Brief regering : Uitkomsten Voorjaarsbesluitvorming anders invullen BDU-korting en nadere toelichting tabel gevolgen per vervoersregio
23 645 Openbaar vervoer
Nr. 850
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2025
In de noordelijke en zuidelijke Randstad maken veel reizigers dagelijks gebruik van
de tram, metro en bus, die door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en Vervoerregio
Amsterdam (VRA) worden verzorgd. Voor de financiering hiervan ontvangen beide vervoerregio’s
de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (BDU). Als bijeffect van de maatregel uit
het Regeerprogramma om de specifieke uitkeringen aan medeoverheden met 10% te korten,
wordt ook de BDU gekort. Het is de gezamenlijke ambitie om ervoor te zorgen dat het
openbaar vervoer in deze regio’s betrouwbaar, comfortabel en betaalbaar is en blijft.
Om die reden heb ik mij ingespannen om de BDU-korting uit het regeerprogramma anders
in te vullen.
Met deze brief informeer ik de Kamer over de uitkomsten hiervan en informeer ik de
Kamer tevens over de toezegging die ik heb gedaan in het commissiedebat Strategische
keuzes bereikbaarheid van 2 april jl., waarbij is toegezegd een nadere toelichting
te geven op de tabel met de gevolgen van de BDU-korting per vervoersregio.1
Uitkomsten Voorjaarsbesluitvorming anders invullen BDU-korting
Met de Kamer is veel gesproken over de BDU-korting van 10% uit het regeerprogramma
en de gevolgen hiervan. Voorafgaand aan het commissiedebat van 2 april heb ik de Kamer
een brief2 gezonden over de lagere vergoeding Studenten OV-reisproduct (SOV), de taakstelling
op Specifieke Uitkeringen (SPUKS) en daarmee de BDU en de (financiële) situatie van
NS. Voor de BDU geldt dat de vervoerregio’s hebben aangegeven dat door de korting
sprake zal zijn van een tariefstijging bovenop de reguliere indexatie en een verminderd
vervoersaanbod. In alle debatten waar de BDU-korting ter sprake is gekomen, heb ik
mijn zorgen uitgesproken over zowel de betaalbaarheid als de beschikbaarheid van het
openbaar vervoer in beide regio’s. Deze zorgen heb ik in het kader van de Voorjaarsbesluitvorming
ook besproken in het kabinet en ik heb alles op alles gezet om de korting anders in
te vullen. Daarbij heb ik zowel gekeken naar mijn eigen begroting als naar een oplossing
met Rijksbrede middelen.
Inmiddels heeft de besluitvorming over de Voorjaarsnota plaatsgevonden en moet ik
constateren dat er geen oplossing voor de BDU-korting is gevonden.
Tijdens de debatten met de Kamer heb ik aangegeven dat ik, in het geval dat de korting
niet anders zou worden ingevuld, met de sector in gesprek blijf om te bezien hoe de
gevolgen van de korting zo goed mogelijk kunnen worden opgevangen. Zo wordt momenteel
de Verkenning Publieke Mobiliteit uitgevoerd waarin wordt gekeken hoe in de toekomst het publiek vervoer, dat wil zeggen
het openbaar vervoer en doelgroepenvervoer, georganiseerd kan worden. De verkenning
wordt voor de zomer opgeleverd. Mogelijk levert dit bruikbare ideeën op die de gevolgen
van de bezuiniging kunnen verminderen.
Nadere toelichting tabel gevolgen BDU-korting per vervoersregio
In het debat over strategische bereikbaarheid van 2 april jl. heb ik naar aanleiding
van vragen van het lid Van Dijk (NSC) toegezegd een nadere toelichting te geven op
de tabel met de gevolgen van de BDU-korting per vervoersregio en in bijzonder in vergelijking
met de verdeling van de extra middelen voor het regionaal openbaar vervoer naar aanleiding
van de motie Bikker over de vervoerregio’s.
Het verschil tussen de verdeling van de «Bikkermiddelen» en de BDU-korting komt doordat
de verdeelsleutel van de aanvullende middelen tussen de verschillende ov-autoriteiten
een andere achtergrond en grondslag kent dan de BDU-korting. Naar aanleiding van de
motie Bikker c.s. is door het vorige kabinet € 300 miljoen structureel voor het regionaal
openbaar aanvullend beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn opgebouwd uit twee onderdelen:
het voorkomen van de voorgenomen prijsstijging van ongeveer 12% voor het regionaal
openbaar vervoer voor 2024 en verder, en het structureel verbeteren van de beschikbaarheid
dan wel de kwaliteit van het regionaal openbaar vervoer. De provincies bekostigen
hun ov via het Provinciefonds. De Bikkermiddelen zijn voor de provincies aan het Provinciefonds
toegevoegd via een Decentralisatie Uitkering. Voor de vervoerregio’s was dit niet
mogelijk aangezien de bekostiging van de vervoerregio’s via de BDU op de beleidsbegroting
van IenW plaatsvindt. De Bikkermiddelen voor de vervoerregio’s zijn hier vanaf de
beschikking van 2025 structureel aan toegevoegd.
In het Bestuurlijk NOVB van 29 november 2023 is de verdeling van de Bikkermiddelen
over de provincies en vervoerregio’s vastgesteld. Deze verdeling bestaat uit twee
hoofddelen. Voor de compensatie van prijsstijgingen zijn de reizigersopbrengsten van
2019 als uitgangspunt genomen. Dit jaar is gekozen omdat het niet beïnvloed werd door
de COVID-19 pandemie of daaropvolgende groeiverschillen. Dit deel bedraagt ongeveer
€ 157 miljoen. Hiervan heeft de MRDH € 39,5 miljoen ontvangen en de VRA € 51 miljoen.
De overige middelen, bedoeld voor het verbeteren van de bereikbaarheid, zijn verdeeld
op basis van de zogenaamde DOVA-verdeelsleutel. Deze sleutel is gebaseerd op een weging
van 25% voor reizigersaantallen en 75% voor reizigerskilometers. Deze weging erkent
dat stedelijke gebieden doorgaans kortere ritten maar meer reizigers kennen, terwijl
regionale concessies vaak langere ritten en minder reizigers hebben, met als doel
een evenwichtige verdeling over de verschillende ov-autoriteiten. De MRDH ontving
op basis van deze verdeelsleutel ruim € 33 miljoen en de VRA € 34 miljoen.
De grondslag van de BDU-korting van 10% uit het regeerprogramma is hier niet mee vergelijkbaar.
De BDU-korting is een korting vanaf 2026 van 10% op het totale bedrag dat per vervoerregio
door IenW wordt uitgekeerd voor exploitatie, onderhoud en vernieuwing van het ov en
aanleg van nieuwe OV-infrastructuur. In dat bedrag zitten vanaf 2025 ook de Bikkermiddelen
die de vervoerregio’s hebben ontvangen.3 De BDU-korting voor de MRDH komt neer op ruim € 58,5 miljoen en voor VRA op ruim
€ 51 miljoen.
Tot slot
Helaas heb ik moeten concluderen dat er bij de Voorjaarsnotabesluitvorming geen middelen
beschikbaar zijn gekomen voor het compenseren van het effect van de generieke korting
op specifieke uitkeringen op de BDU. Ik blijf hierover in gesprek met de regio om
te bezien op welke wijze kan worden gezorgd dat het openbaar vervoer in de vervoerregio’s
betrouwbaar, comfortabel en betaalbaar blijft. Uiteraard zal ik de Kamer hiervan op
de hoogte houden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat