Brief regering : Voortgang fundamentele herziening Participatiewet spoor 2
34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Nr. 344
                   BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2025
De Participatiewet zorgt voor een tijdelijk vangnet voor mensen die dat echt nodig
                  hebben. Door inkomensondersteuning en passende begeleiding, draagt deze wet eraan
                  bij dat iedereen nu of op termijn weer mee kan doen aan de maatschappij. De hoofdelementen
                  van de wet (inkomenswaarborg, ondersteuning naar werk en participatie en handhaving)
                  zijn echter uit balans geraakt, waardoor een herziening van de wet nodig is.
               
Met het recent door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Participatiewet in balans
                  (spoor 1) is een belangrijke eerste stap gezet om de huidige Participatiewet met ruim
                  20 maatregelen op korte termijn te vereenvoudigen en te verbeteren.1 Maar zoals ook uit het debat met uw Kamer bleek, zijn we er met deze maatregelen
                  nog niet. Daarom heb ik uw Kamer toegezegd om in spoor 2 van het programma Participatiewet
                  in balans te werken aan een meer fundamentele herziening van de wet en uw Kamer daar
                  voor het zomerreces 2025 over te informeren. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging.
                  Uiteraard realiseer ik me dat het kabinet demissionair is. Maar dat betekent niet
                  dat het denken stilstaat. Daarvoor is het onderwerp te belangrijk. Met deze brief
                  schets ik een palet aan mogelijkheden om de Participatiewet verder te verbeteren.
                  Dat biedt een basis om zowel binnen als buiten de Kamer het gesprek hierover te voeren,
                  zodat op een later moment afgewogen keuzes kunnen worden gemaakt.
               
In december vorig jaar heb ik uw Kamer aan de hand van een probleemanalyse2 geïnformeerd over knelpunten in de wet en de vraagstukken die daaruit voortvloeien
                  voor de herziening.
               
In de brief van 16 december 2024 heb ik de belangrijkste conclusies gedeeld, zoals
                  de mismatch tussen de bijstandspopulatie en de vraag op de arbeidsmarkt, de beperkte
                  ondersteuning ten aanzien van mensen met een stapeling van problematiek, de complexiteit
                  van de wet en de ontoereikendheid van de wet voor mensen zonder arbeidsvermogen.
               
De Participatiewet is aan een herziening toe, om de volgende doelen te bereiken:
• De wet biedt een passend perspectief op werk en participatie;
• De rechten en plichten in de wet zijn begrijpelijk en goed na te leven;
• Mensen voelen zich ondersteund door de wet als het gaat om participatie en inkomen;
• De wet biedt een doelmatig vangnet: zeker en voorspelbaar;
• De wet biedt een toereikend inkomen;
• De wet sluit goed aan bij de brede vormgeving van het sociaal domein en het inkomensstelsel.
Op basis van deze doelen en de vraagstukken uit de probleemanalyse werk ik binnen
                     drie thema’s aan verbeteringen:
                  
1. Mensen zonder arbeidsvermogen worden beter ondersteund.
Daarvoor onderzoek ik bijvoorbeeld ook een oplossing buiten de Participatiewet.
2. Een nieuwe balans in de ondersteuning naar werk en participatie, bijvoorbeeld door
                           een brede intake en ondersteuning eerder en gerichter in te zetten.
                        
3. Een zekere en eenvoudigere Participatiewet, door bijvoorbeeld anders om te gaan met
                           inkomen, vermogen en het hebben van een partner en deze begrippen te vereenvoudigen.
                        
Binnen deze thema’s zijn diverse beleidsopties tot stand gekomen die het afgelopen
                     jaar in nauwe samenwerking met gemeenten, cliëntenorganisaties en andere belanghebbende
                     partijen zijn uitgewerkt. In deze brief wil ik alle betrokkenen van harte bedanken
                     voor hun inzet. Dankzij hen kunnen we toewerken naar gerichte oplossingen die bijdragen
                     aan de ondersteuning van mensen, door zekerheid te bieden en hen in staat te stellen
                     om waar mogelijk (weer) aan het werk te gaan.
                  
In deze brief licht ik op hoofdlijnen de uitwerking van de in kaart gebrachte mogelijke
                  beleidsopties toe. Deze bieden een breed palet aan oplossingsrichtingen voor de geconstateerde
                  knelpunten. In de bijlage is een bundel bijgevoegd met nadere toelichting. Hierover
                  kan vervolgens een gesprek plaatsvinden tussen kabinet en Tweede Kamer, om te bepalen
                  welke opties verdere uitwerking verdienen. Op basis van dit gesprek kunnen vervolgens
                  opties verder worden uitgewerkt, waarin ook de financiële, juridische en uitvoeringstechnische
                  onderbouwing van de maatregelen verder in kaart wordt gebracht. Het is daarbij goed
                  om te vermelden dat er op dit moment geen middelen beschikbaar zijn. Het is aan een
                  volgend kabinet om hier verder keuzes in te maken. Ter afsluiting zal ik de vervolgstappen
                  schetsen van spoor 2 van het programma Participatiewet in balans in de periode na
                  de zomer.
               
Leeswijzer
Achtereenvolgens neem ik uw Kamer mee in de volgende onderwerpen:
I. Uitgangspunten en inzichten
II. Naar een Participatiewet die werkt: beleidsopties
III. Participatiewet binnen het stelsel van inkomensondersteuning en het sociaal domein
IV. Vervolg
Uitgangspunten en inzichten
Voor de fundamentele herziening van de wet heb ik eerst gekeken naar wat de plaats
                  van de Participatiewet in het socialezekerheidsstelsel is. De rol van de bijstand
                  als laatste vangnet in dit stelsel wil ik behouden. Zo heb ik in mijn brief van december
                  20243 aangegeven dat de bijstand een vangnet blijft voor hen die niet in de noodzakelijke
                  kosten van het bestaan kunnen voorzien. Dat betekent dat de bijstand het noodzakelijke
                  niet te boven gaat en dat (meer) werken loont. Dat betekent ook dat we van mensen
                  verwachten dat zij zich waar mogelijk inspannen om weer zelfstandig in het bestaan
                  te voorzien. Dit blijft een belangrijk uitgangspunt. Zo wordt alleen bijstand verstrekt
                  aan diegenen die het nodig hebben. Met de vaststelling daarvan kunnen we verder kijken
                  naar hoe we dit vangnet voor alle mensen in Nederland die het nodig hebben toekomstbestendig
                  kan maken. Dit begint door te kijken naar wie die mensen zijn en welk beeld er past
                  bij de mensen die een beroep doen op de Participatiewet.
               
Ik vind het belangrijk dat dit vangnet goed te begrijpen is, zekerheid biedt en dat
                  het mensen in staat stelt om mee te doen in onze samenleving. Daarvoor is het belangrijk
                  om goed te kijken naar wat mensen nodig hebben en naar wat mensen kunnen. Daar moet
                  de wet bij aansluiten. Tegenover de rechten staan ook plichten. Zo vragen we van mensen
                  om wanneer mogelijk zelfstandig een inkomen te verwerven en als dat nog niet lukt,
                  op andere manieren mee te doen in de maatschappij. Mensen moeten de plichten die een
                  uitkering met zich meebrengt goed kunnen begrijpen en in staat zijn te doen wat van
                  ze gevraagd wordt. Dit vraagt van ons om een realistisch mensbeeld en inzicht in de
                  situaties waarin bijstandsgerechtigden zich bevinden. Daarnaast vraagt het om inzicht
                  in werkzame mechanismes: wat kunnen we als overheid doen om mensen beter te ondersteunen?
                  Op basis daarvan komen we tot beleidsopties die bijdragen aan het realiseren van de
                  doelstellingen. Hierbij maken we gebruik van de meeste recente inzichten over het
                  menselijk gedrag.
               
Inzichten die leiden tot andere werkzame mechanismes
Uit onderzoek4 blijkt dat het beeld dat we hebben van de mensen in de huidige Participatiewet te
                     eenzijdig is. Een belangrijke basisveronderstelling van de Participatiewet is dat
                     een aanzienlijk deel van de doelgroep van de wet niet werkt, terwijl het gros van
                     de doelgroep dat in beginsel – en onder de juiste omstandigheden – wel zou kunnen.5 Dit beeld is aan herziening toe, omdat er binnen de doelgroep van de Participatiewet
                     mensen zijn die niet in staat zijn om te werken.6 Daarnaast wijst de praktijk uit dat de manier waarop de huidige wet stuurt op «gewenst
                     gedrag» niet altijd werkt.7
Deze wig tussen praktijk en de wet komt onder andere vanwege de complexiteit en strikte
                     verplichtingen van de huidige wet.
                  
In de praktijk moet de nadruk komen te liggen op de verscheidenheid van de mensen
                     binnen de doelgroep en wat zij nodig hebben. Instrumenten en prikkels kunnen bij verschillende
                     mensen een andere uitwerking hebben.
                  
Inzichten uit verschillende onderzoeken wijzen uit dat bij een grote groep mensen
                     in de Participatiewet er geen sprake is van onwil, maar bij hen speelt het niet-kunnen
                     en niet-begrijpen een grote rol.8 Daar moet de wet bij aansluiten.
                  
Uit gesprekken met mensen in de bijstand en met mensen die werken bij gemeenten blijkt
                  ook dat de Participatiewet vaak wringt met de praktijk. Ik deel hierbij graag een
                  aantal inzichten met uw Kamer. Deze eerste inzichten vormen ook het vertrekpunt bij
                  het vormgeven van beleidsopties om de wet te verbeteren.
               
• Een te ruime uitkering kan participatie via betaald werk minder aantrekkelijk maken
                        voor mensen met arbeidsvermogen. Een te ruim vangnet zorgt er namelijk enerzijds voor
                        dat mensen makkelijker kunnen rondkomen zonder baan en anderzijds dat de stap naar
                        werk naar verhouding minder loont. Het is dus zoeken naar een balans; werken moet
                        voldoende lonen.
                     
• Niet iedereen in de doelgroep is in staat om te werken, bijvoorbeeld door een chronische
                        ziekte of handicap. Anderzijds is er ook een groep mensen in de bijstand voor wie
                        arbeidsparticipatie wel haalbaar is, waar dus wel maximaal ingezet kan worden op ondersteuning
                        naar werk.
                     
• Autonomie en regie over het pad naar participatie en werk draagt bij aan inzet en
                        motivatie om te participeren. Wanneer iemand ruimte krijgt voor zijn eigen inbreng
                        en keuzes, verhoogt dit de kans op succes en neemt het gevoel aan eigenwaarde toe.
                        Daarbij moeten mensen zich in staat voelen te doen wat van ze wordt gevraagd. Dit
                        draagt bij aan een ervaren autonomie en het vergroot ook de kans op duurzame uitstroom,
                        doordat de persoon keuzes maakt die beter aansluiten bij de eigen drijfveren.
                     
• Een groot deel van de bijstandsgerechtigden heeft moeite om aan het werk te gaan,
                        doordat zij kampen met één of meerdere problemen op verschillende leefdomeinen die
                        hen hiervan weerhouden. Bijvoorbeeld (een combinatie van) financiële problemen, gezondheidsklachten,
                        onzekere woonsituatie, problemen in de gezinssituatie en problemen in het zelfstandig
                        voeren van het huishouden.9 Deze problemen vormen een grote hindernis om naar draagkracht mee te doen aan de
                        maatschappij. Sommige mensen hebben eerst ondersteuning hierbij nodig, voordat zij
                        de stap naar werk kunnen maken.
                     
• Een vroegtijdige en intensieve begeleiding naar de arbeidsmarkt voor statushouders
                        is essentieel om langdurige bijstandsafhankelijkheid te voorkomen en een succesvolle
                        integratie te bevorderen. Uitstel van re-integratie kan leiden tot inactiviteit, wat
                        nadelige gevolgen kent die elkaar versterken. Langdurige inactiviteit vergoot de kans
                        op (psychische) gezondheidsklachten, vermindert de kans om menselijk kapitaal te verwerven,
                        en er kan een gewenningsproces optreden aan het feit dat zij niet werken. Daarmee
                        hebben statushouders een minder goede uitgangspositie om uiteindelijk de aansluiting
                        met de arbeidsmarkt te vinden. Terwijl deze groep juist veel potentie heeft. Veel
                        belemmeringen waar zij op de arbeidsmarkt tegenaan lopen zijn niet noodzakelijkerwijs
                        structureel van aard. Denk aan onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, het
                        ontbreken van geldige diploma’s of een relevant netwerk.
                     
• Stress door onzekerheid over het eigen inkomen en bestaan heeft een negatieve invloed
                        op het geheugen van mensen. Een eenzijdige concentratie op urgente geldproblemen zorgt
                        ervoor dat sommige mensen onvoldoende kunnen werken aan de oplossing voor die problemen.10 Als langdurige stress wordt vervangen door rust dan heeft dat een gunstig effect
                        op het cognitief vermogen. Dit draagt bij aan de mogelijkheden om (weer) te participeren
                        en aan het werk te gaan.
                     
• Naast iets begrijpen, moet men er ook naar kunnen handelen. Dit maakt het relevant
                        dat mensen de plichten die een uitkering met zich meebrengt begrijpen en zich in staat
                        voelen te doen wat van ze gevraagd wordt. Regels en verplichtingen moeten doenlijk
                        zijn. Zodat mensen de wet niet alleen «kennen», maar hem ook «kunnen». Wanneer regelgeving
                        en verplichtingen als complex worden ervaren, draagt dit bij aan stress en onzekerheid.
                     
• Om grip te hebben op het leven is een bepaalde mate van zekerheid noodzakelijk. Zekerheid
                        wordt gevormd door een inkomen waarmee de noodzakelijke kosten kunnen worden betaald.
                        Maar ook door voorspelbaarheid en inzicht in het inkomen door de tijd heen: de mate
                        waarin iemand weet of er genoeg middelen beschikbaar zijn, en zullen zijn, om de noodzakelijke
                        kosten mee te kunnen betalen. Daarnaast moeten de gevolgen van stappen, zoals de stap
                        naar werk, inzichtelijk en voorspelbaar zijn.11
Naar een Participatiewet die werkt: beleidsopties
De beleidsopties die ik in deze brief benoem en in de bijlage uitgebreider worden
                  toegelicht, kunnen oplossingen vormen voor de problemen uit de probleemanalyse. Deze
                  moeten bijdragen aan een Participatiewet die werkt.
               
Dit is het resultaat van een proces dat samen met gemeenten, ervaringsdeskundigen
                  en andere betrokkenen is doorlopen en waarin bekeken is hoe de wet ook anders kan.
                  Dat leidt tot verschillende mogelijkheden om de wet aan te passen waarin uiteindelijk
                  keuzes moeten worden gemaakt. Daarin moeten verschillende waarden worden afgewogen
                  door een volgend kabinet, samen met de Tweede Kamer. Naast belangrijke elementen zoals
                  mensen weer aan het werk krijgen, meer uren kunnen werken, vertrouwen, menselijke
                  maat en eenvoud, spelen ook effectiviteit, uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en toekomstbestendigheid
                  zeker een rol. Het is daarbij goed om te vermelden dat er op dit moment geen middelen
                  beschikbaar zijn. Een volgend kabinet zal hierin keuzes moeten maken.
               
Voor een toekomstbestendige Participatiewet is het allereerst van belang om te benoemen
                  dat een aantal uitgangspunten van de huidige wet wat mij betreft niet ter discussie
                  staan. Zo is de verantwoordelijkheid en uitvoering bij gemeenten een groot goed. En
                  juist doordat we het activerende karakter van de bijstand beter gaan toespitsen op
                  de realiteit en daadwerkelijke mogelijkheden van mensen, blijft de inzet op (arbeids)participatie het uitgangspunt van de Participatiewet. Voor werkgevers willen
                  we het eenvoudiger maken om mensen de stap naar werk te laten zetten. Tot slot blijft
                  de bijstand een vangnet waarbij mensen eerst voorliggende voorzieningen aanspreken
                  voordat er recht op bijstand ontstaat.
               
Een belangrijke groep om rekening mee te houden, vormt de AIO doelgroep, de aanvullende
                  inkomensondersteuning voor mensen vanaf de AOW-leeftijd. Voor hen gelden in de huidige
                  wet enkele uitzonderingen. Zo zijn de participatieverplichtingen niet op hen van toepassing.
                  Dit deel van de Participatiewet wordt landelijk uitgevoerd door de SVB. Het is van
                  belang om bij de verdere uitwerking van beleidsopties ook aandacht te hebben voor
                  de gevolgen voor deze mensen.
               
Hieronder volgen de drie thema’s waarbinnen de verschillende beleidsopties aan bod
                  komen:
               
1. Mensen zonder arbeidsvermogen worden beter ondersteund.
Met verschillende moties en tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Participatiewet
                        in balans heeft uw Kamer opgeroepen tot het zoeken naar een oplossing die de situatie
                        voor deze mensen echt verbetert, of dat nu binnen of buiten de bijstand is. Deze opdracht
                        heb ik ter harte genomen en in deze brief en bijlage deel ik mijn eerste bevindingen
                        en de richting waarin deze ondersteuning vorm zou kunnen krijgen. Ik benoem ook de
                        dilemma’s die om nadere uitwerking vragen. In bijgevoegde bundel ga ik daar dieper
                        op in.
                     
2. Betere ondersteuning bij werk en participatie.
Om het voor mensen mogelijk te maken om een stap richting werk, of participatie als
                        dat nog niet lukt, te zetten, is goede ondersteuning nodig. Deze brief geeft weer
                        hoe ik naar die ondersteuning kijk en wat ik daarbij belangrijk vind. In de bundel
                        heb ik verschillende ideeën toegelicht hoe de ondersteuning eruit kan komen te zien.
                        Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden. Ook dit vergt keuzes.
                     
3. Een zekere en eenvoudigere Participatiewet.
In deze brief geef ik mijn visie op hoe de wet duidelijker, eenvoudiger en makkelijker
                        gemaakt kan worden, zodat mensen meer zekerheid krijgen over hun inkomen. Om dat te
                        bereiken zijn er verschillende mogelijkheden die ik in de brief kort uitlicht. De
                        bundel in de bijlage beschrijft uitgebreider hoe we dat kunnen doen.
                     
1. Mensen zonder arbeidsvermogen worden beter ondersteund
De probleemanalyse12 stelt op basis van verschillende onderzoeken, waaronder het rapport van OCTAS13, dat mensen zonder arbeidsvermogen onvoldoende perspectief hebben in de Participatiewet.
                     Het complementaire karakter (de uitkering vult aan op de eigen middelen van het huishouden,
                     dus ook van de partner), het relatief lage uitkeringsbedrag, de huidige vermogenstoets,
                     de kostendelersnorm en de overige verplichtingen in de Participatiewet zijn belastend
                     voor het hele gezin en uitstroom uit de bijstand naar betaald werk is de enige mogelijkheid
                     is om hier los van te komen. Mensen die tijdelijk gebruik maken van de bijstand omdat
                     het leven op dat moment tegenzit, hebben uiteindelijk wel perspectief op een betere
                     situatie, namelijk door te gaan werken. Maar mensen die structureel niet – of nauwelijks
                     – kunnen werken door ziekte of handicap, mensen zonder arbeidsvermogen, hebben geen perspectief op werk en dus ook niet op een betere situatie. Zij zijn niet in staat
                     om een inkomen te verdienen waarmee zij onafhankelijk worden van de Participatiewet.
                  
Ook kunnen zij vaak niet financieel onafhankelijk van hun partner worden omdat er
                     bij een partner die het fulltime minimumloon verdient geen recht op bijstand is. Zij
                     zijn vaak langdurig gebonden aan de verplichtingen van de bijstand. Zij kunnen moeilijk
                     een buffer opbouwen voor onvoorziene situaties en hebben te kampen met (chronische)
                     zorgkosten en andere extra uitgaven in verband met hun beperking.
                  
Ik heb dan ook in lijn met moties Rikkers-Oosterkamp14 en Ceder c.s.15 aan uw Kamer toegezegd mogelijkheden te inventariseren om de ondersteuning van deze
                  mensen buiten het regime van de bijstand te organiseren omdat er geen mogelijkheden
                  binnen de bijstand lijken te bestaan die de situatie van deze mensen echt kunnen verbeteren.
                  Dat kan middels een nieuwe regeling zijn óf door het geschikt maken van een bestaande
                  regeling. Een oplossingsrichting buiten de bijstand zou het tevens mogelijk maken
                  om de mensen binnen de Participatiewet gerichter te ondersteunen naar werk en waar
                  dat nog niet mogelijk is, maatschappelijke participatie.
               
Doelgroep
Het gaat hier om mensen die structureel geen arbeidsvermogen hebben en dus niet –
                  of nauwelijks – kunnen participeren in werk, ook niet met ondersteuning en/of aanpassingen.
                  Mensen die wegens een chronische ziekte of een handicap beperkingen in werk hebben,
                  maar bijvoorbeeld wel met ondersteuning kunnen werken, blijven behoren tot de doelgroep
                  Participatiewet. Zij kunnen met hun werk het wettelijk minimum uurloon verdienen en
                  de werkgever krijgt loonkostensubsidie voor de lagere productiviteit. Op deze manier
                  kunnen zij, ondanks hun beperkingen, onafhankelijk worden van een bijstandsuitkering
                  tenzij er sprake is van een medische urenbeperking.16 Ik wil zo veel mogelijk stimuleren dat mensen met arbeidsbeperkingen meedoen op de
                  arbeidsmarkt en zet daarom voor mensen die dat kunnen in op meer en betere ondersteuning
                  met maatregelen in de Participatiewet. Het hebben van betaald werk betekent immers
                  zoveel meer voor mensen dan alleen inkomen.
               
Oplossingsrichtingen
Samen met gemeenten, UWV en vertegenwoordigers van cliënten heb ik verkend hoe betere
                  ondersteuning voor mensen zonder arbeidsvermogen eruit zou kunnen zien. Ik heb daarbij
                  gekeken naar wat effecten zouden zijn van het verstrekken van een uitkering die individueel
                  is, die geen kostendelersnorm en vermogenstoets kent en naar effecten van het aanpassen
                  van de uitkeringshoogte.
               
Dat is omdat deze elementen, naast het niet kunnen voldoen aan de verwachting om aan
                  het werk te gaan, worden ervaren als (oplossingen voor) de belangrijkste oorzaken
                  waarom mensen in de knel komen in de Participatiewet. Dit is binnen de bijstand moeilijk
                  op te lossen, vanwege het karakter van het vangnet: een uitkering op huishoudniveau
                  waarbij rekening wordt gehouden met alle middelen die in dat huishouden redelijkerwijs
                  beschikbaar zijn. De aard en doel van het vangnetkarakter stelt heel andere eisen
                  aan de invulling van de Participatiewet dan aan het karakter van een voorziening die
                  voorziet in een individuele uitkering.
               
We onderzoeken daarom ook of en hoe we buiten de Participatiewet een oplossing kunnen
                  vinden voor mensen die structureel niet kunnen werken («structureel geen arbeidsvermogen»
                  hebben) maar die nu geen beroep kunnen doen op bestaande regelingen omdat zij niet
                  verzekerd zijn voor arbeidsongeschiktheid. Het kan dan gaan dan om een oplossing waarbij
                  – indien aan de voorwaarden voldaan is – recht bestaat op een individuele uitkering.
                  Dit kan een uitkering zijn met andere voorwaarden dan de bijstand, bijvoorbeeld zonder
                  kostendelersnorm, zonder vermogenstoets en/of zonder participatieplicht. Ook zou het
                  mogelijk moeten zijn dat als mensen ondanks het vastgestelde ontbreken van arbeidsvermogen,
                  toch willen participeren zij daarbij ook ondersteuning kunnen aanvragen passend bij
                  hun mogelijkheden. Een oplossing buiten de Participatiewet komt ook tegemoet aan het
                  advies van het VN-comité dat toeziet op de naleving van het VN Verdrag inzake de rechten
                  van personen met een handicap. Het VN-comité adviseert dat de handicap bepalend moet
                  zijn voor inkomensondersteuning en niet de beschikbare middelen in het huishouden,
                  zoals nu in de bijstand het geval is.
               
Er zijn wel stevige vraagstukken die nader onderzocht moeten worden. Hiervoor zijn
                  geen middelen gereserveerd. Dit is aan een volgend kabinet.
               
Afbakening en beoordeling doelgroep «structureel geen arbeidsvermogen»
Het van belang dat een regeling niet te ruim is, niet te gemakkelijk leidt tot grote
                  instroom, uitvoerbaar is in de praktijk, en op een manier die recht doet aan de situatie
                  van mensen. Het is een uitdaging om vast te stellen wanneer sprake is van structureel
                  geen arbeidsvermogen. Bij de Wajong geldt bijvoorbeeld een beoordeling op het criterium
                  «duurzaam ontbreken arbeidsvermogen» bij aanvraag van de uitkering. Indien UWV beoordeelt
                  dat deze duurzaamheid niet vastgesteld kan worden, kan na 10 jaar alsnog duurzaamheid
                  aangenomen worden als er nog steeds geen arbeidsvermogen is. Het is de vraag of deze
                  definitie wenselijk is als mensen ook nog op latere leeftijd een beroep kunnen doen
                  op een dergelijke regeling. De voorgeschiedenis van de nieuwe doelgroep is anders
                  dan die van jonggehandicapten. De beoordeling van duurzaamheid is lastig omdat bij
                  de meeste mensen, jong en oud, de prognose onzeker is. Ik wil daarom samen met verzekeringsartsen,
                  arbeidsdeskundigen en cliëntenorganisaties onderzoeken hoe we vast kunnen stellen
                  wanneer er sprake is van «structureel geen arbeidsvermogen».
               
Uitvoerbaarheid
De vraag hoe en door wie een dergelijke regeling moet worden uitgevoerd, ligt nog
                  open. Een partij met ervaring met het beoordelen van arbeidsvermogen is UWV. UWV heeft
                  de komende jaren echter geen capaciteit om sociaal-medische beoordelingen op arbeidsvermogen
                  uit te voeren. Ook bij andere organisaties is de beschikbare verzekeringsgeneeskundige
                  expertise beperkt. Bovendien laten verschillende onderzoeken zien dat de uitvoering
                  van de beoordeling op het gebied van kwaliteit en tijd nog niet op orde is.17, 18 Een belangrijke randvoorwaarde is dat we oplossingen vinden die voorkomen dat een
                  uitvoerende partij die dit (nu) niet kan heel veel aanvragen moet beoordelen die bij
                  voorbaat kansarm zijn, omdat mensen niet voldoen aan de criteria, en deze dus tot
                  afwijzing leiden. Een bijkomend dilemma is de overgang van de huidige groep mensen
                  die nu afhankelijk zijn van de Participatiewet en structureel geen arbeidsvermogen
                  hebben. Dit leidt tot een extra piek in het aantal uit te voeren beoordelingen, naast
                  de structurele extra vraag naar beoordelingen.
               
Wie mee kan doen, doet mee
Het is belangrijk dat mensen zoveel mogelijk meedoen, het liefst via betaald werk.
                  Werk draagt bij aan eigenwaarde en zelfstandigheid. Bovendien hebben we iedereen nodig
                  in deze arbeidsmarkt. Daarbij kijk ik liever naar wat mensen wel kunnen, voordat toegang
                  tot een nieuwe regeling aan de orde is. Ook om de instroom bij een dergelijke regeling
                  beheersbaar te houden. Daarom zou een voorwaarde bij een dergelijke regeling kunnen
                  zijn dat er eerst een periode is waarin mensen, mét inkomens- en re-integratie ondersteuning
                  van de gemeente, ruimte krijgen voor herstel waarmee zij ook kunnen proberen wat zij
                  wel kunnen in werk.
               
Financiële consequenties
In de bijstand zitten mensen bij wie verondersteld kan worden dat zij structureel
                  geen arbeidsvermogen hebben. Echter bij het zoeken naar oplossingen buiten de Participatiewet
                  kunnen mogelijk ook mensen die nu geen recht hebben op bijstand in aanmerking komen.
                  Dit is afhankelijk van hoe een nieuwe regeling wordt vormgegeven en aan welke criteria
                  mensen moeten voldoen.
               
Een ruwe inschatting laat zien dat een kwart van de mensen in de bijstand naar verwachting
                  niet kan werken. Daarbovenop komen mogelijk mensen die nu geen recht hebben op bijstand.
                  Betrouwbare cijfers om deze aantallen te ramen zijn niet beschikbaar. De budgettaire
                  effecten van een oplossing buiten de Participatiewet zijn afhankelijk van keuzes die
                  nog gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld over de uitkeringsvoorwaarden, hoogte van
                  de uitkering en de doorwerking op regelingen waar mensen nu onder vallen. Deze effecten
                  kunnen omvangrijk zijn.
               
Het is goed om het gesprek te voeren in de Kamer over de uitgangspunten voor mogelijke
                  oplossingen voor mensen zonder structureel arbeidsvermogen, en deze verder vorm te
                  geven.
               
Medische urenbeperking
De Participatiewet kent ook knelpunten voor mensen die werken met een medische urenbeperking.
                     Het gaat hier om mensen die (meestal) wel arbeidsvermogen hebben maar niet voldoende
                     uren kunnen werken om onafhankelijk te kunnen worden van een aanvullende bijstandsuitkering.
                     Bijstandsgerechtigden met een medische urenbeperking mogen structureel 15% van hun
                     netto-inkomsten uit werk behouden naast hun bijstandsuitkering.
                  
Voor de meeste mensen geldt: hoe meer uren zij werken, hoe meer zij in absolute zin
                     overhouden naast de uitkering.
                  
Een nadeel is dat deze mensen afhankelijk blijven van de aanvullende bijstandsuitkering
                     én dat zij wanneer zij weinig uren kunnen werken ook weinig overhouden. Ik laat onderzoeken
                     of en hoe in deze situatie een ander type aanvulling mogelijk is zodat mensen niet
                     of minder afhankelijk worden van aanvullende bijstand. Een optie is om dit vorm te
                     geven op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze bij loonkostensubsidie.
                     Waarin de loonwaardebepaling de basis is voor de loonkostensubsidie. Een nieuwe aanpak
                     voor de bepaling van een medische urenbeperking kan mogelijk de basis zijn voor een
                     loonaanvulling voor het aantal uren dat iemand niet kan werken. Of dit in de praktijk
                     uitvoerbaar is én wat de mogelijke kosten hiervan zijn, moet echter verder onderzocht
                     worden.
                  
Hiermee beoog ik ook invulling te geven aan de motie van de leden Palland en Kathmann19 waarin deeltijdwerk en bijstand centraal staan.
2. Betere ondersteuning bij werk en participatie
Binnen de doelgroep van de Participatiewet is sprake van een grote diversiteit. Dat
                  vertaalt zich ook in een diversiteit aan ondersteuningsbehoefte; de ene persoon kan
                  met beperkte ondersteuning snel weer aan de slag. Een ander heeft veel meer en vaak
                  blijvende ondersteuning nodig. Uit de praktijk blijkt dat aan het werk gaan voor een
                  groot deel van de bijstandsgerechtigden niet vanzelfsprekend is. Daarom is passende
                  ondersteuning bij participatie nodig om uiteindelijk de stap naar werk wel te kunnen
                  maken.
               
Iedereen die onder de Participatiewet valt zou goed in beeld moeten zijn bij de gemeente
                  en bij potentiële werkgevers. En waarbij voor iedereen een volgende ontwikkelstap
                  richting participatie en werk beschikbaar is. Als betaald werk nog niet mogelijk is,
                  dan verwachten we dat mensen op andere manieren maatschappelijk participeren. Dat
                  draagt bij aan het zetten van de juiste stappen. Ondersteuning is niet vrijblijvend.
                  Als iemand betaald kan werken, dan verwachten we ook dat diegene aan de slag gaat.
                  Er is oog voor iemands situatie en zijn of haar mogelijkheden en beperkingen. Hieronder
                  geef ik aan op welke wijze de ondersteuning naar werk of participatie zou kunnen worden
                  verbeterd.
               
Ik realiseer me dat dit financiële consequenties heeft en dat het veel capaciteit
                  in de uitvoering bij gemeenten vraagt. Dat is een grote uitdaging in een krappe arbeidsmarkt.
                  Het vergt richting en prioritering om te komen tot een verdere uitwerking van dit
                  thema.
               
Het contact met mensen
Uit onderzoek blijkt dat autonomie en regie over het pad naar participatie en werk
                  bijdraagt aan de inzet en motivatie om te participeren. Daar hoort een overheid bij
                  die naar mensen luistert en in haar contact met mensen uitgaat van vertrouwen. Mensen,
                  hun (hulp/ontwikkel)behoeften, motivatie of ideeën zijn in dat geval het startpunt
                  van de ondersteuning. Ieders talenten, vaardigheden en mogelijkheden worden ten volste
                  benut. Iedereen zou bij zijn hulpvraag een beroep moeten kunnen doen op passende ondersteuning.
               
Visie op dienstverlening
Om mensen beter en eerder naar participatie en werk te kunnen begeleiden, zou de gemeente
                     voor iedereen in de doelgroep in beeld kunnen brengen wat de situatie is, wat de mogelijkheden
                     zijn voor werk en participatie en welke relevante ervaring, vaardigheden en eventuele
                     belemmeringen er zijn. Zo is voor iedereen duidelijk wat de volgende ontwikkelstap
                     is. De gemeente kan daarbij ook in kaart brengen wat de mogelijkheden zijn voor mensen
                     die langere tijd geen dienstverlening hebben ontvangen en zelf aangeven toe te zijn
                     aan een volgende stap. En wat de achterliggende vragen daarbij zijn. Methodisch onderbouwd,
                     maar niet bureaucratisch. Wanneer ondersteuning op meerdere leefgebieden (geld, wonen,
                     zorg, gezin en werk of opleiding) nodig is, zou dat zo veel mogelijk gecoördineerd
                     moeten worden aangeboden. Mensen hebben zo min mogelijk last van achterliggende procedures,
                     afstemming of financieringswijzen.
                  
Het is wenselijk dat er meer mogelijkheden komen voor (praktijkgerichte) scholing
                     en ontwikkeling.
                  
Hier hoort bij dat ondersteuning zoveel mogelijk plaatsvindt binnen of in aansluiting
                  op de huidige sociale context van mensen: op school, met buren, in een ontmoetingscentrum,
                  op de voetbalvereniging, bij lokale ondernemers en bedrijven, et cetera. Goede gegevensverwerking
                  en -uitwisseling is een belangrijke randvoorwaarde, zodat mensen niet telkens hetzelfde
                  verhaal hoeven te doen. Tegelijk blijft belangrijk te bepalen welke informatie, met
                  welk doel en op welke grondslag nodig is. Hierbij bouwen we voort op het wetsvoorstel
                  Proactieve dienstverlening, waarin aan een overheid wordt gewerkt die open, transparant
                  en proactief werkt, zodat mensen meer vertrouwen krijgen in de overheid en tevreden
                  zijn met de dienstverlening.
               
Beleidsopties
Ik zie verschillende manieren waarop de Participatiewet aangepast kan worden om mensen
                  in de bijstand beter te ondersteunen. In de bijlage worden de diverse beleidsopties
                  uiteengezet. Hieronder beschrijf ik een selectie van de beleidsopties.
               
Werkgevers
Ik onderzoek hoe werkgevers eerder betrokken kunnen worden bij de re-integratie en
                  matching. Goede dienstverlening aan werkgevers is cruciaal om mensen aan het werk
                  te helpen. Bij werkgevers is er een grote behoefte aan meer eenduidigheid in het instrumentarium.
                  Tegelijkertijd is de ruimte die gemeenten hebben om aan te sluiten bij wat mensen
                  nodig hebben ook waardevol. Om tegemoet te komen aan de behoefte aan duidelijkheid
                  en rechtszekerheid, zijn er verschillende opties. Zo kan er in meer detail worden
                  vastgelegd welke dienstverlening werkgevers van een gemeente kunnen verwachten. Het
                  is ook van belang dat er goede voorzieningen zijn waarmee mensen goed in beeld komen
                  bij werkgevers. Dat draagt bij aan een snellere matching.
               
Startbanen
Te veel nieuwkomers die een verblijfsvergunning hebben gekregen (statushouders) zijn
                  afhankelijk van de bijstand. Startbanen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan
                  het eerder aan werk helpen van statushouders, mannelijke en vrouwelijke. Zoals vermeld
                  in de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving20 wil ik de mogelijkheden en effecten om statushouders direct bij vestiging in een
                  gemeente een betaalde (start)baan aan te bieden uitbreiden. Zij zouden daardoor direct
                  kunnen participeren en de taal leren op de werkvloer, naast een inburgeringstraject.
               
Brede intake
Met het verbreden van het instrumentarium en een meer integrale werkwijze kan de nieuwe
                     Participatiewet beter aansluiten op de ondersteuningsbehoefte die mensen in de bijstand
                     hebben. Zo kan het zijn dat eerst belemmeringen moeten worden opgelost, voordat de
                     stap naar werk of participatie kan worden gezet. Ik denk onder andere aan een brede
                     intake bij de start van de ondersteuning, zodat de geboden ondersteuning zo integraal
                     en effectief mogelijk kan worden opgestart. De gemeente vraagt bij een aanvraag voor
                     bijstandsuitkering uit of de inwoner belemmeringen ervaart op verschillende leefgebieden
                     (geld, wonen, zorg, gezin en werk of opleiding) en verwijst naar hulp indien nodig.
                  
Inclusief het uitvragen en vastleggen van CV en competenties en werkervaring (arbeidsmarktprofiel).
                     Op basis van het brede gesprek kan worden verwezen naar andere vormen van dienstverlening,
                     zoals schuldhulpverlening en lokale wijkteams (vroegsignalering).
                  
Recht op begeleiding
Een recht op begeleiding naar werk kan leiden tot meer eenduidigheid in wat iemand
                  van een gemeente mag verwachten op het gebied van ondersteuning naar werk en participatie.
                  Het betekent dat iemand altijd een contactpersoon heeft en hulp kan vragen.
               
Maatschappelijk middenveld als belangrijke partner
Ruimte geven aan maatschappelijke initiatieven en initiatieven van sociale ondernemers
                  is belangrijk voor het realiseren van plekken waar mensen zich kunnen ontwikkelen
                  als de stap naar de arbeidsmarkt nog te groot blijkt. Niet alles hoeft via de gemeentelijke
                  begeleiding. Soms sluiten maatschappelijke initiatieven beter aan bij de ontwikkeling
                  van inwoners en diens wensen en kan de professionele inzet beperkt worden, dan wel
                  ergens anders worden ingezet. De gemeente faciliteert plekken waar maatschappelijke
                  participatie kan plaatsvinden. Hiermee ondersteunt de gemeente een aanbod van mogelijkheden
                  om te participeren, te ontwikkelen en waar mogelijk toe te werken naar uitstroom naar
                  betaald werk. Hierbij kijken we naar de mogelijkheden om met slim combineren van doelen
                  en middelen in het sociaal domein ruimte te creëren voor maatschappelijke initiatieven
                  en organisaties.
               
Harmoniseren werkvoorzieningen
Er kan harmonisering of uniformering worden aangebracht in de werkvoorzieningen. Er
                  kunnen afspraken op nationaal of regionaal niveau worden gemaakt. Werken aan toegankelijke
                  en landelijk uniforme werkvoorzieningen, is in het belang van werkgevers, werkzoekenden
                  en werknemers. Dit is in lijn met de ambitie vanuit de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur,
                  waarin werkgeversdienstverlening en werkzoekendendienstverlening beter op elkaar wordt
                  aangesloten en wordt aangeboden via een werkcentrum per arbeidsmarktregio.21
Dit vraagt om een andere balans in een gedecentraliseerde uitvoering tussen wat er
                  centraal geregeld is in de wet en de ruimte en beleidsvrijheid die gemeente hebben.
                  Voor de herziening is het dus de vraag hoe deze nieuwe balans eruitziet en wat dat
                  vraagt van de randvoorwaarden die door het Rijk richting gemeenten en werkgevers moeten
                  worden geboden.
               
Via praktijkgerichte scholing duurzaam aan het werk
Er wordt zoveel mogelijk ingezet op duurzaam werk. In de Participatiewet kan meer
                  aandacht komen voor het inzetten van (praktijkgerichte) scholing. Dat kan bijvoorbeeld
                  door in de wet vast te leggen dat gemeenten, bij mensen zonder startkwalificatie,
                  worden geacht allereerst te beoordelen of het combineren van werken met leren wenselijk/mogelijk
                  is. Ook kan, in lijn met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur, worden ingezet
                  op een regionaal plan voor (praktijkgerichte) scholing met een bijbehorend budget.
               
Loonsuppletie werken met een urenbeperking
Voor mensen met een medische urenbeperking kan worden verkend of er een instrument
                  voor loonaanvulling kan worden ontwikkeld dat ervoor zorgt dat mensen sneller onafhankelijk
                  van een uitkering kunnen worden door betaald werk.
               
3. Een zekere en eenvoudigere Participatiewet
Uit de gemaakte analyses blijkt dat de Participatiewet complex is, moeilijk uitvoerbaar,
                  en daardoor ook lastig na te leven. Mensen durven hierdoor onder andere de stap naar
                  werk niet te zetten, omdat het niet duidelijk is wat de (financiële) gevolgen zijn
                  van een verandering in iemands situatie. Dit komt door een veelvoud aan rechten, plichten,
                  definities en bepalingen in de wet. Dit verlamt. Mensen weten niet goed waar zij aan
                  toe zijn, vinden het ingewikkeld, durven geen initiatieven te ontplooien omdat zij
                  de consequenties niet kunnen inschatten en worden streng gestraft voor eventuele fouten.
                  Ook aan de kant van de gemeente knelt het: het controleren van bijstandsgerechtigden
                  op hun inkomen, hun vermogen, of zij een partner hebben en welke rechten zij nog meer
                  hebben kost veel uitvoeringscapaciteit. Dit kan eenvoudiger, zowel vanuit het perspectief
                  van de bijstandsgerechtigden als vanuit de gemeente.
               
Om de verschillende punten uit de probleemanalyse op te lossen, kijk ik naar verschillende
                  onderdelen van de wet. Zoals het aanvragen, naar hoe we om gaan met rechten en plichten,
                  de geboden ondersteuning vanuit de overheid, en naar de ondersteuning bij participatie.
                  Op al deze aspecten is mijn bevinding dat de wet duidelijker, eenvoudiger en makkelijker
                  gemaakt kan worden. Met de gegevens die we als overheid al hebben, door het slim vormgeven
                  van wat we zien als inkomen of vermogen, en door mensen daadwerkelijk meer zekerheid
                  en ondersteuning te geven. Dit voorkomt terugvorderingen, maakt dat mensen beter weten
                  waar ze aan toe zijn en waar ze aan moeten voldoen en draagt daarbij ook weer bij
                  aan hun arbeidsinschakeling. Dit past ook in de bredere visie van het kabinet op de
                  hervorming en vereenvoudiging van inkomensondersteuning door meer gelijkluidende begrippen
                  (onder de partner, inkomen en vermogen wordt in elke wet dezelfde definitie verstaan),
                  kleinere verschillen tussen gemeente (regelingen met zelfde voorwaarden), en werk
                  dat meer dan nu loont.
               
Werken moet meer lonen
Hoe complex het stelsel van inkomensondersteuning is, blijkt onder andere uit het
                  dilemma hoe we werken meer kunnen laten lonen. Mensen die willen en kunnen werken
                  naast hun uitkering, en op termijn uitstromen, moeten hiervoor beloond worden. Zo
                  worden door het wetsvoorstel van spoor 1 de bijverdiengrenzen geharmoniseerd (15%)
                  en de periode uitgebreid van zes maanden naar een jaar. Iemand die werkt naast de
                  uitkering mag 15% van de inkomsten houden, totdat het inkomen hoog genoeg is om uit
                  te stromen of – in het geval van medisch urenbeperkten – dit onbeperkt blijven houden.
               
Meer verdienen naast de uitkering dan deze 15% leidt tot afbouw van toeslagen, met
                     het risico op terugvorderingen. Verder kan er bij uitstroom een armoedeval ontstaan
                     omdat de bijverdiengrens boven op de uitkering wegvalt. En er wellicht ook andere
                     gemeentelijke voorzieningen wegvallen. Meestal loont het om te werken en de meeste
                     mensen gaan er wel degelijk op vooruit.
                  
Mijn ambitie is om (meer) werken aantrekkelijker te maken en ervoor te zorgen dat
                     het zetten van een stap naar (meer) werk niet langer zo onzeker is. Het verbeteren
                     van de informatievoorziening is één, maar ik zoek ook naar oplossingen die voelbaar
                     zijn in de portemonnee. Dit onderstreept ook de noodzaak voor een hervorming van de
                     fiscaliteit en toeslagen. Het huidige stelsel draagt bij aan de onzekerheidsval waarmee
                     mensen in de bijstand worden geconfronteerd. Het is belangrijk dat we stappen gaan
                     zetten om de toeslagen fundamenteel te hervormen.
                  
Het aanvragen van bijstand kost tijd en is complex
Ook het aanvragen van bijstand is een tijdrovend en complex proces dat secuur uitgevoerd
                  en gecontroleerd wordt. Alle vormen van inkomen, vermogen en huishoudsamenstellingen
                  worden in de huidige situatie gewogen om het recht op bijstand en de hoogte hiervan
                  te bepalen. Zoals het mogelijke inkomen van een partner, van kinderen, eventuele verzekeringen
                  (zoals lijfrente) of aanvullende uitkeringen, de waarde van een eventueel koophuis,
                  een auto of eventuele schulden.
               
Dit kan eenvoudiger. Veel informatie is al bekend vanuit de Belastingdienst, vanuit
                  Toeslagen, Woningregisters of de kentekenregistratie van de RDW waardoor deze automatisch
                  ingevuld kan worden en enkel gecontroleerd hoeft te worden. Beschikbaarheid van relevante
                  en betrouwbare data voor gemeenten is hiervoor noodzakelijk. Dit maakt het mogelijk
                  voor gemeenten om mensen met een hulpvraag te ontlasten en sneller te kunnen vertellen
                  waar zij aan toe zijn en tegelijkertijd ontlast het ook schaarse gemeentelijke capaciteit
               
Anders omgaan met complementariteit – inkomen, vermogen en partner
Niet alleen bij het aanvragen van bijstand, maar ook tijdens de bijstandsduur telt
                  het inkomen en het vermogen mee voor het bepalen van de hoogte en het recht op bijstand.
                  Het complementariteitsprincipe gaat ervan uit dat mensen eerst hun eigen beschikbare
                  middelen aanwenden, daarom wordt elke ontvangen euro betrokken bij het vaststellen
                  van het recht op bijstand. Het complementariteitsprincipe past bij het karakter van
                  een vangnet en staat niet ter discussie. Wel vind ik dat we het nu te ingewikkeld
                  hebben gemaakt. Vriendendiensten, vergoedingen, schenkingen, zij kunnen allemaal betrokken
                  worden bij het bepalen van de hoogte van de bijstand. Mensen snappen niet waar ze
                  aan moeten voldoen en wat ze door moeten geven aan de gemeente. Binnen het wetsvoorstel
                  Participatiewet in balans zetten we hier de eerste stappen op door een schenkingsvrijstelling
                  tot € 1.200 euro waaronder ook kostenbesparende giften zoals boodschappen22, uniforme verrekening van inkomen, het verruimen van de bijverdiengrenzen en een
                  verbetering van de vermogenstoets.
               
Vanuit Participatiewet in balans en de Hervormingsagenda inkomensondersteuning werken
                  we samen met andere departementen en publieke dienstverleners aan nieuwe inkomens-
                  en vermogensdefinities in het gehele stelsel, zodat duidelijk is wat wel en niet gezien
                  kan worden als inkomen of vermogen. De Participatiewet sluit hierbij aan om de begrippen
                  waar mogelijk te harmoniseren en gebruik te maken van standaarddefinities. Daarnaast
                  kijken we ook naar de bijbehorende inlichtingenplicht.
               
Hierbij betrekken we ook het begrip gezamenlijke huishouding, soms ook gezien als
                  partnerbegrip. Afhankelijk van de samenstelling van het huishouden wordt het recht
                  op bijstand en de hoogte bepaald. Met de gedachte dat partners een verplichting hebben
                  om voor elkaar te zorgen. De maatschappij is echter veranderd en de wet ziet nu ook
                  broers of zussen als gezamenlijke huishouding, of mensen die bij elkaar in huis wonen
                  zonder dat er sprake is van een liefdesrelatie. Dit kan verwarrend werken en mensen
                  weten niet altijd goed wanneer zij wel of niet als partner worden gezien door de overheid.
                  De gemeente kan intensief controleren of er sprake is van een feitelijk gezamenlijk
                  huishouden door huisbezoeken of andere controles. Deze vormgeving past niet goed bij
                  deze tijd waarin er verschillende woon- en leefvormen bestaan. Daarom verkennen we
                  alternatieven, zoals een «objectief partnerbegrip» (het zogeheten AWIR-begrip23 wat gebruikt wordt in de toeslagen). Doel is om meer duidelijkheid te scheppen voor
                  iedereen, en willekeur te voorkomen. Daarnaast wil ik kijken of dit aansluit bij andere
                  inkomensvoorzieningen (zoals toeslagen).
               
Mensen kunnen gerichter ondersteund worden
Op gemeentelijk niveau is er een veelvoud aan ondersteunende voorzieningen waarmee
                  mensen met een laag inkomen een extra ondersteuning krijgen. Enkele daarvan zijn geregeld
                  in de Participatiewet. Dit gebeurt op hoofdlijnen zodat gemeenten maatwerk kunnen
                  toepassen dat past bij hun gemeente en hun inwoners. Ik merk echter dat dit tot grote
                  verschillen leidt, waardoor de rechten in de ene gemeente anders kunnen zijn dan in
                  de andere met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld bij verhuizing. Ook maakt het veelvoud
                  aan regelingen het niet duidelijker voor gebruikers en kan dit niet-gebruik in de
                  hand werken. Dit blijkt uit meerdere rapporten, zoals van de Commissie sociaal minimum
                  en IPE.24 In het kader van het Nationaal Programma Armoede en Schulden zet ik samen met VNG
                  en Divosa in op het versterken en vereenvoudigen van het armoedebeleid (nationaal
                  en lokaal). We willen de landelijke regels eenvoudiger maken. En zorgen dat verschillen
                  tussen gemeenten kleiner worden. Uitgangspunt daarbij is dat het Rijk de inkomensbasis
                  goed regelt. Zodat mensen voor hun inkomen niet afhankelijk zijn van gemeentelijke
                  regelingen. De vereenvoudiging op landelijk niveau krijgt onder meer vorm via de hervormingsagenda
                  inkomensondersteuning. In het kader van spoor 2 van de Participatiewet onderzoek ik
                  hoe we kunnen komen tot vereenvoudiging.
               
De individuele inkomenstoeslag, aanvullende zorgverzekering en bijzondere bijstand
Vanuit de Participatiewet kan een gemeente een individuele inkomenstoeslag (IIT) toekennen
                  voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben en geen verbetering verwachten.
                  Dit verlicht hun financiële situatie door een aanvulling te verstrekken op hun inkomen.
                  Hoewel de IIT in de Participatiewet geregeld is, worden de voorwaarden en de hoogten
                  overgelaten aan gemeenten. Dit leidt tot grote verschillen per gemeente en werkt ongelijkheid
                  in de kaart. Zo heeft FNV in 2024 voor 72 gemeenten de verschillen in kaart gebracht.
                  Ik wil onderzoeken hoe ik de IIT kan vereenvoudigen en wat de gevolgen zijn van meer
                  harmoniseren tussen gemeenten.
               
Veel minima maken gebruik van de collectieve zorgverzekering voor mensen met een laag
                  inkomen (gemeentepolis). Gemeenten sluiten deze af voor hun inwoners met een laag
                  inkomen, vaak via een eigen bijdrage vanuit de gemeente en een korting van de zorgverzekeraar.
                  Gemeenten onderhandelen individueel met een zorgverzekeraar waardoor voorwaarden en
                  dekkingen uiteenlopen tussen gemeenten. Ook is niet elke inwoner gebaat bij aanvullende
                  verzekeringen. Sommige mensen kunnen beter een eigen zorgverzekering afsluiten. Ik
                  wil daarom in lijn met de aanbevelingen van de commissie sociaal minimum en in samenwerking
                  met VWS de mogelijkheden verkennen om met landelijke coördinatie de gemeentepolis
                  beter in te vullen en de gemeenten in de uitvoering te ontlasten.
               
Ik constateer dat de bijzondere bijstand op dit moment niet goed doet waar hij voor
                  bedoeld is: namelijk ondersteuning bieden voor unieke omstandigheden waarin de reguliere
                  bijstand onvoldoende voorziet. Veel van de uitgaven vanuit de bijzondere bijstand
                  blijken echter op te gaan aan financieringsvraagstukken voortkomend uit andere complexe
                  wetgeving en/of voorzieningen. Zoals vergoeding beschermingsbewind en rechtshulp.
                  Kosten die structurele kenmerken vertonen. Ik onderzoek of en hoe we de bijzondere
                  bijstand weer kunnen laten doen waarvoor hij bedoeld is.
               
Verbeteren ondersteuning jongeren in een kwetsbare positie
Uw Kamer heeft tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Participatiewet in balans
                  (spoor 1) de motie van de leden Inge van Dijk en Flach aangenomen. Daarin wordt verzocht
                  verbeteropties uit te werken voor jongeren in een kwetsbare positie. Ik heb u uw Kamer
                  reeds bij brief van 8 mei jl. over de wijze waarop ik invulling geef aan deze motie.25 Zo werk ik hiervoor in spoor 2 verschillende beleidsopties uit. Deze beleidsopties
                  zijn gericht op het bevorderen van een start naar een stabiel volwassen leven en het
                  voorkomen van langdurige uitkeringsafhankelijkheid en dak- en thuisloosheid. Zoals
                  meer financiële zekerheid en/of het anders omgaan met verplichtingen, het partnerbegrip
                  en intensievere begeleiding en ontwikkelingsmogelijkheden.
               
Daarbij moeten we rekening houden met het feit dat arbeidsvermogen nog ontwikkeld
                  moet worden en dat de snelste weg naar werk niet altijd de meest duurzame is. Daarom
                  onderzoek ik hoe we ondersteuning vanuit een bredere, integrale invalshoek kunnen
                  aanbieden. Daarbij zoek ik naar de aansluiting met onder andere jeugdzorg, maatschappelijke
                  ondersteuning en schuldhulpverlening. Zoals in de brief van 8 mei jl. gemeld, zal
                  ik uw Kamer samen met de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport en de Staatssecretaris
                  Langdurige en Maatschappelijke zorg over de verdere analyse van deze problematiek
                  en de ondersteuningsbehoefte van de groep jongeren in een kwetsbare positie begin
                  2026 nader informeren.
               
Mantelzorg
Binnen de Participatiewet kunnen ouderen met een onvolledige AOW-uitkering gebruik
                     maken van de Aanvullende Inkomensondersteuning Ouderen (AIO). Een uitkering die aanvult
                     tot het sociaal minimum, uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Voor thuiswonend
                     hulpbehoevenden ouderen kan mantelzorg een uitkomst zijn. Dit kan een dergelijk intensief
                     karakter kennen dat de mantelzorger bij de hulpbehoevende verblijft.
                  
Met gevolgen voor het recht op AIO vanwege het ontstaan van een gezamenlijke huishouding.
                     Dit wordt als onwenselijk gezien en als boete op mantelzorg. Dit kan meelopen in de
                     herdefiniëring van het partnerbegrip.
                  
Participatiewet binnen het stelsel van inkomensondersteuning en het sociaal domein
De Participatiewet staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een breder stelsel
                  van inkomensondersteuning en het sociaal domein. De herziening van de Participatiewet
                  moet bijdragen aan een beter werkend sociaal domein, waarin de ondersteuning aansluit
                  bij wat mensen nodig hebben om te participeren. Ik werk daarom in spoor 2 ook opties
                  uit die betere verbindingen mogelijk maken in het sociaal domein. Om zo aan te sluiten
                  bij de bewegingen van onder andere Jeugd (Hervormingsagenda), herijking handhaving
                  (wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, waaronder het vergisrecht), ontwikkelingen
                  in de Wmo 2015 en het Nationaal programma Armoede en Schulden.
               
Het kabinet werkt aan een Hervormingsagenda Inkomensondersteuning. Voor een zekerder
                  en begrijpelijker stelsel van inkomensondersteuning waarin (meer) werken loont, is
                  het noodzakelijk het stelsel voor mensen te vereenvoudigen.26 In de Hervormingsagenda wordt de samenhang tussen de verschillende trajecten en onderwerpen
                  geborgd en wordt de inzet van het kabinet elk jaar geprioriteerd en gefaseerd. Oplossingen
                  die voor de Participatiewet worden uitgewerkt, bekijken we breder in samenhang met
                  de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning. Het gaat dan bijvoorbeeld
                  om wijzigingen in de Participatiewet die impact hebben op de regelingen voor arbeidsongeschiktheid,
                  of de harmonisatie van begrippen. De planning is erop gericht om uw Kamer voor de
                  zomer over de Hervormingsagenda te informeren.
               
De invoering van de Participatiewet in 2015 is niet los te zien van het streven naar
                  een inclusieve arbeidsmarkt, waar iedereen kan participeren en waar ieders talenten
                  en kwaliteiten optimaal worden benut. De oplossingen die we binnen de Participatiewet
                  uitwerken, hangen daarom samen met andere inspanningen richting een inclusieve arbeidsmarkt.
                  Zo werk ik aan een toekomstbestendige infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven
                  en de verbetering van de banenafspraak. Ook zijn er verschillende raakvlakken met
                  onder meer de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur en het programma Simpel
                  Switchen en beleid gericht op een leven lang ontwikkelen (LLO). Het is belangrijk
                  dat we de samenhang tussen de verschillende trajecten waarborgen. Daarbij moet het
                  efficiënt en helder vormgeven van de ondersteuning centraal staan.
               
Ik informeer uw Kamer voor het zomerreces separaat over de stappen die ik zet rondom
                  de verbeteringen van de banenafspraak en de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven.
               
Spoor 3 Participatiewet in balans
Er is een brede beweging gaande waarin gemeenten onderzoeken hoe zij uitvoering kunnen
                     geven aan de Participatiewet met meer aandacht voor de menselijke maat, vertrouwen
                     en maatwerk. Dit vraagt om een verandering in cultuur en houding binnen organisaties,
                     en om versterking van vakmanschap in de uitvoering. Spoor 3 draagt bij aan deze beweging
                     en ondersteunt deze door middel van verschillende trajecten.
                  
Welke thema’s hierbij centraal staan, is uitgewerkt in de bestuurlijke leeragenda
                     Participatiewet in balans. Deze agenda is opgesteld in samenwerking met gemeenten,
                     het Ministerie van SZW en diverse partners.
                  
In 2024 is, gecoördineerd door de VNG, de leeragenda Participatiewet opgesteld. Vanuit
                  deze leeragenda werken gemeenten aan de thema’s: domein overstijgend werken, inclusief
                  werken, alledaags maatwerk en kwaliteit, financiën en verantwoording en sturen op
                  vakmanschap. Dit betekent dat gemeenten niet alleen uitvoeren, maar ook actief leren,
                  reflecteren en vernieuwen. Daarbij is het belangrijk dat alle lagen van de organisatie
                  – van uitvoering tot bestuur – bijdragen aan het vinden van de juiste balans tussen
                  regelgeving en de leefwereld van inwoners.
               
Vervolg
In deze brief is voor de langere termijn uiteengezet hoe de Participatiewet verbeterd
                  zou kunnen worden om de ondersteuning die de wet biedt beter aan te laten sluiten
                  op wat mensen nodig hebben. In de brief en bijlage zijn verschillende mogelijkheden
                  daarvoor gepresenteerd, aansluitend op de in december 2024 aan uw Kamer gezonden probleemanalyse.
                  Dit biedt een basis om lijnen uit te zetten waarlangs een verdere uitwerking kan plaatsvinden.
                  Op basis van een nadere uitwerking kunnen de consequenties voor de doelgroep, de uitvoering
                  en de (structurele) kosten in kaart worden gebracht.
               
Op basis van een concretere uitwerking kan een weging worden gemaakt en zo nodig prioritering
                  en fasering plaatsvinden van verschillende beleidsopties voor de herziening. Om de
                  juiste afwegingen te kunnen maken is het van belang goed oog te hebben voor de afruilen
                  en dilemma’s die bij een grootschalige herziening onvermijdelijk zijn. Bijvoorbeeld
                  de afruil tussen eenvoud, gerichtheid en betaalbaarheid. Wat een pakket aan maatregelen
                  uiteindelijk kost, is afhankelijk van de nog te maken keuzes. Hiervoor zijn geen middelen
                  gereserveerd door dit kabinet.
               
Om het gesprek hierover te ondersteunen en de afwegingen goed in kaart brengen, werkt
                  mijn ministerie desgewenst graag mee aan een technische briefing.
               
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  J.N.J. Nobel
Indieners
- 
              
                  Indiener
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid