden afgerond, kan de voorbereiding van de uitvoering
niet op tijd starten. Een voorbeeld hiervan is de vorige herziening van het GLB, waarbij
er te weinig tijd was voor een goede voorbereiding van de uitvoering, onder andere
door de late definitieve politieke besluitvorming op Europees niveau. Die tijd was
nodig om interbestuurlijk samen met de Provincies en Waterschappen tot een gezamenlijk
GLB-Nationaal Strategisch Plan te komen en om goedkeuring te krijgen van de Commissie
op dat plan.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is geen evaluatie- en/of horizonbepaling opgenomen in het voorstel. Het kabinet
vindt evaluaties wel wenselijk en zal in de onderhandelingen aan de Commissie vragen
waarom dit niet is opgenomen in het voorstel.
e) Constitutionele toets
n.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het NRPP zal grotendeels worden uitgevoerd in gedeeld beheer tussen de lidstaten en
de Commissie. De uitvoering en handhaving vallen bij deze modaliteit voor een groot
deel onder de taken van de lidstaten. De lidstaten dragen de verantwoordelijkheid
voor de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen binnen Europese wetgevingskaders
en dienen hiertoe een gedegen beheers- en controlesysteem vast te stellen en te hanteren.
Voor begunstigden betekent gedeeld beheer dat zij de subsidie niet aanvragen bij de
Commissie, maar bij nationale of regionale overheidsinstanties die de programma's
en subsidieregelingen opstellen, beheren en uitvoeren.
Het kabinet plaatst een kanttekening over eventuele toenemende rapportage- en coördinatielast,
ook voor de eindbegunstigden. Daarom zet Nederland tijdens de onderhandelingen in
op verlaging van de uitvoeringslasten en kosten.
De nieuwe systematiek vraagt ook om zorgvuldige voorbereiding in nauwe samenwerking
tussen ministeries, medeoverheden en uitvoeringsorganisaties. Het kabinet zal pleiten
voor voldoende tijd om de nieuwe systematiek goed te integreren. De nieuwe structuur
zou onderworpen kunnen worden aan een praktijktoets om een goed beeld te krijgen of
het nieuwe stelsel en de governance effectiever en drempelverlagend werken.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
Indieners
-
Indiener
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken