Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de uitspraak van de Raad van State inzake lelieteelt en impact gebruik gewasbeschermingsmiddelen op natuurgebieden
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 710
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2025
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur van 9 april 2025 (Kenmerk 2025Z06761/2025D15816), informeer ik u over de uitspraak van de Raad van State van 2 april 2025 (tevens
publicatiedatum) in vervolg op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland in een
procedure tussen de Vereniging Milieudefensie Amsterdam en het college van Gedeputeerde
Staten van de provincie Drenthe. De zaak betreft een provinciaal handhavingsbesluit
op grond van de Wet natuurbescherming over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in het kader van de lelieteelt nabij een Natura 2000-gebied in Drenthe zonder natuurvergunning.
De provincie is in deze zaak het bevoegd gezag.
Verder heeft de commissie mij verzocht in te gaan op de impact van het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen op Natura 2000-gebieden in den brede, en daarbij aan te
geven wat een erfenis is uit het verleden en wat actuele betekenis heeft. Zie hiervoor
het kopje «Impact op Natura 2000».
Uitspraak
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft
op 2 april 2025 uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Noord-Nederland van 18 juni 2021 in zaak nr. 19/1028 in het geding tussen Vereniging
Milieudefensie Amsterdam en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe
over lelieteelt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied «Het Holtingerveld». De
Vereniging Milieudefensie Amsterdam is belanghebbende in deze zaak. Dat Milieudefensie
Amsterdam belanghebbende zou zijn, was aangevochten door de teler, maar deze is op
dit punt in het ongelijk gesteld. De Afdeling komt tot het oordeel dat de rechtbank
Noord-Nederland terecht het besluit op bezwaar van 7 februari 2019 heeft vernietigd,
voor zover dat ziet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de
lelieteelt op de in dit geding betrokken percelen. De twee belangrijkste onderdelen
waar de Afdeling zich over uitspreekt zijn:
1. in dit geval zijn er aanwijzingen dat het standpunt van de provincie dat er geen (directe)
effecten zijn op het op het nabijgelegen Natura 2000-gebied door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
onvoldoende onderbouwd is en;
2. wanneer gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden worden
gebruikt, is niet op voorhand uitgesloten dat:
• deze middelen significante effecten kunnen hebben op Natura-2000-gebieden;
• een vergunningplicht bestaat en een passende beoordeling moet worden gemaakt.
In deze casus is sprake van gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in open
lelieteelt in de nabijheid van een Natura-2000 gebied en tevens een toename in de
omvang van de lelieteelt sinds de start van het bedrijf in 1990 van 1 naar 100 ha,
waardoor er sprake is van een nieuw project. De uitspraak heeft tot gevolg dat de
betrokken lelieteler in beginsel een vergunning nodig heeft voor het gebruiken van
gewasbeschermingsmiddelen in zijn teelt. Als met een voortoets kan worden aangetoond
dat significante effecten uitgesloten zijn, dan is er geen natuurvergunning nodig.
De «bewijslast» hiervoor ligt bij de teler en wat hier precies voor moet worden aangeleverd
is aan de provincie als bevoegd gezag.
Vervolg
De uitspraak zou gevolgen kunnen hebben voor soortgelijke (toekomstige) zaken (lelieteelt
en ook teelt van andere gewassen) waarbij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij
Natura 2000-gebieden aan de orde is.
Tegelijkertijd is nog onduidelijk hoe andere telers door de uitspraak worden geraakt.
Ook zijn nog een aantal juridische zaken onduidelijk. Zo is onder meer nog niet duidelijk
in hoeverre het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan worden aangemerkt als een
bestaand recht vanwege toestemming van voor het moment dat de Habitatrichtlijn ging
gelden.
De Afdeling heeft geconstateerd dat er nog veel onbekend is over de natuureffecten.
Er is dus meer onderzoek nodig naar de gevolgen voor de natuur bij het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen en de daarin aanwezige werkzame stoffen, ook in samenhang
met de afstand tot een Natura 2000-gebied. Uit het nu beschikbare onderzoek kon niet
uitgesloten worden dat deze middelen en de daarin aanwezige werkzame stoffen negatieve
gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. De Afdeling specificeert in haar uitspraak
overigens niet om welke middelen het gaat (chemische, biologische, laag-risico etc.)
en welke stoffen het betreft.
Ik zie in de uitspraak van de Afdeling geen aanleiding om alle beschermingsdoelen
van alle Natura 2000-gebieden op te nemen in het reguliere toetsingskader tot toelating
van het Ctgb. Dit zou een nationale kop opleveren voor wat betreft de doorwerking
van de Europese verordening 1107/2009. Ik vind dit niet passend omdat het bij natuurvergunningverlening
gaat om gebiedsgerichte effecten en het daarmee aan het bevoegde gezag is om hier
een beoordeling te maken en een concreet besluit in te nemen. Dit is in lijn met de
uitspraak van de afdeling die voorligt, maar ook met de Omgevingswet die vooral uitgaat
van zaken decentraal regelen.
Wel wil ik onderzoeken of en hoe er vanuit het Rijk kaders kunnen worden aangereikt
voor het uit te voeren ecologisch onderzoek naar het effect van gewasbeschermingsmiddelen
op Natura 2000-waarden (habitattypen en soorten aangewezen op grond van de Vogel-
en Habitatrichtlijn).
Hoewel in deze fase nu nog te prematuur – zo kort na de uitspraak – om aan te geven
hoe het kader er precies gaat uitzien en wie nodig zijn om daar invulling aan te geven,
is een kader wel nodig om verdere juridificering van dit dossier tegen te gaan. Ik
zal daarom de Kamer nader informeren over het vervolgproces na het zomerreces.
Impact op Natura 2000
In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving
beschermd volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. In deze zaak is door Milieudefensie
o.m. gewezen op metingen uitgevoerd door Vereniging Meten=Weten die aantonen dat gewasbeschermingsmiddelen
worden aangetroffen in vegetatie in Natura 2000-gebieden in Drenthe. Hierover heb
ik u geïnformeerd, zie Kamerbrief 27 858 nr. 569. Ook wijzen zij op studies waaruit blijkt dat stoffen die voorkomen in gewasbeschermingsmiddelen
in lage concentraties effecten kunnen hebben op levende organismen zoals algen en
insectenlarven. Op basis van de aangedragen informatie oordeelt de Afdeling dat niet
uitgesloten kan worden dat de werkzame stoffen uit deze middelen in de aangetroffen
concentraties geen negatieve effecten kunnen hebben op (het netwerk van) Natura 2000-gebieden
en dat meer onderzoek nodig is.
In de hiervoor genoemde metingen zijn ook (resten van) stoffen in gewasbeschermingsmiddelen
aangetroffen die reeds geruime tijd niet meer toegelaten zijn binnen Nederland. Ook
metingen in de bestrijdingsmiddelenatlas tonen soms aanwezigheid aan van «oude stoffen»
in gewasbeschermingsmiddelen (zie Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1422).
De bron is echter niet altijd te achterhalen. Het kan gaan om gebruik in het verleden,
illegaal gebruik (illegale dumping) of nalevering van bijvoorbeeld verontreinigende
stoffen uit waterbodems. Ook valt niet altijd te achterhalen wanneer de verontreiniging
is ontstaan. Dat geldt ook voor aangetroffen stoffen die op dit moment wel toegelaten
zijn. Ook daarvan is niet uitgesloten dat de aanwezigheid (deels) het gevolg is van
toepassing in het verleden.
Zoals hiervoor al gemeld zal ik uw Kamer na het zomerreces nader informeren over het
vervolgproces.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur