Brief regering : Stand van zaken moties en toezeggingen mediabeleid
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 371
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2025
Het afgelopen jaar heeft u verschillende brieven over mediabeleid van mij ontvangen.
In april 2025 heb ik u mijn brief over de hervorming van de landelijke publieke omroep
gestuurd.1 Deze brief vormde de basis voor het nota-overleg media op 14 april 2025. Tijdens
dat nota-overleg heb ik toegezegd dat ik u een nadere brief zou sturen met de kaders
die ik aan de omroephuizen wil meegeven bij de hervorming van de landelijke publieke
omroep, en over de onafhankelijke procesregisseur. Deze brief heeft u op 28 mei 2025
van mij ontvangen.
Op vrijdag 4 juli 2025 heeft u de kabinetsreactie op het rapport «Aandacht voor Media»
van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ontvangen.2 In dit adviesrapport kijkt de WRR naar de diverse functies van media en stelt daarbij
de democratische functies centraal. De WRR wijst in het bijzonder op de platformisering
van de publieke ruimte. In de afgelopen twintig jaar is de digitalisering snel gegaan
en dit heeft de samenleving flink veranderd. Als gevolg van de platformisering van
de publieke ruimte is er een nieuw speelveld ontstaan voor de journalistiek en deze
ontwikkelingen hebben ontegenzeggelijk consequenties voor de democratische meningsvorming.
Zoals ook in de kabinetsreactie wordt aangegeven zal ik uw Kamer later dit jaar in
een aparte brief informeren over de agenda waarmee ik de journalistiek ondersteun.
Daarbij zal ik ook ingaan op de initiatieven die ondernomen worden om het vertrouwen
in de journalistiek te vergroten.
Verder heb ik toegezegd dat u van mij voor de zomer een brief zou ontvangen met mijn
visie op de toekomstige financiering van de publieke omroep en de rol van reclame
daarbij. Daarvoor heb ik een impactanalyse laten uitvoeren naar de gevolgen van een
eventuele verruiming van de reclamemogelijkheden voor de Ster op private mediapartijen.
Dat onderzoek is helaas niet op tijd gereed om nog voor de zomer tot zorgvuldige besluitvorming
te kunnen komen. Ik zal u daarom zo snel mogelijk na de zomer informeren over mijn
besluit.
Daarnaast zijn er nog diverse, andere onderwerpen die niet zijn geland in de hiervoor
genoemde brieven. Met de onderhavige brief wil ik u informeren over die onderwerpen
en over de stand van zaken van enkele toezeggingen en moties.
Publiek-private samenwerking
In de afgelopen periode heeft uw Kamer diverse moties aangenomen die raken aan het
onderwerp publiek-private samenwerking. In de motie-Mohandis die werd ingediend bij
het mediabegrotingsdebat in december 2024 wordt de regering verzocht om in samenspraak
met onder andere de NPO, RTL en Talpa te onderzoeken wat nu al gedaan kan worden en
die concrete acties op korte termijn in gang te zetten. Tevens wordt de regering in
genoemde motie verzocht om met de NPO, RTL en Talpa te onderzoeken hoe de Mediawet
2008 en andere relevante regelgeving kunnen worden hervormd zodat Nederlandse publieke
én private media-aanbieders tussen steeds dominantere buitenlandse mediaplatforms
meer kunnen samenwerken en gezamenlijk kunnen investeren en opereren in een online
strategie om journalistiek en programma’s vindbaar te houden voor kijkers en de Nederlandse
omroepen economisch te versterken.3
In de motie-Van de Velde wordt de regering verzocht om bij de hervorming van het mediabestel
tevens specifiek aandacht te besteden aan het ondersteunen en versterken van Nederlandse
mediabedrijven en omroepen, zodat zij kunnen concurreren met grote buitenlandse platforms
en de Nederlandse taal, cultuur en journalistieke onafhankelijkheid kunnen blijven
bevorderen.4
In de motie-Van Zanten wordt de regering verzocht om met de NPO en de commerciële
omroepen op korte termijn het overleg aan te gaan, om door onderlinge samenwerking
de vindbaarheid van hun gezamenlijke content te vergroten en zo de positie van Nederlandse
content tegenover de grote techbedrijven en streamers te versterken.5
In de motie-Mohandis/Paternotte die werd ingediend bij het nota-overleg media op 14 april
2025 – en die een gelijkenis vertoont met de eerdere motie-Mohandis – wordt de regering
verzocht om samen met de NPO, RTL en Talpa in oktober met concrete voorstellen te
komen, en met een tijdspad voor realisatie over hoe deze drie omroepen gaan samenwerken
ter versterking van de economische kracht, de vindbaarheid van Nederlandse programma’s
tussen machtige internationale platforms, investeringen en publiek-private samenwerking.6
Voor zover deze moties zien op de vindbaarheid van Nederlandse content, verwijs ik
graag naar de hiervoor al genoemde kabinetsreactie op het WRR-rapport «Aandacht voor
Media» waarin wordt aangegeven dat op dit moment wordt gewerkt aan een verkenning
en uitwerking van mogelijk nieuw prominentiebeleid. Ik verwacht eind dit jaar een
beeld te hebben of het treffen van prominentiemaatregelen opportuun is en welke richting
hiervoor wordt gekozen.
In mijn brief van 29 oktober 2024 ben ik reeds uitgebreid ingegaan op publiek-private
samenwerking op het terrein van lokale en regionale journalistiek.7 Ik heb in deze brief een agenda aangekondigd, die later dit jaar zal verschijnen,
met concrete acties om de journalistiek te versterken. Deze agenda zal ingaan op technologische
ontwikkelingen en op maatschappelijke vraagstukken zoals het vertrouwen van de burger
in onafhankelijke journalistiek.
Voor zover de hiervoor genoemde moties specifiek zien op samenwerking tussen landelijke
omroeppartijen het volgende. Met uw Kamer ben ik van mening dat meer samenwerking
belangrijk is gezien de uitdagingen waar de Nederlandse mediabedrijven voor staan.
Kijk- en luistercijfers van lineaire mediadiensten staan onder druk als gevolg van
digitalisering en een toenemend, alternatief aanbod via streamingdiensten, videoplatforms
en social media. Maar het vinden van effectieve vormen van samenwerking is niet altijd
makkelijk. Zoals ik eerder al heb aangegeven ben ik van harte bereid om het gesprek
tussen NPO, RTL en Talpa te initiëren en te faciliteren. Het is uiteindelijk aan partijen
zelf om de samenwerking vorm te geven. Daarom heb ik genoemde partijen – ter uitvoering
van de hiervoor beschreven moties – gevraagd om concrete en kansrijke ideeën voor
samenwerking bij mij in te dienen. Na de zomer wil ik hierover met de NPO, RTL en
Talpa in gesprek gaan om de ingebrachte voorstellen te bespreken en te prioriteren.
Daarna zullen partijen onderling gesprekken voeren om de meest kansrijke samenwerkingen
verder uit te werken tot concrete plannen. Ik verwacht dan in het najaar een gezamenlijk
en gedragen voorstel van partijen te ontvangen, voorzien van een realistisch tijdpad
en duidelijke afspraken over rollen, verantwoordelijkheden en randvoorwaarden. Hierna
zal ik ook uw Kamer informeren. Ik proef in elk geval bij alle betrokken partijen
de bereidheid om de mogelijkheden tot samenwerking serieus te verkennen en om zich
in te zetten voor tastbare resultaten.
Plan-Mohandis over publieke media
Tijdens het nota-overleg media op 14 april 2025 heb ik toegezegd dat ik schriftelijk
zal terugkomen op het plan van het lid Mohandis (GroenLinks-PvdA) over publieke media
(Nederlandse media: herkenbaar en betrouwbaar in een snel veranderd medialandschap
8). De GroenLinks-PvdA-fractie geeft daarin haar visie op het veranderende Nederlandse
medialandschap, de bezuinigingen op de publieke omroep en een veilig werkklimaat.
In het plan worden diverse voorstellen gedaan over financiering en reclame, over de
hervorming van de landelijke publieke omroep, over extern toezicht en over de regionale
journalistiek en publiek-private samenwerking.
Ik wil de heer Mohandis hartelijk danken voor het plan. Ik heb het met belangstelling
gelezen. Er zitten veel overeenkomsten tussen het plan van de heer Mohandis en het
plan voor de hervorming van de landelijke publieke omroep zoals ik dat op 4 april
2025 aan uw Kamer heb gestuurd. Zo spreekt hij in zijn plan van vier omroephuizen,
minder bestuurders, een coördinerende rol voor de NPO, het toegankelijker maken van
het omroepbestel voor nieuwe geluiden en meer afstand tussen omroepen en politiek.
Allemaal zaken die ik onderschrijf en waar ik in voornoemde brief op ben ingegaan.
Er zitten ook een aantal verschillen tussen het plan van GroenLinks-PvdA en mijn voornemens
voor de hervorming. Zo ben ik voornemens het bestel te sluiten en in zijn geheel af
te stappen van het ledencriterium.
Ik constateer verder dat hij diverse voorstellen doet over thema’s die in deze en
in andere Kamerbrieven aan de orde komen. Zoals ik hiervoor al aangaf heeft u op 28 mei
2025 een nadere brief van mij ontvangen over de hervorming van de landelijke publieke
omroep. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Aandacht voor Media» heeft het kabinet
zijn visie op het veranderende Nederlandse medialandschap gegeven. Na de zomer ontvangt
u van mij een brief over de toekomstige financiering van de publieke omroep en over
de rol van reclame daarbij. In het najaar zal ik u informeren over kansrijke opties
voor publiek-private samenwerking op landelijk niveau, en ontvangt u van mij de agenda
met acties om de regionale en lokale journalistiek te versterken.
Ook heeft de heer Mohandis op een aantal momenten vragen gesteld over het dienstbaarheidsverbod.
Dit is in het kader van genoemde samenwerking een belangrijk thema dat ook onderdeel
uitmaakt van de bredere hervorming van de landelijke publieke omroep en de gesprekken
die ik voer met partijen over publiek-private samenwerking. In dat kader zal ik dan
ook zorgvuldig kijken naar de effecten van een eventuele aanpassing van het dienstbaarheidsverbod.
Het plan van de heer Mohandis bevat een veelheid aan concrete voorstellen op diverse
onderdelen van het mediabeleid. Zoals gezegd ben ik blij met zijn inbreng en constructieve
bijdrage aan het mediadebat. Ik zie er naar uit om in de komende tijd verder met hem,
en de andere fracties, te spreken over deze belangrijke media-onderwerpen.
Videoplatformdiensten onder de investeringsverplichting
Bij het mediabegrotingsdebat op 2 december 2024 over de Mediabegroting 2025 heeft
uw Kamer de motie-Mohandis aangenomen.9 In deze motie wordt de regering verzocht om in navolging van de Vlaamse stimuleringsregeling
te onderzoeken hoe bigtechbedrijven onder de wettelijke investeringsplicht voor Nederlandse
culturele audiovisuele producten gaan vallen. Zoals door mij ook toegezegd tijdens
dit debat kom ik bijgaand terug op deze motie.
In mijn brief van 7 november 202410 ben ik ingegaan op de motie-Mohandis/Kwint van 22 maart 2023 die in het verlengde
ligt van de onderhavige motie-Mohandis. In deze motie werd gevraagd om te bezien of
videoplatformdiensten (zoals YouTube, Meta en TikTok) die in Vlaanderen vanaf 1 januari
2025 moeten voldoen aan een investeringsverplichting (heffing), onder de reikwijdte
van de Nederlandse investeringsverplichting kunnen worden gebracht.11 In genoemde brief heb ik aangegeven dat de (juridische) mogelijkheid om videoplatformdiensten
onder de reikwijdte van de Nederlandse investeringsverplichting te brengen, is meegenomen
in het evaluatieontwerp dat in de bijlage van genoemde Kamerbrief is opgenomen. Hiermee
kom ik ook tegemoet aan de motie-Mohandis uit 2024. Op basis van de uitkomsten van
de evaluatie van de Wet investeringsverplichting, die in 2027 zal starten, zal te
zijner tijd worden bezien of het wenselijk is de reikwijdte van de investeringsverplichting
te verbreden naar videoplatformdiensten.
Bij het nota-overleg media op 14 april 2025 is ook de motie-Oostenbrink ingediend.12 In deze motie wordt de regering verzocht om bij de nadere uitwerking van de hervorming
van de landelijke publieke omroep de focus te leggen op het behoud van kwalitatief
hoogwaardige Nederlandse producties in een landschap met kapitaalkrachtige, internationale
media-aanbieders en big tech.
Ten aanzien van deze motie merk ik het volgende op. De publieke omroep heeft de wettelijke
taak om een kwalitatief, divers en maatschappelijk relevant Nederlands cultureel aanbod
te verzorgen. Bij de nadere uitwerking van de hervorming zal in het kader van de wettelijke
taak van de publieke omroep de focus blijven liggen op het behoud van kwalitatief
hoogwaardige Nederlandse producties – waaronder films, series en documentaires. Hierbij
zal ik rekening houden met de positie en belangrijke waarde van onafhankelijke producenten,
zowel voor wat betreft de kwantiteit als de kwaliteit van het aanbod van de publieke
omroep. Daarnaast wil ik erop wijzen dat een eerlijke betaling aan creatieve, technische
en productionele professionals die dat aanbod maken voor mij een belangrijke voorwaarde
is.13
Overigens draagt niet alleen de publieke omroep maar de gehele Nederlandse audiovisuele
sector, waaronder ook commerciële omroepen en streamingdiensten, bij aan een rijk
en gevarieerd Nederlands aanbod. In mijn brief van 7 november 2024 heb ik uw Kamer
geïnformeerd over mijn integrale, sectorbrede aanpak die zich richt op het versterken
van de Nederlandse audiovisuele sector.14 Het doel is dat iedereen binnen de productie-, distributie- en exploitatieketen actief
bijdraagt aan een sterk Nederlands aanbod dat kan concurreren met het grote internationale
aanbod met hoge budgetten en daarvoor de juiste condities schept. Ontwikkeling van
talent en vaardigheden van professionals, zowel op artistiek als technisch en productioneel
vlak, is daarnaast essentieel voor de kwaliteit van producties en voor de toekomst
van de Nederlandse audiovisuele sector. Tevens vind ik een hechtere samenwerking tussen
publieke en private partijen belangrijk, onder andere tussen de publieke omroep en
aanbieders van streamingsdiensten die bijdragen aan de productie van Nederlandse films,
series en documentaires.
Audiodescriptie
Voor wat betreft audiodescriptie kan ik u melden dat ik met de NPO afspraken heb gemaakt
over een onder- en bovengrens voor aanbod voorzien van audiodescriptie. Hiermee geef
ik uitvoering aan de motie van de leden Krul (CDA) en Mohandis (GroenLinks-PvdA) waarin
de regering wordt verzocht zowel een ondergrens als een streefdoel vast te stellen
voor het aanbod van de publieke omroep dat is voorzien van audiodescriptie.15 De NPO heeft mij een brief gestuurd met concrete aantallen. Als ondergrens gaat de
NPO per jaar uit van 60 titels – of seizoenen van titels – voorzien van audiodescriptie.
De NPO streeft echter naar het jaarlijks behalen van 85 titels (of seizoenen van titels)
met audiodescriptie. Deze cijfers zijn vastgesteld onder het voorbehoud van de aanvullende
middelen die de NPO op grond van het amendement van het lid Werner c.s. in ieder geval
ontvangt tot en met 2026 voor het verzorgen van audiodescriptie.16Ik ben voornemens de beschikbaarheid van deze middelen te verlengen, in ieder geval
tot en met 2028. Zonder deze aanvullende middelen houdt de NPO vast aan de bestaande
afspraken in de prestatieovereenkomst die geldt voor de periode van 2022 tot en met
2026.
Het voornemen is om in de werkagenda voor de Nationale Strategie ter uitvoering van
het VN-verdrag Handicap op te nemen dat OCW waar nodig de bestaande regels over toegankelijkheid
aanscherpt en onderzoekt of er nieuwe regels moeten komen, waaronder regels voor audiodescriptie.
Daarnaast zullen er in aanloop naar de volgende concessieperiode (per 2029) nieuwe
afspraken worden gemaakt met de NPO over toegankelijkheid.
Schermtijd voor kinderen onder de twee jaar
De motie van het lid Ceder (CU) verzoekt de regering om te onderzoeken hoe schermtijd
voor kinderen onder de twee jaar kan worden beperkt en hiervoor expertise te betrekken.17 De Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport heeft uw Kamer recent geïnformeerd
over de richtlijn die is opgesteld door experts en in samenwerking met maatschappelijke
partijen, opvoeders en kinderen.18 In de richtlijn is opgenomen dat schermgebruik onder de twee jaar wordt ontraden.
Hoe ouder het kind, hoe meer schermtijd en -gebruik acceptabel of verantwoord is.
Deze richtlijn kan door opvoeders worden gebruikt, maar het is ook belangrijk dat
de richtlijn «landt» in de samenleving. Dat kan het beste met behulp van partners,
zoals de GGD-GHOR, lokale GGD’s, het Netwerk Mediawijsheid en NICAM.
Het kabinet zet bewust in op een advies en niet op een verbod. Door het geven van
een advies in de vorm van een richtlijn, worden opvoeders in staat gesteld om hun
media-opvoeding vorm te geven. Met de richtlijn hebben ze daarvoor de juiste instrumenten
in handen. Bovendien zou een verbod een langdurig wetstraject vereisen en is het met
de huidige stand van de techniek nog te omzeilen. Het is belangrijker om, met bijvoorbeeld
initiatieven van Netwerk Mediawijsheid, schadelijk en ongezond scherm- en sociale
media gebruik te ontmoedigen en gezond en positief gedrag te stimuleren en te ondersteunen.
Pluriformiteitsmonitor
Het Commissariaat voor de Media heeft de afgelopen jaren gewerkt aan het in kaart
brengen van de pluriformiteit op de nieuwsmarkt. Daarvoor zijn drie pilotstudies uitgevoerd,
waarin met drie verschillende methodes het veelomvattende begrip «pluriformiteit»
nader wordt geduid. Kort gezegd bevat de eerste methode een uitgebreide vragenlijst
naar de pluriformiteitsbeleving bij journalisten. De tweede methode kijkt op geautomatiseerde
wijze naar overeenkomsten in nieuwsberichtgeving. De derde en laatste methode kijkt
door middel van AI naar diversiteit van thema’s, bronnen en standpunten. De studies
zijn eind maart 2025 opgeleverd en gepubliceerd op de website van het Commissariaat.19
Uit de pilotstudies is gebleken dat de eerste en tweede pilot op dit moment geschikt
zijn voor pluriformiteitsmonitoring. Dat zal een plek krijgen in toekomstige edities
van de Mediamonitor. De methodes worden in de komende jaren doorontwikkeld en zullen
in de toekomst ook behulpzaam zijn bij de pluriformiteitstoets die het Commissariaat
zal gaan uitvoeren bij fusies en overnames in de mediasector. Hiermee doe ik de toezegging
gestand om de Kamer te informeren over de voortgang van het meten van pluriformiteit.
Sportrechten
Tijdens het debat over de mediabegroting op 2 december 2024 heeft het lid Van der
Velde (PVV) vragen gesteld over het vermeende overbieden van de NOS op sportrechten.
Zij heeft daarover ook een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om het
structurele (over)bieden van de NPO bij sportrechten tegen te gaan door samenwerking
met commerciële partijen te bevorderen en gebruik te maken van sublicentiestructuren.20 In reactie op de vragen van de PVV-fractie heb ik gezegd dat ik het beeld dat de
NPO de marktwerking verstoort of een monopolie creëert op uitgezonden sport niet direct
herken, maar dat ik hierover wel meermaals signalen heb ontvangen. Ik heb daarbij
aangegeven dat dit onderwerp raakt aan de discussie over publiek-private samenwerking,
een onderwerp dat ook aan de orde is bij de verdere vormgeving van de hervorming van
het publieke omroepbestel, en dat het mijn inzet is om in dat kader te komen tot een
goede balans tussen publiek en commercieel. Ik heb toegezegd om met de NOS te praten
over de geluiden die ik hoor en om mij nogmaals te laten informeren over de rol van
de NOS hierin.
De NOS en de NPO maken zelfstandige afwegingen op basis van redactionele en financiële
keuzes. Biedingen van commerciële partijen zijn bij hen niet bekend. Overigens heeft
de NOS mij duidelijk gemaakt dat overbieden ook nadelen heeft. Het leidt er immers
toe dat gekort moet worden op het budget voor andere (sport)programmering. Het is
de taak van de NOS om niet alleen de grote publiekstrekkende sporten uit te zenden,
maar ook verslag te doen van de breedtesport.
Zoals ik ook in het debat heb aangegeven, is het aan de NOS om zelf de redactionele
keuzes te maken hoe zij aan haar wettelijke sportverslaggevingstaak invulling geeft.
Dat doet de NOS in nauw overleg met de NPO en daarvoor is een protocol opgesteld.
De NOS beargumenteert welke sportevenementen zij wil uitzenden. Afwegingen daarbij
zijn met name de relevantie voor het Nederlandse publiek, of het bijdraagt aan het
betrekken van minder makkelijk te bereiken groepen en het doorkijken naar andere sporten.
Het Nederlands elftal (m/v) en evenementen zoals grote voetbaltoernooien met Nederlandse
deelname en Olympische Spelen hebben prioriteit. Nationale en internationale omstandigheden
hebben echter invloed op de keuzes. Zo waren vroeger de Europese clubvoetbaltoernooien
bijna een vanzelfsprekendheid. Inmiddels heeft de NOS hier andere keuzes gemaakt,
mede vanwege het commerciële format en de commerciële uitstraling. Deze toernooien
zijn daarna te zien geweest bij RTL en Talpa en inmiddels bij Ziggo Sport, allemaal
commerciële partijen. Nadat de redactionele keuzes door de NOS zijn bepaald, wordt
een businesscase opgesteld, waarbij onder meer het zendtijdbeslag en de uitzend- en
productiekosten worden ingeschat. Op basis daarvan doet de NOS een aanvraag bij de
NPO voor een mandaat om te gaan bieden op de uitzendrechten. In sommige gevallen lopen
deze biedingen via de EBU, hetgeen onder omstandigheden tot een efficiencyvoordeel
kan leiden.
Wat betreft samenwerking met commerciële partijen zegt de NOS bereid te zijn samenwerking
te zoeken voor zover dat past binnen zijn publieke karakter en taak. Bijvoorbeeld
door het beschikbaar stellen van fragmenten. De mogelijkheid om sublicenties te verlenen,
wordt niet bepaald door de NOS maar door de verkopende partij. Volgens de NOS biedt
het komende wereldkampioenschap voetbal in 2026 ruimte om sublicenties te verstrekken.
Op 1 juli 2025 heeft de NOS aangekondigd een selectie uit de WK-wedstrijden te willen
sublicenseren aan commerciële partijen. Omdat het hele eindtoernooi van het wereldkampioenschap
voetbal op de evenementenlijst staat, zullen ook die wedstrijden, ongeacht wie ze
uitzendt, voor iedereen live te zien moeten zijn op een open net.
Verder vindt er al publiek-private samenwerking plaats bij de uitzending van de Olympische
Spelen. Zo kon de NOS op basis van een sublicentie van Warner Bros. Discovery (Eurosport/HBO
Max) de Olympische Spelen van 2024 uitzenden. Voor de Olympische Spelen van 2026 tot
en met 2032 hebben Warner Bros. Discovery en de European Broadcasting Union (EBU)
– waar de NPO en NOS deel van uitmaken – samen de uitzendrechten verworven. Daarmee
blijft olympische sport toegankelijk voor een groot publiek.
Evenementenlijst
Eerder bent u geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de evenementenlijst.21 Ik heb daarbij toegezegd dat ik u later dit jaar zal informeren over de vervolgstappen.
In de Mediawet 2008 is geregeld dat sport- en cultuurevenementen van aanzienlijk belang
voor de samenleving op een open televisieprogrammakanaal moeten worden uitgezonden.
Net als veel andere EU-lidstaten kent Nederland een lijst met evenementen van aanzienlijk
belang voor de samenleving, de zogenoemde evenementenlijst.
Het belangrijkste effect van de evenementenlijst is dat evenementen die voorkomen
op de lijst worden beschermd tegen plaatsing achter betaalsystemen. De lijst voorkomt
daarmee een exclusieve en daardoor een beperkte verspreiding van die evenementen.
Deze evenementen blijven daardoor gratis toegankelijk voor eenieder, ongeacht financiële
draagkracht. De evenementenlijst heeft echter ook een prijsdempend effect op de vergoeding
voor de uitzendrechten en daardoor voor de inkomsten van sportorganisaties.
Uit de evaluatie komt naar voren dat het merendeel van de geïnterviewde partijen aangeeft
dat de evenementenlijst in de afgelopen jaren doeltreffend is geweest. Het voortbestaan
van de evenementenlijst wordt niet ter discussie gesteld. Wel is er behoefte aan een
herziening van de lijst, zowel qua inhoud als qua lengte.
De onderzoekers geven aan dat over de Olympische Zomer- en Winterspelen, de Paralympische
Spelen, de Elfstedentocht en het WK- en EK-voetbal (zowel mannen als vrouwen) nauwelijks
discussie bestaat. Uit de publieksenquête en de gevoerde interviews komt verder naar
voren dat Eredivisievoetbal (samenvattingen), WK en EK schaatsen (allround, sprint
en afstanden), WK- en EK-finales waar Nederland aan deelneemt, Formule 1 (GP Zandvoort),
Europees voetbal (wedstrijden Nederlandse clubs), WK en EK Atletiek, en KNVB Bekervoetbal
op een langere lijst ook thuishoren. De evenementenlijst blijkt nauwelijks effecten
te hebben voor de culturele sector, is daar onbekend en de op de lijst geplaatste
culturele evenementen worden als willekeurig ervaren, aldus het onderzoeksrapport.
Ik ben voornemens om de lijst aan te passen langs de lijnen van het evaluatierapport.
De lijst is niet bedoeld om evenementen of een bepaalde sport te stimuleren, of om
tv-uitzendingen af te dwingen. De lijst is bedoeld om het algemene kijkerspubliek
bij grote en commercieel aantrekkelijke evenementen te beschermen tegen de hoge kosten
van een extra tv-(plus-)pakket of dure abonneediensten. Ik ben van plan later dit
jaar een nieuwe (concept-)lijst te publiceren ten behoeve van de internetconsultatie.
Ten aanzien van de definitie van het «open net» bevelen de onderzoekers aan dat aanpassing
hiervan in de rede ligt, omdat de definitie niet meer aansluit bij de huidige stand
van de technologie, marktontwikkelingen en het veranderd kijkgedrag van de consument.
De onderzoekers dragen hiervoor een aantal opties aan waarbij in ieder geval een grotere
rol is weggelegd voor het «online kijken» naast het traditionele kabeltelevisie-abonnement.
Ik ben het met de onderzoekers eens dat ons mediagedrag en -gebruik in de afgelopen
jaren sterk is veranderd. De WRR signaleert dit ook. Het kijken op andere schermen
dan het traditionele tv-toestel, het toenemende gebruik van streamingdiensten en het
kijken via apps die mensen zelf, rechtsreeks op hun smart-tv of settop-box installeren
is steeds meer gemeengoed geworden.
In dit verband is ook relevant het oordeel dat het Commissariaat voor Media onlangs
heeft gegeven over het uitzenden van de Europese bekerwedstrijden van de Nederlandse
clubs op Ziggo Sport.22 Voor Ziggo-abonnees zijn de Europese wedstrijden van de Nederlandse voetbalclubs
(die op de evenementenlijst staan) te zien via kanaal 14. Niet Ziggo-abonnees kunnen
kijken via een gratis app. Het Commissariaat heeft aangegeven dat deze manier van
kijken aanvullend kan zijn op het kijken via een tv-abonnement maar dat het kijken
via de app dan wel makkelijk toegankelijk moet zijn. Dat wil zeggen dat het ook mogelijk
moet zijn om te kijken zonder een account. Ik denk dat het Commissariaat hiermee een
realistische en praktische uitleg geeft aan de huidige wettelijke bepaling die recht
doet aan de bedoeling ervan en die past bij het veranderende kijkgedrag. Ik ben nog
aan het onderzoeken in hoeverre op dit punt een wetsaanpassing nodig is.
Uit de evaluatie kwam verder naar voren dat marktpartijen behoefte hebben aan een
regelmatige herziening van de lijst en aan meer transparantie en duidelijkheid over
het proces. De onderzoekers hebben in het kader van de evaluatie met veel partijen
gesproken. Ik beschouw dit als een belangrijk moment waarop belanghebbenden zoals
sportbonden, cultuurinstellingen, mediapartijen en andere deskundigen hun inbreng
hebben kunnen geven. Daarnaast is het brede kijkerspubliek geraadpleegd door middel
van een panelonderzoek. Bij de internetconsultatie die later dit jaar zal volgen heeft
eenieder (nogmaals) de mogelijkheid om een zienswijze te geven over de nieuwe lijst.
Voor wat betreft de wens tot regelmatige herziening van lijst zou het goed zijn om
vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe lijst opnieuw een evaluatie uit te voeren
om te bezien of de lijst nog up-to-date is.
BPPO
Tot slot kom ik nog terug op het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO).
Zoals gemeld in de Mediabegrotingsbrief 2024 is uit onderzoek van KPMG Forensic gebleken
dat er binnen de publieke omroep geen presentoren zijn die boven de maximumnorm verdienen.23 Desondanks zag het Commissariaat ruimte voor een aanscherping van het BPPO. De NPO
is hier mee aan de slag gegaan en dit heeft geresulteerd in een aangepast en aangescherpt
BPPO. Op grond van het nieuwe BPPO dienen de beloningsbesluiten nu beter (schriftelijk)
vastgelegd te worden door de desbetreffende omroepen. Tevens is de situatie van presentatoren
die werken voor meerdere opdrachtgevers verduidelijkt. Hiervoor wijst de NPO een coördinerende
omroep aan die de beloning van een presentator die werkt voor meerdere omroepen monitort.
Verder is er een Samenwerkingscode tot stand gekomen tussen de NPO, het College van
Omroepen (CvO) en televisieproducenten waarin is bepaald dat ook producenten zich
bij het maken van aanbod voor de publieke omroep zullen committeren aan de beloningsregels
uit het BPPO.Het nieuwe BPPO heb ik eerder dit jaar goedgekeurd. Met deze aanscherping
worden risico’s op toekomstige, ongewenste situaties verder verkleind. Mocht het in
het kader van de hervorming van de landelijke publieke omroep noodzakelijk zijn om
het BPPO opnieuw aan te passen, dan zal ik de NPO vragen daar voorstellen voor te
doen.
Petitie tegen hoger BTW-tarief cultuur, sport en media
Rondom de discussie over het verlaagde btw-tarief voor o.a. cultuur, sport en media
zijn mij de afgelopen tijd verschillende rapporten en petities toegestuurd over de
impact van een eventuele verhoging, waaronder die vanuit NDP Nieuwsmedia en andere
mediaorganisaties, genaamd «Strip de BTW». Per brief van 11 oktober 2024 heeft uw
Kamer mij gevraagd op deze petitie te reageren.24
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota een alternatieve invulling voor de verhoging
van het verlaagde btw-tarief aangekondigd. Daarmee is naar mijn mening de noodzaak
om te reageren op de petitie komen te vervallen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap