Brief regering : Beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp 2026-2030
36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Nr. 168 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2025
Het huidige Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM)-beleidskader loopt eind 2025
af. In de Kamerbrief van 11 november 2024 (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 13) zijn de hoofdlijnen voor het nieuwe kader van samenwerking met maatschappelijke
organisaties in ontwikkelingshulp (2026–2030) uiteengezet. In de voorliggende brief
wordt dit nieuwe beleidskader nader uitgewerkt, zoals ook aangekondigd in de Kamerbrief
van 11 november.
Ook informeer ik uw Kamer in deze brief over de opvolging van relevante moties en
toezeggingen over het nieuwe beleidskader. In de Kamerbrief voor het commissiedebat
over de toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties van 21 januari
jl. heeft de voormalige Minister voor buitenlandse handel en ontwikkelingshulp de
stand van zaken van enkele van deze moties al toegelicht (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 55).
Het nieuwe beleidskader krijgt de naam «Focus». In dit nieuwe kader brengt het kabinet
namelijk meer focus aan. Binnen de bezuiniging op ontwikkelingshulp is het nieuwe
kader meer gericht op dienstverlening en het wordt beperkt tot een select aantal thema’s
met voornamelijk lokale maatschappelijke organisaties.
Hieronder volgt eerst een korte beschrijving van de beleidsuitgangspunten en kernelementen
van het beleidskader Focus. Vervolgens worden de acht thematische instrumenten binnen
het kader beschreven. Daarna volgt nadere uitwerking van de verantwoordingssystematiek.
De brief sluit af met de planning van de vervolgstappen. Over het punt van de eigen
bijdrage (het 50% criterium en maatwerk) kom ik zo spoedig mogelijk bij u terug.
Beleidsuitgangspunten kader Focus (2026–2030)
Het beleidskader zet in op de versterking van de capaciteiten van vooral lokale maatschappelijke
organisaties zodat zij de benodigde diensten kunnen verlenen en de dialoog kunnen
voeren die nodig zijn om de doelen van de acht instrumenten te bereiken. Hiervoor
hanteert het kabinet een aantal uitgangspunten.
Het nieuwe kader is efficiënter, zet sterker in op dienstverlening ten opzichte van
dialoog en lokaal eigenaarschap staat centraal.
Alle instrumenten hebben aandacht voor gendergelijkheid.1 Dit draagt bij aan effectieve ontwikkelingshulp. Programma’s leveren immers betere
resultaten op wanneer ook rekening wordt gehouden met de situatie van vrouwen en meisjes
en wanneer zij actief betrokken worden.2
Efficiëntie
De huidige partnerschappen hebben soms te maken met bureaucratisch programmabeheer,
hoge indirecte kosten en vertragingen in de uitvoering.3 De financieringsmodellen onder dit kader worden daarom vereenvoudigd zodat middelen
doelmatiger worden ingezet. Minder tussenlagen leidt tot lagere administratieve kosten,
waardoor partnerorganisaties zich meer kunnen richten op het behalen van de doelen
van de instrumenten.
Balans tussen dienstverlening en dialoog
In het VMM-kader lag de nadruk sterk op pleitbezorging en beïnvloeding. In de Power of Voices-partnerschappen was dienstverlening helemaal niet toegestaan. Verschillende mid-term reviews van de huidige strategische partnerschappen tonen aan dat deze insteek soms te eenzijdig
is en er behoefte is aan meer ruimte voor dienstverlening.4 Met het oog hierop en op het behalen van concrete, meetbare resultaten komt de focus
in het nieuwe kader meer te liggen op dienstverlenende activiteiten, die het welzijn
of de levensomstandigheden van mensen en gemeenschappen direct verbeteren. Dit betekent
dat in het nieuwe beleidskader minimaal 30% van het programmabudget moet gaan naar
activiteiten op het gebied van dienstverlening. Denk aan voorlichtingssessies over
hiv of aan traumazorg voor slachtoffers van seksueel of gendergerelateerd geweld.
Uit de mid-term reviews en de IOB SRGR-evaluatie 2012–2022 blijkt bovendien dat een combinatie van pleitbezorging
en dienstverlening een effectieve aanpak is om ontwikkelingsdoelen te bereiken. Daarom
blijft er ruimte om de – waar nodig kritische – dialoog aan te gaan met invloedrijke
partijen op verschillende niveaus. Het beïnvloeden van sociale normen is bijvoorbeeld
essentieel om schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking tegen te
gaan.
Eerder heeft de voormalige Minister voor buitenlandse handel en ontwikkelingshulp
met uw Kamer gedeeld dat het kabinet geen lobby op internationaal niveau, zoals bij
VN-instanties, meer zal financieren binnen het beleidskader. Conform de recent aangenomen
motie Dobbe c.s., wordt internationale lobby nu wel toegestaan in dit beleidskader
om vrouwen- en mensenrechten te beschermen en bevorderen.5 Dit geldt voor alle instrumenten, met uitzondering van het instrument voor het stimuleren
van Nederlandse particuliere initiatieven. Financiering voor lobby binnen Nederland
blijft uitgesloten.
Lokaal eigenaarschap
Leidend voor het nieuwe kader is de wens van het kabinet om lokaal eigenaarschap binnen
ontwikkelingshulp te stimuleren en te vergroten.6 Volgens de OESO-DAC betekent dit dat lokale actoren zelf beslissen over de vormgeving
en implementatie van ontwikkelingsinitiatieven, waarbij internationale donoren en
externe partners een ondersteunende rol spelen bij het oplossen van de maatschappelijke
vraagstukken waar lokale gemeenschappen voor staan.7
Binnen de instrumenten wordt zo direct als mogelijk samengewerkt met maatschappelijke
organisaties in lage en middeninkomenslanden die gevestigd zijn en opereren in de
regionale of (sub-)nationale context waar zij zich op richten. Dit bevordert efficiëntie,
omdat het geld sneller bij de doelgroep terechtkomt. Lokale organisaties zijn bekend
met de lokale culturen, behoeften en wetgeving en kunnen ervoor zorgen dat activiteiten
tot resultaten leiden die daarop aansluiten. Dit is effectiever dan vanuit het buitenland
bepalen wat relevant is voor een land of gemeenschap.8 Het respecteren van universele mensenrechten blijft hierbij centraal staan.
Capaciteitsversterking
Het versterken van de vaardigheden en kennis van lokale maatschappelijke organisaties
draagt bij aan zowel de effectiviteit als de efficiëntie van ontwikkelingsinitiatieven
en is daarom een belangrijk element in het kader. Denk aan trainingen, coaching of
andere vormen van capaciteitsversterking op uiteenlopende onderwerpen: van programmamanagement
en financieel beheer, tot het effectief beschermen van kwetsbare groepen. Hier bouwen
wij voort op de reeds aanwezige lokale capaciteit. Dit is essentieel voor het bevorderen
van lokaal eigenaarschap.9
Het door Nederland gefinancierde Voice-programma heeft bijvoorbeeld tussen 2016 en 2024 maar liefst 745 projecten van kleine
lokale organisaties ondersteund, onder andere door het versterken van hun technische
en organisatorische capaciteiten. Hierdoor werden de projecten vaak efficiënter en
effectiever ingericht, maar konden de organisaties ook hun werk beter voortzetten
na het aflopen van de subsidieperiode.10
Rol van Nederlandse maatschappelijke organisaties
Onze samenwerking met Nederlandse maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp
verandert. Zij zullen steeds meer de rol van ondersteuner voor lokale organisaties
innemen. Dat kan bijvoorbeeld door het bieden van financiële capaciteitsversterking,
het faciliteren van kennisuitwisseling met en tussen lokale partners, of door toegang
te bieden tot belangrijke technologische innovaties of wetenschappelijke inzichten.11 Het kabinet heeft de afgelopen jaren samen met Nederlandse organisaties flink geïnvesteerd
in de capaciteiten van onze lokale partners, die goed in staat zijn om zelf het voortouw
te nemen.
Het kabinet erkent de waarde van de jarenlange opgebouwde strategische kennis, expertise
en ervaring van Nederlandse maatschappelijke organisaties. Daarom blijft er in het
nieuwe beleidskader voor hen voldoende ruimte om een adequate rol te spelen. Afhankelijk
van de benodigde capaciteit om de gestelde doelen te bereiken, zoals uitvoeringscapaciteit
en inhoudelijke expertise, en of die voldoende aanwezig is op lokaal niveau, kunnen
Nederlandse maatschappelijke organisaties in aanmerking komen voor financiering. Ook
spelen veiligheidsoverwegingen in sommige instrumenten een rol vanwege de gevoeligheid
van het thema, zoals bij mensenrechten en fundamentele vrijheden. In die gevallen
kan het nuttig zijn als een Nederlandse organisatie als intermediair extra veiligheid
kan bieden aan lokale organisaties. Nederlandse of eventueel internationale maatschappelijke
organisaties kunnen ook worden ingehuurd door intermediairs of fondsbeheerders en
lokale organisaties om hun kennis met hen te delen. Het instrument voor het stimuleren
van particuliere initiatieven is volledig gericht op Nederlandse organisaties.
Ten tweede zullen wij lokale organisaties stimuleren om waar relevant Nederlandse
kennis en kunde aan te wenden. Denk aan de bekende «Dutch Approach» bij het bestrijden
van de hiv/aids epidemie, of aan Nederlandse organisaties die goed de verbinding kunnen
leggen tussen lokale organisaties en Nederlandse bedrijven voor het stimuleren van
schone en eerlijke handel. Waar relevant, verzoeken wij lokale organisaties om Nederlandse
organisaties te betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van de activiteiten. Waar
de beschikbare capaciteit dat toestaat, kunnen onze ambassades deze kennisuitwisseling
faciliteren, zoals via een dialoogsessie of een leerevenement. Op deze manier geeft
het kabinet invulling aan motie De Korte c.s., motie Kamminga en motie Ceder.12
In de evaluatie van dit nieuwe beleidskader wordt de veranderende rol van Nederlandse
maatschappelijke organisaties binnen ontwikkelingshulp meegenomen, voor zover dit
binnen het beleidskader is gebeurd, ook conform motie De Korte c.s.13
Uitwerking van instrumenten
In het nieuwe beleidskader Focus komen acht thematische beleidsinstrumenten. Het kabinet
heeft vanwege de forse bezuinigingsopdracht op ontwikkelingshulp scherpe keuzes moeten
maken. Ondanks het verlagen van het budget blijft het kabinet een substantiële bijdrage
leveren aan het maatschappelijk middenveld, op een effectievere manier. Het totaalbudget
bedraagt EUR 490 miljoen14 voor de periode 2026–2030.
Focus-kader
Instrument
BUDGET (5 JAAR)
Bestrijden hiv/aids epidemie
EUR 100 mln.
Tegengaan schadelijke praktijken
EUR 40 mln.
Bevorderen schone en eerlijke handel
EUR 80 mln.
Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap
EUR 55 mln.
Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers
EUR 105 mln.
Vrouwen, Vrede en Veiligheid
EUR 35 mln.
Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden
EUR 60 mln.
Stimuleren Nederlandse particuliere initiatieven
EUR 15 mln.
Totaal
EUR 490 mln.
De budgetten sluiten verhoudingsgewijs aan bij de eerdere inzet op de verschillende
thema’s. Daarnaast blijven wij met deze budgetverdeling ondanks de bezuinigingen een
betekenisvolle donor op mensenrechten en gender.
Voor alle instrumenten geldt dat er geen consortia met veel verschillende tussenlagen
worden opgezet. De samenwerking in de instrumenten is vereenvoudigd en zal bestaan
uit maximaal twee lagen. In veel gevallen zijn dat intermediairs of fondsbeheerders
(eerste laag) die kleinere lokale organisaties (tweede laag) goed kunnen bereiken.
Deze intermediairs mogen gevestigd zijn buiten een lage of middeninkomensland, maar
moeten aantonen hoe zij lokaal eigenaarschap zullen vergroten op de beleidsthema’s
in het kader.
Er zullen drie subsidiebeleidskaders worden gepubliceerd voor in totaal vijf instrumenten.
Één is voor het instrument voor schone en eerlijke handel. Het tweede is voor het
beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden. Dit bestaat uit
twee segmenten: (1) de vrijheid van religie en levensovertuiging en (2) gelijke rechten
voor lhbtiq+-personen. Het derde subsidiebeleidskader is voor de drie instrumenten
op vrouwenrechten en bestaat uit drie segmenten: (1) vrouwelijk ondernemerschap, (2) tegengaan
geweld tegen vrouwen, en (3) Vrouwen, Vrede en Veiligheid. Voor de instrumenten op
hiv/aids en het tegengaan van schadelijke praktijken zullen middelen worden gedelegeerd
naar een ambassade voor een programma in de regio. Voor het instrument voor het stimuleren
van Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven zal rechtstreeks financiering
worden verleend aan een in Nederland gevestigde maatschappelijke organisatie.
Hieronder volgt voor elk van de acht instrumenten een korte uitwerking van de doelstelling
die wordt beoogd en de praktische uitvoering daarvan. De genoemde activiteiten dienen
als voorbeeld. Het is aan (lokale) maatschappelijke organisaties om concreet vorm
te geven aan het instrument.
Instrument 1: Bestrijden hiv/aids epidemie (budget EUR 100 mln.)
Dit instrument draagt bij aan verbeterde preventie en toegang tot de behandeling van
hiv/aids voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen (de zogenoemde key populations).
Hiermee geeft het kabinet deels invulling aan motie Dobbe c.s. en motie Kamminga.15
Dit instrument richt zich op een verbeterd aanbod van diensten, waaronder voorlichting,
hulpverlening en training van medisch personeel, en op het verlagen van barrières
die hoog-risicogroepen verhinderen toegang tot zorg te zoeken, zoals stigma of praktische
belemmeringen. Daarom is er ook ruimte voor pleitbezorging, om het (sub-)nationale,
regionale of internationale beleid op hiv/aids beter te laten aansluiten op de behoeften
van de doelgroep. Het kabinet zet hiermee in op de bewezen succesvolle Nederlandse
aanpak van hiv, de zogenaamde «Dutch Approach», waarin samenwerking tussen de wetenschap,
gezondheidsinstanties en hoog-risicogroepen centraal staat.
Het instrument focust op zuidelijk Afrika waar hiv-infecties relatief vaak voorkomen,
met name onder vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen. Financiering wordt gedelegeerd
aan een Nederlandse ambassade in deze regio. Maatschappelijke organisaties met brede
kennis van het thema en ervaring in de zuidelijk Afrikaanse context zullen samenwerken
met kleinere lokale organisaties. Zuidelijke partners worden verzocht samen te werken
met Nederlandse maatschappelijke organisaties die technische expertise hebben op het
gebied van hiv/aids. Dit is in lijn met motie De Korte.16
Instrument 2: Tegengaan schadelijke praktijken (budget EUR 40 mln.)
Dit instrument draagt bij aan verbeterde preventie van schadelijke praktijken zoals
vrouwelijke genitale verminking of kindhuwelijken door verandering van sociale normen
en gedrag en aan verbeterde nazorg van gevolgen van dergelijke praktijken. Hiermee
geeft het kabinet deels invulling aan motie Kamminga.17
Hier kan gedacht worden aan training van medisch personeel om veilige en kindvriendelijke
zorg te verlenen, waaronder fysieke zorg en traumaverwerking, en om de gemeenschap
te informeren over de consequenties van schadelijke praktijken. Ook zou kunnen worden
ingezet op het bieden van safe spaces voor slachtoffers en kwetsbare groepen. Dit instrument zet daarnaast in op het aanpakken
van diepgewortelde sociale normen die vaak de oorzaak zijn van deze praktijken, bijvoorbeeld
in samenwerking met traditionele en religieuze leiders of met scholen en maatschappelijk
werkers.
De in te zetten middelen worden gedelegeerd aan een Nederlandse ambassade in oostelijk
Afrika die een lokale maatschappelijke organisatie(s) met ervaring en expertise op
het gebied van het tegengaan van schadelijke praktijken in de regio zal financieren.
Deze organisatie zal vervolgens samenwerken met een aantal kleinere lokale organisaties
om de doelgroepen goed te kunnen bereiken.
Instrument 3: Bevorderen schone en eerlijke handel (budget EUR 80 mln.)
De doelstelling van dit instrument is het verbeteren van arbeidsrechten en -omstandigheden
en het tegengaan van ontbossing en vervuiling in productielanden, in verbinding met
het Nederlandse bedrijfsleven en hun toeleveranciers.
Maatschappelijke organisaties kunnen met behulp van dit instrument multi-stakeholderinitiatieven
opzetten en sociale dialoog18 ondersteunen om bijvoorbeeld bij te dragen aan verbeterde arbeidsomstandigheden en
vergroening van productie. Dit versterkt het lokale verdienvermogen én de leveringszekerheid
van producten naar Nederland die voldoen aan internationale en Europese IMVO-standaarden.
Maatschappelijke organisaties kunnen met behulp van dit instrument en met hun goede
kennis van de Europese markt lokale organisaties verbinden met Nederlandse bedrijven
en hun toeleveranciers. De geografische focus is gericht op nader te selecteren landen
in Afrika en Azië.
Instrument 4: Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap (budget EUR 55 mln.)
De doelstelling van dit instrument is het versterken van de economische positie van
vrouwelijke ondernemers, veelal actief in de informele sector, en het bijdragen aan
het doorbreken van socioculturele barrières die zij tegenkomen.
Om dit te bereiken wordt ingezet op het verbeteren van de commerciële en zakelijke
vaardigheden van vrouwelijke ondernemers, bijvoorbeeld ten aanzien van onderhandelingstechnieken
of het opbouwen van zakelijke netwerken. Er is ruimte om de dialoog aan te gaan met
overheden, financiële instellingen en mannelijke ondernemers om socioculturele barrières
voor vrouwelijke ondernemers te doorbreken en om wetgeving waar relevant te verbeteren.
Dit instrument zal zich richten op landen op het Afrikaanse continent. De te selecteren
organisatie of organisaties moet(en) in de regio goede kennis en ervaring hebben op
dit thema en in staat zijn om vrouwelijke ondernemers in de informele sector te verbinden
met private partijen en ontwikkelingsbanken.
Instrument 5: Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers
(budget EUR 105 mln.)
De doelstelling van dit instrument is het bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes,
waaronder seksueel en gendergerelateerd geweld, het behandelen van vrouwen en meisjes
die hiervan slachtoffer werden, en het ondersteunen van vrouwenrechtenverdedigers
en vrouwelijke mensenrechtenactivisten in precaire omstandigheden. Hiermee geeft het
kabinet invulling aan motie Dobbe c.s.19
Het instrument richt zich veelal op het verbeteren van toegang tot medische en psychosociale
dienstverlening, juridische bijstand aan slachtoffers en preventie van geweld tegen
vrouwen en meisjes. Er is ruimte voor lokale en internationale pleitbezorging om (de
toepassing van) relevante wetgeving te verbeteren, inclusief de vervolging van daders.
Ook richt dit instrument zich op het vergroten van de directe veiligheid van vrouwenrechtenverdedigers
en vrouwelijke mensenrechtenactivisten, zowel online als offline.
In dit instrument zal worden samengewerkt met intermediairs met expertise op beide
onderdelen van het thema. Zij ondersteunen vervolgens verschillende lokale organisaties
in West-Afrika (met name de Sahel), de Hoorn van Afrika en de MENA-regio.
Instrument 6: Vrouwen, Vrede en Veiligheid (budget EUR 35 mln.)
Dit instrument streeft naar de versterking van de positie van vrouwen in vredes- en
veiligheidsprocessen en de bescherming en re-integratie van slachtoffers van conflictgerelateerd
seksueel geweld. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan motie Boswijk.20
Bij dit instrument kan worden gedacht aan trainingen over conflictbemiddeling of aan
het opzetten en versterken van netwerken van vrouwelijke vredesopbouwers. Bewustwordingscampagnes,
die ook gericht zijn op mannen, kunnen bijdragen aan sociale normverandering rond
de deelname van vrouwen aan vredesprocessen. De capaciteiten van lokale maatschappelijke
organisaties worden versterkt om slachtoffers van conflictgerelateerd seksueel geweld
diverse vormen van steun te kunnen bieden. Daarnaast is er ruimte voor lokale en internationale
pleitbezorging, bijvoorbeeld ten aanzien van het opstellen en uitvoeren van Nationaal
Actieplannen 1325.21
Binnen dit instrument zal worden samengewerkt met een aantal intermediairs met inhoudelijke
expertise op het thema en met een breed netwerk in de regio’s West-Afrika (met name
de Sahel), de Hoorn van Afrika, de MENA-regio en eventueel andere relevante regio’s.
Deze intermediairs ondersteunen vervolgens lokale vrouwenorganisaties bij het uitvoeren
van activiteiten.
Instrument 7: Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden (EUR 60 mln.)
De doelstelling van dit instrument is de bevordering van de vrijheid van religie en
levensovertuiging en de bescherming van religieuze minderheden, alsmede de bevordering
en bescherming van de gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Vanwege de aandacht voor
het tegengaan van christenvervolging geeft het kabinet hiermee deels invulling aan
motie Stoffer c.s.22. Met het oog op de gelijke rechten voor lhbtiq+-personen kom ik met dit instrument
ook voor een deel motie Kamminga tegemoet.23
Er wordt ingezet op verbeterde (toegang tot) diensten zoals juridische bijstand, psychologische
hulp, veilige opvang of trainingen in het effectief toepassen van anti-discriminatiewetgeving.
Er is daarnaast ruimte voor lokale en internationale pleitbezorging om dergelijke
wetgeving te verbeteren, om bijvoorbeeld vervolging van religieuze minderheden, waaronder
christenen, tegen te gaan. Ook wordt ingezet op het bevorderen van de dialoog over
vrijheid van religie en levensovertuiging en gelijke rechten voor lhbtiq+-personen,
zoals via interreligieuze dialoogsessies.
Het instrument zal worden geïmplementeerd in een aantal landen in Afrika, de MENA-regio
en Azië. Ten aanzien van de bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging
en de bescherming van religieuze minderheden zal ook worden samengewerkt met lokale
religieuze maatschappelijke organisaties, zoals is toegezegd aan het lid Ceder.24
Instrument 8: Stimuleren Nederlandse particuliere initiatieven (budget EUR 15 mln.)
De doelstelling van dit instrument is het versterken van de financiële en organisatorische
capaciteit van Nederlandse particuliere ontwikkelingsinitiatieven (POI’s)25 zodat deze een grotere en kwalitatief betere bijdrage kunnen leveren aan ontwikkelingsdoelstellingen.
Hiermee wil het kabinet ook faciliteren dat Nederlanders nog meer verbinding en betrokkenheid
krijgen met ontwikkelingshulp.
Via dit instrument wordt ondersteuning geboden aan een diverse verzameling van Nederlandse
POI’s. Er komt ruimte voor ondersteuning aan verschillende soorten maatschappelijke
organisaties die initiatieven hebben gericht op bijvoorbeeld de verbetering van voedselzekerheid,
onderwijs of gezondheid, of die zich inzetten voor mensen met een beperking. Ook religieuze
organisaties26 en diasporaorganisaties27 komen voor dit instrument in aanmerking. Dit instrument heeft geen thematische focus.
POI’s krijgen in dit instrument toegang tot financiële en technische ondersteuning
om hun werk te professionaliseren. Dat kan bijvoorbeeld gaan om trainingen op het
gebied van projectmanagement, fondsenwerving, interculturele communicatie of samenwerking
met lokale partners, maar ook om een financiële bijdrage voor de realisatie van hun
project.
Een in Nederland gevestigde maatschappelijke organisatie zal onder dit instrument
subsidie ontvangen om dergelijke ondersteuningsactiviteiten uit te voeren. Er is geen
specifieke geografische focus.
Verantwoordingssytematiek
Het meten van resultaten en het afleggen van verantwoording is belangrijk voor draagvlak
in de samenleving. Resultaatmeting maakt inzichtelijk of de doelen van de thematische
instrumenten worden bereikt en biedt waardevolle input om ontwikkelingsinitiatieven
tijdig bij te sturen en waar nodig te verbeteren. Dit draagt bij aan effectief beleid.
Daarnaast vergroot heldere verantwoording het vertrouwen in ontwikkelingsorganisaties,
omdat het laat zien dat ze zorgvuldig en doelgericht te werk gaan.
Vereenvoudiging en efficiëntie zijn het uitgangspunt bij de nieuwe manier van monitoring,
evaluatie en verantwoording in het beleidskader Focus. Zo verminderen we de administratielast
op partnerorganisaties, die zich meer kunnen richten op het behalen van hun doelen.
Monitoring en evaluatie
De vereisten voor monitoring en evaluatie binnen het huidige kader Versterking Maatschappelijk
Middenveld (VMM) vragen om veel tijd, kennis en middelen van zowel partnerorganisaties
als van BZ. Dit belemmert lokaal eigenaarschap, omdat kleine lokale organisaties deze
lasten niet altijd kunnen dragen.28 Daarom is het streven om de monitoring en evaluatie-vereisten in het nieuwe beleidskader
te vereenvoudigen. Deze zullen worden gebaseerd op aanbevelingen uit de IOB SRGR-evaluatie
en op het voorstel voor de nieuwe verantwoordingssystematiek die ik heb gedeeld op
23 mei jl. en die zal worden opgenomen in de Ontwerpbegroting van 2026.29
Het huidige VMM-kader wordt gekenmerkt door indicatoren die lastig zijn om goed en
op consistente wijze te meten, zoals het aantal nationale wetten dat is gewijzigd
of beter geïmplementeerd dankzij het werk van partnerorganisaties. In het nieuwe beleidskader
wordt daarentegen een beperkt aantal indicatoren voor monitoring gekozen, met de nadruk
op direct behaalde resultaten. Dit maakt monitoring eenvoudiger dan in het huidige
kader, omdat deze resultaten direct te relateren zijn aan onze programma’s. Denk bijvoorbeeld
aan het aantal slachtoffers van seksueel geweld dat toegang tot juridische, medische
of psychosociale hulp heeft gekregen of aan het aantal gemeenschapsleiders dat voorlichting
over schadelijke praktijken heeft gehad.30 Het meten van deze resultaten vergt minder tijd en middelen van onze partnerorganisaties.
Partnerorganisaties zullen daarnaast meer ruimte krijgen om hun plan voor monitoring
en evaluatie zelf vorm te geven, onder andere door het ontzien van de verplichting
om zelf een baselinestudie en externe evaluatie te doen. Het kabinet zal een externe
partij inhuren die deze studie en evaluatie zal uitvoeren. Op deze manier kom ik tegemoet
aan motie De Korte.31
Over de mate waarin deze aanpassingen van de monitoring en evaluatie-vereisten daadwerkelijk
bijdragen aan de vermindering van administratieve last bij partnerorganisaties blijven
we met maatschappelijke organisaties in gesprek.
Financiële verantwoording
Financiële verantwoording van door de overheid gefinancierde ontwikkelingsinitiatieven
is een vereiste en belangrijk voor transparantie en vertrouwen van zowel de Tweede
Kamer als de samenleving, omdat het laat zien of publiek geld op een doelmatige en
rechtmatige manier wordt besteed.
Zoals ik ook heb gedeeld in de recente Kamerbrief over de opvolging van motie Stoffer
en motie Ram (Kamerstuk 23 432, nr. 62),32 zullen organisaties aan wie BZ subsidies verleent in het nieuwe beleidskader expliciet
worden verzocht om hun financiële jaarverslagen en -rekeningen openbaar te maken.
Op deze manier geef ik invulling aan motie Ram en de hieraan gerelateerde toezegging
aan het lid Ram.33 Dit is in aanvulling op de verplichting tot publicatie van financiële verslaglegging
die Nederlandse maatschappelijke organisaties hebben via de Kamer van Koophandel.34 Daarnaast rapporteren maatschappelijke organisaties ook over hun financieringsstromen
via IATI.
Bij de publicatie van financiële informatie door maatschappelijke organisaties wordt
rekening gehouden met de veiligheid van deze organisaties en hun werknemers, in het
bijzonder als partners gevaar lopen door publicatie van (financiële) gegevens. Uit
veiligheidsoverwegingen zijn sommige organisaties bijvoorbeeld niet gevestigd of geregistreerd
in het land waar ze actief zijn.35 Kamerleden kunnen een verzoek indienen om gevoelige financiële gegevens, die BZ uit
veiligheidsoverwegingen niet publiceert, op vertrouwelijke basis in te zien.36
Risicobeheer
Besluiten om maatschappelijke organisaties te financieren worden altijd zorgvuldig
genomen. Hierbij wordt ingezet op de toepassing en doorontwikkeling van risicomanagement
om de kans op succesvolle projectimplementatie te vergroten en de kans op onregelmatigheden
en afwijkingen, bijvoorbeeld als gevolg van fraude of corruptie, te verkleinen. Voor
alle – potentiële – nieuwe activiteiten wordt een uitgebreide risicoanalyse gedaan.
Bij deze analyse worden risico’s op fraude en corruptie op context-, programma, maar
ook op organisatieniveau in kaart gebracht, alsmede mitigerende maatregelen geformuleerd
om de kans en impact van risico’s te minimaliseren. Daarnaast dient iedere organisatie
bij een financieringsomvang van EUR 1,5 miljoen of hoger een integriteitsanalyse (Organisational and Integrity Assessment, ORIA) te doorlopen. De administratieve en financiële capaciteit van een organisatie
is van doorslaggevend belang bij succesvol risicomanagement. De huidige praktijk is
om maatschappelijke organisaties capaciteitsondersteuning te bieden in situaties waarin
blijkt dat deze nog beperkt is. Met partners zal worden bepaald hoe risicobeheer kan
worden ingericht zonder de administratieve druk te verhogen en welke ondersteuning
zij daarbij nodig hebben. Zoals in het nieuwe beleidskader, wordt ook vaak gekozen
voor financiering via een intermediair die capaciteitsondersteuning kan bieden en
waarmee risico’s verder beperkt kunnen worden.
Gezien de nadruk op lokaal eigenaarschap in dit kader, heeft het kabinet specifieke
aandacht voor de financiële, politieke en inhoudelijke risico’s die intermediairs
en lokale organisaties lopen bij een directe financiering van de Nederlandse regering.
Hierover blijven wij met organisaties in gesprek.
Toetsing Comptabiliteitswet 3.1
Conform de werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd» is dit beleidskader getoetst aan de
Comptabiliteitswet artikel 3.1. Als bijlage vindt u deze toets waarin de doelen, instrumenten,
financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid van dit beleidskader
verder worden uitgelegd.
Planning en vervolg
De geselecteerde intermediairs of fondsbeheerders zullen in samenwerking met (kleinere)
lokale organisaties verder vorm geven aan de te implementeren activiteiten binnen
de acht instrumenten. Het streven is dat de activiteiten binnen de instrumenten van
start gaan in de eerste helft van 2026.
Motie Bamenga (Kamerstuk 36 600 XVII, nr. 63) verzoekt de regering om het nieuwe kader voor maatschappelijke organisaties voor
de zomer van dit jaar te publiceren en maatschappelijke organisaties uiterlijk in
oktober zekerheid te geven over financiering. Hieraan kom ik tegemoet door deze brief
met de uitwerking van het beleidskader Focus nog te publiceren voor de zomer. De daadwerkelijke
uitvraagdocumenten, inclusief de ontwikkeling van de subsidiebeleidskaders, vergen
echter meer voorbereidingstijd. Met het oog op zorgvuldig bestuur is het dus praktisch
niet haalbaar om alle organisaties voor oktober zekerheid te geven over financiering.
Het streven is om de uitvraagdocumenten in de tweede helft van 2025 met maatschappelijke
organisaties te delen.
Tenslotte
Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in sociaaleconomische ontwikkeling.
Zij zorgen ervoor dat ontwikkelingshulp niet alleen terechtkomt, maar ook een verschil
maakt in de landen en gemeenschappen waar wij werken. Het kabinet verwacht dat deze
uitwerking van het nieuwe beleidskader lokale maatschappelijke organisaties op een
meer gerichte en efficiëntere manier verder in staat stelt om ontwikkelingshulp te
laten aansluiten op hun eigen behoeften, toekomstvisie en bestaanszekerheid. We gaan
dit doen met vertrouwen, kracht én focus.
De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken