Brief regering : Kabinetsreactie op Periodieke rapportage begrotingsartikel 7 - Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid
30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juni 2025
Inleiding
Met deze brief bied ik u de periodieke rapportage over begrotingsartikel 7 van het
Ministerie van BZK Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid aan.1 Deze periodieke rapportage gaat in op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het
op dit begrotingsartikel gevoerde beleid in de periode 2019–2023. De periodieke rapportage
is uitgevoerd door onderzoeksbureau Sira Consulting. Het verplichte oordeel van de
onafhankelijk deskundige over de totstandkoming van de periodieke rapportage is integraal
opgenomen in het rapport.
De doelstelling van begrotingsartikel 7 is: «De Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) streeft naar een overheid die betrouwbaar, dienstbaar, dichtbij
en rechtvaardig is en haar maatschappelijke taken optimaal uitvoert. Dit gebeurt door
het creëren van randvoorwaarden voor het optimaal en duurzaam functioneren van overheidsorganisaties.»
Om invulling te geven aan deze doelstelling zijn drie punten kenmerkend: «goed werkgeverschap»,
de inrichting van en rol in de rijksbrede bedrijfsvoering en het borgen van de kwaliteit
van de ambtelijke top (Algemene Bestuursdienst).
Het ministerie draagt hieraan bij in een regisserende en coördinerende rol, respectievelijk
op het terrein van collectieve arbeidsvoorwaarden, personeelsbeleid rijk en organisatie
en bedrijfsvoering van het Rijk, waaronder ICT, huisvesting, inkoop en faciliteiten
en Management Development. De rijksbrede bedrijfsvoering betreft de niet-financiële
bedrijfsvoering, bedoeld om alle ruim 140.000 ambtenaren in staat te stellen samen
aan de Rijksopgaven te werken – teneinde maatschappelijke opgaven te realiseren.
Onderzoeksvraag:
In het onderzoek stond de volgende vraag centraal:
«Heeft het gevoerde beleid geleid tot de beoogde verbetering van het functioneren
van de (rijks)overheid, in het bijzonder wat betreft de bedrijfsvoering, en was de
inzet van de beleidsinstrumenten/kaders bezien vanuit de coördinerende en regisserende
rol van BZK doelmatig en doeltreffend?»
Aan deze hoofdvraag zijn naar aanleiding van vragen van de commissie Binnenlandse
Zaken van de Tweede Kamer twee toevoegingen gedaan2:
• In hoeverre responsiviteit en dienstbaarheid onderdeel uitmaken van, c.q. zijn betrokken
bij de beleidsdoelstellingen en de uitvoering ervan.
• Naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht van de Parlementaire Ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslag (POK) heeft het kabinet voorstellen gedaan om de dienstverlening
vanuit de overheid fundamenteel te verbeteren. In deze periodieke rapportage wordt
separaat ingezoomd op de beleidstheorie en eerste resultaten van de middelen die sinds
2022 worden geïmplementeerd binnen dit thema, verder te noemen «POK». Deze inzichten
fungeren als respectievelijk t0- en t1- meting en worden gebruikt in de eigen evaluatiecyclus
van de POK-middelen (met name vanaf 2025).
Conclusies beantwoording hoofdvraag
De onderzoekers concluderen dat de doeltreffendheid en doelmatigheid op het brede
artikel 7 niveau deels te bepalen is. Zo zijn er binnen het brede artikel in de onderliggende
deelthema’s veel activiteiten uitgevoerd en prestaties gerealiseerd. De onderzoekers
beschouwen deze, conform de RPE 2022, als voorwaarden voor met name de doeltreffendheid.
Van doelmatigheid is op het artikel 7 niveau geen overkoepelend eindbeeld verkregen
– evenmin op de deelthema’s eronder. Hoofdoorzaak hiervan is de ontbrekende systematische
aanpak en analyse hiervoor in de onderliggende evaluaties. Over het brede artikel
7 niveau concluderen de onderzoekers wel dat wat er jaarlijks gepubliceerd wordt in
de jaarrapportage bedrijfsvoering rijk (JBR), naast beschikbare evaluaties, een goed
beeld geeft van de beleidsprestaties door mijn ministerie, en dat er opvolging is
gegeven aan de aanbevelingen uit de voorgaande beleidsevaluatie. Als gekeken wordt
naar de onderliggende deelthema’s van dit begrotingsartikel dan zijn de onderzoekers
tot een concreter beeld gekomen van met name de doelbereiking van de onderliggende
instrumenten. In de volgende alinea’s worden de belangrijkste conclusies per thema
toegelicht.
Deelthema’s
De onderzoekers geven aan dat ze per onderstaande deelthema’s tot een concreter beeld
zijn gekomen van de doelbereiking van de onderliggende instrumenten. Wel geven ze
aan dat bij deze themadoelen met name ambities worden gehanteerd, zoals bijvoorbeeld
«vergroten» en «versterken» en geen streefwaarden. Dat maakt het lastig om tot een
doeltreffendheid- en doelmatigheidsoordeel op thema-niveau te komen.
Deelthema Organisatie
Het beleidsdoel van het thema organisatie is rijksbrede eenheid, kwaliteit en efficiëntie
van de bedrijfsvoering. Het gaat hier om de niet-financiële bedrijfsvoering. Het organisatiebeleid
heeft betrekking op de kaderstelling voor de rijksbrede niet-financiële bedrijfsvoering.
De onderzoekers concluderen dat geredeneerd vanuit de smalle scope van dit beleidsthema,
de gereconstrueerde beleidstheorie op zichzelf logisch is. De instrumenten zoals beoogd
zijn helder verwoord. De beleidstheorie biedt een goede basis, die bij het daadwerkelijk
in praktijk brengen ervan, het potentieel heeft om daadwerkelijk bij te dragen aan
een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering. De onderzoekers geven daarbij wel aan
dat het onderliggende evaluatiemateriaal ontoereikend is geweest om uitspraken te
kunnen doen of het beleidsdoel daadwerkelijk is gerealiseerd in de onderzochte periode.
Het Coördinatiebesluit is als zodanig geen primaire focus van evaluatie vanuit BZK
geweest. De enige twee evaluaties van doeltreffendheid en doelmatigheid in de periode
2019–2023 betroffen de Brede evaluatie organisatiekaders voor rijksorganisaties op
afstand uit 2021 en de evaluatie van het Kader Topstructuur en Topfuncties Rijk in
het najaar van 2022. Het Kaderboek was geen onderwerp van evaluatie, evenmin als het
Instellingsbesluit ICBR.
Op de coördinerende en regisserende rol wordt hieronder ingegaan onder punt A bij
de aanbevelingen uit de periodieke rapportage.
De onderzoekers geven aan dat onderhoud en toepassing van het kaderboek organisatie
en bedrijfsvoering (versie 2022) intensiever kan. Ik kan hierbij melden dat de laatste
ontwikkeling op dit gebied is, dat er op 31 januari jl. een actueel digitaal kaderboek
organisatie en bedrijfsvoering online is gegaan op het rijksinterne intranet. Dit
digitale boek geeft een overzicht van de kaders binnen het rijksbrede bedrijfsvoeringsbeleid
van DGDOO. Het boek bevat de geldende kaders van de beleidsterreinen personeel & organisatie,
informatiehuishouding & ICT, huisvesting, inkoop en faciliteiten. Het bevat bij veel
kaders een link naar de actuele complete tekst van het desbetreffende kader.
Vanuit de Veranderopgave in het kader van de doorontwikkeling van de rijksbrede bedrijfsvoering
gaat – ook interdepartementaal – meer bekendheid gegeven worden aan het kaderboek.
Zodat dit uitgroeit tot het centrale informatiepunt voor de geldende kaders op het
gebied van organisatie en bedrijfsvoering voor de rijksdienst. Tevens wordt er een
aantal keer per jaar een actualisatieslag gemaakt op het kaderboek.
Deelthema Personeel
Het personeelsbeleid draagt bij aan een goed functionerende rijksdienst. Hiervoor
wordt beoogd een hoogstaand, individueel en modern personeelsbeleid, met daarbij passende
flexibele arbeidsvoorwaarden. Een veilige, integere en gezonde werkomgeving staat
hierbij voorop, voor huidige en toekomstige medewerkers.
De onderzoekers onthouden zich op thema-niveau van een oordeel over de doeltreffendheid
vanwege het kleine aantal gedane evaluaties (deels door relatief kort werkzame instrumenten).
Over de wel geëvalueerde instrumenten stellen de onderzoekers dat deze gemiddeld genomen
worden beoordeeld als aannemelijk doeltreffend, variërend van potentieel doeltreffend
tot bewezen doeltreffend.
De ontwikkeling van de overheidswerknemers op het gebied van kennis, vaardigheden
en competenties worden gericht nagestreefd en dat is een belangrijke voorwaarde voor
doeltreffendheid, voorbeelden hiervan zijn het rijksbrede talentontwikkelingsprogramma
en de leergang beginnend leidinggevende. Goed werkgeverschap en goede kwaliteit en
wendbaarheid van overheidsorganisaties komt onder andere tot uiting in de flexpools
en sinds 2023 in een rijksbreed gestandaardiseerd proces rondom (interdepartementale)
detacheringen om flexibele inzet van personeel te verbeteren.
Bevorderen van een (sociaal) veilige werkomgeving, integriteit is een belangrijk onderdeel
van ambtelijk vakmanschap. De Gedragscode Integriteit Rijk is in 2019 gepubliceerd
en wordt sindsdien periodiek geactualiseerd. Tevens bestaat er per 1 januari 2025
een nieuwe ambtseed voor rijksambtenaren. Deze geeft beter aan waar rijksambtenaren
voor staan en hoe de rijksoverheid wil werken. Bij de inkoopprocessen van het Rijk
is integriteit een doorlopend onderdeel van diverse ontwikkel- en opleidingsprogramma’s.
De rapportage geeft aan dat de afgelopen jaren rijksbreed voortgang is geboekt op
de doelstellingen voor diversiteit en inclusie3. Ondanks deze positieve ontwikkelingen, vraagt het continue aandacht, monitoring
en bijsturing om de gestelde ambities te halen. Er wordt hieraan gewerkt via verschillende
maatregelen, initiatieven en samenwerkingen, gericht op instroom, doorstroom, inclusie
en uitstroom.4
De Ontwikkelagenda Rijksdienst Waardenvol werken voor Nederland is gepresenteerd.
Deze, op initiatief van het SGO en tot stand gekomen met rijksbrede samenwerkende
programma’s zoals WAU, het Beleidskompas en Open Overheid ontwikkelagenda brengt meer
samenhang in de diverse verbeterprogramma’s die de afgelopen jaren zijn gestart.
Deelthema Informatievoorziening Rijk
Op het gebied van informatievoorziening en ICT stel ik vanuit BZK kaders vast ter
bevordering van de eenheid, de kwaliteit of de efficiëntie van informatiesystemen
binnen de Rijksdienst. Daarbij worden werkzaamheden en voorzieningen aangewezen die
door de ministeries zullen worden uitgevoerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan
het digitaliseringsbeleid om de informatievoorziening te verbeteren en het op orde
hebben van digitale randvoorwaarden te borgen. Het hogere beleidsdoel is om zo het
functioneren van de Rijksdienst en diens dienstverlening te verbeteren.
De onderzoekers onthouden zich op thema-niveau van een definitief oordeel over de
doeltreffendheid. Wel gaat de rapportage specifiek in op een aantal ingezette instrumenten:
• De Wet open overheid (Woo) en bijbehorende subsidie aan (de koepels van) decentrale
overheden voor de implementatie van de Woo;
• Normenkaders als de Strategische I-agenda Rijksdienst 2019–2021 en de latere I-strategie
Rijk 2021–2025;
• Het Adviescollege ICT-toetsing.
Via het Programma Open Overheid wordt gewerkt aan de implementatie van de Woo en aanpalende
acties om als overheid de transparantie en toegankelijkheid van overheidsinformatie
te bevorderen. De invoeringstoets Woo heeft zowel positieve ontwikkelingen als uitdagingen
in de implementatie en uitvoering van de wet belicht. De conclusie van het onderzoeksbureau
is dat de wet op dit moment als potentieel doeltreffend wordt beoordeeld.
De Strategische I-agenda Rijksdienst (2019–2021) is in 2023 geëvalueerd. De in de
evaluatie genoemde aandachtspunten zijn verwerkt in de huidige I-strategie Rijk (2021–2025).
Zowel strategische als operationele aspecten worden benoemd, de uitwerking daarvan
wordt onder meer beschreven in routekaarten die jaarlijks bijgesteld worden. Voor
concrete tussentijdse resultaten van de I-agenda en diens opvolger de I-strategie
verwijzen de onderzoekers naar de voortgangsrapportages aan de Kamer en de Jaarrapportage
Bedrijfsvoering Rijk (JBR). De Strategische I-agenda en de I-strategie worden als
aannemelijk doeltreffend beoordeeld.
Het Adviescollege ICT-toetsing is instrumenteel aan de kwaliteitsbewaking van grote
ICT-activiteiten. Ook zorgt het adviescollege voor kennisoverdracht door advisering
aan bewindspersonen. Vanuit de beleidsverantwoordelijkheid heeft BZK gezorgd voor
een wettelijke basis om de positie en het werk van het adviescollege te borgen.
Naast het onderzoeken van bovenstaande in de begroting verwoorde beleidsinstrumenten,
is ook meegenomen dat externe factoren van invloed zijn geweest op het digitaliseringsbeleid.
Deze factoren, variërend van het rapport «ongekend onrecht» tot het benoemen van een
Staatssecretaris van Digitalisering, hebben het digitaliseringsbeleid gestimuleerd.
Deelthema Inkoop & aanbesteden
De onderzoekers stellen dat, in termen van output, inkoop en aanbesteden het meest
SMART-geformuleerde thema is. Dit maakt het eenvoudiger om de ontwikkeling van digitale
inkoop, verbeteringen in bedrijfsvoering en transparantie in kaart te brengen. De
Jaarrapportages bedrijfsvoering rijk geven een uitgebreid beeld van de activiteiten
en prestaties. De criteria voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) zijn aangepast
en worden breder toegepast. Er is een toename in het gebruik van duurzaamheidscriteria
bij aanbestedingen, meer marktbetrokkenheid via consultaties en een focus op functionele
specificaties en levenscycluskosten. Op het brede thema-niveau kunnen de onderzoekers
de doeltreffendheid van de instrumenten niet precies vaststellen gelet op het beperkte
evaluatiemateriaal.
Opvallend is volgens de onderzoekers dat binnen het deelthema Inkoop en Aanbesteden
één evaluatie beschikbaar is over één onderdeel, namelijk: het relatief oude plan
van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) 2015–2020. De bevindingen van
de onderzoekers hebben betrekking op de periode 2019–2023 en zijn inmiddels achterhaald
door de gebeurtenissen sindsdien. De inkoopstrategie Inkopen met Impact is geëvalueerd
en wordt geactualiseerd. Aan het maken en verhelderen van afspraken over uniforme
data wordt overheids-breed gewerkt in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven
en Inkopen (MVOI). Ook andere onderwerpen binnen het inkoopdomein, waaronder Internationale
Sociale Voorwaarden alsmede diverse kaders die betrekking hebben op de bedrijfsvoering,
waaronder deelname van departementen aan rijksbrede aanbestedingen, zijn onderwerp
van evaluatie geweest of worden dat in 2025. De onderzoekers merken terecht op dat
steeds meer nadruk wordt gelegd op goed opdrachtgeverschap. Het verder versterken
van het opdrachtgeverschap krijgt ook aandacht bij de evaluatie en herijking van het
inkoopstelsel Rijk in het licht van de taakstelling.
Deelthema Huisvesting & Faciliteiten
In de conclusies van het rapport wordt gesteld dat binnen het thema Huisvesting &
Faciliteiten de bereikte voortgang aannemelijk doeltreffend was. De welhaast thema-brede
evaluatie 2016–2020 over het rijkshuisvestingsstelsel dekt dit bijna in zijn geheel
af. Een nieuwe thema-brede evaluatie over 2020–2025 wordt medio 2025 gestart. Het
kader Fysieke Werkomgeving Rijk (FWR), het normen- en kwaliteitskader om de samenstelling
en kwaliteit van de kantorenvoorraad Rijk te optimaliseren wordt momenteel aangepast
om doeltreffender te zijn en te sturen op vastgoedontwikkelingen op de langere termijn.
Voor het gehele thema Huisvesting & Faciliteiten geven de jaarlijkse Jaarrapportages
Bedrijfsvoering Rijk (JBR’s) uitgebreid inzicht in het beeld van de activiteiten en
prestaties ten aanzien van de gestelde doelen. Daarnaast wordt voor het onderwerp
spreiding rijkswerkgelegenheid de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de cijfers van
regionale spreiding. In het debat over de Regio’s en grensoverschrijdende samenwerking
van 5 februari jongstleden heeft de Minister van BZK toegezegd in deze jaarlijkse
brief ook in te gaan op concrete casussen.
Over de duurzaamheidsdoelen wordt eveneens gerapporteerd in de JBR. Toegewerkt wordt,
ook voor het huisvesting en faciliteitenthema, naar monitoring volgens de richtlijnen
van de GRI (Global Reporting Initiative).
De onderzoekers verwijzen voor de beleidstheorie ook naar het ADR-rapport Toekomstgerichte
evaluatie ketens ICT en facilitair (maart 2024). Dit rapport geeft inzicht in verbetermogelijkheden:
de werkwijze van de organisatie van de ketens en wat nodig is om de beweging naar
hybride werken verder te maken. Een flink aantal belangrijke aanpassingen is inmiddels
al gerealiseerd of staat in de steigers en verdere optimalisatie wordt momenteel ter
hand genomen.
Aanbevelingen periodieke rapportage
De onderzoekers doen in de periodieke rapportage een drietal thema-overstijgende aanbevelingen.
A.
Verdere versteviging regisserende en coördinerende rol BZK
• Werk het integrale, artikel 7-brede verhaal uit.
• Doordenk de beleidsprestaties (output) bij nieuwe beleidsvoornemens onder artikel
7.
• Vergroot met extra communicatie de bekendheid van het geüpdatete Kaderboek, informatiestatuut
en het Coördinatiebesluit.
• Integreer de POK-inzet in de reeds langer bestaande thema’s van artikel 7.
B
Oog houden voor publieke waarden in beleid en evaluatie
• Onderzoek de verankering van toepassing van publieke waarden – met name responsiviteit
en dienstbaarheid- regelmatig in de context van Artikel 7. Dit op het niveau van een
deelthema of een afgebakend organisatieonderdeel.
C.
Versterk de monitoring en de Strategische evaluatieagenda (SEA)
• Maak bij aanvang van de volgende SEA-periode (met de volgende Periodieke Rapportage
als sluitstuk) helder wat je wel en niet evalueert in die periode.
• Start elke nieuwe beleidsperiode met een duidelijke beleidstheorie per deelthema
onder Artikel 7 en actualiseer deze periodiek.
• Benut de JBR nog gerichter als basis voor beleidsgerichte evaluaties. Bijvoorbeeld
door de JBR aan te vullen met geplande evaluaties op dat thema of in elk hoofdstuk
van de JBR een toetsing van de praktijk aan de beleidstheorie weer te geven.
• Kies per afzonderlijk geplande evaluatie voor een heldere afbakening en methode.
Zoom waar doeltreffendheid en doelmatigheid (nog niet) onderzocht kunnen worden in
op de voorwaarden (benodigde stappen) hiervoor.
• Leg een conceptueel fundament onder doelmatigheid en scherp aan wat van evaluaties
wordt gevraagd op het punt van doelmatigheid.
Het kabinet heeft eind 2024 bepaald dat in kabinetsreacties op de periodieke rapportage
wordt aangegeven over welke aanbevelingen de komende jaren aan de Tweede Kamer wordt
gerapporteerd (Kamerstuk 31 865, nr. 267). Hieronder ga ik in op de implementatie van de bovenstaande drie aanbevelingen die
door het onderzoeksbureau zijn gedaan en hoe daarover in de komende jaren aan de Tweede
Kamer zal worden gerapporteerd.
Implementatie van de aanbevelingen
A. De regisserende en coördinerende rol van BZK verder verstevigen
Deze aanbeveling onderschrijf ik. Als coördinerend Minister voor de Rijksdienst zal
ik de mij in het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen
rijksdienst gegeven bevoegdheden (waar nodig) inzetten. Mijn bevoegdheden omvatten
onder meer het vaststellen van kaders ter bevordering van de eenheid, de kwaliteit
of de efficiëntie van de organisatie, bedrijfsvoering en de informatiesystemen van
de ministeries. Daarbij kan ik werkzaamheden aanwijzen die ten behoeve van alle of
een daarbij aangegeven deel van de ministeries zullen worden uitgevoerd door een daarbij
aangegeven organisatieonderdeel van een der ministeries. Ook kan ik bij het vaststellen
van kaders voorzieningen aanwijzen die in verband met de noodzakelijke interoperabiliteit
of beveiliging voor bepaalde informatiesystemen van alle of een daarbij aangegeven
deel van de ministeries zullen worden gebruikt.
Bij de ontwikkeling van nieuw beleid neem ik mee om de uitvoering hier vanaf het begin
bij te trekken. Het is van essentieel belang dat in het proces van beleid en wetgeving
de behoeften van de samenleving centraal staan en daarom de praktijkkennis vanuit
de uitvoering en de samenleving in het algemeen vanaf het allerprilste begin bij de
beleids- en wetsvorming wordt betrokken met inbegrip van in geding zijnde publieke
waarden, waaronder responsiviteit, rechtmatigheid, rechtvaardigheid, doelmatigheid,
doeltreffendheid, transparantie en publieke verantwoording, evenals andere waarden
die in de samenleving als zodanig worden erkend. Waarbij ook de vraag aan de orde
kan komen wat we qua taken niet (meer) moeten doen. Dit sluit aan op de notie in het
regeerprogramma dat de overheid toekomstbestendig dient te worden gemaakt, waarbij
als belangrijke vraag geldt «welk werk moet er (nu) gebeuren gelet op onze maatschappelijke
opgave?» In dit kader heeft de ministerraad op 10 januari jl. besloten tot instelling
de Ministeriële Commissie Taakstelling Rijksdienst.
Ik kan mij vinden in het advies om met aanvullende communicatie de bekendheid van
het Kaderboek, Informatiestatuut en het Coördinatiebesluit te vergroten ter verdere
versteviging van de regie- en coördinatierol. De Ontwikkelagenda Vernieuwing Rijksdienst
die is opgesteld door het SG-overleg sluit hierop aan. Waarbij ik zeker ook de korte
lijnen die er binnen de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijk (ICBR)
en in het CIO-beraad (m.b.t. ICT) zijn, zal benutten. Ook onderschrijf ik het belang
om de POK-inzet te integreren en verankeren in de bestaande thema’s, waarbij de inzichten
uit de nog komende POK-evaluaties worden benut.
B. Het is belangrijk om oog te houden voor publieke waarden in beleid en evaluatie,
en deze waarden in te passen in het proces van beleidsvorming en -uitvoering
Publieke waarden zijn uitgangspunten achter beleid (ook onder artikel 7) en publieke
dienstverlening. Publieke waarden en uitvoerbaarheid zijn een voorwaarde voor goed
beleid, dat aansluit bij de behoeften van de samenleving. En daarom is het van belang
de praktijkkennis vanuit de uitvoering en de samenleving in het algemeen vanaf het
allerprilste begin bij de beleids- en wetsvorming te betrekken. Gericht op het creëren
van maatschappelijke meerwaarde voor de samenleving als geheel.
Binnen artikel 7 zijn er twee dimensies van publieke waarden: intern binnen overheid
en extern naar de burger. Intern betreft de responsiviteit en dienstbaarheid de Rijks-interne
processen voor de bedrijfsvoering Rijk. Extern gaat het bijvoorbeeld om contacten
zoals responsiviteit richting provincies op het gebied van huisvesting. Daarnaast
zijn er op het gebied van Ambtelijk vakmanschap (een POK-onderdeel) handreikingen
voor ambtenaren opgesteld hoe zij responsief moeten zijn.
De onderzoekers stellen vast dat de Algemene Bestuursdienst (ABD) haar doelstellingen
behaalt, maar dat verbeteringen nodig zijn om haar doeltreffendheid te vergroten.
Ik werk daarom aan een hervorming en versobering van de ABD, met als doel om in de
werving en selectie en ontwikkeling van topambtenaren publieke waarden als burgerperspectief,
kennis van de praktijk en ambtelijke professionaliteit centraal te stellen.
Omdat de publieke waarden zoals rechtmatigheid, doelmatigheid, responsiviteit, rechtvaardigheid,
transparantie en publieke verantwoording, een voorwaarde zijn voor de doeltreffendheid
van beleid beveelt het onderzoeksbureau SIRA aan om de verankering en toepassing van
publieke waarden – met name responsiviteit en dienstbaarheid – in kaderwet- en regelgeving
regelmatig te onderzoeken. SIRA adviseert om een publiek-waardenonderzoek niet voor
elk separaat instrument of programma onder artikel 7 te verrichten, omdat dit veel
vraagt in termen van capaciteit en de inzichten van deze waardenonderzoeken dan gefragmenteerd
blijven. SIRA acht het beter om te focussen op het niveau van bijvoorbeeld de instrumentenmix
op een deelthema, of op een afgebakend organisatieonderdeel.
Ik deel de mening dat een publiek-waardenonderzoek verrichten voor elk separaat instrument
of programma te veel capaciteit vraagt en leiden tot fragmentatie. Dienstbaarheid
aan de samenleving en waarden gedreven werken dient naar mijn mening te worden verankerd
in de bestaande wetgeving en kaders op het gebied van financiering, sturing en verantwoording.
Ik werk inmiddels al aan de ontwikkeling van bredere richtsnoeren voor sturing vanuit
dienstbaarheid aan de samenleving als geheel op basis van publieke waarden. Dit moet
het nieuwe normaal worden.
Een voorbeeld van deze nieuwe benadering is het recent gepubliceerde voorontwerp voor
een Kaderwet op de rijksinspecties, waarbij publieke waarde en de focus op de maatschappelijke
impact van het toezicht, nadrukkelijk een plek heeft. Ook zal ik dit jaar een modernisering
van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) als voorontwerp in procedure
brengen, waarin ik dienstbaarheid aan de samenleving en waarden gedreven werken wettelijk
zal verankeren.
In de Strategische Evaluatieagenda zal ik in den brede zichtbaar maken hoe en welk(e)
publieke waardenonderzoek(en) ik de komende jaren zal programmeren binnen Artikel
7.
C. Aanbevelingen m.b.t. de monitoring en evaluatie-agenda
De twee bovengenoemde aanbevelingen leggen ook een basis voor de gedachtenvorming
over toekomstige monitoring en evaluatie. Zo kunnen uit een volgende periodieke rapportage
duidelijker aanbevelingsrichtingen worden afgeleid. Gegrondvest in die conclusie doet
onderzoeksbureau SIRA een vijftal aanbevelingen.
Maak bij aanvang van de volgende SEA-periode (met de volgende Periodieke Rapportage
als sluitstuk) helder wat je wel en niet evalueert in die periode.
Het kabinet heeft eind 2024 bepaald dat vanaf de SEA 2026 expliciet wordt toegelicht
welke onderwerpen de komende periode wel en niet worden behandeld en waar de focus
ligt (Kamerstuk 31 865, nr. 267). Mijn departement bereidt dit momenteel voor om hier voor alle beleidsthema’s binnen
BZK/VRO aan te voldoen.
Start elke nieuwe beleidsperiode met een duidelijke beleidstheorie per deelthema onder
Artikel 7 en actualiseer deze periodiek.
In maart 2023 is rijksbreed het Beleidskompas gelanceerd. Dat is de nieuwe centrale
werkwijze voor het maken van beleid bij de rijksoverheid. De inzet van het Beleidskompas
kan bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van nieuw beleid. Het kabinet ziet
het Beleidskompas als middel, om een betere verbinding te bewerkstelligen tussen uitvoering
en beleid met continue feedback vanuit de uitvoering en toezicht naar beleid en politiek.
Het is van essentieel belang dat in het proces van beleid en wetgeving de behoeften
van de samenleving centraal staan en daarom de praktijkkennis vanuit de uitvoering
en de samenleving in het algemeen vanaf het allerprilste begin bij de beleids- en
wetsvorming wordt betrokken. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan verschillende
aanbevelingen hierover, bijvoorbeeld vanuit de Staat van de Uitvoering 2024 en het
rapport «Naar een uitvoerende macht» van de Raad voor het Openbaar Bestuur, waarover
later dit jaar kabinetsreacties zullen volgen. De toepassing van het Beleidskompas
helpt bij het aan de voorkant uitwerken van de beleidstheorie, ook in de ontwikkeling
van nieuw beleid onder artikel 7.
Benut de JBR nog gerichter als basis voor beleidsgerichte evaluaties.
Ik zal bezien of de SEA moet worden aangepast aan de prioriteiten van de genoemde
beleidsthema’s in de JBR. Het beter benutten van de JBR voor beleidsgerichte evaluaties
onderschrijf ik. Waarbij het goed is om te realiseren dat de JBR in de basis is opgesteld
als kengetallenrapportage naar aanleiding van het Coördinatiebesluit, gericht op de
bedrijfsvoering van het Rijk.
Kies per afzonderlijk geplande evaluatie voor een heldere afbakening en methode. Zoom
waar doeltreffendheid en doelmatigheid (nog niet) onderzocht kunnen worden in op de
voorwaarden (benodigde stappen) hiervoor.
In offerte-aanvragen bij toekomstige evaluaties vanuit Artikel 7 zal ik dit punt meenemen.
Leg een conceptueel fundament onder doelmatigheid en scherp aan wat van evaluaties
wordt gevraagd op het punt van doelmatigheid.
Ook dit punt zal ik in offerte-aanvragen van toekomstige evaluaties meenemen waar
dit passend is.
POK-middelen
In lijn met het aanvullend verzoek van de commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede
Kamer om inzichten op te doen over de doelmatige en doeltreffende besteding van de
zogenaamde POK (parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag) -middelen,
is in deze periodieke rapportage een eerste evaluatie opgenomen: een zogenoemde nulmeting.
Dit betreft de POK-middelen die gerealiseerd zijn op beleidsartikel 7 in de periode
2019–2023. De opgedane inzichten zullen worden gebruikt in de eigen evaluatiecyclus
van de POK-middelen die in 2025 zal plaatsvinden. Deze evaluaties worden ook opgenomen
op de SEA in de Ontwerpbegroting 2026. Aangezien deze periodieke rapportage de periode
van 2019 tot en met 2023 bestrijkt, zijn in deze rapportage geen conclusies geformuleerd
over de mate van bereikte doeltreffend- en doelmatigheid van de POK-middelen. Wel
heeft het onderzoeksbureau de realisatie van een aantal beoogde prestaties als eerste
meting inmiddels in kaart gebracht.
• De aandacht voor «de menselijke maat» in beleid en uitvoering is toegenomen, blijkt
uit een streven naar maatwerk en responsiviteit in overheidshandelen;
• Informatiehuishouding en openbaarmaking: sinds 2022 wordt met het programma Open Overheid
steviger gewerkt aan onderlinge (programma-) afstemming en sturing;
• Een veilig werk- en meldklimaat en ondersteuning klokkenluiders: er zijn vorderingen
gemaakt met de campagne voor werkgevers en ondersteuning van melders van misstanden;
• Op het gebied van herkenning van misstanden kent het Huis voor Klokkenluiders als
prestaties:
– Toename van meldingen van vermoeden van misstanden;
– Handvatten voor psychosociale ondersteuning: sinds 2022 verwijst het Huis door naar
Slachtofferhulp. De evaluatie hiervan staat gepland voor 2025;
• Diversiteit & Inclusie: er is een variëteit aan actielijnen uitgezet en over de hierop
bereikte voortgang wordt jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR)
gerapporteerd.
Besparingsmogelijkheden
De onderzoekers hebben in het rapport geen gerichte besparingsmogelijkheden kunnen
bepalen. Er is bijvoorbeeld geen aanwijsbaar disfunctioneel beleidsonderdeel waarop
volledig kan worden bespaard. De mogelijkheid die wordt geschetst is een brede besparingsaanpak.
In het rapport werd ook de budgettaire taakstelling van 22% in 2029 uit het regeerprogramma
genoemd. Het deel van taakstelling dat gedekt wordt vanuit beleidsartikelen op de
begroting van BZK is inmiddels verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2025. Aanvullend hierop is door de onderzoekers een brede «kaasschaaf»
over beleidsartikel 7 voorgesteld als besparingsvariant.
Oordeel onafhankelijk deskundige
De betrokken onafhankelijke deskundige prof. dr. M.S. de Vries5 concludeert dat de onderzoeksvraag moeilijk te beantwoorden is, maar dat dit geen
kritiek is op de kwaliteit van de periodieke rapportage en dat niet wordt getwijfeld
aan de correctheid van het rapport of op de wijze waarop mijn ministerie uitvoering
heeft gegeven aan dit begrotingsartikel. Het moeilijk beantwoorden van de onderzoeksvraag
wordt veroorzaakt door de dynamiek van het beleid en de toenemende aandacht voor tot
nu toe onder belichte aspecten, zoals publieke waarden. Ik deel zijn mening dat een
periodieke rapportage normaliter een meta-evaluatie is van al het evaluatieonderzoek
dat de voorgaande vijf jaar is verricht naar de doeltreffendheid en doelmatigheid
van (aspecten van) het beleid. Waarbij de synthese een overkoepelend inzicht daarin
geeft en leidt tot aanbevelingen betreffende de continuering van en wenselijke veranderingen
in het beleid. Zijn aanbeveling dat in de volgende periodieke rapportage de basis
voor de conclusies meer ligt in uitkomsten van evaluaties die diepgaand hebben onderzocht
op welke wijze de input en throughput niet alleen een veronderstelde maar daadwerkelijke
impact hebben op de output en outcomes in de praktijk, sluit aan bij de ook door de
onderzoekers genoemde aanbeveling om de monitoring- en evaluatieagenda zo aan te passen
dat deze beter aansluit bij monitoring en evaluatieprioriteiten van de beleidsthema’s
van het artikel.
Tot slot
Het onderzoeksbureau SIRA wil ik bedanken voor het uitvoeren van het onderzoek en
het opstellen van de bijhorende periodieke rapportage. Daarnaast wil ik de onafhankelijk
deskundige, prof. dr. M.S. de Vries, danken voor zijn oordeel over het rapport.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties