Brief regering : CW 3.1 kaders (Beleidskeuzes Uitgelegd) bij maatregelen uit 1e suppletoire begroting 2025 van LVVN
36 725 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2025
Middels deze brief informeer ik de Kamer over voorstellen met nieuwe financiele gevolgen
(€ 20 miljoen of meer in enig jaar) die zijn opgenomen in de 1e suppletoire begroting
2025 van LVVN. Het betreffen ditmaal maatregelen uit het startpakket Nederland van
het slot. Hierbij wordt conform wetsartikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 per
voorstel ingegaan op doelen, instrumenten, financiële gevolgen, verwachte doeltreffendheid
en doelmatigheid en voorgenomen monitoring en evaluatie. Sinds eind 2021 gebeurt dit
Rijksbreed via de werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd», zie Kamerstuk 31 865, nr. 198.
Het gaat om de volgende maatregelen:
1. Vrijwillige beëindigingsregeling
2. Extensiveringsregeling
3. Doelsturing
4. Uitbreiding agrarisch natuurbeheer
Over de invulling van de maatregelen moeten nog een aantal keuzes worden gemaakt.
Ik zal uw Kamer verder informeren over de voortgang, doelmatig- en doeltreffendheid
van bovenstaande. Helaas is het niet gelukt om bijgaande informatie eerder met uw
Kamer te delen. Verder wordt nog gewerkt aan de CW 3.1-kaders op het gebied van de
natuurherstelmaatregelen. Daarover informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
1. Vrijwillige beëindigingsregeling
Beleidskeuzes Uitgelegd
Doe(len)
Het kabinet maakt een Vrijwillige beëindigingsregeling (Vbr) mogelijk voor veehouders
die willen stoppen, bijvoorbeeld vanwege gebrek aan bedrijfsopvolging. Deze regeling
richt zich op gebieden met de meest urgente stikstofproblematiek en draagt bij aan
het verminderen van de depositie van stikstof op kwetsbare Natura 2000-gebieden. De
regeling maakt onderdeel uit van het Startpakket Nederland van het slot. Daarnaast
ondersteunt de regeling ook andere doelen, zoals het verkleinen van het mestoverschot,
de klimaatopgave en milieudoelen. Hiervoor is op korte termijn € 750 miljoen voorzien
(2026–2028).
Reductie van ammoniakemissie is hoofddoel van de Vrijwillige beëindigingsregeling.
Belangrijke effecten van de regeling zijn daarnaast de reductie van de emissies van
broeikasgassen en het verlagen van demestproductie (stikstof en fosfaat). Door de
definitieve en onherroepelijke sluiting van de productie en productiecapaciteit op
veehouderijlocaties verkleint de veestapel, neemt de emissie van stikstof en broeikasgassen af,
vermindert de mestproductie en draagt de regeling zo bij aan het creëren van ruimte
voor veehouders die willen blijven. Deze resultaten worden bereikt door veehouders,
die hun productie op vrijwillige basis definitief en onherroepelijk willen beëindigen,
met een subsidie financieel te ondersteunen.
Hieronder een uitgebreidere opsomming van de problematiek en doelen die de Vrijwillige
beëindigingsregeling adresseert:
– De Landelijke beëindigingsregelingen veehouderijlocaties (Lbv, Lbv-plus en Lbv kleinere
sectoren) zijn gericht op het terugdringen van de stikstofdepositie (puntbelasting)
van locaties met een hoge stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden en kennen
daarom een drempelwaarde voor stikstofdepositie. Beëindiging van veehouderijlocaties
is ook essentieel voor het verlagen van de stikstofdeken (en draagt zo ook bij aan
het verminderen van de stikstofdepositie) en de realisatie van de klimaatdoelen voor
de veehouderij in 2030.
– Bedrijfsbeëindiging in combinatie met het doorhalen van productierechten vermindert
tevens de mestproductie en de omvang van het niet-plaatsbaar mestoverschot in Nederland
als gevolg van het vervallen van de derogatie en de aanscherping van gebruiksnormen
in het kader van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn water. Dit alles draagt
bij aan het toekomstperspectief van blijvende veehouders omdat er eerder ruimte komt
voor toestemmingsverlening, de restemissie-opgaven kleiner worden en het maatregelpakket
voor blijvers economisch behapbaar wordt.
– De situatie op de mestmarkt kan, zonder verdere interventie, leiden tot een afname
van het aantal bedrijven (koude sanering/ ongerichte faillissementen), maar leidt
in dat geval niet noodzakelijk tot een daling van de productiecapaciteit. De afgelopen
decennia is het aantal veehouders gestaag gedaald, maar is de vrijvallende productiecapaciteit
(in ieder geval de productierechten voor varkens, pluimvee en melkvee) geabsorbeerd
in de markt. Zeker als productierechten in de markt relatief goedkoop zijn, is het
interessant om deze aan te houden of te verwerven met het oog op uitbreiding later.
Daardoor ontstaat de facto latente ruimte. De beoogde nieuwe Vrijwillige beëindigingsregeling
voor veehouderijlocaties draagt eraan bij dit te voorkomen.
Beleidsinstrument(en)
De Vrijwillige beëindigingsregeling is een subsidieregeling die door de Europese Commissie
goedgekeurd dient te worden als geoorloofde staatssteun. Omdat de regeling moet passen
binnen de Europese steunkaders, ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de bestaande
beëindigingsregelingen Lbv, Lbv-plus en Lbv kleinere sectoren. Uitgangspunt is om
bij de invulling van de Vrijwillige beëindigingsregeling zoveel mogelijk de systematiek
van de Lbv-regelingen aan te houden.
Verder moet de regeling voor RVO goed uitvoerbaar en voor ondernemers werkbaar te
zijn.
Financiële gevolgen voor het Rijk
In het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) is er € 5 miljard gereserveerd op de Aanvullende Post (AP) voor de agrarische sector.
Uit deze envelop wordt € 750 miljoen beschikbaar gesteld voor de Vrijwillige beëindigingsregeling.
Het kasritme van deze middelen is als volgt (bedragen x € miljoen):
2025
2026
2027
2028
2029
Totaal
–
150
500
150
750
Het beschikbare budget is inclusief uitvoeringskosten. De planning is dat de regeling
in loop van het tweede kwartaal van 2026 opengaat, waarmee de eerste (deel)betalingen
in de tweede helft van 2026 kunnen plaatsvinden.
Financiële gevolgen maatschappelijke sectoren
De definitieve en onherroepelijke beëindiging van veehouderijlocaties kan (financiële)
gevolgen hebben voor ondernemers in de keten die producten of diensten leveren of
afnemen van primaire bedrijven.
Nagestreefde doeltreffendheid
Beëindiging van veehouderijlocaties leidt onomkeerbaar en permanent tot verkleining
van de veestapel en draagt zodoende bij aan het verlagen van de ammoniakemissie die
terechtkomt in de stikstofdeken. Daarbij zal het bijdragen aan de realisatie van de
klimaatdoelen voor de veehouderij in 2030. Afhankelijk van de ligging van de veehouderijlocaties
die worden beëindigd draagt de Vrijwillige beëindigingsregeling ook bij aan de realisatie
van gebiedsspecifieke natuur-, stikstof- en waterdoelen.
Doordat veehouderijbedrijven sluiten vermindert tevens de mestproductie en de omvang
van het niet-plaatsbaar mestoverschot in Nederland.
Op macro-niveau leidt een beëindigingsregeling ertoe dat de milieuopgaven voor de blijvende veehouderijbedrijven kleiner worden.
Nagestreefde doelmatigheid
Een Vrijwillige beëindigingsregeling richt zich op veehouders die tot het besluit
zijn gekomen dat zij gaan stoppen met hun veehouderijbedrijf. De regeling haakt daarmee
aan bij de bestaande autonome ontwikkeling in de sector. Doordat de regeling zich
richt op gebieden met de meest urgente stikstofproblematiek wordt op een zo doelmatig
mogelijke wijze bijgedragen aan de realisatie van de doelen op het gebied van natuur
en stikstof.
Evaluatieparagraaf
De voortgang van maatregelen die tot doel hebben de ammoniakemissie en stikstofdepositie
te reduceren worden gemonitord door een onafhankelijk consortium van kennisinstituten.
Over de resultaten wordt periodiek gemonitord. De voortgang van de Vrijwillige beëindigingsregeling
wordt gemonitord door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, als uitvoerder van
de regeling.
2. Extensiveringsregeling
Beleidskeuzes Uitgelegd
Doe(len)
De beoogde extensiveringsregeling draagt bij aan het behalen van klimaat- en ammoniakdoelen
en zal als neveneffect verlichting kunnen brengen op de mestmarkt. De doelen van de
regeling worden bereikt door het verlenen van een subsidie aan melkveehouders, die
op vrijwillige basis tijdelijk op hun bedrijf het aantal melkkoeien met minimaal 10%
en maximaal 20% verminderen.
De subsidie bestaat uit een vergoeding voor de netto-inkomstenderving die het gevolg
is van het houden van minder melkkoeien en het permanent doorhalen van het bijbehorende
fosfaatrecht. Het aantal melkkoeien mag, na het afstoten van 10 – 20%, gedurende de
extensiveringsperiode niet toenemen. Fosfaatrechten behorende bij het aantal af te
stoten melkkoeien, dienen definitief te worden doorgehaald ten behoeve van de borging
van permanente emissiereductie op sectorniveau. Gedurende de extensiveringsperiode
mag het areaal grasland op het bedrijf niet kleiner worden vanwege de waterkwaliteit.
Daarnaast mag het aantal overige graasdieren op het bedrijf niet toenemen gedurende
de extensiveringsperiode.
Beleidsinstrument(en)
De tijdelijke extensiveringsregeling dient een vrijwillige subsidieregeling te worden
die geoorloofde staatssteun omvat. De regeling staat open voor alle melkveehouders.
We verwachten vooral belangstelling van:
(1) een groep melkveehouders die tot 2022 de mest (grotendeels) op het eigen bedrijf kon
afzetten en nu geconfronteerd wordt met hoge mestafzetkosten, geen vaste mestafzet
relaties heeft en daarom tijdelijk minder zou willen produceren om later eventueel
weer terug te gaan naar het huidige aantal koeien. Daarvoor moeten dan wel eerst in
de markt fosfaatrechten worden gekocht;
(2) een groep melkveehouders die deze regeling kan benutten als een eerste stap richting
een blijvende extensievere bedrijfsvoering.
De regeling moet passen binnen de Europese steunkaders. Omdat geen sprake is van een
permanente en onomkeerbare gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging maar van een tijdelijke
extensivering van de melkveebezetting (met een structurele afname van het aantal fosfaatrechten
op sectorniveau) wordt onderzocht of het staatssteunkader voor agromilieuklimaat verbintenissen
een begaanbare weg is.
Verder moet de extensiveringsregeling voor RVO goed uitvoerbaar zijn en voor de ondernemer
dient deze werkbaar te zijn.
Er moeten nog inhoudelijke beleidskeuzes worden gemaakt, onder andere op de volgende
onderdelen:
– De duur van de extensiveringsperiode;
– De hoogte van de extensiveringsvergoeding.
Daarnaast dient nog duidelijk te worden wat de hoogte en de aard van de private bijdrage
vanuit de zuivelsector (politieke randvoorwaarde) is die ten goede komt aan de deelnemende
melkveehouders, om zo de deelnamebereidheid (verder) te verhogen (conform motie van
Campen).
Financiële gevolgen voor het Rijk
In het startpakket is € 627 mln vrijgemaakt voor de extensiveringsregeling, waarvan
€ 40 miljoen wordt gereserveerd voor de uitvoering van de regeling. Het definitieve
aantal koeien dat uit de markt kan worden gehaald is afhankelijk van de uiteindelijke
vergoeding voor de inkomstenderving per koe. Betreffende de vergoeding per koe wordt
gebalanceerd tussen doelmatigheid en deelnamebereidheid, om zo veel mogelijk extensivering
te realiseren.
Kasritme
2025
2026
2027
2028
2029
Totaal
Extensiveringssubsidie
206
151
100
100
30
587
Uitvoeringskosten
3
14
10
10
3
40
Totaal
209
165
110
110
33
627
De uiteindelijke realisatie van de middelen is van een aantal zaken afhankelijk. Zo
is het moment van openstellen en sluiten van de regeling een bepalende factor in de
deelnamebereidheid. De voorlopige planning is dat de regeling naar verwachting in
het vierde kwartaal van 2025 gepubliceerd en opengesteld kan worden. De doorlooptijd
voor het publiceren en openstellen van de regeling is afhankelijk van onder andere
de volgende zaken:
– Er wordt op dit moment onderzocht hoe de regeling past binnen het steunkader van de
agromilieuklimaatverbintenissen. WSER zal hiertoe op korte termijn een rapport opleveren
dat als nadere onderbouwing aan de Europese Commissie kan worden overgelegd.
– De regeling (pre)notificeren bij de Europese Commissie;
Bij notificatie bij de EC moet de regeling definitief zijn, afgestemd zijn met de
sector en getoetst zijn op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarnaast dient helder
te zijn waar de private bijdrage op ziet en welke voorwaarden hierbij gelden.
Financiële gevolgen maatschappelijke sectoren
Randvoorwaarde is dat sprake moet zijn van een substantiële financiële bijdrage van
private partijen (zuivelindustrie, banken en andere ketenpartijen) die ten goede komt
aan de deelnemende melkveehouders.
Nagestreefde doeltreffendheid
Een extensiveringsregeling in combinatie met het permanent doorhalen van het aantal
fosfaatrechten, dat overeenkomt met de afname van het aantal melkkoeien op het melkveebedrijf,
zorgt dat de emissiereductie geborgd is en draagt zodoende bij aan het verlagen van
klimaat- en ammoniakemissies. Dit zal tevens bijdragen aan de realisatie van de klimaat-
en ammoniakdoelen voor de veehouderij in 2030.
Nagestreefde doelmatigheid
De beoogde extensiveringsregeling voor de melkveehouderij is gericht op een andere
doelgroep dan de beëindigingsregelingen en is aanvullend op deze regelingen. Deze
regeling leidt door het definitief doorhalen van fosfaatrechten tot een geborgde emissiereductie
van klimaat- en ammoniakemissies. Als neveneffect kan de regeling verlichting brengen
op de mestmarkt.
Evaluatieparagraaf
Het resultaat van de beoogde extensiveringsregeling voor de melkveehouderij wordt
op verschillende manieren gemonitord, zoals:
1. Het aantal ingediende subsidieaanvragen;
2. Het aantal positieve subsidiebeschikkingen;
3. Het aantal melkkoeien dat in totaal is afgestoten;
4. De hoeveelheid fosfaatrecht dat is doorgehaald;
5. De totale afname van de emissies van broeikasgassen en ammoniak en de vermindering
van de mestproductie.
De monitoring moet inzicht geven in de effecten van de beoogde regeling. De inzichten
kunnen gebruikt worden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling te
beoordelen. Tevens vereisen de Europese staatssteunkaders een uitgebreid evaluatieplan
als onderdeel van de notificatieprocedure.
3. Doelsturing
Beleidskeuzes Uitgelegd
Doe(len)
Doelsturing draagt bij aan het halen van doelen op het gebied van stikstof, klimaat
en waterkwaliteit.
De uitrol van doelsturing is opgedeeld in vier trajecten/maatregelen met onderstaande
subdoelen:
1. De doorontwikkeling van de KPI-systematiek en uitrollen stoffenbalans heeft tot doel
om tot een landelijk gedragen KPI-syseem te komen, waarbij ook realistische streef-
en drempelwaarden op bedrijfsniveau kunnen worden vastgesteld.
2. Data en monitoring heeft tot doel om een datatstrategie vast te stellen en een data-architectuur
te ontwikkelen, waarbij data bij elkaar worden gebracht om bedrijfsprestaties te kunnen
berekenen en een datasysteem wordt ontwikkeld dat kan worden gebruikt om doelsturing
op het boerenerf mogelijk te maken.
3. Toezicht en handhaving heeft als doel om de werkprocessen en systemen zodanig in te
richten dat deze organisaties kunnen werken met het doelsturingssysteem dat ontwikkeld
wordt.
4. Implementatie systematiek doelsturing heeft tot doel om bij te dragen aan het uitrollen
van doelsturing doormiddel van diverse ondersteunende acties.
Beleidsinstrument(en)
Om doelsturing te kunnen uitrollen moet een datasysteem worden ingericht, is onderbouwende
kennis nodig, moet toezicht en handhaving worden ingericht en moeten boeren in staat
gesteld zijn de omslag naar doelsturing te maken.
1. De doorontwikkeling van de KPI-systematiek en uitrollen stoffenbalans
• Beleidsondersteunend onderzoek (WR) voor doorontwikkeling van de KPI’s en ter ondersteuning
van het komen tot bedrijfsspecifieke emissiedoelen
• Praktijkpilots om de KPI’s te testen binnen diverse gebieden en voor uiteenlopende
sectoren
• Praktijkpilots om uitvoerbaarheid op het boerenerf te toetsen
• Beleidsondersteunend onderzoek als wetenschappelijke onderbouwing
2. Data en monitoring
Beleidsinzet en beleidsondersteunend onderzoek om de data-architectuur te bedenken,
waarbij zoveel mogelijk publiek-privaat wordt samengewerkt
• Opdracht aan RVO/DICTU om de data-architectuur te ontwikkelen
• Opdracht aan i-interim Rijk voor een projectleider voor data en monitoring
• Praktijkpilots om de datakwaliteit en -infrastructuur in de praktijk te toetsen
• Kwaliteitsverbetering inputdata en – parameters landelijk meet- en modelinstrumentarium
• Ontwikkeling methodiek voor monitoring ammoniak emissie in de buitenlucht en regioniale
Intergrale milieu en natuurmonitoring.
• Onderzoek naar effectiviteit van maatregelen, incl. afwenteleffecten.
3. Toezicht en handhaving
• Praktijkpilots om diverse toepassingen van doelsturing te toetsen en om te oefenen
• Aanpassen van werkprocessen en protocollen NVWA/ RVO
• Opdracht aan NVWA en RVO voor ontwikkeling/ gereed maken van toezicht,handhaving en
uitvoering
• Inregelen en het maken van afspraken met derden rond toezichts- en handhavingstaken.
4. Implementatie systematiek doelsturing
• Externe communicatie community building en vakmanschap
• Co-financiering om doelsturing uit te rollen in specifieke sectoren en/of thema’s
• Ondersteuning van publiek-private systemen
• Onderhouden/ uitbreiden van een kennisnetwerk
• Communicatie opdracht aan Schuttelaar en DPI
Financiële gevolgen voor het Rijk
In totaal betreft het € 200 mln om te starten met bovengenoemde trajecten
1. De doorontwikkeling van de KPI-systematiek (17 mln.)
2. Data en monitoring (68 mln.)
4. Toezicht en handhaving (20 mln.)
5. Implementatie van de doelsturingssystematiek (95 mln.)
Deze voorlopige verdeling is indicatief en kan tussentijds worden aangepast voor een
doelmatigere en doeltreffendere besteding.
Kasritme
2026
2027
2028
2029
2030
Totaal
Governance en doorontwikkeling KPI-systeem en uitrollen stoffenbalans
7,5
9,5
0
0
0
17
In stand houden en doorontwikkelen data-infrastructuur en monitoring
24
39
2
2
1
68
Uitvoering, toezicht en handhaving RVO/NVWA
10
10
0
0
0
20
Kennisuitwiseling
20
20
18
18
19
95
Totaal
61,5
78,5
20
20
20
200
Financiële gevolgen maatschappelijke sectoren
Als doelsturing middelvoorschriften kan gaan vervangen zou het kunnen leiden tot gemiddeld
lagere kosten voor de bedrijven om tot doelbereik te komen, zij hebben immers meer
vrijheid om maatregelen te kiezen die aansluiten bij hun bedrijfsvoering. Echter,
er zullen ook bedrijven zijn die juist duurder uit zijn, omdat voor bepaalde bedrijven
de bedrijfsaanpassingen ingrijpend zijn en de kosten voor het halen van de doelen
hoog zijn.
Ook is het goed om in ogenschouw te nemen dat niet alleen de overheid de kosten op
zich neemt, maar dat private partijen dat ook (deels) doen.
Nagestreefde doeltreffendheid
Doelsturing in het algemeen kan leiden tot hoger doelbereik en daardoor doeltreffendheid.
Mocht doelsturing op een specifiek thema niet doeltreffend(er dan middelsturing) zijn,
dan zal het (vanuit de overheid) niet verder geïmplementeerd worden. Door onderzoek
en praktijkpilots wordt continu gekeken naar de meest doeltreffende opties en kan
tussentijds worden bijgestuurd.
Het is de combinatie van de beleidsinstrumenten die tot de nagestreefde doelstreffend
leiden. Mocht één van de maatregelen of bijbehorende beleidsinstrumenten wegvallen,
dan zal dit de doelstreffendheid beïnvloeden en zal er gezocht moeten worden naar
een passend alternatief.
Nagestreefde doelmatigheid
Voor de ontwikkeling van doelsturingssystematiek wordt zoveel mogelijk samengewerkt
met partijen waar de benodigde kennis en kunde aanwezig is. Bijvoorbeeld:
– Beleidondersteunend onderzoek onder leiding van kennisinstituten dragen bij aan wetenschappelijke
onderbouwingen voor onder andere de KPI-systematiek en het vaststellen van bijbehorende
drempel- en streefwaarden.
– Praktijkpilots dragen bij aan het toetsen van uitvoerbaarheid en verbeterpunten van
bijvoorbeeld KPI’s
– RVO/DICTU beschikken als uitvoerder/ICT-beheerder reeds over een belangrijke set aan
basisgegevens voor doelsturing en zullen als toepasser en handhaver ook een belangrijke
rol spelen voor data en monitoring
– Toezicht en handhaving worden deels uitgevoerd door de NVWA en RVO, waarbij handhavings-
en toezichtstaken deels ook in de agrarische sector belegd worden
Ook wordt er ingezet op cofinanciering van bijvoorbeeld publiek-private systemen.
Hierdoor kunnen er efficiënte samenwerkingen ontstaan, waardoor werk niet dubbel wordt
gedaan en kosten worden bespaard.
Evaluatieparagraaf
– Beleidsondersteunende onderzoeken: Beoordeling van werkplannen en eindverslagen en
begeleiding door een klankbordgroep vanuit programma doelsturing (LVVN)
– Opdracht RVO/DICTU/ i-interim: (half)jaarlijkse rapportage van RVO en tussentijdse
evalutie door een klankbordgroep vanuit programma doelsturing (LVVN)
– Praktijkpilots: klankbord groep vanuit LVVN en eindverslagen
– Onderdeel Periodieke rapportage in het kader van de begrotingscyclus
4. Uitbreiding agrarisch natuurbeheer
Beleidskeuzes Uitgelegd
Doe(len)
In het Hoofdlijnenakkoord is vanaf 2026 jaarlijks 500 miljoen euro gereserveerd voor
agrarisch natuurbeheer. Met agrarisch natuurbeheer wil het demissionaire kabinet agrarische
ondernemers stimuleren om op vrijwillige basis bij te dragen aan de Europese wettelijke
doelstellingen voor natuur, water en klimaat, op een manier die past bij hun bedrijfsvoering
en bijdraagt aan hun verdienvermogen.
De uitbreiding van het ANB zal, zoals in november aangegeven in de Contourenbrief
Agrarisch Natuurbeheer (Kamerstuk 33 576, nr. 402), gericht zijn op gebieden waar vanuit de landbouw aanvullende inspanningen nodig
zijn om wettelijke doelen te halen, zoals de Nederlandse veenweidegebieden, in en
rondom Natura 2000-gebieden in grondwaterbeschermingsgebieden en brede beekdalen.
Waar mogelijk zal ook worden ingezet op beheerpakketten die ten gunste komen van boerenlandvogels
en in het bijzonder de grutto, in het kader van de infractieprocedure die de Europese
Commissie is gestart.
In de Voorjaarsbesluitvorming (Kamerstuk 36 725 XIV, nr. 3) heeft het demissionair kabinet in het Startpakket MCEN een bedrag van € 200 miljoen
per jaar aan structurele middelen toegekend voor de uitbreiding van het Agrarisch
Natuurbeheer, waarvan het overgrote deel voor de regeling Agrarisch natuur- en landschapsbeheer
(ANLb), en daarnaast € 12,5 miljoen voor natuurmonitoring.
Dit bestedingsplan gaat over de € 212,5 mln uit het startpakket en beschrijft hoe
de middelen zullen bijdragen aan de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR), de Natuurherstelverordening
(NHV), de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Europese klimaatverplichtingen voor de landbouw
én het verdienvermogen van de agrarische ondernemer. Met € 200 miljoen structureel
wordt een belangrijke eerste stap gezet richting het uitbreiden van het ANB, vooral
het ANLb.
Beleidsinstrument(en)
De instrumentenmix van het ANB bestaat uit:
1. Uitbreiding van de subsidieregeling voor Agrarisch natuur- en landschapsbeheer
(ANLb). Met aanvullende middelen voor agrarisch natuurbeheer uit het startpakket kan het
ANLb stapsgewijs groeien van de huidige 105.000 naar indicatief 195.000 hectare in
2030. Hierbij wordt het huidige beheer voortgezet en versterkt, door een betere clustering
van het beheer en een grotere inzet op zwaar beheer. Ook wordt ingezet op concurrerende
vergoedingen (voor het gehele ANB), langjarige vergoedingen en een mozaïektoeslag
voor zware ANLb-beheerpakketten.
2. Regeling voor investeringen die voorafgaan en ondersteunend zijn aan verdergaand
agrarisch natuurbeheer. Denk daarbij aan de aanleg van kruidenrijk grasland voor weidevogels, aanpassingen
in waterhuishouding of de aanleg van houtopstanden als onderdeel van de groenblauwe
dooradering (GBDA).
3. Grondfaciliteit versterken door inzet op herwaardering en ruilverkaveling. Beschikbaarheid, toegankelijkheid en gebruik van agrarische grond zijn belangrijke
knelpunten voor agrarische ondernemers om te kunnen verduurzamen en/of extensiveren.
Om deze reden wordt ook ingezet op grondinstrumentarium ondersteunend aan de uitbreiding
van het ANLb. Het startpakket voorziet in een eerste begin met dit instrument. De
Nationale Grondbank kan aankopen doen voor deze doelen uit het bestaande budget.
5. Versterking van de uitvoerende organisaties voor uitbreiding van het ANB-stelsel. Uitvoeringsorganisaties, waaronder BoerenNatuur, de agrarische collectieven, RVO
en overigen, worden in staat gesteld hun organisatie verder te ontwikkelen zodat er
vanaf 2026 uitvoering kan worden gegeven aan de uitbreiding en nieuwe ambities.
6. GLB-pilots voor het (door)ontwikkelen van kennis en het praktijkrijp maken. Pilots zijn belangrijk om de samenhang en uitvoerbaarheid van instrumenten te toetsen.
Ook zijn er pilots ter bevordering van systeeminnovatie, zoals pilots die de synergie
tussen het Agrarisch Natuurbeheer en Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) versterken,
in relatie met de toekomst van de ecoregeling.
7. Monitoring ANB om het agrarisch natuurbeheer zo optimaal mogelijk in te zetten. Deze post sluit daarmee aan op de behoefte aan meer inzicht in de ecologische effectiviteit
van het agrarische natuurbeheer en versterkt de structurele monitoring van het ANLb.
8. De ontwikkelings- en uitvoeringskosten hebben betrekking op de groei en ontwikkeling van de front- en back-office voor het
ANLb, zoals bij RVO en NVWA, zodat zij kunnen meebewegen met de ambitie. Daarnaast
betreft deze post de uitvoeringskosten.
Financiële gevolgen voor het Rijk
De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting zijn als volgt:
Tabel 1 – Kasreeks startpakket Agrarisch Natuurbeheer, inclusief de middelen voor
natuurmonitoring (in mln, afgeronde bedragen)
Maatregel (1e tranche)
2026
2027
2028
2029
2030
Jaarlijks t/m ’35
Struc vanaf 2035
Agrarisch Natuurbeheer (ANLb en overige instrumenten)
223
239
235
236
218
206
200
Meten van de staat van de natuur
12,5
12,5
12,5
12,5
12,5
12,5
12,5
Totaal
235,5
251,5
247,5
248,5
230,5
218,5
212,5
Financiële gevolgen maatschappelijke sectoren
De aanpak voor en de vergoedingen binnen agrarisch natuurbeheer maken het voor deelnemende
boeren mogelijk om én voedsel te produceren én goed te zorgen voor belangrijke natuur-
en landschapswaarden die onze Nederlandse identiteit bepalen. Door versterking van
de natuurmonitoring kan de bijdrage aan de doelen voor natuur beter gevolgd worden.
Nagestreefde doeltreffendheid
De wijze waarop een bijdrage wordt geleverd aan de opgaven verschilt per instrument.
Het grootste doelbereik wordt gerealiseerd door uitbreiding van het ANLb, door gerichte
inzet op zwaarder en geclusterd beheer.
De middelen uit het startpakket worden met prioriteit ingezet in de leefgebieden voor
de grutto, en in gebieden rond stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dit resulteert
in doelbereik voor:
– VHR, doelbereik voor de instandhouding van de grutto; een VHR-soort waarvoor Nederland
een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Dit doelbereik komt tot stand door een
toename van geclusterd zwaar beheer, zoals het verhogen van het grondwaterpeil, plasdrassen
en kruidenrijk grasland. Kruidenrijke graslanden dragen ook bij aan leefgebied voor
graslandvlinders, een opgave uit de Natuurherstelverordening (NHV).
– Natuurherstel, dankzij beheerpakketten gericht op VHR-doelsoorten en groenblauwe dooradering.
– Klimaat, een grote bijdrage aan klimaatopgaven voor met name de veenweidegebieden
door het verhogen van de grondwaterpeil en beheer gericht op opname van CO2 in de bodem en in landschapselementen.
– Oppervlaktewaterkwaliteit, met name in beekdalen, bijdragen hieraan dankzij natuurvriendelijke
oevers, kruidenrijk grasland en randenbeheer.
– Grondwaterkwaliteit in grondwaterbeschermingsgebieden, dankzij beheer zoals kruidenrijk
grasland, rustgewassen en bouwplanmaatregelen.
De bijdrage aan dit doelbereik gaat hand in hand met het versterken van het verdienvermogen
van agrarische bedrijven.
Voor de uitwerking van het ANB worden de volgende adviezen meegenomen om de doeltreffendheid
te waarborgen: (1) de ecologische evaluatie van het ANLb (Visser en Kleyheeg, 2025)
en (2) de beleidsbrief Agrarisch Natuurbeheer van het Planbureau voor de Leefomgeving
(Huitzing et al., 2025).1 Het traject van de actualisatie van het ANLb doelenkader zal bijdragen aan het effectief
inzetten van het ANLb. Monitoring op doelbereik wordt versterkt, zodat de aanpak voor
agrarisch natuurbeheer waar nodig kan worden bijgestuurd.
Nagestreefde doelmatigheid
Er wordt gebruikgemaakt van bestaand instrumentarium, waardoor we direct aan de slag
kunnen en de administratieve lasten voor overheden en agrarische collectieven niet
onnodig worden verhoogd. Middels de 40 agrarische collectieven kan het ANLb stapsgewijs
worden uitgebreid.
De middelen voor agrarisch natuurbeheer kunnen in nauwe samenhang met middelen uit
het GLB worden ingezet, waardoor optimaal gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare
middelen en binnen de Europese staatssteunkaders.
Bij de uitbreiding van beheerpakketten zal gecombineerd worden ingezet op natuur-,
water- en klimaatdoelen.
De aanpak voor agrarisch natuurbeheer wordt in 2025 verder uitgewerkt in samenwerking
met medeoverheden, agrarische collectieven en belanghebbenden, waarbij ook bestaande
knelpunten in de uitvoering van het ANLb-instrumentarium worden opgepakt.
Evaluatieparagraaf
De ANB-instrumentmix maakt voor een groot deel onderdeel uit van het GLB. Binnen het
GLB vindt monitoring op verschillende manieren plaats, waaronder via het jaarlijkse
verslag over de uitvoering, waarin prestaties, output en financiën worden gerapporteerd.
Daarnaast worden de beleidseffecten gemonitord en gerapporteerd, zoals
– Voortgangsrapportage Natuur
– NHV & de bijhorende basislijn
– VHR rapportage (informatie over doelbereik)
– KRW monitoring (nutriënten/gewasbescherming en waterkwaliteit)
Ook wordt de ANB meegenomen in de periodieke rapportage natuur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur