Brief regering : Verzamelbrief gezond en veilig werken
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 532
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2025
In het commissiedebat over gezond en veilig werken van 11 juni jl. heb ik toegezegd
uw Kamer voor het tweeminutendebat in een brief te informeren over de uitvoering van
de motie Van Kent en over mijn toezegging met het RIVM te overleggen over een onderzoek
naar de schadelijkheid van vliegtuigmotoremissie (hierna: VME). Hierbij voldoe ik
aan deze toezegging. Daarnaast ga ik in deze brief ook in op de stand van zaken over
de beoordeling van het artikel over kankerverwekkendheid van glyfosaat en de eventuele
consequenties.
Motie Van Kent
De motie Van Kent vraagt de regering zelfstandigen die aan of op het spoor werken
onder de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw) te laten vallen.1 Hieronder ga ik, in aansluiting op mijn brieven van 18 februari 2025 (Kamerstuk 29 893, nr. 278) en 28 mei 2025 (Kamerstuk 25 883, nr. 527), in op deze motie.
Ik onderschrijf het doel van de motie Van Kent (en ook de motie Heutink). Namelijk
dat de gezondheid en veiligheid van zzp’ers die aan of op het spoor werken geborgd
moet zijn. Dit geldt zeker bij nachtwerk, aangezien langdurig nachtwerk risico’s voor
de gezondheid en veiligheid met zich brengt.
Daarbij wil ik wel opmerken dat deze zzp’ers nu niet onder de Atw vallen omdat dit
past bij de eigen verantwoordelijkheid van de zzp’er. Dat betekent echter niet dat
zij onbeperkt mogen werken. Hun eigen veiligheid én die van anderen moeten zij vooropzetten
en borgen.
Ik zie ook dat de spoorbranche serieuze inzet pleegt op het verbeteren van de veiligheid
van alle werkenden op of aan het spoor, inclusief zzp’ers. Dit doen zij onder meer
door een reductie van nachtwerk. Een ander goed voorbeeld waarmee deze sector een
stap extra zet is het Veiligheidsprogramma van railAlert, waar het Digitaal Veiligheidspaspoort
(DVP) onderdeel van uitmaakt. Dit digitale systeem registreert certificaten, trainingen
en toetsen, die werkenden, in loondienst of zzp, aan het spoor verplicht moeten behalen,
én ook de minimale wettelijke rusttijd. Hiermee wordt veilig werken conform de uitgangspunten
van de Atw ook een randvoorwaarde voor zzp’ers om te mogen werken aan het spoor.
Er is dus de nodige inzet op de veiligheid van werkenden op of aan het spoor, inclusief
zzp’ers. Ik zal bovendien in gesprek blijven met de sector over het beschermen van
alle werkenden, inclusief zzp’ers, tegen mogelijke risico’s in de nacht. Ook loopt
er momenteel een onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de inzet van nachtwerk bij
reparatie en onderhoud van het spoor.
Dit alles neemt niet weg dat ik vanuit het belang van gezond en veilig werken voor
iedereen en dus ook voor zpp’ers zal uitwerken hoe zzp’ers op of aan het spoor onder
de Atw kunnen worden gebracht.
Dan moet wel voldaan worden aan het wettelijke vereiste, opgenomen in de Arbeidstijdenwet
(artikel 2:7, lid 1), dat dit «noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig gevaar voor
de veiligheid of de gezondheid van (vele) andere personen.»2
Een belangrijke voorwaarde is ook dat het opleggen van dergelijke aanvullende regelgeving,
specifiek voor zzp’ers in de spoorsector, niet tot gevolg mag hebben dat te veel vakbekwame
mensen de sector verlaten. Dit is in het bijzonder van belang waar het gaat om zzp’ers
in veiligheidsverantwoordelijke functies. Voorkomen moet worden dat de belangrijke
opgave om het spoor veilig, betrouwbaar en toekomstbestendig te maken hierdoor onder
druk te staan. Ik zal dan ook het Ministerie van IenW en de sector betrekken bij de
uitwerkingen en zal hierbij ook de uitkomsten van het hiervoor genoemde onderzoek
van de Arbeidsinspectie betrekken.
Onderzoek naar vliegtuigmotoremissie
In het commissiedebat over gezond en veilig werken van 11 juni jongstleden hebben
meerdere fracties mij gevraagd om het RIVM opdracht te geven tot een onderzoek naar
de schadelijkheid van vliegtuigmotoremissie (VME). Tijdens het commissiedebat heb ik toegezegd met het RIVM in gesprek
te gaan of het RIVM het onderzoeksvoorstel van de FNV kan uitvoeren en of het een
meerwaarde heeft als dit onderzoek wordt uitgevoerd door het samenwerkingsverband
Lexces, waar het RIVM deel van uitmaakt. Daarnaast vroeg uw Kamer of het RIVM al een
uitgewerkt voorstel heeft om de kans op kanker door blootstelling aan VME te onderzoeken.
Hierbij voldoe ik aan deze toezegging.
Nog geen uitgewerkt voorstel RIVM
Ik heb het RIVM gesproken over het onderzoeksvoorstel van de FNV en emeritus-hoogleraar
Van den Berg. Het RIVM geeft aan dat dit onderzoeksvoorstel bij hen bekend is maar
nog verder uitgewerkt moet worden. Het RIVM heeft zelf geen onderzoeksvoorstel ontwikkeld
om de kans op kanker door blootstelling aan VME te bepalen. Wel heeft het RIVM in
2021 geconcludeerd dat er inhoudelijke en praktische bezwaren zijn tegen het uitvoeren
van een epidemiologisch cohortonderzoek naar de gezondheidsrisico’s van langdurige
blootstelling aan ultrafijnstof (UFP) op Schiphol. Het RIVM heeft toen aangegeven
dat het wel praktisch haalbaar lijkt een dwarsdoorsnede-onderzoek uit te voeren.3
In een dwarsdoorsnedeonderzoek is het niet mogelijk een causaal verband met ziekten
zoals kanker aan te tonen. Wel geven de resultaten een indicatie van dit risico.
Onder coördinatie van het samenwerkingsverband VDME, waarin Schiphol en de werkgevers
op Schiphol samen optrekken, wordt op dit moment een dergelijk dwarsdoorsnedeonderzoek
onder platformmedewerkers uitgevoerd.
Verkenning door RIVM met andere partijen
Omdat er al veel (deel)onderzoeken lopen4 bij diverse kennispartijen vindt het RIVM het verstandig om deze in kaart te brengen.
Aansluitend kan worden nagegaan in hoeverre deze onderzoeken antwoord geven op de
vragen die leven bij de werknemers, de FNV en andere partijen en welke vragen dan
nog beantwoord moeten worden. Het is de verwachting van het RIVM dat samenwerking
met eerdergenoemde kennispartners (zowel binnen het Lexces als daarbuiten) ook in
de uitvoeringsfase van een eventueel aanvullend onderzoek van groot belang is. Het
Lexces is hiertoe bereid. Het RIVM geeft aan dat het noodzakelijk is dat voorliggende
vragen beantwoord worden. Daarna zou het RIVM in principe onderzoek kunnen (laten)
uitvoeren naar de kans op kanker door blootstelling aan VME. Dit vraagt een multidisciplinaire
aanpak.
Bovendien is het volgens het RIVM noodzakelijk dat Schiphol en de werkgevers op Schiphol
dit onderzoek ondersteunen. Dit omdat zij onder andere de nodige gegevens moeten verzamelen
of ontsluiten en toestemming moeten geven tot onderzoek op de werkplekken en bij de
werknemers. En tot slot is het is van belang dat voldoende platformmedewerkers aan
het onderzoek willen meewerken om conclusies te kunnen trekken op groepsniveau.
Om duidelijkheid te krijgen over de hierboven genoemde vragen en uitgangspunten vraag
ik het RIVM om in de zomer een verkennende bijeenkomst te organiseren met diverse
betrokken partijen waaronder de FNV, emeritus-hoogleraar Van den Berg, het samenwerkingsverband
VDME, KWF, gemeente Amsterdam, TNO en vertegenwoordigers van relevante partijen die
participeren in het Lexces.
Afhankelijk van de uitkomsten van deze verkenning vraag ik het RIVM dan als volgende
stap een onderzoeksvoorstel uit te werken in het najaar. Ook zal ik bekijken in hoeverre
het onderzoek financieel haalbaar is. De uitkomsten zal ik met uw Kamer delen. Voorlopige
inschatting is dat dit onderzoek dan begin 2026 kan starten, indien voldaan is aan
de hierboven geschetste voorwaarden.
Glyfosaat
Tijdens het Commissiedebat heb ik toegezegd om uw Kamer voor het einde van het jaar
te informeren over de stand van zaken van de beoordeling van het artikel over kankerverwekkendheid
van glyfosaat en de eventuele consequenties.
Mijn collega van LVVN heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) gevraagd dit artikel te beoordelen. Zij heeft dit met uw Kamer
gedeeld in het vragenuur van dinsdag 17 juni jl. Ook LTO heeft opgeroepen om op de
beoordeling van de nieuwe wetenschappelijke studie de hoogste prioriteit te geven.
Als er een valide aanwijzing is dat die relatie bestaat, heeft het Ctgb de bevoegdheid
om per direct de toelating van een stof op te schorten.
Op 26 juni heeft de Minister van LVVN een voorlopige appreciatie van de wetenschappelijke
studie door het Ctgb met de TK gedeeld.5 Het betreft een voorlopige appreciatie aangezien het Ctgb alleen beschikt over de
publicatie en niet over de achterliggende data van het onderzoek. EFSA en ECHA zullen
in de komende maanden een uitgebreide analyse uitvoeren op de studie waarbij ook alle
onderliggende ruwe data van het onderzoek worden betrokken. LVVN zal uw Kamer hierover
informeren, zodra deze uitgebreide analyse van EFSA en ECHA beschikbaar is. Het Ctgb
concludeert in de voorlopige appreciatie onder andere dat de betrouwbaarheid van de
studie «niet aanwijsbaar» is en dat het nu van belang is dat Europese experts de onderliggende
ruwe data kunnen beoordelen. Het concludeert daarnaast dat, wanneer studie wordt bekeken
in samenhang met alle beschikbare studies over carcinogeniteit van glyfosaat, de eerdere
op Europees niveau getrokken conclusie blijft staan. LVVN neemt de conclusies van
het Ctgb over en zal op basis hiervan geen aanvullende maatregelen nemen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid