Brief regering : Contouren van een nieuwe algemene maatregel van bestuur ter aanscherping van de Europese blauwe kaart
36 332 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1)
Nr. 36
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN ASIEL EN MIGRATIE
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2025
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan
                  de contouren van een nieuwe algemene maatregel van bestuur ter aanscherping van de
                  Europese blauwe kaart.
               
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
Contouren van een nieuwe algemene maatregel van bestuur ter aanscherping van de Europese
                  blauwe kaart
               
Op 12 en 19 februari en op 27 maart jl. vond het plenair debat plaats met uw Kamer
                  over de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Wet) in verband met de
                  implementatie van richtlijn (EU) 2021/1883 (hierna: de Richtlijn), ook bekend als
                  de Europese blauwe kaart (hierna: de blauwe kaart). Met deze brief doe ik, mede namens
                  de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), mijn toezegging gestand om
                  uw Kamer, voorafgaand aan de verdere voortzetting van het debat, te informeren over
                  de contouren van een nieuwe algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB), ter aanscherping
                  van de blauwe kaart. Dit doe ik indachtig de door de leden ingediende amendementen
                  en mijn eerdere appreciatie daarvan. Het kabinet begrijpt de wens van een groot deel
                  van uw Kamer om te bezien welke aanscherpingen bij de implementatie van de blauwe
                  kaart mogelijk zijn. Met deze contouren loop ik vooruit op de brief over het aanscherpen
                  van de kennismigrantenregeling, die uw Kamer voor de zomer ontvangt.
               
Ik wil nogmaals vooropstellen dat ik net als een groot deel van uw Kamer werk wil
                  maken van een selectiever en gerichter arbeidsmigratiebeleid ten behoeve van een sociale,
                  hoogwaardige en innovatieve economie. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Arbeidsmigratie
                  (IBO) en SER-adviestraject buigen zich, kort gezegd, over de vraag hoe Nederland in
                  de brede zin de grip op arbeidsmigratie kan vergroten en welke keuzes daartoe noodzakelijk
                  en wenselijk zijn.1
Dat betekent niet dat er nu geen stappen gezet kunnen worden. Onder andere op het
                  gebied van kennismigratie. We werken aan selectiever en gerichter beleid, meer grip
                  en aan het tegengaan van misbruik. Bijvoorbeeld door aanpassing van de looncriteria
                  of de voorwaarden waaronder bedrijven als erkend referent worden aangemerkt. Tegelijkertijd
                  moet het voor bedrijven mogelijk blijven om kennismigranten aan te trekken die een
                  bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie en het versterken van ons concurrentievermogen.
                  Het kabinet zet zich ten volle in om deze ambitie te verwezenlijken.
               
Dit vraagt om een integrale aanpak, waarin gerichte, toegespitste aanscherpingen van
                  de nationale kennismigrantenregeling en de blauwe kaart in samenhang opgepakt worden,
                  met oog voor het bredere beleid aangaande toelating, arbeidsmarkt en economie. Het
                  kabinet wil het geheel aan wet- en regelgeving zo eenduidig mogelijk maken voor de
                  burger en voor het bedrijfsleven, en ervoor zorgen dat eventueel benodigde wijzigingen
                  in de toekomst makkelijk en snel kunnen worden doorgevoerd. Zaken die in een AMvB
                  thuishoren wil dit kabinet dan ook via deze geëigende route regelen. Tegen deze achtergrond
                  schets ik hieronder hoe ik, in nauwe samenwerking met de Minister van SZW, aanscherpingen
                  van de blauwe kaart in een nieuwe AMvB wil laten landen.
               
• Ik sta welwillend tegenover het inregelen van een adresvereiste en een directe toets op eventuele strafrechtelijke sancties opgelegd aan de werkgever. Dat geldt ook voor het verlangen van bewijsstukken van hogere beroepskwalificaties van kaarthouders die in een andere lidstaat de blauwe kaart hebben verkregen en minder
                        dan twee jaar als kaarthouder hebben gewerkt.2 Deze drie punten neem ik dus mee. Over de beoordeling van kwalificaties en vaardigheden
                        in het kader van de blauwe kaart ben ik in EU-verband blijvend in contact.
                     
• Ook sta ik welwillend tegenover aanpassing van de looncriteria voor kaarthouders. Bij de uitwerking, die op dit moment gaande is, betrekken we de
                        voorkeur van (een groot deel van) uw Kamer, blijkend uit het daartoe strekkende amendement,
                        voor een criterium ter hoogte van ten minste 1,3 keer het gemiddeld bruto nationaal
                        jaarsalaris, en 1,1 voor onlangs afgestudeerden.
                     
• Ook wil ik kijken in hoeverre het mogelijk is, binnen de kaders van het Europees recht,
                        om afgifte van de blauwe kaart bij bijvoorbeeld hoge werkloosheid te maximeren. Ik kan u toezeggen hier in de brief voor de zomer op terug te komen.
                     
• Voorts heb ik in de schriftelijke appreciatie van de ingediende amendementen kritische,
                        inhoudelijke kanttekeningen geplaatst bij het invoeren van een arbeidsmarkttoets.3 Het kabinet is evenwel bereid te onderzoeken of en in hoeverre dit mogelijk is.
                     
• Kritische kanttekeningen en de bereidheid tot nader onderzoek gelden ook voor het
                        verbieden van de mogelijkheid om als zelfstandige nevenactiviteiten te verrichten.
                     
Bovenstaande punten wil ik dus meenemen in de brief die uw Kamer voor de zomer ontvangt,
                  gelijktijdig met de uitwerking van de aanscherping van de kennismigrantenregeling.
                  Ik hecht er wel aan de gevolgen zorgvuldig in kaart te brengen, met name voor de uitvoering.
                  Onnodige regeldruk wil het kabinet tegengaan. Uw Kamer heeft dan de gelegenheid zich
                  over de voorstellen uit te spreken. Op basis daarvan werk ik een nieuw ontwerpbesluit
                  (AMvB) uit, dat ik zo snel mogelijk in werking wil laten treden. In de brief wil ik
                  een eerste inschatting maken van de uitvoeringsgevolgen en nader uiteenzetten of alle
                  punten inhoudelijk passend zijn.
               
Een aantal voorstellen kan ik niet in dit traject meenemen en wil ik zo mogelijk op
                  een andere manier opvolgen:
               
• Allereerst onderstreep ik nogmaals mijn toezegging om de werking en de effecten van
                        de blauwe kaart na vier jaar te evalueren. Ik zeg daarbij tevens toe, dat deze evaluatie in elk geval de vier onderdelen zal
                        omvatten zoals die in het amendement geformuleerd zijn. Voor wat betreft de mate van
                        buitenlandse doorstroom maak ik de kanttekening dat hiervoor cijfers van andere Lidstaten
                        nodig zullen zijn, waarover de IND niet beschikt. Ik zal mij evenwel inspannen om
                        ook dit onderdeel te evalueren. Ik blijf erbij dat om deze reden een wettelijke evaluatiebepaling
                        niet nodig is, en ook niet passend bij een wetsvoorstel van – feitelijk gezien – zeer
                        beperkte omvang.
                     
• Bij ethisch wervingsbeleid heb ik reeds kritische kanttekeningen geplaatst naar aanleiding van de uitvoeringslast.
                        Ik ben bereid om aspecten hiervan te onderzoeken bij eventuele beleidswijzigingen
                        die hier aanleiding toe geven op basis van het IBO arbeidsmigratie. Voor mijn inhoudelijke
                        overwegingen verwijs ik naar de vorige twee brieven.4
• In de hieronder genoemde verkenning naar de mogelijkheden voor het tegengaan van ongewenste
                        kennis- en technologieoverdracht door individuele internationale kenniswerkers wordt
                        het kunnen beperken van toegang tot bepaalde arbeidsactiviteiten in sensitieve sectoren (analoog aan artikel 15, lid 8 van de Richtlijn) als mogelijkheid
                        meegenomen.
                     
• De Richtlijn staat niet toe om de blauwe kaart te beperken tot tekortberoepen. Artikel 7, tweede lid, onder a, van de Richtlijn biedt hiervoor geen grondslag.
                        Het biedt een grondslag voor een arbeidsmarkttoets. Deze beschouwt het kabinet als
                        een fijnmazigere manier om de regeling eventueel toe te spitsen op vacatures die niet
                        door prioriteitgenietend aanbod vervuld kunnen worden.
                     
• Ook het uitsluiten van uitzendbureaus voor alleen de blauwe kaart is op grond van de Richtlijn niet mogelijk. In dit verband
                        wijs ik enerzijds op het traject om uitleenconstructies voor kennismigranten aan banden
                        te leggen via nieuwe regels voor erkend referenten, anderzijds op SZW-trajecten om
                        uitzendarbeid in bredere zin te hervormen, bijvoorbeeld de Wet toelating terbeschikkingstelling
                        van arbeidskrachten. Zo pakken we misstanden met uitleners aan langs zowel het vreemdelingenrechtelijke
                        als arbeidsrechtelijke spoor.
                     
Voorts heb ik kennisgenomen van het op 27 maart jl. ingediende gewijzigde amendement-Ceder,
                  dat voorziet in een voorhangprocedure bij elke AMvB-wijziging die verband houdt met de implementatie van artikelen vijf
                  tot en met acht van de Richtlijn.5 Ik ontraad dit amendement met klem. Dat doe ik omdat de voorgestelde voorhangverplichting
                  deels ziet op bepalingen ten aanzien waarvan geen beleidsruimte bestaat. Voorts, zoals
                  ook in de schriftelijke appreciatie bij de eerdere versie van het amendement6 is vermeld, voorziet de Vreemdelingenwet 2000 slechts in enkele, specifieke gevallen
                  in een voorhangprocedure. Dat geldt overigens ook voor de Wet arbeid vreemdelingen
                  2022. Een en ander sluit aan bij het uitgangspunt dat slechts indien daarvoor bijzondere
                  redenen bestaan wordt voorzien in een voorhangprocedure.7 De toelichting biedt hiertoe nog altijd geen onderbouwing of anderszins aanknopingspunten.
                  Bovendien leidt het amendement tot de ongewenste situatie dat AMvB-wijzingen die zien
                  op hetzelfde onderwerp deels wel en deels niet onder de voorhangprocedure vallen.
                  Ik wil dat met een voorbeeld illustreren. Voor wijzigingen van looncriteria voor kennismigranten
                  in de zin van de nationale regeling blijft de gebruikelijke procedure van toepassing,
                  terwijl wijzigingen voor blauwe kaarthouders voortaan voorgehangen moeten worden.
                  Een dergelijk onderscheid vind ik niet wenselijk. Daarnaast neemt een voorhangprocedure
                  meer tijd in beslag, hetgeen treffend en flexibel optreden in de toekomst zal bemoeilijken.
               
Daarbij hecht ik eraan te onderstrepen dat de blauwe kaart al een verhoudingsgewijs
                  strenge regeling is. Dat blijkt ook uit het aantal aanvragen dat momenteel beperkt
                  is tot ca. 200–250 per jaar. We hebben op dit moment geen aanwijzingen dat de introductie
                  van de herziene blauwe kaart tot meer aanvragen leidt. Bij de implementatie van de
                  Richtlijn is getracht de blauwe kaart meer in lijn te brengen met de nationale kennismigrantenregeling,
                  voor zover de Richtlijn dat toeliet. Net zoals ik nu de nationale regeling en de blauwe
                  kaart in samenhang wil aanscherpen. De blauwe kaart staat nadrukkelijk niet open voor
                  asielzoekers en kent een relatief zware individuele toets naast een breed scala aan
                  afwijzingsgronden. Langetermijnmobiliteit is pas toegestaan na twaalf maanden, en
                  op voorwaarde dat de kaarthouder een arbeidsovereenkomst heeft in de tweede lidstaat
                  en aan het looncriterium van die lidstaat voldoet. Kortetermijnmobiliteit is toegestaan
                  gedurende 90 dagen binnen 180 en slechts ten behoeve van werkactiviteiten.8 Over de beoordeling van vaardigheden zijn we blijvend in Europees verband in gesprek.
               
Tot slot: het kabinet omarmt de aansporingen vanuit uw Kamer om werk te maken van
                  grip op arbeidsmigratie. De in deze brief geformuleerde inzet is dan ook aanvullend
                  op reeds lopende trajecten: (1) het inperken van uitleenconstructies binnen de kennismigrantenregeling9, (2) het tegengaan van misbruik van (potentiële) erkend referenten vanuit het perspectief
                  van de nationale veiligheid en (3), onder hoede van EZ, het verkennen van de mogelijkheden
                  voor het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht door individuele
                  internationale kenniswerkers bij in Nederland gevestigde ondernemingen. Daarnaast
                  zijn handhaving en toezicht belangrijke instrumenten bij een integrale aanpak. Uw
                  Kamer heeft daar terecht met regelmaat aandacht voor. Ik kan u zeggen dat de betrokken
                  departementen en ketenpartners doorlopend in gesprek zijn om obstakels alsook verbeterpunten
                  in de samenwerking tussen toezichthouders in kaart te brengen en te verhelpen, bijvoorbeeld
                  over informatiedeling binnen de handhavingsketen.
               
Ik hoop uw Kamer met deze brief voldoende tegemoet te zijn gekomen. Ik wil nogmaals
                  mijn begrip uitspreken voor uw zorgen en mijn bereidheid onderstrepen om in aanstaande
                  debatten nader van gedachten te wisselen over de in deze brief uiteengezette voornemens.
                  Tegelijkertijd is het, zoals ik meermaals heb benoemd, essentieel dat de beslistermijnen
                  die dwingend volgen uit de Richtlijn worden geïmplementeerd. Ik vertrouw erop dat
                  nader onderzoek en uitwerking van uw en mijn voorstellen voor uw Kamer geen beletsel
                  zal vormen om het voorliggende wetsvoorstel te accepteren.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie
