Brief regering : Verzamelbrief circulaire economie september 2025
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 376
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2025
Grondstoffen worden schaarser en het concurrentievermogen van de Nederlandse en Europese
industrie staat mede daardoor onder druk. We bevinden ons in een positie waarbij we
zelf niet voldoende toegang tot grondstoffen hebben om onze economie draaiende te
houden, en dus voor primaire grondstoffen voor het overgrote deel afhankelijk zijn
van derde landen.
De Nederlandse economie kan niet leunen op goedkopere arbeid of het delven van primaire
grondstoffen. Daarom moeten we vol inzetten op een competitieve, innovatieve, circulaire
economie, zodat we de producten en grondstoffen die we hier hebben maximaal benutten.
Dit draagt bij aan strategische onafhankelijkheid, innovatie, volop kansen voor ondernemers,
kostenbesparingen, vakmanschap en duurzame welvaart voor Nederlanders. Dit past bij
Nederland als innovatief en kennisintensief handelsland.
Als Staatssecretaris van IenW ben ik coördinerend bewindspersoon voor deze transitie
en kijk ik ernaar uit in de komende tijd stappen te zetten in lijn met bovengenoemd
perspectief. Binnenkort informeer ik u ook over de actualisatie van het Nationale
Programma Circulaire Economie, waarin ik de koers wil richten op het economisch perspectief
van deze transitie. Voor sommige onderwerpen wil ik een zorgvuldige afweging maken
tussen de verschillende belangen die geraakt worden in deze transitie en wil ik daarin
ook de betrokken partijen meenemen.
Tegen deze achtergrond informeer ik u met deze brief over een aantal aan circulaire
economie gerelateerde onderwerpen, veelal in reactie op verzoeken en moties van de
Kamer. Het betreft:
1. Resultaat gespreksbegeleiding VNG en Verpact
2. Publicatie Ecodesign werkplan Europese Commissie
3. Motie Grinwis/Rooderkerk over rapportage ILT over toezicht op Ecodesign producten
4. Verkenning landelijke Ja-sticker
5. Cijfers lachgascilinders
6. Stand van zaken UPV luiers en incontinentieproducten
7. Publicatie BYO Informatieblad voedselveiligheid bij het meenemen van eigen, herbruikbare
bekers en bakjes
8. Vrijwillige UPV voor Land- en Tuinbouwplastic
9. Evaluatie subsidieregeling Circulaire Ketenprojecten
10. Leidraad informatievoorziening zeer zorgwekkende stoffen in afval
11. Gesprek IenW en groenbanken over Regeling Groenprojecten
12. Motie Boutkan over plasticafdracht van de plastictaks op niet-gerecycled plastic door
producenten
13. Moties Wingelaar over statiegeld
14. Evaluatie Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en het Manifest Maatschappelijk
Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen
15. Circularity Gap Report Finance
16. Onderzoek EU-broeikasgasvoetafdrukdoel
17. Nadere toelichting circulaireplasticnorm en papieren/kartonnen bekers die plastic
bevatten n.a.v. commissiedebat Externe Veiligheid van 4 maart 2025
Resultaat gespreksbegeleiding VNG en Verpact
Voor de afvalinzameling en -verwerking werken de producenten van verpakkingen, verenigd
in Verpact, samen met gemeenten. Naar aanleiding van discussie over de afspraken die
zij onderling maken, is de bestaande overeenkomst opgezegd. Onder begeleiding van
de heer Dick Benschop hebben Verpact en de gemeenten, vertegenwoordigd door de VNG
en de NVRD, het afgelopen jaar gewerkt aan een nieuwe samenwerkingsafspraak. Zoals
toegezegd wordt de Kamer hierbij geïnformeerd over het resultaat van de gespreksbegeleiding.
In de bijlage vindt u de aanbiedingsbrief van dhr. Benschop, waarin hij in hoofdlijnen
de samenwerkingsafspraak beschrijft. De Algemene Ledenvergaderingen van de VNG en
de Koninklijke Nederlandse vereniging voor afval- en reinigingsdiensten (NVRD), evenals
de Raad van Toezicht van Verpact hebben ingestemd met dit onderhandelingsakkoord.
Op dit moment wordt het akkoord uitgewerkt tot een formele juridische overeenkomst,
waarna definitieve besluitvorming volgt.
De partijen zetten met dit akkoord een belangrijke stap naar elkaar toe. Het is goed
nieuws voor de circulaire economie dat zij samen werken aan en investeren in het verder
verbeteren van de inzameling van verpakkingsafval en in de samenwerkingsrelatie. Hartelijke
dank gaat uit naar de heer Benschop voor zijn inspanningen om de partijen nader tot
elkaar te brengen. Ook dank aan de partijen voor hun welwillendheid en harde werk
aan het bereikte akkoord. Ik wens hen alle succes toe bij de laatste uitwerking in
het juridische akkoord en de uitvoering ervan.
De bevindingen uit dit traject, evenals de aanbeveling die de heer Benschop doet richting
het Ministerie van IenW neem ik mee in het doorontwikkeltraject voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
en de verkenning naar de mogelijkheden voor standaardisatie van de afvalinzameling.
Publicatie Ecodesign werkplan Europese Commissie
De Europese Commissie heeft in april jl. het Ecodesign en Energielabel werkplan vastgesteld
voor de periode 2025–20301. In dit werkplan is opgenomen aan welke producten de komende jaren ontwerpeisen worden
gesteld en voor welke producten een energielabel verplicht wordt. De productspecifieke
eisen worden uitgewerkt volgens het raamwerk van de Kaderverordening Ecodesign voor
duurzame producten2 die op 18 juli 2024 in werking is getreden.
Het plan kondigt (de herziening van) ontwerpeisen voor bepaalde elektrische en elektronische
apparaten aan, evenals voor een aantal andersoortige productgroepen, te weten: textiel,
meubels, banden en matrassen. De Commissie zal eveneens werken aan Ecodesign-eisen
voor de tussenproducten ijzer, staal en aluminium. Verder zal de Commissie eind 2025
een studie uitzetten naar mogelijkheden om ontwerpeisen te stellen aan chemicaliën,
inclusief polymeren en plastics.
Daarnaast werkt de Europese Commissie toe naar een aantal horizontale eisen, dat wil
zeggen eisen die zich richten op meerdere productgroepen en daarmee een breed effect
hebben. De Commissie heeft voor elektrische en elektronische apparaten een horizontale
eis aangekondigd die zich richt op recyclebaarheid en toepassing van recyclaat. De
Commissie streeft ernaar deze eis in 2029 vast te stellen. Deze horizontale eis zal
eraan bijdragen dat (kritieke) grondstoffen beter worden teruggewonnen en (her)gebruikt.
Verder zal de Commissie werken aan een horizontale eis voor repareerbaarheid, inclusief
een repareerbaarheidsscore. Zo kunnen producten straks makkelijker gerepareerd worden
en krijgen consumenten inzicht in de repareerbaarheid van een product. De maatregel
moet ruimte laten voor innovatieve oplossingen. De eis wordt naar verwachting in 2027
vastgesteld.
Nederland steunt het Ecodesign werkplan en de brede invoering van Ecodesign-eisen
voor productgroepen. Dit is een belangrijke stap richting een circulaire economie
en grondstoffenautonomie. Waar van toepassing, zal Nederland erop aandringen dat bij
de invoering van Ecodesign maatregelen voor elektronica maximaal wordt aangesloten
bij de EU aanpak voor kritieke grondstoffen en voor het verminderen van e-waste. Een
geïntegreerde aanpak zorgt ervoor dat elektronica langer meegaat en dat apparaten
en onderdelen aan het eind van de levensduur worden teruggewonnen. Hierdoor blijven
(kritieke) grondstoffen behouden in de economie en kunnen deze weer worden gebruikt.
Ecodesign eisen leveren besparingen op voor Europese consumenten, bijvoorbeeld doordat
producten langer meegaan en minder energie of water verbruiken. Ook voor ondernemers
zijn er aanzienlijke voordelen. Doordat ontwerpeisen op EU niveau worden gesteld,
profiteren bedrijven van geharmoniseerde eisen en wordt een gelijk speelveld gecreëerd.
De ontwerpeisen gelden voor alle Ecodesign producten op de Europese markt, waardoor
ook de concurrentiepositie van bedrijven ten opzichte van producenten buiten de EU
verbetert. Bedrijven die een beter product op de markt brengen dan de concurrent,
kunnen dit aantonen door het label of in het Digitaal Product Paspoort en kunnen zo
makkelijker een concurrentievoordeel behalen.3
Nederland zal zich ervoor blijven inzetten dat nieuwe Ecodesign-eisen proportioneel
zijn en uitvoerbaar blijven voor bedrijven. De Europese Commissie kijkt daar ook specifiek
naar in haar effectbeoordeling bij nieuwe Ecodesign eisen.
De komende jaren zal Nederland nauw betrokken blijven bij de uitwerking van de specifieke
Ecodesign-eisen en erop aandringen dat de vastgestelde ambities ook daadwerkelijk
worden waargemaakt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Gabriëls/Thijssen4 die het kabinet verzoekt om in te zetten op de ontwikkeling en implementatie van
Europese circulaire productstandaarden.
Motie Grinwis/Rooderkerk over rapportage ILT over toezicht op Ecodesign producten
Naar aanleiding van de motie Grinwis/Rooderkerk5, die verzoekt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) te vragen om regelmatig
te rapporteren over Ecodesign controles, heeft het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat contact opgenomen met de ILT over de uitvoering van de motie. De ILT heeft
aangegeven dat zij jaarlijks rapportages kan delen over uitgevoerde controles in het
kader van de Ecodesign wetgeving. Via het ministerie zullen deze rapportages met de
Kamer gedeeld worden. De eerste rapportage zal rond september 2026 aan de Kamer worden
gezonden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Grinwis/Rooderkerk.
Verkenning landelijke Ja-sticker
In het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december 2024 is toegezegd de Kamer
te informeren over de verkenning van een landelijk opt-in systeem voor ongeadresseerde
reclamefolders, ofwel de ja-sticker, en over de mogelijke juridische basis voor eventuele
invoering hiervan6. De verkenning is als bijlage toegevoegd aan deze brief. Uit het onderzoek volgt
dat een algemene maatregel van bestuur tot de mogelijkheden behoort om een dergelijk
opt-in systeem te verankeren in de Nederlandse wet. Uiteraard dient zo’n maatregel
dan wel in lijn te zijn met het Europees recht en dient deze dan ook bij de Europese
Commissie te worden genotificeerd.
In 2022 heeft Denemarken een vergelijkbaar juridisch instrument voorgelegd bij de
Europese Commissie. De Europese Commissie heeft besloten de Deense casus nog niet
in behandeling te nemen en heeft Denemarken uitgenodigd om met een volledig wetsvoorstel
te komen zodat de Europese Commissie het als geheel kan beoordelen.
De Deense casus zal ook in EU verband duidelijkheid geven over de juridische mogelijkheden
van een opt-in systeem. Wanneer duidelijk is wat de juridische mogelijkheden zijn,
kan een gedegen afweging worden gemaakt van de (politieke) wenselijkheid ervan. Gelet
op de doorlooptijd van de genoemde processen zal die afweging naar verwachting door
een volgend kabinet worden gemaakt.
Cijfers lachgascilinders
Zoals bekend geldt er sinds 1 januari 2023 een verbod op lachgas voor recreatief gebruik.
Lachgascilinders voor recreatief gebruik zijn dus een illegaal product. Gebruik ervan
vindt in Nederland echter nog altijd (illegaal) plaats en lachgascilinders komen in
strijd met de regelgeving in afvalstromen terecht waar ze niet thuishoren en grote
problemen veroorzaken. Daarbij wijst het gebruik van lachgascilinders voor recreatief
gebruik op een breder maatschappelijk probleem dat niet alleen de afvalverwerking
raakt. In het commissiedebat Leefomgeving van 13 mei jl. is toegezegd de Kamer te
informeren over recente cijfers over lachgascilinders die in de openbare ruimte worden
aangetroffen of in het restafval terechtkomen7. Daarnaast heeft de Kamer de motie Buijsse aangenomen die verzoekt bij gemeentes
en afvalverbrandingsinstallaties de exacte cijfers te inventariseren van de afvalproblematiek
en de explosieproblematiek voor de jaren 2023 en 20248.
Bij zowel de toezegging als in de appreciatie van de motie is aangegeven dat het ministerie
afhankelijk is van de gegevens van gemeenten, inzamelaars en verbrandingsinstallaties,
en dat deze cijfers niet onafhankelijk geverifieerd kunnen worden. Met die belangrijke
kanttekening deel ik de volgende cijfers over 2023 en 2024, zoals die zijn ontvangen
van de brancheorganisaties die de publieke afvalinzamelaars en de afvalverbrandingsinstallaties
vertegenwoordigen.
• Wekelijks werden in 2023 naar schatting 7.200 lachgascilinders in de openbare ruimte
achtergelaten en/of ingeleverd op de milieustraat. Dat zou op jaarbasis gaan om bijna
375.000 cilinders. In 2024 ligt die schatting op 5.700 lachgascilinders. Dat zou op
jaarbasis gaan om bijna 300.000 cilinders. Ruim twee derde van de cilinders komt vrij
in de stedelijkheidsklassen 1 en 2, de (zeer) sterk stedelijke gemeenten.
• In 2023 werden de cilinders nog niet afdoende geregistreerd door gemeenten, geeft
de branche aan. Een schatting die toen werd gemaakt door de branche was dat zo’n 92.000
cilinders uit het restafval gehaald werden.
• Een schatting van het aantal cilinders in het restafval blijft ook in 2024 lastig
te maken omdat veel gemeenten nog geen voorbewerking uitvoeren en de gemeenten die
dat wel doen in sommige gevallen de cilinders die ze uit het restafval halen niet
registreren. Op basis van 8 gemeenten die hiervoor in 2024 data hebben aangeleverd
(allen stedelijkheidsklasse 1 en 2 gemeenten) is een extrapolatie uitgevoerd op basis
van de hoeveelheid huishoudelijk restafval die wordt afgevoerd. Op jaarbasis zou het
dan gaan om 186.000 cilinders die in het restafval zitten. Dit is volgens betrokken
partijen een conservatieve raming omdat de extrapolatie alleen is uitgevoerd over
stedelijkheidsklassen 1 en 2 gemeenten, terwijl bekend is dat er ook lachgascilinders
voorkomen in het restafval van stedelijkheidsklassen 3, 4 en 5 gemeenten.
• De brancheorganisatie die de afvalverbrandingsinstallaties vertegenwoordigt, geeft
aan dat de branche in 2023 65 miljoen euro schade heeft geleden door ontploffende
lachgascilinders. Bij navraag geeft de brancheorganisatie aan dat de schade in 2024
vergelijkbaar is met 2023.
Pilot detectie van lachgascilinders
In het commissiedebat Circulaire Economie van 16 april jl. is tevens toegezegd de
Kamer te informeren over de pilot voor de detectie van lachgascilinders in de afvalketen9. De Kamer is in de brief van 16 april 2024 geïnformeerd dat het kabinet het uitvoeren
van een pilot financiert die zich richt op het detecteren en veilig verwijderen van
lachgascilinders die zich in het (rest)afval bevinden. De pilot wordt ingericht in
nauwe samenwerking met gemeenten, inzamelaars en afvalverwerkers en eventuele andere
relevante partijen10. Zo kunnen onder andere waardevolle inzichten worden opgedaan over wat de meest geschikte
techniek is. Met deze pilot hoopt het kabinet gemeenten, inzamelaars en afvalverwerkers
verder te helpen met het ontwikkelen van beleid voor veilig en doelmatig afvalbeheer
in de gehele keten. Vanwege de omvang van een dergelijke pilot moet deze Europees
worden aanbesteed. Het proces van Europees aanbesteden kent meerdere stappen die doorlopen
moeten worden voordat overgegaan kan worden tot daadwerkelijke aanbesteding. De afgelopen
periode is eerst een marktconsultatie uitgevoerd, met vervolgens op 11 april jl. de
publicatie van het verslag op Tendernet. Met afronding van de marktconsultatie is
duidelijk geworden dat er meerdere bestaande technieken zijn die ingezet kunnen worden
om lachgascilinders te detecteren, waarvan sommige technieken al worden toegepast
of reeds in pilots zijn gedemonstreerd. Als volgende stap in het proces wordt nu een
tussentijdse inventarisatie van de bestaande initiatieven gedaan om in kaart brengen
of en welke verdere informatie nog nodig is en wat dit betekent voor het traject van
de aanbesteding. Hierbij wordt de sector ook betrokken.
Stand van zaken UPV luiers en incontinentieproducten
In het commissiedebat Circulaire Economie van 16 april jl. is de Kamer toegezegd met
een besluit te komen over de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor luiers
en incontinentieproducten. Voorafgaand aan de internetconsultatie is in opdracht van
het Ministerie van IenW door Cyclus onderzoek uitgevoerd naar het financiële effect
voor verschillende gebruikersgroepen11. Van 8 januari 2025 tot en met 5 februari 2025 is de concept-UPV in internetconsultatie
geweest. De uitkomsten van deze consultatie worden momenteel verwerkt. Tevens wordt
nog een aantal verplichte (juridische) toetsen uitgevoerd en volgt op punten nog nader
onderzoek.
Een UPV kan een grote stimulans geven aan de recycling van deze producten, die nu
een grote hoeveelheid afval veroorzaken die verbrand wordt. Tegelijkertijd zijn er
nog veel vragen over de wijze waarop de UPV kan worden ingericht op een manier die
op breed draagvlak kan rekenen. De komende tijd zal daarom nader onderzoek plaatsvinden
en het gesprek met partijen worden voortgezet. Vervolgens is het aan een volgend kabinet
om te besluiten over eventuele invoering van een UPV voor luiers en incontinentieproducten.
Publicatie BYO Informatieblad voedselveiligheid bij het meenemen van eigen, herbruikbare
bekers en bakjes
Wanneer consumenten een eigen beker of bakje meebrengen als ze eten of drinken afhalen,
levert dit vragen op over wie verantwoordelijk is voor de voedselveiligheid en hygiëne.
Hoe gaat een exploitant van dranken en/of voedsel hiermee om? Wat is nodig om een
«Bring your own» (BYO) proces in veilige banen te leiden? Op verzoek van ondernemers
heeft het Ministerie van IenW, in afstemming met het Ministerie van VWS, een BYO Informatieblad
opgesteld met toelichting op de regelgeving en suggesties voor beheersmaatregelen
om het BYO-proces in goede banen te leiden, bijvoorbeeld op het gebied van briefing
van het personeel, controle van meegebrachte bekers en bakjes, en hygiënisch werken.
Het opstellen van dit informatieblad is toegezegd in de Kamerbrief Evaluatie en moties
Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik12. Het BYO Informatieblad is gepubliceerd op de website www.minderwegwerpplastic.nl13. Dit informatieblad kan gezien worden als een aanvulling op de bestaande, goedgekeurde
branche-hygiënecodes. Het doel is dat ondernemers hiermee meer duidelijkheid krijgen
en handvatten hebben om te voldoen aan de regelgeving voor plastic bekers en bakjes
voor eenmalig gebruik.
Vrijwillige UPV voor Land- en Tuinbouwplastic
In het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) is een onderzoek aangekondigd
naar de invoering van een UPV voor land- en tuinbouwfolies. Dit onderzoek is inmiddels
uitgevoerd door onderzoeksbureaus Rebel en Tauw.14 Uit het onderzoek blijkt dat zelforganisatie (een vrijwillige UPV) op dit moment
de geschiktste aanpak lijkt: de sector neemt reeds initiatief en kan naar alle waarschijnlijkheid
goed aansluiten bij een bestaande inzamel- en recyclestructuur (het Duitse ERDE-systeem).
Aandachtspunt hierbij is dat de overheid geen bevoegdheid heeft om zaken af te dwingen.
Daardoor is het wenselijk om afspraken te maken tussen de overheid en de sector over
de uitwerking van deze vrijwillige UPV, zoals over een tijdpad, uitgangspunten en
inhoudelijke randvoorwaarden, evenals procesafspraken over de opvolging.
Op basis van het onderzoek is besloten om de hoofdconclusies te volgen en de sector
een periode van een jaar te geven voor de ontwikkeling van een vrijwillige inzamel-
en recyclestructuur (vrijwillige UPV). Voor de realisatie van een functioneel systeem
met realistische inzamel- en recyclingpercentages, geeft het Rijk een aanvullend kader
mee aan de sector voor de uitwerking van de vrijwillige UPV. Hierbij gaat het om de
volgende punten:
• De betrokken sectorpartijen dienen te zorgen voor een landelijk dekkend inzamel- en
recyclesysteem, met één aanspreekpunt namens producenten en bedrijven die de land-
en tuinbouwfolies in Nederland op de markt brengen.
• Er dient een monitoringsysteem opgezet te worden, om zo de volumes op de markt gebracht
land- en tuinbouwplastic op een transparante en verifieerbare manier in beeld te brengen.
• De vrijwillige UPV dient concrete inzamel- en recyclingdoelstellingen voor land- en
tuinbouwfolies vast te stellen, met ten minste als uitgangspunt de drie doelstellingen
uit het onderzoeksrapport. Hierbij gaat het om een kwantitatieve recycledoelstelling
van 33% voor alle type land- en tuinbouwfolies, een kwalitatieve recycledoelstelling
van 25% met kwaliteit die geschikt is om opnieuw als land- en tuinbouwfolie toe te
passen en een specifieke inzameldoelstelling van 5% voor tuinbouwfolies. Voor de komende
jaren dienen deze doelstellingen jaarlijks met 2% toe te nemen, met een eerste evaluatie
na drie jaar.
• Aanvullend dient er jaarlijkse rapportage plaats te vinden over de op de markt gebrachte
volumes en voortgang met betrekking tot de doelstellingen. Zo kan er publiek inzicht
gegeven worden in de prestaties van de vrijwillige UPV.
In de tweede helft van 2026 vindt een evaluatiemoment plaats. Bij onvoldoende voortgang
bij het opzetten van de vrijwillige UPV zal worden overwogen alsnog te starten met
uitwerking van een wettelijke UPV voor land- en tuinbouwfolies.
Evaluatie subsidieregeling Circulaire Ketenprojecten
Een van de ondersteuningsinstrumenten uit het NPCE is de Subsidieregeling Circulaire
Ketenprojecten (CKP). Deze regeling biedt mkb-ondernemers de kans om met andere ondernemers
in dezelfde product- of materiaalketen, circulaire projecten te realiseren. De subsidie
faciliteert en stimuleert ketensamenwerking en circulariteit. De subsidieregeling
is na een periode van vijf jaar geëvalueerd door KWINK Groep en Copper 8. Deze evaluatie
viel samen met het juridisch aflopen van de regeling op 9 april jongstleden.
Het onderzoeksrapport, getiteld «Evaluatie subsidieregeling Circulaire Ketenprojecten»,
is overwegend positief en stelt dat er in de periode van 2020 tot en met 2024 ruim
20 miljoen euro aan subsidie is verstrekt aan 264 samenwerkingsverbanden, met daarin
783 partijen. Daaruit blijkt een duidelijk toegevoegde waarde: 69% van de respondenten
maakte kenbaar dat hun circulaire ketenproject waarschijnlijk niet zou zijn uitgevoerd
zonder subsidie uit deze regeling. Daarnaast geeft circa 78% van de respondenten aan
dat hun ketensamenwerkingsverband, dat is opgezet met behulp van de subsidie, al dan
niet in dezelfde vorm is voortgezet ná het afronden van het ketenproject. Er zijn
dus nieuwe samenwerkingen en activiteiten tot stand gekomen die anders mogelijk niet,
of in mindere mate, waren gerealiseerd. De inrichting en uitvoering van de subsidieregeling
leidt tot het stimuleren van innovatie en experimenten. De subsidievoorwaarden en
de laagdrempeligheid bevorderen de mate van innovatie en kleinschalige oplossingen
binnen ketens. Kortom, de regeling wordt doeltreffend geacht in het kader van samenwerking
en innovatie.
De doeltreffendheid ten aanzien van grondstoffenbesparing en CO2-uitstoot is echter lastig te kwantificeren en beperkt door de vroege innovatiefase
waarin de projecten veelal verkeren. De regeling is hierin gedeeltelijk doelmatig
geweest. Het beeld is dat er subsidie is verstrekt aan zoveel mogelijk projecten tegen
lage uitvoeringskosten. De regeling wordt uitgevoerd op basis van een first come,
first serve-aanpak, waarbij projecten getoetst worden of deze voldoen aan een aantal
minimale criteria en voorwaarden. De regeling was in de meeste jaren na de eerste
dag al overvraagd. Deze aanpak heeft als gevolg dat er aanvragen zijn die mogelijk
meer zouden bijdragen aan de doelen van de regeling, maar niet in aanmerking komen
omdat ze later zijn ingediend dan andere aanvragen.
De onderzoekers doen verschillende aanbevelingen (zie bijlage 3) en adviseren de subsidieregeling
te continueren. Ondanks het overwegend positieve rapport, is er helaas door een forse
teruggang (meer dan 20%) in het budget voor circulaire economie geen zicht op openstelling
in 2026. Het aflopen van het incidentele budget aan de ene kant en het toenemende
budget dat nodig is voor toezicht en handhaving door de Inspectie Leefomgeving en
Transport in verband met de uitvoering van nieuwe Europese regelgeving maakt dat er
keuzes gemaakt moeten worden. Dit zal ook gelden voor de subsidieregelingen Circulair
Implementeren en Opschalen (CIO), Energie en Klimaat Onderzoek en Ontwikkeling: Circulaire
Economie (EKOO: CE) en Ketendoorbraakprojecten.
Leidraad informatievoorziening zeer zorgwekkende stoffen in afval
Per 1 juli jl. is onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
(«Besluit melden») een nieuwe informatieverplichting over zeer zorgwekkende stoffen
(ZZS) in afval in werking getreden. De nieuwe verplichting houdt in dat een bedrijf
dat afval afgeeft aan een afvalbedrijf, daarbij ook de namen moet doorgeven van ZZS
die genoemd staan in zijn bedrijfsadministratie (zoals de milieuvergunning). Die verplichting
geldt ook voor een afvalbedrijf dat een afvalstof doorzet naar een volgend afvalbedrijf.
Zo worden afvalbedrijven attent gemaakt op mogelijke aanwezigheid van ZZS in ingenomen
afval en wordt geborgd dat die informatie niet verderop in de afvalketen verloren
gaat, waardoor onopgemerkt emissies van de ZZS naar de leefomgeving zouden kunnen
plaatsvinden. Deze wijziging van het Besluit melden is 30 april 2024 in het Staatsblad
bekend gemaakt. Op 4 december 2024 is de Kamer bericht over het besluit om de datum
van inwerkingtreding met een half jaar uit te stellen, tot 1 juli 2025, om zorgen
van de betrokken sectoren en het decentrale bevoegd gezag over de uitvoering van de
nieuwe informatieverplichting te kunnen adresseren, door samen met hen een leidraad
op te stellen.15 Deze leidraad is op 19 juni jongstleden gepubliceerd op de website van het Landelijk
Afvalbeheerplan (www.lap3.nl).
Gesprek IenW en groenbanken over de Regeling Groenprojecten
Zoals de Kamer op 21 maart 2024 is toegezegd, is er op 18 juni 2024 overleg gevoerd
met de groenbanken16. De zorgen van de groenbanken over het verlagen van de vrijstelling groenbeleggen
zijn gehoord en er is gevraagd hoe de Regeling Groenprojecten 2022 kan worden verbeterd.
Ook is gevraagd welk alternatief mogelijk is voor de Regeling groenprojecten buitenland.
De groenbanken zagen hier zelf geen alternatieven voor.
Inmiddels is bij de behandeling van het Belastingplan 2025 besloten om de fiscale
faciliteiten voor groen beleggen te versoberen en per 1 januari 2027 af te schaffen.17
Motie Boutkan over plasticafdracht van de plastictaks op niet-gerecycled plastic door
producenten
De vaste Kamercommissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft verzocht om schriftelijk
toe te lichten hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie Boutkan over de plasticafdracht18. Deze afdracht, die is vastgelegd in EU regelgeving, wordt aan alle lidstaten opgelegd
en is gebaseerd op de hoeveelheid niet-gerecyclede plasticverpakkingen in het land
in kwestie. De motie verzoekt het kabinet om te onderzoeken of deze afdracht kan worden
doorbelast aan de producenten van plasticverpakkingen in plaats van deze te betalen
uit de algemene middelen (zonder doorbelasting).
Het Ministerie van IenW onderzoekt momenteel welke mogelijkheden hiervoor bestaan.
Hierbij wordt ook gekeken hoe omringende EU-lidstaten hiermee omgaan. Het kabinet
informeert de Kamer voor het einde van het jaar over de resultaten en de conclusies
die het kabinet daaruit trekt.
Moties Wingelaar over statiegeld
De Kamer heeft op 3 juni 2025 twee moties19 van het lid Wingelaar (NSC) aangenomen over statiegeld. De moties verzochten om:
zo snel mogelijk statiegeld op plastic sapflessen te verplichten; en het heffen van
statiegeld verplicht te maken ook voor geïmporteerde plastic flessen en blikjes.
Naar aanleiding van de evaluatie van de statiegeldregelgeving is voorzien dat het
Besluit beheer verpakkingen (hierna: Bbv) zal worden aangepast. Deze aanpassing wordt
in 2026 in gang gezet. In de Kamerbrief over de evaluatie is reeds aangegeven dat
in het Bbv een verbod wordt opgenomen op de verkoop van plastic flessen en blikjes
zonder statiegeld, wanneer hiervoor een statiegeldplicht geldt. Dit is in lijn met
de motie over het verplicht heffen van statiegeld op geïmporteerde plastic flessen
en blikjes. Hierbij blijft de verantwoordelijkheid om statiegeld te heffen bij de
producent liggen, maar is het voor verkooppunten duidelijk dat ook zij zich hieraan
te houden hebben. Hierdoor kan de ILT direct handhaven bij het aantreffen van een
overtreding.
In voorbereiding op de wijziging van de regelgeving lopen er nog onderzoeken. Ook
spelen er nog diverse tekortkomingen rond de uitvoering van het statiegeldsysteem,
waarover ik de Kamer recent nog heb geschreven. Ik vind dat een keuze over de uitvoering
van de motie over sapflessen dient te worden meegenomen in dit grotere geheel. Op
die manier kan aanpassing van de regelgeving in één keer op alle nodige punten plaatsvinden,
hetgeen ten goede komt aan de duidelijkheid en stabiliteit voor het bedrijfsleven
en de consument. De Kamer zal hier te zijner tijd uiteraard in worden meegenomen.
Evaluatie Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en het Manifest Maatschappelijk
Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen
Binnenkort wordt de evaluatie van het Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen
(MVI) 2021–2025 en het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen
(MVOI) 2022–2025 gepubliceerd. De resultaten van deze evaluatie leveren conclusies
over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid op.
Het doel van het Nationaal plan is om een impuls aan overheden te geven voor de toepassing
van MVI, en daarmee impact op de markt te creëren. Het bereiken van dat doel vraagt
volgens de evaluatie om een lange(re) adem. De evaluatie bevat zes centrale aanbevelingen:
1) Kies als Rijk voor een stimulerende en faciliterende rol; 2) Verduidelijk doel,
doelgroep en uitvoering; 3) Veranker verantwoordelijkheid op het hoogste organisatieniveau;
4) Geef meer richting aan de sectorale aanpak en integreer thema’s en ambitieniveaus
per (prioritaire) sector; 5) Herijk voor het nieuwe plan de hoofdlijnen en maak de
gewenste stappen expliciet; 6) Betrek bij herijking stakeholders uit de hele keten
(beleid, uitvoering en markt).
Er wordt momenteel gewerkt aan het nieuwe Nationaal Plan Maatschappelijk Verantwoord
Inkopen 2026–2030, waarmee beoogd wordt ook richting de toekomst een positieve maatschappelijke
impact te waarborgen.20 De inzichten van de evaluatie dienen als bouwstenen voor dit nieuwe plan.
Circularity Gap Report Finance
Op 30 juni 2025 is het Circularity Gap Report Finance gepubliceerd door de Circle
Economy Foundation. Dit rapport geeft een wereldwijd overzicht van investeringen in
bedrijven die werken aan de circulaire economie in de periode van 2018 tot 2023. Hierbij
deel ik het rapport met de Kamer.
Enkele interessante conclusies uit het onderzoek zijn dat het geld niet gaat naar
de circulaire oplossingen die de meeste impact hebben. Het meeste geld gaat naar oplossingen
aan het einde van de levensduur, naar vormen van afvalverwerking zoals recycling.
Slechts 4,7% van de investeringen gaat naar het voorkomen van afval en het opnieuw
ontwerpen van producten. Daarnaast wordt geconcludeerd dat om meer geld naar zogenaamde
«upstream»-oplossingen te laten gaan, er een paar dingen nodig zijn: een andere manier
om risico’s te beoordelen bij circulaire bedrijfsmodellen; duidelijke regels en meetmethodes
om te bepalen wat de circulaire impact is; en beleid van de overheid, zoals groene
aanbestedingen en belastingvoordelen, om dit soort investeringen aantrekkelijker te
maken.
Zoals ook weergegeven in de appreciatie vanuit het ministerie zoals opgenomen in het
rapport, wordt erkend dat het financieren van circulaire bedrijven een van de grootste
problemen is om circulair te zijn in 2050. Dit innovatieve rapport helpt om beter
te begrijpen hoe kapitaalstromen momenteel werken en hoe hindernissen kunnen worden
overwonnen. Het geeft bedrijven daarmee de kennis die nodig is om voorop te lopen
in een toekomstbestendige economie. Vanuit het oogpunt van doelmatige en doeltreffende
beleidsontwikkeling, is het interessant om dit verder te ontwikkelen, specifiek voor
de Nederlandse kapitaalstromen en circulaire bedrijven.
Onderzoek EU-broeikasgasvoetafdrukdoel
Naar aanleiding van het Klimaatplan 2025–2035 heeft het kabinet een onderzoek laten
uitvoeren naar de potentiële meerwaarde van een EU-broeikasgasvoetafdrukdoel. Het
onderzoek verkent hoe een consumptievoetafdrukdoel voor de Europese Unie effectief
bijdraagt aan het beleid gericht op de klimaat- en grondstoffentransitie. Bijgaand
treft u het rapport «EU-broeikasgasvoetafdrukdoel: verkenning naar effectiviteit en
implementatie», opgesteld door onderzoeksbureau CE Delft aan.
Het rapport zet uiteen dat het huidige klimaatbeleid is gebaseerd op het locatieprincipe,
ofwel de emissies uit de schoorstenen van het land of regio. Hierdoor is er een minder
sterke prikkel om te investeren in emissiereducties in de keten of in het buitenland.
Een voetafdrukdoel geeft die prikkel wel, en kan daarmee meerwaarde hebben voor het
beleid gericht op klimaat en energie. Het is aan een volgend kabinet om te beslissen
of en hoe invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport.
Nadere toelichting circulaireplasticnorm en papieren/kartonnen bekers die plastic
bevatten n.a.v. commissiedebat Externe Veiligheid van 4 maart 2025
Op 4 maart jl. heeft het lid Boutkan tijdens het commissiedebat Externe Veiligheid
gevraagd hoe de circulaireplasticnorm zich verhoudt tot het verbod op papieren/kartonnen
bekers met een laagje plastic dat sinds 2024 van kracht is als er sprake is van consumptie
ter plaatse. Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens dit debat toegezegd om de Kamer hierover
te informeren.
Inmiddels is bij de Voorjaarsbesluitvorming 2025 de Kamer geïnformeerd dat de circulaireplasticnorm
in de huidige vorm niet doorgaat.21 Een nadere toelichting hoe deze zich zou verhouden tot andere regelgeving is daarmee
niet meer relevant. Met deze toelichting beschouw ik de toezegging dan ook als afgedaan.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat