Brief regering : Voorjaarsbesluitvorming over circulaire klimaatmaatregelen
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
32 852
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 1520
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2025
Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de circulaire klimaatmaatregelen.
De brief is opgebouwd uit twee onderdelen.
In het eerste deel geef ik een toelichting op de Voorjaarsbesluitvorming ten aanzien
van de circulaireplasticnorm. In het tweede deel geef ik een stand van zaken op de
andere circulaire klimaatmaatregelen die tijdens de voorjaarsnota van 2023 zijn getroffen.
Tevens geef ik met deze brief invulling aan de motie van het lid Buijsse (VVD) tijdens
het Tweeminutendebat Circulaire Economie van 6 maart jl. om de Kamer nog voor de zomer
per brief te informeren over de Plastictafel.1
Circulaireplasticnorm en Plastictafel (Voorjaarsbesluitvorming 2025)
In 2023 is besloten om de circulaireplasticnorm uit te werken als onderdeel van het
klimaatpakket met als doel het vergroten van het percentage plastic gemaakt van recyclaat
en biogebaseerd plastic.
Bij de voorjaarsbesluitvorming 2025 zijn de effecten van de circulaireplasticnorm
en de in het Hoofdlijnenakkoord aangekondigde polymerenheffing (ook bekend als plasticheffing)
integraal gewogen. Om te komen tot een circulaireplasticnorm zijn de economische en
ecologische effecten van de circulaireplasticnorm in kaart gebracht via verschillende
onderzoeken die als bijlagen aan deze brief zijn toegevoegd. De uitkomsten van de
onderzoeken worden in bijlage 1 kort op hoofdlijnen beschreven.
Het kabinet heeft besloten om de circulaireplasticnorm, zoals deze tot nu toe is uitgewerkt,
niet in te voeren. De concurrentiepositie van de gehele Europese plasticindustrie
is achteruitgegaan.2 De sector vreest dat de circulaireplasticnorm zoals deze tot nu toe is uitgewerkt
leidt tot een verdere achteruitgang van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven,
met productieverliezen naar het buitenland tot gevolg. Deze zorgen zijn onder meer
overgebracht in een brief van de Nederlandse Federatie voor Rubber en Kunststof (NRK)
en bij een sectoroverleg op 4 april jl. samen met de Staatssecretaris van Financiën
en de Minister van Klimaat en Groene Groei. Het kabinet heeft de zorgen serieus genomen
en heeft besloten om het wetsvoorstel in de huidige vorm geen doorgang te laten vinden.
De voorziene plasticheffing gaat ook niet door.
Het kabinet heeft de Speciaal Regeringsvertegenwoordiger Circulaire Economie (SCRE)
gevraagd om in gesprek te gaan met relevante vertegenwoordigers over alternatieven
voor de norm en de heffing. De «Plastictafel» is gevraagd om voor aanvang van de augustusbesluitvorming
van dit jaar (2025) hiertoe uitvoerbare en gedragen normerende en/of beprijzende voorstellen
uit te werken. Over de uitkomsten van de Plastictafel wordt u rond de zomer schriftelijk
geïnformeerd. De gesprekken aan de Plastictafel zijn inmiddels in gang. De opdrachtbrief
aan de SRCE is bijgevoegd. In de bijlage van deze opdrachtbrief staat ook een deelnemerslijst
van de Plastictafel, waarmee ik invulling geef aan de mondelinge toezegging aan het
lid Wingelaar (NSC) tijdens het Commissiedebat Circulaire Economie van 16 april jl.
om Groene Chemie Nieuwe Economie uit te nodigen voor deelname aan deze tafel. Met
het intrekken van de circulaireplasticnorm komt de motie Bamenga/Gabriels te vervallen
voor het stimuleren van hoogwaardig recyclaat bij de uitwerking van de circulaireplasticsnorm.3
Stand van zaken circulaire klimaatmaatregelen n.a.v. voorjaarsnota 2023
Maatregel Circulair Doen en Gedrag – Onderwijs
Bij de Voorjaarsbesluitvorming 2023 zijn klimaatfondsmiddelen toegekend voor een Uitvoeringsplan
Duurzaamheid in het Onderwijs.4 Dat plan is vorig jaar met de Kamer gedeeld als onderdeel van de maatregel Circulair
Doen en Gedrag.5 Het Uitvoeringsplan, dat gebaseerd is op de behoeften en vragen uit het onderwijsveld,
helpt scholen in het primair, voortgezet, gespecialiseerd en middelbaar beroepsonderwijs
(po, vo, go en mbo) bij het stimuleren en borgen van duurzaamheid in hun onderwijs
langs drie actielijnen. Ik voer het plan uit met de Ministeries van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), Klimaat en Groene Groei (KGG) en Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW), in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS).
Actielijn 1 is gericht op ondersteuning aan scholen, die dat willen, om duurzaamheid
in hun onderwijspraktijk te verankeren. Hiertoe heeft een kwartiermaker in 2024, samen
met het onderwijsveld en maatschappelijke organisaties, een adviesrapport opgesteld.6 Op basis hiervan is er een implementatieplan voor 2025 opgesteld. Dit plan beoogt
concrete stimuleringsmaatregelen te nemen, zoals het ontwikkelen van een sectorbreed
informatie- en adviespunt, het delen van kennis via leernetwerken en een ondersteuningsregeling
voor duurzaamheidscoördinatoren in het mbo.
Actielijn 2 richt zich op een uitdagende natuurlijke schoolomgeving en op de interbestuurlijke
samenwerking op dit thema. In Nederland is bijna 60% van de schoolpleinen in het po,
vo en go nog versteend.7 Groenblauwe schoolpleinen bieden voordelen voor de fysieke en mentale gezondheid
van leerlingen en zijn een belangrijke plek om te leren over klimaat en biodiversiteit.
We nemen hierop actie via het programma Gezonde Schoolpleinen en we onderzoeken de
opties om informatie over groenblauwe schoolpleinen te bundelen.
Actielijn 3 is gericht op het versterken van jongerenparticipatie. Dit doen we enerzijds
door jongeren te laten meedenken over beleid voor duurzaamheid in het onderwijs. Bestaande
jongerenraden zoals de OCW Jongerentafel, KGG Jonge Klimaattafel en Nationale Jeugdraad(strategie)
worden daarbij betrokken.8 Anderzijds stimuleren we, samen met verschillende jongerenorganisaties, jongerenparticipatie
op school via inspirerende voorbeelden.
Biobased bouwen
De Nationale Aanpak Biobased Bouwen (NABB) is een samenwerking tussen de Ministeries
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), LVVN, KGG en IenW. Het doel van
de aanpak is het opschalen van de teelt, verwerking en toepassing van biogrondstoffen
in de bouw, om zo de totale CO2-uitstoot van de bouw te verlagen. De toepassing van bouwproducten vindt plaats in
de Burgerlijke en Utiliteitsbouw (B&U), waarbij het Ministerie van VRO het voortouw
neemt en in de Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW), waarbij het Ministerie van IenW het
voortouw neemt. Voor de NABB is eind 2023 € 200 miljoen klimaatfondsmiddelen toegekend
tot en met 2032, € 19 miljoen hiervan is specifiek beoogd voor de GWW.9
In de GWW-sector werkt de uitvoeringsorganisatie Building Balance met name aan het stimuleren van de vraag naar biobased producten. Onder andere door
middel van innovatiepartnerschappen (IP’s) en een Innovation Impact Challenge (IIC).
De IIC voor biobased geotextielen als alternatief voor (fossiel) plastic publiceert
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) later dit jaar. Binnen de IIC is € 500.000
beschikbaar voor ondernemers om innovaties uit te werken. In 2025 werkt Building Balance
samen met IenW de partnerschappen uit, zodat ze in de jaren erna in werking kunnen
treden. Binnen de partnerschappen wordt gerealiseerd dat CO2wordt opgeslagen in gewassen en daarna wordt toegepast in de GWW. Daarnaast vervangen
de biobased materialen de toepassing van (primair) fossiele materialen. Beide effecten
leveren een positieve bijdrage aan de klimaatdoelstellingen. Voor de innovatiepartnerschappen
is circa € 15 miljoen beschikbaar voor ondernemers.
Wetsvoorstel sturende milieuprestatie-eisen in de GWW
In het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) is aangekondigd dat het kabinet
wettelijk zal sturen op circulair inkopen en aanbesteden in de Grond-, Weg- en Waterbouw
(GWW). Over de voortgang van deze maatregel is uw Kamer 31 mei 2024 per brief geïnformeerd.10 In het eerste kwartaal van 2025 is overleg gevoerd met een groot aantal belanghebbende
partijen, waaronder grote en kleine gemeenten, provincies, grote en kleine aannemers,
bouwmateriaalproducenten en ingenieursbureaus. Deze gesprekken dragen er aan bij dat
de wet goed aansluit bij de praktijk en de behoeften van alle betrokkenen. Het wetsvoorstel
heeft als doel om eenduidigheid te bieden aan de betrokken partijen in de GWW-sector.
Daarmee wordt investeringszekerheid geboden aan de markt en krijgen overheden de zekerheid
dat zij minder vervuilende materialen inkopen. Concreet gaat het om de volgende maatregelen:
1. Verplichting voor publieke opdrachtgevers om minimale milieuprestatie-eisen te stellen
op materiaalniveau in aanbestedingen voor GWW-projecten.
2. Verplichting voor publieke opdrachtgevers om de milieuprestatie in te zetten als gunningscriterium
in aanbestedingen voor grote GWW-projecten.
Volgens CE Delft kunnen deze maatregelen leiden tot een CO2-reductie van ongeveer 0,8 megaton in 2030.11 Het wetsvoorstel gaat in juli in internetconsultatie en wordt later dit jaar aan
de Raad van State voorgelegd voor advies. De wetgeving moet in 2027 in werking treden.
Ketenemissies
Conform het Klimaatplan 2025–2035 verwacht het kabinet van alle bedrijven en (publieke)
organisaties in Nederland dat zij een bijdrage leveren aan de transitie naar een toekomstbestendige
economie. Daartoe hoort ook de inspanning om hun ketenemissies te verminderen, passend
bij hun mogelijkheden en plaats in de keten. Vanwege het belang van een gelijk speelveld
heeft het kabinet de inzet om maatregelen zoveel mogelijk in EU-verband te organiseren.
Naar aanleiding van het Klimaatplan 2025–2035 is het kabinet een onderzoek gestart
naar een ketenemissiereductiedoel. Hierin verkent het kabinet hoe een ketenemissiereductiedoel
voor de Europese Unie effectief bijdraagt aan het beleid gericht op de klimaat- en
grondstoffentransitie. Afhankelijk van de uitkomst van deze verkenning zal het kabinet
hier in EU-verband voor pleiten.
Verder onderzoekt het kabinet hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden
ondersteund bij het behalen van klimaatdoelen en bij het naleven van de Corporate
Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) om verplicht klimaatplannen op te stellen,
jaarlijks te actualiseren en uitvoeringsmaatregelen daarin op te nemen. Op 26 februari
2025 heeft de Europese Commissie haar Omnibus I gepubliceerd met vereenvoudigingsvoorstellen,
waarbij grote bedrijven nog steeds verplicht zijn om een klimaattransitieplan op te
stellen, maar de verplichting om dit naar beste vermogen uit te voeren wordt geschrapt.
Dat neemt niet weg dat ondernemingen in het klimaattransitieplan uitvoeringsmaatregelen
moeten opnemen die blijk geven van de inspanning om bij te dragen aan de bestrijding
van klimaatverandering. Het kabinet heeft de Kamer reeds geïnformeerd over zijn inzet
ten aanzien van dit voorstel, in het betreffende BNC-fiche ten aanzien van het Voorstel
Omnibus I.12
Duurzame koolstof in de chemie
Het kabinet heeft als onderdeel van de beleidsagenda bij het Nationaal Plan Energiesysteem
aangekondigd een visie op het gebruik van duurzame koolstof in de chemie uit te werken.
Het overstappen op duurzame koolstof (secundaire grondstoffen, duurzame biogrondstoffen
en CO2) is immers van belang voor het realiseren van een toekomstbestendige chemische sector
in Nederland en voor het behalen van onze klimaat- en circulaire doelen. Na het verwerken
van de inbreng van burgers en bedrijven uit de internetconsultatie zal de Nationale
Visie op Duurzame Koolstof in de Chemie na de zomer met uw Kamer worden gedeeld.
Externe adviezen over circulair klimaatbeleid
Tot slot informeer ik u over het advies over circulair beleid dat de Wetenschappelijke
Klimaatraad (WKR) momenteel voorbereidt. Begin dit jaar heeft mijn voorganger de WKR
gevraagd advies uit te brengen over de vraag welk beleid gericht op het verduurzamen
van het materialensysteem noodzakelijk is, gelet op de samenhang met andere maatschappelijke
opgaven. Naar verwachting komt de WKR november 2025 met een advies.
Tegelijkertijd werkt het Nationaal Burgerberaad Klimaat momenteel aan een antwoord
op onder andere de vraag hoe we in Nederland spullen kunnen gebruiken op een manier
die beter is voor het klimaat. Dit advies wordt in november aan het kabinet overhandigd.
Ik zie uit naar de inzichten van zowel experts als burgers en zal uw Kamer uiterlijk
voorjaar 2026 informeren over de vervolgstappen van het kabinet op het gebied van
circulair klimaatbeleid.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
BIJLAGE 1 – ONDERZOEKEN NAAR DE EFFECTEN VAN DE CIRCULAIREPLASTICNORM
Mogelijke weglekeffecten zijn berekend op basis van de nadere vormgeving van het wetsvoorstel.
Deze berekeningen komen uit op 9–16 procent weglek bij een normhoogte van 25–30 procent.13
Ook zijn de potentiële effecten op individuele verwerkers onderzocht en geanalyseerd.14 Hieruit werd geconcludeerd dat de bedrijven binnen de sector van plasticverwerkers
zo divers zijn, dat er lastig «bedrijfstypes» te definiëren zijn. Het onderzoek heeft
de wegingsfactoren in beeld gebracht op basis waarvan een verwerker naar verwachting
zal kiezen om zelf circulair te produceren, circulaire polymeren in te kopen of (wanneer
mogelijk) productie te verplaatsen of te veranderen.
Ook de werkgelegenheidseffecten van de norm zijn in beeld gebracht, waarbij de rapportage
aangeeft dat er netto geen werkgelegenheidseffecten zijn. Op korte termijn (<10 jaar)
zou een banenverlies te verwachten zijn van 250–4.200 voltijdsbanen, maar op langere
termijn zou dit gecompenseerd worden door banen in de circulaire industrie.15
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW berekeningen gemaakt van de economische en
ecologische effecten bij verschillende normhoogtes. Volgens deze berekeningen zou
de circulaireplasticnorm bij de voorziene normhoogte van 25–30% tussen de 0,2–0,4 megaton
CO2-reductie kunnen realiseren. Deze berekeningen zijn gevalideerd door een onafhankelijke
kennisinstelling.16
Ook de effecten op de producenten van circulaire plastics zijn in kaart gebracht.
Het rapport concludeert dat de norm zou kunnen zorgen voor 118–242 kiloton stijging
in de vraag naar circulaire polymeren in het algemeen, en 59–121 kiloton stijging
in de vraag bij Nederlandse producenten onder de aanname dat de helft van de circulaire
polymeren uit het buitenland komt.17
Tot slot is de vormgeving van het certificeringsstelsel onderzocht.18 Hieruit volgen onder andere aanbevelingen om certificering te laten starten bij de
inzamelaars, en ook afspraken over informatie-uitwisseling vast te leggen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat