Brief regering : Voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak ‘Stop femicide!’
28 345 Aanpak huiselijk geweld
Nr. 285
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN JUSTITIE
EN VEILIGHEID EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2025
Femicide, fataal geweld tegen vrouwen, is een ernstig maatschappelijk probleem dat
in Nederland nog altijd te vaak voor komt. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) blijkt dat in de periode 2014–2023 in Nederland 412 vrouwen zijn
omgebracht waarvan bijna 75% door hun partner, ex-partner of familielid. Ter vergelijking:
van alle mannen die in dezelfde periode zijn omgebracht (877) was bijna 16% van de
verdachten of daders hun (ex-)partner of familielid. Het jaarlijks aantal vrouwelijke
slachtoffers van femicide is gedurende deze periode niet afgenomen.
Het leed dat achter deze cijfers schuilgaat is enorm. De vraag die nabestaanden, omstanders
en ook de eventueel betrokken instanties zich vaak stellen is: hadden we dit kunnen
voorkomen? En zo ja, hoe? En hoewel dit helaas niet in alle gevallen mogelijk is,
weten we op basis van de verhalen van en gesprekken met nabestaanden dat er zo vaak
wél signalen bekend waren en dat er terugkijkend wél mogelijkheden waren om in te
grijpen.
Om femicide vaker te voorkomen is het cruciaal om tijdig in te grijpen bij (dreigend)
huiselijk geweld en kindermishandeling. In het plan van aanpak «Stop femicide!» dat
op 7 juni 2024 naar uw Kamer is gestuurd zijn verschillende acties aangekondigd waarmee
wij femicide willen voorkomen.1 Deze acties zijn gericht op het voorkomen van geweld, het herkennen van geweld –
en specifiek de «rode vlaggen» van femicide – en het ingrijpen bij geweld om verdere
escalatie te voorkomen. In deze brief lichten wij, de Staatssecretaris Langdurige
en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de voortgang van de tien prioriteiten uit het
plan van aanpak toe.
In deze brief wordt ook de voortgang en afdoening van relevante moties en toezeggingen
toegelicht. Waar deze direct raken aan acties zoals beschreven in het plan van aanpak,
staan deze beschreven in de brief. De voortgang van overige relevante moties en toezeggingen
staan vermeld in bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen». Ook zijn in deze bijlage
de volgende onderwerpen opgenomen:
– De beleidsreactie op de bevindingen uit het onderzoeksrapport «Waar geweld uit beeld
raakt – Een verkennend onderzoek naar de zichtbaarheid van huiselijk geweld in het
familierecht» van het Verwey-Jonker Instituut;
– De aanbieding van het onderzoeksrapport «Over grenzen – Een rechtsvergelijkend onderzoek
naar preventieve beschermingsbevelen bij huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke
genitale verminking»;
– De beleidsreactie op het onderzoek naar de mogelijke inzet van systematische reviews
na dodelijke gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling;
– De opbrengsten van een analyse door het Informatie- en Analyse Team (IAT) van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie en het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) van o.a. politiedata over huiselijk geweld en femicide in Nederland over de
periode 2020–2024.
In bijlage 2 staan de contouren beschreven van het wetsvoorstel voor de afzonderlijke
strafbaarstelling van psychisch geweld, dat momenteel in voorbereiding is. De toenmalige
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft dit wetsvoorstel toegezegd tijdens
het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 (Kamerstuk
34 843, nr. 115). Tijdens dit debat zegde zij eveneens toe dat zij de eerste contouren van dit wetsvoorstel
voor de zomer van 2025 met de Kamer zou delen.
Het plan: 4 pijlers en 10 prioriteiten
De acties in het plan van aanpak zijn gegroepeerd in vier pijlers:
1- Primaire preventie
2- Zicht op (dreigend) geweld
3- Interventies en hulpverlening
4- Inzicht in probleem en aanpak
Binnen deze pijlers zijn tien prioriteiten benoemd die in 2024 en 2025 zijn of worden
uitgevoerd.
Pijler 1: primaire preventie
1. Het bevorderen van gelijkheid van mannen en vrouwen.
Het bevorderen van gelijkheid van mannen en vrouwen is essentieel om geweld tegen
vrouwen te voorkomen. Dit vraagt een brede maatschappelijke aanpak die wordt vormgegeven
middels het brede emancipatiebeleid en specifieke acties gericht op het voorkomen
van geweld. Om geweld te voorkomen zet het kabinet in op bewustwording van schadelijke
normen die kunnen leiden tot geweld en het veranderen van deze normen naar gezonde
en gelijkwaardige gendernormen. Enkele doelgroepen krijgen extra aandacht om genderongelijkheid
tegen te gaan.
In het plan van aanpak «Stop femicide!» is aangekondigd dat een mannenalliantie opgericht
zal worden. Deze mannenalliantie richt zich ten eerste op bewustwording en normverandering
bij mannen om femicide te voorkomen. Ten tweede richt de mannenalliantie zich op mannen
als omstanders bij dreigende femicide met als doel dat mannen signalen herkennen en
weten hoe zij hierop kunnen reageren. Ten derde is het de bedoeling dat de mannenalliantie
samenwerkt met relevante organisaties bij het verbeteren van hulpverlening en interventies
voor plegers van geweld tegen vrouwen. Hierbij is ook aandacht voor de deskundigheidsbevordering
van professionals die betrokken zijn bij deze hulpverlening en interventies. Het uitgangspunt
daarbij is dat deze hulpverlening en interventies specifiek worden ingericht of ontwikkeld
in lijn met de Europese standaarden voor pleger-interventies van het Europees netwerk
voor het werken met plegers van huiselijk geweld. Tot slot wordt er gewerkt aan meer
kennis over de rol van mannen in het voorkomen van femicide. Voor het oprichten van
de mannenalliantie is op 24 juni jl. een stakeholderuitvraag uitgezet en in het najaar
stellen we een subsidieregeling open. Het streven is dat de mannenalliantie in het
eerste kwartaal van 2026 van start gaat.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 11 juni 2025 de
Emancipatienota «Veilig Meedoen!» met de Kamer gedeeld met daarin meer maatregelen
gericht op het bevorderen van gelijkheid van mannen en vrouwen.
Pijler 2: zicht op (dreigend) geweld
Het is van belang om de voorstadia, de «rode vlaggen», van femicide goed en tijdig
te herkennen, zowel door professionals, (mogelijke) slachtoffers, (mogelijke) plegers
als omstanders. Het creëren van bewustwording en het bieden van duidelijke handelingsperspectieven
zijn hierbij essentieel.
2. Versterken van de bewustwording in de samenleving
De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft samen met de G4 en Veilig
Thuis de campagne «Is dit liefde?» bewerkstelligd. Deze campagne kan door alle gemeenten
in Nederland lokaal worden ingezet, en stimuleert bewustwording van hele vroege signalen
van ongezonde relaties en verwijst naar plekken waar mensen terecht kunnen voor meer
informatie. De basis van deze campagne is eenduidig, maar gemeenten hebben de ruimte
hun lokale partijen toe te voegen.
Ook ondersteunt de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg het Landelijk
Netwerk Veilig Thuis in het vormgeven van hun 24/7 expertiseplatform. Dit platform
dient ter ondersteuning van de 25 Veilig Thuis-organisaties, maar ook als een centraal
punt waar alle burgers, professionals en omstanders met vragen terecht kunnen. Vanuit
dit digitale platform wordt ook actief aandacht gevraagd voor femicide en de rode
vlaggen van femicide, onder ander door campagnes en ervaringsverhalen. Ook zet Veilig
Thuis vanuit dit platform in op het geven van meer bekendheid aan en inzicht in de
adviesfunctie van Veilig Thuis, gericht op het meer toegankelijk maken van de adviesfunctie
door te laten zien wat Veilig Thuis kan betekenen in het stoppen van onveiligheid
vanuit huiselijk geweld.
De Staatssecretaris Rechtsbescherming bereidt momenteel in afstemming met de Staatssecretaris
Langdurige en Maatschappelijke Zorg en met betrokken partijen, experts en nabestaanden
een publiekscampagne voor die in de tweede helft van 2025 van start moet gaan. In
deze campagne wordt het publiek geïnformeerd over de specifieke signalen van dwingende
controle, en over de handelingsopties die men heeft als men dergelijke signalen opvangt.
Deze campagne gaat van start dankzij de extra middelen die met het amendement van
het lid Mutluer op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2025
beschikbaar zijn gekomen voor de bestrijding van femicide.
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft daarnaast de stichting
Open Mind financieel ondersteund voor de organisatie van een indrukwekkende fotocampagne
die diverse steden en gemeenten in Nederland aandoet om mensen bewust te maken over
femicide en de rode vlaggen. Met de expositie FEMICIDE zetten Open Mind, gemeente
Den Haag en Federatie Nabestaanden Geweldsslachtoffers zich in om slachtoffers van
dodelijk (ex-)partnergeweld tegen vrouwen een stem en gezicht te geven en hun verhalen
te delen met een breed publiek, inclusief nieuwkomers en mensen die de Nederlandse
taal niet machtig zijn.2
3. De deskundigheid van professionals vergroten
Vanuit alle organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en
kindermishandeling wordt op dit moment ingezet op het vergroten van kennis en kunde
rondom femicide, intieme terreur en andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zo hebben gedragswetenschappers van Veilig Thuis bijvoorbeeld een theoretisch kader
Intieme Terreur ontwikkeld voor de medewerkers van Veilig Thuis en is er op basis
van dat theoretisch kader extra scholing voor de professionals. Binnen de politie
is de module Huiselijk geweld en kindermishandeling op de Politieacademie doorontwikkeld
en wordt er gewerkt om in de basisteams de deskundigheid over onder meer stalking
en dwingende controle te vergroten. Ook het Openbaar Ministerie richt zich binnen
de eigen organisatie, landelijk en in de arrondissementen, op het vergroten van de
kennis. Ieder parket heeft een coördinerend officier van justitie voor huiselijk geweldszaken
en een coördinerend officier van justitie voor kindermishandelingszaken. Zij kunnen
als specialist hun collega’s ondersteunen.
Het is goed dat organisaties zelf inzetten op deskundigheidsbevordering binnen de
eigen organisatie. Maar er is juist ook een grote behoefte aan gezamenlijke deskundigheidsbevordering,
waarbij zorg- en veiligheidspartners en centraal en decentraal georganiseerde partners
elkaar goed weten te vinden, samen optrekken, dezelfde taal spreken en weten wanneer
ze elkaar nodig hebben. In het decentrale stelsel van Nederland ligt de verantwoordelijkheid
van de lokale (en regionale) aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling bij
de gemeenten. Hierdoor zijn er regionale verschillen met betrekking tot partijen die
betrokken zijn, maar ook wie wat doet en hoe wordt samengewerkt.
Zoals beschreven in het plan van aanpak «Stop femicide!» stimuleren we de totstandkoming
van een integrale strategie voor deskundigheidsbevordering, door de benodigde veldpartijen
en gemeenten te ondersteunen om samen tot een plan te komen. Dit valt samen met de
motie van lid Van der Werf om tot een uitgewerkt plan te komen met professionals om
de rode vlaggen bij femicide te herkennen en effectief te handelen.3 Dit doen we door een partij in te zetten die dit samen met alle partners op kan pakken.
Centraal staan hierbij vragen als: wie heeft welke kennis nodig, wanneer trek je gezamenlijk
op, hoe zorg je voor goede dossiervorming? De aanbestedingsprocedure loopt momenteel
en de gezamenlijke strategie is naar verwachting in het eerste kwartaal van 2026 gereed.
Op basis daarvan kunnen gerichte vervolgacties worden ondernomen om de expertise ten
aanzien van femicide te verbeteren.
4. De aard van het geweld benoemen
De totstandkoming van het plan van aanpak heeft al bijgedragen aan het benoemen van
de aard van het geweld. Maatschappelijk werd en wordt er al door veel partijen, waaronder
de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers, vrouwenopvang, Openbaar Ministerie,
politie en Veilig Thuis, aandacht gevraagd voor femicide en de onderliggende oorzaken
en signalen. Ook vanuit de politiek en in de media wordt dit onderwerp nu als zodanig
geagendeerd en benoemd. Steeds meer wordt de term femicide gebruikt en wordt er gesproken
over (ex-)partnerdoding en gerelateerde kindermishandeling. We blijven ons verder
inzetten voor het agenderen en aanpakken van dit vreselijke fenomeen, het beter begrijpen
van de oorzaken ervan en het uitleggen wat het is en hoe het kan worden tegengegaan.
5. Goede veiligheids- en risicobeoordeling
Bij het voorkomen van femicide spelen instrumenten voor veiligheidsbeoordeling en
risicotaxaties een belangrijke rol. Professionals in zowel de zorg- als de strafrechtketen
zetten deze instrumenten in om een inschatting te maken van de acute dreiging, om
een beeld te vormen van wat er in een casus speelt en toekomstige risico’s zo goed
mogelijk in te schatten. We leren steeds meer over hoe risico’s op femicide goed en
tijdig kunnen worden gesignaleerd en beoordeeld. Dit moet ook worden doorvertaald
naar de instrumenten die in de praktijk worden gebruikt. De Ministeries van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid zijn samen met een kerngroep van betrokken
partijen (Veilig Thuis, politie, vrouwenopvang, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming
en de ambulante forensische ggz), gestart met het toetsen of hun instrumenten volgens
de actuele (wetenschappelijke) standaarden voldoende oog hebben voor de rode vlaggen
van femicide. Hierbij wordt ook expliciet gekeken of de instrumenten op de juiste
manier en op het juiste moment worden ingezet. Daarnaast kijken partijen naar waar
de samenwerking in de keten (nog) beter kan.
Een specifiek aandachtsgebied voor betere signalering is niet-fatale verwurging, zoals
ook benoemd in de initiatiefnota van het lid Mutluer4 en in de beleidsreactie daarop.5 Het is zeer belangrijk dat gevallen van niet-fatale verwurging tijdig worden gesignaleerd,
omdat het risico groot is dat een volgende wurgpoging fataal is. De Forensisch Artsen
Rotterdam-Rijnmond (FARR) en de GGD Amsterdam voeren een pilot en onderzoek uit dat
gericht is op het verbeteren van forensisch-medisch onderzoek bij niet-fatale verwurging
en het versterken van vroegtijdige herkenning en samenwerking bij/tussen de betrokken
partnerorganisaties, zoals Veilig Thuis, de politie en het Openbaar Ministerie. Dit
onderzoek moet onder meer leiden tot een handreiking voor deze organisaties. Op basis
daarvan kunnen zij hun medewerkers trainen op het beter herkennen van signalen van
niet-fatale verwurging en het sneller inschakelen van forensisch-medische expertise.
De bevindingen kunnen ook ten goede komen aan de verbetering van de veiligheids- en
risicobeoordeling bij huiselijk geweld en kindermishandeling.
Pijler 3: interventies en hulpverlening
Wanneer er vermoedens of signalen zijn van huiselijk geweld en kindermishandeling,
waaronder dwingende controle of stalking, is een juiste reactie en de inzet van passende
interventies cruciaal voor de bescherming van slachtoffers en de aanpak van plegers,
zowel strafrechtelijk als vanuit hulpverlening.
6. Bescherming van slachtoffers verbeteren
Bescherming van slachtoffers gebeurt door opvang en hulpverlening, door bestuurlijke,
civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen en door inzet van technologische
middelen. Ook het voorzien in goed contact met duidelijke en juiste informatie, bijvoorbeeld
door te werken met vaste contactpersonen, draagt bij aan de bescherming van slachtoffers.
• Verbetering van de inzet van het tijdelijk huisverbod en verkenning naar aanvullende
bestuursrechtelijke beschermingsmaatregelen
Wij verkennen momenteel samen met gemeenten en andere betrokken organisaties hoe het
tijdelijk huisverbod voor plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling vroegtijdiger
en beter kan worden ingezet, ter bescherming van slachtoffers. Op basis van het rapport
«Het tijdelijk huisverbod vanuit een nieuw perspectief»6 worden pilots voorbereid in vier regio’s waarin wordt onderzocht hoe de verschillende
stadia van een huisverbodprocedure (het starten van een dergelijke procedure, het
invullen van het risicotaxatie-instrument, het opleggen van het huisverbod, het uitvoeren
van het huisverbod, de inzet van de benodigde zorg en hulpverlening en het handhaven
van het huisverbod) verbeterd kunnen worden. De pilots zullen naar verwachting in
de tweede helft van 2025 starten. Omdat bij de inzet van het tijdelijk huisverbod
veel partijen zijn betrokken vergt dit een nauwkeurige voorbereiding met de betrokken
gemeenten en uitvoeringsorganisaties, waaronder de politie, Veilig Thuis, crisisinterventieteams,
de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie, de reclassering en de
lokale zorg en hulpverlening.
Er wordt tot en met eind 2026 gewerkt aan een handreiking voor professionals voor
een betere inzet van het tijdelijk huisverbod. Hierin worden achtergrondinformatie
en tips vermeld, mede op basis van de bevindingen van de hierboven genoemde pilots,
om binnen het bestaande wettelijke kader al beter aan de slag te kunnen. Tegelijkertijd
kunnen de pilots inzicht en nadere onderbouwing opleveren voor wijziging van de Wet
tijdelijk huisverbod en flankerende wetgeving. Ook onderzoekt de Staatssecretaris
Rechtsbescherming in deze periode of burgemeesters aanvullende bestuursrechtelijke
bevoegdheden moeten krijgen, en zo ja welke, om slachtoffers van huiselijk geweld
en kindermishandeling beter te kunnen beschermen en hoe burgemeesters hun bestaande
bevoegdheden hiervoor beter kunnen benutten.
• Het slachtofferdevice
Wij zetten ons in voor de verdere toepassing van het zogenaamde slachtofferdevice.
Het gaat om een gps-kastje dat slachtoffers kunnen dragen en dat gekoppeld is aan
de enkelband van de pleger. Uit de eerste pilot in Rotterdam bleek al dat het gevoel
van veiligheid van de betrokken slachtoffers hierdoor wordt vergroot. Inmiddels wordt
de inzet van het slachtofferdevice naast Rotterdam ook in drie andere regio’s verder
beproefd. Het decentrale zorgstelsel waar de betrokken organisaties zoals de Vrouwenopvang
en Veilig Thuis onderdeel van zijn, maken dat het slachtofferdevice niet op een bepaald
moment overal tegelijk landelijk kan worden uitgerold. Daarnaast is ook duidelijk
dat het gebruik van het device ingebed moet zijn in een goede regionale werkwijze
en samenwerking.
Zoals bij de beantwoording van vragen van uw Kamer over de begroting van Justitie
en Veiligheid in november 2024 werd aangekondigd, is begin 2025 het evaluatieonderzoek
naar de pilots gestart. Uit de evaluatie moet blijken wat er voor nodig is om gebruik
van het slachtofferdevice breder toepasbaar te maken. Daarnaast moet het inzicht geven
in de benodigde financiering bij structurele inzet van het slachtofferdevice. Na de
zomer van 2025 informeert de Staatssecretaris Rechtsbescherming uw Kamer hierover.
• Interne casusregie bij de politie
Het verbeteren van de interne casusregie binnen de politie bij (ex-)partnerstalking
is een belangrijke verbeteractie naar aanleiding van aanbevelingen van de Inspectie
Justitie en Veiligheid.7 Deze taak behoort bij de casusregisseur stalking in het basisteam. Elk basisteam
moet minimaal twee casusregisseurs stalking hebben die bij gemiddelde en hoog risico
stalkingscasuïstiek regie voeren.
Daarnaast is de politie ook bezig om de regievoering door te ontwikkelen naar de rol
van regisseur Zorg en Veiligheid die zich naast stalking en huiselijk geweld ook bezighoudt
met andere thema’s rond Zorg en Veiligheid waarbij toenemende of ernstige zorgen zijn,
zoals personen met verward/onbegrepen gedrag, kindermishandeling en jeugd. Een interne
politiemedewerker heeft deze rol. Elke politie-eenheid maakt een plan van aanpak waarin
staat op welke wijze de rol van regisseur Zorg en Veiligheid wordt ingevuld. Zij doen
dit volgens de kaders die hiervoor op landelijk politieniveau zijn vastgesteld. De
realisatie hiervan is inmiddels in verschillende eenheden gestart. De korpsleiding
stuurt hierop.
• Contact met slachtoffers van (ex-)partnerstalking
Een andere belangrijke actie, die samenhangt met de maatregel om de interne casusregie
bij de politie te versterken, is het verbeteren van het contact door betrokken organisaties
met slachtoffers van (ex-)partnerstalking. Dit is een verantwoordelijkheid van alle
betrokken organisaties, zoals de politie, het Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en
Slachtofferhulp Nederland. Daarom wordt deze verbeteractie binnen het netwerk van
deze organisaties opgepakt, onder regie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Inmiddels is opdracht gegeven aan PriceWaterhouseCoopers om met deze organisaties
en andere deskundigen een passende werkwijze te ontwikkelen. Dit past in het bredere
traject dat is ingezet door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en
van Justitie en Veiligheid voor het beter organiseren van de zorg- en hulpverlening
voor slachtoffers van huiselijk geweld of geweld in afhankelijkheidsrelaties.8 Het advies wordt eind 2025 verwacht.
Hiermee is opvolging gegeven aan de toezegging van de toenmalige Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van
vrouwen d.d. 16 oktober 2024 om uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de verkenning
van het verbeteren van de communicatie met slachtoffers van stalking.
7. Verbetering van de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld
Voor een betere strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld is goede dossiervorming
cruciaal. Zonder deze informatie kan het Openbaar Ministerie immers niet beslissen
om al dan niet tot strafvervolging over te gaan. Daarom heeft de toenmalige Staatssecretaris
van Justitie en Veiligheid opdracht gegeven tot de start van een pilot. Deze pilot
is gestart in februari 2025 in de regio’s Amsterdam, Haaglanden, West- en Midden-Brabant
en Zeeland. Samen met onder meer Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie,
de Raad voor de Kinderbescherming, de reclassering en diverse experts wordt gewerkt
aan de totstandkoming van gedegen dossiers in zaken waarin vermoedens bestaan van
psychisch geweld (eventueel in combinatie met fysiek en/of seksueel geweld). Naast
specialisten van de betrokken organisaties die expertise hebben over psychisch geweld
(en huiselijk geweld en kindermishandeling) wordt hierbij eveneens de expertise benut
van specialisten op gebied van informatievoorziening, onder meer van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid zelf. De pilots bouwen voort op de al bestaande samenwerking
tussen de politie, justitieorganisaties en Veilig Thuis (Netwerk Zorg-Straf) in Veiligheid voorop. De pilot loopt tot en met juli 2025 en moet concrete en praktische aanbevelingen
opleveren voor de verbetering van de afstemming en dossiervorming inzake psychisch
geweld in Veiligheid Voorop op regionaal niveau (en zo nodig op landelijk niveau), op zodanige wijze dat alle
regionale Netwerken Zorg-Straf deze kunnen borgen in hun samenwerking.
Ook werken Avans Hogeschool en de Open Universiteit momenteel in opdracht van de toenmalige
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de doorontwikkeling van het online
naslagwerk («digizine») voor professionals over psychisch geweld. De bevindingen en
resultaten van bovengenoemde pilot zullen ook hierin worden opgenomen. Daarnaast wordt
met de bovengenoemde organisaties besproken hoe zij het digizine goed kunnen benutten
in hun interne opleidings- en scholingsaanbod.
Verder wordt op verzoek van het Openbaar Ministerie samen met wetenschappers een wetenschappelijk
standaardwerk ontwikkeld waarin de aannemelijkheid van de schadelijke gevolgen van
psychisch geweld op zowel kinderen als volwassenen wordt onderbouwd. Dit ondersteunt
de bewijsvoering in strafzaken waarin de tenlastelegging ziet op gedragingen van psychisch
geweld en waarin een causaal effect tussen de gedraging en de gezondheidstoestand
van het slachtoffer aangetoond moet worden.
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming heeft het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Datacentrum (WODC) opdracht gegeven tot een onderzoek naar de strafrechtelijke
aanpak van psychisch geweld in Nederland. Momenteel wordt dit onderzoek uitgevoerd
door de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderzoek is naar verwachting deze zomer
gereed. De Staatssecretaris Rechtsbescherming zal dit onderzoek delen met uw Kamer.
Ook zal hij een beleidsreactie op dit onderzoeksrapport naar uw Kamer sturen voor
eind 2025.
Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024
heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer toegezegd
een wetsvoorstel voor afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld in te dienen
en uw Kamer voor de zomer van 2025 te informeren over de contouren van dit wetsvoorstel.
Met bijgevoegde notitie (Bijlage 2 – Contouren van de afzonderlijke strafbaarstelling
van psychisch geweld) geeft de Staatssecretaris Rechtsbescherming opvolging aan bovengenoemde
toezegging.
Uit de uitgevoerde verkenning blijkt dat er vooral een brede behoefte bestaat aan
het strafbaar stellen van het patroon van gedragingen dat wordt beschouwd als «dwingende
controle». Dit is een patroon van gedragingen, al dan niet escalerend in mate en ernst,
waarbij iemand een ander inperkt in diens zelfbeschikkingsrecht, door die ander op
stelselmatige basis dominerend, bedreigend en of controlerend te bejegenen. Het wetsvoorstel
zal nog dit jaar verder worden voorbereid. Hierbij zullen ook de bevindingen uit twee
wetenschappelijke onderzoeken en bovengenoemde pilot worden benut. De wetenschappelijke
onderzoeken betreffen een internationale rechtsvergelijking van de Open Universiteit
en het hierboven genoemde onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen naar de huidige
strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in Nederland. De uitkomsten hiervan worden
in de tweede helft van 2025 verwacht. Het wetsvoorstel zal naar verwachting in het
tweede kwartaal van 2026 in (internet)consultatie gaan.
8. Onderzoek naar beter hulpaanbod voor plegers.
Voor plegers die hulp krijgen in het gedwongen kader zijn meerdere onderzoeken gedaan
over wat werkt en in hoeverre de interventies bijdragen aan het verminderen van recidive
en afname van geweld. Een volgende stap is nog om beter in kaart te brengen welke
vormen van hulpverlening passen bij (potentiële) plegers van intieme terreur, stalking
en andere rode vlaggen voor femicide. Voor plegers die vrijwillig hulp zoeken ontbreekt
nog veel kennis. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft samen
met gemeenten, vrouwenopvang en Veilig Thuis verkend welk aanbod er is voor plegers
in vrijwillig kader en wat er voor nodig is om een goed passend hulpaanbod in de regio
beschikbaar te hebben. Daarbij hebben we oog voor welke interventies nog ontbreken
en welke interventies (wetenschappelijk) bewezen effectief zijn.
Om het zicht op en de kennis over passend interventieaanbod in het vrijwillig kader
te vergroten is het nodig om meer zicht te krijgen op welk aanbod past bij de verschillende
type plegers die vrijwillig hulp zoeken. Hierbij is het wel van belang om te beseffen
dat dit over het algemeen niet een pleger van dwingende controle zal zijn.
Een van de bestaande interventies voor plegers in gedwongen kader, de BORG-gedragstraining,
wordt op basis van eerder onderzoek van het WODC naar de effectiviteit voor veroordeelde
daders en verdachten van partnergeweld9, 10 momenteel door de reclassering doorontwikkeld. De eerste fase van deze doorontwikkeling,
die zag op een hernieuwde theoretische onderbouwing, als basis voor aanpassing van
de training, is afgerond. Een nieuwe beschrijving en opzet van de BORG-training wordt
deze zomer verwacht. Later dit jaar start het WODC met de verkenning naar de inzet
van de BORG-training buiten strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij de inzet van het
tijdelijk huisverbod. Deze verkenning is onderdeel van het bredere onderzoeksprogramma
van het WODC naar de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (2024–2030)
waarover u eerder bent geïnformeerd.11
Pijler 4: inzicht in probleem en aanpak
Het is nodig blijvend te leren en kennis te vergaren over femicide en gendergerelateerd
geweld, en deze kennis actief te integreren in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
9. Goede onderbouwing van de aanpak en lerend verbeteren
Het WODC heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke inzet van systematische reviews
na dodelijke gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: HG-reviews).
De uitkomsten hiervan zijn op 6 februari jl. aan uw Kamer aangeboden.12 In de bijlage «Overige moties en toezeggingen» staat de uitgebreide beleidsreactie.
Aangezien de experts unaniem de meerwaarde van HG-reviews zien, als ze op een goede
manier worden ingezet, start dit najaar een vervolgtraject. Hierin zal de mogelijke
opzet van HG-reviews verder uitgewerkt worden, zullen analysemethoden getest en geëvalueerd
worden, en zullen deze vertaald worden naar concrete handvatten voor besluitvorming
en uitvoering. De verwachting is dat deze verkennende fase van het «uitproberen» van
HG-reviews ruim een jaar zal duren. Daarna wordt uw Kamer geïnformeerd over de opbrengsten
van dit traject en zullen wij een besluit nemen over mogelijke structurele invoering
van HG-reviews in Nederland.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert de Universiteit Leiden voor het
opzetten van de Nederlandse Femicide Monitor voor de periode van 2025 tot en met 2029.
Deze monitor gaat inzicht bieden in de omvang en aard van vrouwenmoord in Nederland
en in de kenmerken en subtypen van deze zaken. Dit wordt gedaan aan de hand van een
wetenschappelijke analyse van politiedata, OM-data, rechtbankdata en mediaberichten
vanaf 2014. De bevindingen vormen een verdieping van de jaarlijkse CBS-statistieken
over moord en doodslag in Nederland. De Universiteit Leiden publiceert vanaf 2025
jaarlijks over de statistieken van het afgelopen jaar. Daarnaast worden er periodieke
overzichtsrapportages over een langere periode gepubliceerd. Ook produceert de Universiteit
Leiden rapportages over specifieke kenmerken van vrouwenmoord in Nederland, evenals
een webapplicatie «Femicide in Nederland» en kennisuitwisseling door o.a. workshops
en symposia. Ook stelt de Universiteit Leiden de betreffende onderzoeksdata beschikbaar
aan onder meer het WODC en het CBS, zodat ook eventueel verdiepend onderzoek uitgevoerd
kan worden. Tenslotte kan de Femicide Monitor ook als basis dienen voor de selectie
van casussen voor de bovengenoemde HG-reviews.
10. Een verkenning naar het versterken van de landelijke coördinatie.
Het voorkomen van femicide is complex en vergt inzet van veel verschillende partijen:
landelijk, regionaal en lokaal. Het is belangrijk dat ministeries, gemeenten en organisaties
daarbij goed samenwerken. Daarvoor is het ook belangrijk dat beleid goed vorm krijgt
in de praktijk en dat wordt getoetst of het beleid en de aanpak effectief zijn. Momenteel
is de coördinatie voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, inclusief
femicide, belegd bij de Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg.
Daarnaast hebben de betreffende bewindspersonen eigen verantwoordelijkheden ten aanzien
van onderdelen binnen de aanpak.
Verschillende partijen zoals uitvoeringsorganisaties en NGO’s hebben aangegeven dat
ze behoefte hebben aan meer regie en sturing hierop op landelijk niveau. Daarbij hebben
ze ook behoefte aan mandaat om te forceren dat dingen geregeld worden als partijen
in gebreke blijven. Tegelijkertijd hebben gemeenten in het decentrale hulpverleningsstelsel
ook een regierol. Ook het Verdrag van Istanbul en de EU-Richtlijn inzake het bestrijden
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld stellen dat er een officieel orgaan moet
zijn dat verantwoordelijk is voor de coördinatie, implementatie, het toezicht op en
de toetsing van beleid en maatregelen.
Vanuit de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide» voert de Nederlandse
School voor Openbaar Bestuur op dit moment een onderzoek uit naar verschillende vormen
van coördinatie en wat per vorm de voor- en nadelen zijn. Daarbij wordt ook gekeken
naar ervaringen uit andere landen en ervaringen op andere beleidsterreinen in Nederland.
De uitkomsten van dit onderzoek worden op korte termijn verwacht en zullen samen met
een beleidsreactie na deze zomer naar de Tweede Kamer worden verzonden.
Stand van zaken EU-Richtlijn inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk
geweld
Op 24 mei 2024 is EU-Richtlijn 2024/1385 inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen
en huiselijk geweld gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze
richtlijn stelt minimumnormen vast voor de strafbaarstelling van specifieke vormen
van gendergerelateerd geweld, de bescherming van slachtoffers en de coördinatie van
preventieve maatregelen. De ter implementatie van deze richtlijn noodzakelijke wetswijzigingen
worden momenteel uitgewerkt in het implementatiewetsvoorstel. Gezien de omvang van
de richtlijn is gekozen voor een uitvoerig voorbereidings- en consultatietraject.
De consultatieronde, waarin relevante ketenpartners worden geraadpleegd over de uitvoerbaarheid
van de voorgestelde maatregelen, start naar verwachting op korte termijn.
Tot slot
De hierboven genoemde inzet laat zien dat we veel stappen zetten om femicide in de
toekomst beter te voorkomen. Wij doen dit gezamenlijk, omdat samenwerking cruciaal
is in de preventie en aanpak van femicide. Veel acties zijn in gang gezet, maar wij
beseffen ook dat we er nog lang niet zijn. Een aantal lopende acties zullen nieuwe
inzichten opleveren of zullen nog een vervolg moeten krijgen.
Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat we de uitvoeringsorganisaties overbelasten
met een overvloed aan pilots en initiatieven, waarbij het risico bestaat dat de verbetering
van de aanpak stagneert. Daarom zullen we samen met alle partijen die waren betrokken
bij de totstandkoming van het plan van aanpak «Stop femicide!» in kaart brengen waar
we na 2025 staan en wat de prioriteiten voor de komende jaren zullen zijn om (dodelijk)
geweld tegen vrouwen te bestrijden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
N.F.J. Pouw-Verweij
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
N.J.F. Pouw-Verweij, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap