Brief regering : Klimaatmaatregelen mobiliteit voorjaarsbesluitvorming
31 305 Mobiliteitsbeleid
32 813
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 497
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2025
Voor een sterk en welvarend Nederland is het belangrijk dat mobiliteit voor iedereen
betaalbaar is en blijft. Dat geldt voor iedereen met een brandstofauto, een elektrische
auto, maar ook wanneer mensen om financiële of andere redenen geen auto bezitten.
Betaalbare mobiliteit is belangrijk om te kunnen werken, familie en vrienden te bezoeken,
op vakantie of naar de sportclub te gaan.
Om de Nederlandse economie sterk en weerbaar te houden moeten we minder afhankelijk
worden van fossiele brandstoffen uit andere delen van de wereld. Meer autonomie vraagt
om meer hernieuwbare energie die dichtbij is opgewekt of geproduceerd. Dat betekent
dat de mobiliteitssector zich hierop zal moeten aanpassen en meer gebruik zal moeten
maken van deze hernieuwbare energiebronnen. Minder gebruik van fossiele brandstoffen
in het wegvervoer, scheep- en luchtvaart zorgt daarnaast voor lagere emissies van
broeikasgassen. Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de doelen uit de Klimaatwet
Bij de voorjaarsbesluitvorming zijn voor de mobiliteitssector heldere afspraken gemaakt
over aanvullende maatregelen. De particuliere benzinerijder wordt daarbij ontzien.
Zo geldt als uitgangspunt «nul aan de pomp», zodat de maatregelen niet leiden tot een stijging van de brandstofprijzen. De maatregelen
worden bovendien financieel gedekt buiten het autodomein. De elektrische rijder kan
rekenen op een extra korting in de motorrijtuigenbelasting, die de komende jaren wordt
verhoogd van 25% naar 30%. Vanuit het Klimaatfonds wordt geïnvesteerd in netaansluitingen
voor elektrische laadinfrastructuur voor de Friese waddenveren en onder voorwaarde
voor elektrische laadinfrastructuur op verzorgingsplaatsen langs de snelweg (Stopcontact
op Land). Voor de luchtvaart komen vanuit het Klimaatfonds middelen beschikbaar voor
het opzetten van fieldlabs op luchthavens voor innovatieve ontwikkelingen in duurzame
aandrijflijnen.
Samen met decentrale overheden en vervoerders in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad
(NOVB) wordt een nieuw reisproduct ontwikkeld, de Onderwegpas OV. Daarmee kunnen kwetsbare
huishoudens de komende jaren gratis of voor een gereduceerd tarief in het openbaar
vervoer reizen in de daluren. De Onderwegpas OV wordt gezamenlijk gefinancierd vanuit
decentrale overheden en het rijk. Het kabinet heeft besloten om hiervoor een aanvraag
te doen bij het Europese Social Climate Fund (SCF) voor € 152,5 miljoen en wanneer
dit wordt toegekend om het bedrag vanuit het Klimaatfonds aan te vullen met € 157,5 miljoen.
De totale bijdrage vanuit het Rijk komt hiermee uit op € 310 miljoen voor de duur
van 7 jaar.
Door vernieuwde afspraken binnen de raffinageroute maakt de mobiliteitssector het
aantrekkelijker om groene waterstof te gebruiken bij de productie van brandstoffen
door Nederlandse raffinaderijen. Tevens ontstaat er zo meer ruimte en investeringsbereidheid
in nieuwe elektrolysers voor de productie van groene waterstof. Onder andere de correctiefactor
wordt verhoogd naar 1,0 en komt er meer ruimte voor de raffinageroute door ophoging
van het RFNBO-subdoel1 in de brandstoftransitieverplichting. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie
Bontenbal/Vermeer2.
De Minister van Klimaat en Groene Groei heeft de Kamer per brief geïnformeerd over
een pakket aan maatregelen voor groene groei voor een weerbaar energiesysteem en een
toekomstbestendige industrie, die tijdens de voorjaarsbesluitvorming zijn overeengekomen
(Kamerstuk 33 043, nr. 114). Daarbij wordt ook op hoofdlijnen ingegaan op aanvullende klimaatmaatregelen bij
de verschillende sectoren om het 55%-doel weer binnen bereik te krijgen en op koers
te brengen richting klimaatneutraliteit in 2050. De budgettaire verwerking en autorisatie
van deze maatregelen door de Kamer zal middels een nota van wijziging plaatsvinden.
Daarna kunnen verplichtingen worden aangegaan en kunnen de uitgaven plaatsvinden.
In deze brief worden de maatregelen voor de mobiliteitssector nader toegelicht. Met
deze brief wordt tevens invulling gegeven aan de toezegging3 richting het lid Kostic (PvdD).
1. Autobelastingen
In het regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 96) heeft het kabinet aangekondigd te komen met een hervorming van de autobelastingen.
Daarbij moet autorijden betaalbaar blijven en moet elektrisch rijden blijven lonen
om te kunnen voldoen aan de klimaat- en energiedoelstellingen, en om stikstofreductie
te realiseren. Tegelijkertijd streven we naar een stabiele opbrengst van de autobelasting
op de lange termijn en dat de bereikbaarheid in Nederland op orde blijft. Dit vraagt
ook om zorgvuldige afwegingen en proces. Daarom gaat het kabinet binnenkort in gesprek
met het Formule E-team, stakeholders en medeoverheden om denkrichtingen rondom de
hervorming van de autobelastingen te bespreken en andere opties te verkennen. Voor
het zomerreces stuurt het kabinet een contourenbrief met een nadere uitwerking van
de hervorming van de autobelastingen naar de Kamer. Vooruitlopend hierop heeft het
kabinet een aantal maatregelen genomen.
Fiscale normering zakelijke leasemarkt
Het kabinet streeft ernaar dat alle auto’s die vanaf 2027 door een werkgever ook voor
privégebruik ter beschikking worden gesteld aan de werknemer, volledig emissievrij
zijn. Daarom komt het kabinet met een pseudo-eindheffing in de loonbelasting, met
een belastingtarief van 52% over de grondslag voor de bijtelling privégebruik van
de auto. In tegenstelling tot de bijtelling, wordt geen rekening gehouden met een
eigen bijdrage van de werknemer. Deze eindheffing heeft een normerende werking, maar
de werkgever behoudt wel zijn keuzevrijheid om een fossiele auto of een elektrische
auto ter beschikking te stellen. Indien wordt gekozen voor een fossiele auto dan heeft
dat wel financiële consequenties.
De pseudo-eindheffing moet per loontijdvak (meestal een maand) worden betaald door
de werkgever als deze vanaf 2027 een fossiele (niet volledig emissievrije) personen-
of bestelauto ter beschikking stelt aan de werknemer. De belastingplicht van de pseudo-eindheffing
ligt bij de werkgever (inhoudingsplichtige) voor de loonbelasting. Een ZZP’er met
een eenmanszaak valt hierdoor buiten de scope van de pseudo-eindheffing. Veel bestelauto’s
vallen nu al niet onder de bijtelling en zullen dus ook niet onder de pseudo-eindheffing
gaan vallen.
De extra ingroei van elektrische auto’s door invoering van de pseudo-eindheffing zorgt
in 2030 voor een emissiereductie van ongeveer 0,3 Mton CO2. Hierdoor zijn er minder inkomsten uit accijnzen en BPM van fossiele auto’s, de zogenaamde
grondslagerosie. Die wordt voor een belangrijk deel gecompenseerd door de opbrengsten
van de pseudo-eindheffing. De overige dekking komt van buiten het autodomein, zoals
het Klimaatfonds en de belasting op leidingwater.
Om uitwijkeffecten te beperken wordt in de uitwerking van de pseudo-eindheffing tevens
bezien of aanpassing van de youngtimerregeling nodig is. De benodigde wetgeving voor
de pseudo-eindheffing wordt opgenomen in het pakket Belastingplan 2026.
Naar verwachting komt de Europese Commissie eind 2025 met een voorstel4 om het zakelijke wagenpark te verduurzamen, «Clean Corporate Fleets». Op dat moment zal ook bekeken worden wat dit betekent voor de pseudo-eindheffing
zoals die nu wordt overwogen en worden eventuele wijzigingen meegenomen in het Belastingplan
2027.
Gewichtscorrectie in de MRB voor elektrische auto’s
Het kabinet heeft in het najaar van 2024 toegezegd de hoogte van de tariefkorting
in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor elektrische personenauto’s dit voorjaar opnieuw
te wegen. Om elektrische en benzine personenauto’s gelijker te belasten in de motorrijtuigenbelasting,
heeft het kabinet besloten om de tariefkorting te verhogen van 25% naar 30% in de
periode 2026 tot en met 2028. In 2029 blijft de tariefkorting 25%. In de tussenliggende
periode gaat het kabinet op zoek naar een structurele oplossing.
Door deze aanpassing worden grotere fossiele en elektrische personenauto’s (voertuigcategorie D
en E) komende jaren vrijwel gelijk belast. Voor kleinere en middelgrote voertuigen
(voertuigcategorie A t/m C) worden de verschillen verkleind, maar voor kleine elektrische
voertuigen moet iets meer MRB worden betaald. De budgettaire derving zal worden gedekt
uit het Klimaatfonds. De hogere tariefkorting werkt ook door in de provinciale opcenten.
De provincies zullen voor de lagere inkomsten uit de provinciale opcenten worden gecompenseerd
via het Provinciefonds.
Elektrische kampeerauto’s, rolstoelvervoer en motorfietsen
In het afgelopen jaar zijn ongewenste verschillen ontstaan in de bpm tussen emissievrije
personenauto's enerzijds en emissievrije bijzondere personenauto's (zoals kampeerauto’s
en rolstoelvervoer) en motorfietsen anderzijds. Met het wegvallen van de vijfjarige
vrijstelling in de bpm voor alle emissievrije voertuigen op 1 januari 2025 vielen
emissievrije bijzondere personenauto’s en motorfietsen onder dezelfde tarieven als
hun fossiele tegenhangers. Hierdoor betalen deze, nog altijd relatief duurdere, emissievrije
bijzondere personenauto’s nu 37,7% van de catalogusprijs aan bpm. Dit is hetzelfde
percentage als hun fossiele tegenhanger, terwijl een gewone emissievrije personenauto
enkel een vaste voet van € 667 betaalt. Voor emissievrije motorfietsen geldt eenzelfde
situatie. Zij betalen, net als fossiele varianten, momenteel 19,4% van de catalogusprijs
aan bpm. Besloten is om de vaste voet van € 667 ook voor emissievrije bijzondere personenauto’s
te laten gelden. Hiermee wordt ook gehoor gegeven aan de oproep van Koninklijk Nederlands
Vervoer, de RAI vereniging en de Vereniging Doelgroepenvervoer Nederland (VDVN) om
het bpm-tarief voor emissievrije rolstoelbussen gelijk te trekken met het tarief voor
personenauto’s5. Voor emissievrije motorfietsen komt een aparte vaste voet van € 200. De Belastingdienst
zal via goedkeurend beleid voor het jaar 2025 voor emissievrije bijzondere personenauto’s
het tarief van € 667 toepassen en een tarief van € 200 hanteren voor emissievrije
motorfietsen. Met deze vereenvoudiging van de bpm wordt de komende 5 jaar een impuls
gegeven aan deze kleine, moeilijker te verduurzamen, groep voertuigen.
2. Raffinageroute
Door vernieuwde afspraken over de raffinageroute draagt de mobiliteitssector bij aan
het stimuleren van de elektrolysecapaciteit voor groene waterstof in Nederland en
aan de verduurzaming van de raffinaderijen. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven
aan de motie Bontenbal (CDA) en Vermeer (BBB)6.
Vorig jaar tijdens de voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet gekozen voor ruimte
voor de zogeheten raffinageroute. Het gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen
mag onder voorwaarden meetellen voor de RFNBO7-subverplichtingen die brandstofleveranciers aan de mobiliteitssector krijgen. Daarbij
was afgesproken dat direct gebruik van (brandstoffen op basis van) waterstof in de
mobiliteit altijd meer wordt beloond door het gebruik van een correctiefactor bij
de inzet via de raffinageroute. Op basis van onderzoek door TNO heeft de Staatssecretaris
van IenW een correctiefactor van 0,4 voorgesteld8.
Mede op basis van de motie Bontenbal/Vermeer, reacties uit de sector en nader onderzoek
heeft het kabinet een nieuwe weging gemaakt. Daarbij is besloten dat het belang van
de verduurzaming van de industrie en de investeringszekerheid voor de markt voor elektrolyseprojecten
in Nederland op dit moment zwaarder moet wegen dan de directe inzet van waterstof
in de mobiliteit. Daarom wordt de correctiefactor verhoogd van 0,4 naar 1,0.
Het gevolg van de verhoging van de correctiefactor is dat de business case verslechtert
voor houders van waterstoftankstations. Het kabinet komt deze bedrijven daarin voor
maximaal € 24 miljoen tegemoet.
Een ander gevolg van de verhoging van de correctiefactor is dat minder elektrolyseprojecten
kunnen worden ondersteund. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen heeft het kabinet
besloten om de RFNBO-subverplichting vanaf 2028 geleidelijk te verhogen van 3,9 naar
7,5 petajoule (PJ) in 2030.
Door de verhoging van de correctiefactor en het RFNBO-subdoel, zal ongeveer 4,6 petajoule
hernieuwbare energie verschuiven van de mobiliteit naar de industrie. Dit komt overeen
met een CO2-reductie van ruim 0,3 Mton. Om te voorkomen dat de mobiliteitssector langs een andere
weg hiervoor extra maatregelen moet treffen, heeft het kabinet besloten om de sectorale
indicatieve restemissies hierop aan te passen. Dit betekent dat de indicatieve restemissie
voor mobiliteit in 2030 wordt verhoogd van 21 naar 21,3 Mton CO2 en dat de indicatieve restemissie voor industrie in 2030 wordt verlaagd van 29,1
naar 28,8 Mton CO2.
Voor aanvullende informatie over de ruimte voor de raffinageroute, het RFNBO-subdoel
en de verhoging van de brandstoftransitieverplichting (inclusief de doorwerking in
de subverplichtingen per modaliteit en brandstofcategorie) wordt u verwezen naar de
vierde voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer (Kamerstuk 32 813, nr. 1511). Deze brief wordt gelijktijdig verstuurd.
3. Hernieuwbare energiedragers
Het kabinet is overeengekomen om de brandstoftransitieverplichting (tot dusver beter
bekend als de jaarverplichting energie vervoer) vanaf 2028 geleidelijk te verhogen,
zodanig dat hierdoor in 2030 1,5 Mton extra CO2-reductie wordt gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met de afspraken over de
raffinageroute en dat ongeveer 0,3 Mton CO2 zal worden ingevuld door de eerdergenoemde verduurzaming van de zakelijke leaseauto’s.
Zonder aanvullend beleid zal de overige CO2-reductie worden bereikt door extra inzet van biobrandstoffen. Daarbij zal het naar
verwachting gaan om de inzet van HVO («Hydrotreated Vegetable Oil») in het zwaardere vervoer, waarmee de maatregel voldoet aan het duurzaamheidskader
biogrondstoffen.
Biobrandstoffen zijn over het algemeen duurder dan fossiele brandstoffen. Zonder aanvullende
afspraken zal deze maatregel vanaf 2028 leiden tot een lichte stijging van de brandstofprijzen
die naar huidig inzicht minder zal bedragen dan 1 cent per liter. In 2026 en 2027
is geen sprake van prijsverhoging. De lasteneffecten van deze maatregel zullen bij
de augustusbesluitvorming in het licht van nog te maken afspraken over brandstofaccijnzen
worden meegewogen.
4. Onderwegpas openbaar vervoer
Het Ministerie van IenW, decentrale overheden en vervoerders hebben samen in het Nationaal
Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) de eerste stappen gezet voor de ontwikkeling van een
product waarmee mensen de komende jaren gratis of voor een gereduceerd tarief in het
openbaar vervoer kunnen reizen in de daluren. Dit sluit ook aan bij een eerder verzoek
van de Tweede Kamer naar de ontwikkeling van een landelijk ticket9. Deze «Onderwegpas Openbaar Vervoer» is een nieuw landelijk reisproduct en biedt kwetsbare huishoudens (gekeken wordt
of dit kan worden ingevoerd voor personen vanaf 12 jaar) die leven op het sociaal
minimum de mogelijkheid om gedurende de daluren gratis of met korting met alle openbaar
vervoer (bus, tram, metro, trein) in Nederland te reizen. Dit stelt mensen met een
smalle beurs in staat om deel te nemen aan de maatschappij, vrienden en familie te
bezoeken en noodzakelijke voorzieningen zoals het ziekenhuis te bereiken. De Onderwegpas
OV zorgt er tevens voor dat mobiliteit een minder groot aandeel is in de noodzakelijke
uitgaven van deze huishoudens.
De Onderwegpas OV wordt gezamenlijk gefinancierd vanuit decentrale overheden en het
rijk. Het kabinet heeft besloten om hiervoor voor 1 juli 2025 een aanvraag te doen
bij het Europese Social Climate Fund (SCF) voor € 152,5 miljoen en wanneer dit wordt
toegekend om het bedrag vanuit het Klimaatfonds aan te vullen met € 157,5 miljoen,
zodat de totale bijdrage vanuit het Rijk € 310 miljoen bedraagt voor de duur van zeven
jaar. Decentrale overheden hebben vervolgens een principebesluit genomen om tot de
benodigde cofinanciering te komen die noodzakelijk is voor deze vorm van financiering.
De Onderwegpas OV is daarmee onderdeel van het pakket aan maatregelen dat Nederland
gaat indienen bij de Europese Commissie om aanspraak te maken op de middelen uit het
SCF die zowel gericht zijn op energie-armoede als op vervoersarmoede. Het Social Climate
Fund10 is een fonds van de Europese Unie dat tot doel heeft om de sociale gevolgen voor
de meest financieel kwetsbare huishoudens van de klimaat- en energietransitie te verzachten.
5. Klimaatfonds
Om een stimulans te geven aan de verduurzaming, onafhankelijkheid en het verdienvermogen
van Nederland stelt het kabinet financiële middelen beschikbaar via het Klimaatfonds.
Tijdens de voorjaarsbesluitvorming van 2025 heeft het kabinet in het ontwerp-meerjarenprogramma
2026 (ontwerp-MJP 2026) van het Klimaatfonds besloten om financiële middelen toe te
kennen voor de verduurzaming van de mobiliteitssector in Nederland.
Vorig jaar zijn in het definitieve meerjarenprogramma 2025 onder voorwaarden middelen
toegekend voor de verduurzaming van de binnenvaart en dynamische laadvoorzieningen
voor vrachtauto’s via Electric Road Systems. Omdat momenteel nog niet aan alle voorwaarden
is voldaan, zijn deze maatregelen opnieuw meegenomen in het ontwerp-MJP 2026. Dat
geldt ook voor de reservering voor een investeringssubsidie voor fabrieken voor de
productie van e-fuels voor de luchtvaart. Voor de binnenvaart wordt onderzocht of
en hoe er mogelijkheden zijn om specifiek «het kleine schip» in haar verduurzaming te ondersteunen.
Er wordt geen aanspraak meer gemaakt op de toegekende middelen uit het Meerjarenprogramma
2025 voor het aanscherpen van normen voor duurzaam inkopen. Hierover is uw Kamer eerder
geïnformeerd.11
Stopcontact op Land (€ 65,5 mln.)
Elektrische personen-, bestel- en vrachtauto’s zijn niet meer weg te denken in het
straatbeeld. Het aantal elektrische voertuigen zal komende jaren snel toenemen. Deze
voertuigen moeten ook onderweg geladen kunnen worden. Daarom is ook op verzorgingsplaatsen
langs de snelweg meer laadinfrastructuur nodig voor elektrisch vervoer.
Vanuit de Europese regelgeving (AFIR) heeft Nederland daarnaast de verplichting om
laadinfrastructuur aan of nabij het hoofdwegennet te realiseren. Zeker voor de laadinfrastructuur
van vrachtauto’s moeten hiervoor nog flinke stappen worden gezet om in de toekomst
aan de Europese verplichtingen te kunnen voldoen. De noodzakelijke laadinfrastructuur
voor emissievrije voertuigen brengt uiteraard een elektriciteitsvraag op verzorgingsplaatsen
met zich mee die de komende 25 jaar zal blijven toenemen, totdat alle voertuigen elektrisch
zijn. Om deze vraag af te dekken is een zware netaansluiting (veelal 6 of 10 megawatt)
en een naar 2050 groeiend transportvermogen nodig. Door in één keer deze toekomstbestendige
aansluiting aan te vragen kan efficiënt worden omgegaan met schaarse mensen, materieel,
materiaal en middelen. Voor de zomer wordt de Kamer hierover nader geïnformeerd in
een voortgangsbrief over laadinfrastructuur.
Nadat aan de voorwaarde is voldaan, kan met de toegekende middelen bij de eerste circa
15 van in totaal 230 verzorgingsplaatsen een «Stopcontact op Land» worden aangevraagd
en gerealiseerd.
Laadvoorziening Friese Waddenveren (€ 50 mln.)
Naast de elektrificatie van het wegverkeer, is het ook belangrijk om de juiste voorwaarde
te creëren dat ook andere modaliteiten geëlektrificeerd kunnen worden. Vanwege de
verlening van een nieuwe concessie ligt er een mooie kans om de veerboten naar de
Friese Waddeneilanden te elektrificeren. Om elektrificatie van deze veren mogelijk
te maken moeten er elektrische netaansluitingen en elektrische laadinfrastructuur
in de havens van de veerboten tussen de Friese Waddeneilanden en het vaste land gerealiseerd
worden in Harlingen, Vlieland, Terschelling, Holwert, Ameland en Lauwersoog. Met deze
aansluitingen kunnen de veerboten tussen de Friese Waddeneilanden en het vasteland
door de reders geëlektrificeerd worden. Zonder deze versterking van de laadinfrastructuur
kunnen de waddenveren niet emissievrij worden. In de nieuwe concessie voor de Friese
Waddenveren die in 2029 ingaat wordt elektrisch varen na realisatie van de laadinfrastructuur
mogelijk gemaakt.
Nieuwe aandrijflijnen luchtvaart (€ 20 mln.)
Waterstof- en elektrische vliegtuigen bieden kansen om de luchtvaart schoner en stiller
te maken. Ongeveer 75% van de vluchten vanaf Schiphol vindt plaats op routes tot 2.000 kilometer12. Een aanzienlijk deel hiervan zou in de toekomst vervangen kunnen worden door waterstof-
of elektrische vliegtuigen.
Nederland speelt een sterke rol in de ontwikkeling van waterstof- en elektrische vliegtuigen,
dankzij expertise in onder meer lichte materialen, nieuwe aandrijftechnologieën en
thermoplasten. De elektrische Pipistrel, een toestel voor 2 personen, vliegt al in
Nederland, waarmee ervaring wordt opgedaan met elektrisch vliegen. Tegelijkertijd
wordt, veelal in internationaal verband, gewerkt aan grotere toestellen. Nederlandse
bedrijven dragen hier ook aan bij. Dit biedt economische kansen.
Deze ontwikkelingen zijn positief, maar ook slechts een begin; de commerciële opschaling
vereist aanzienlijke investeringen in laad- en tankinfrastructuur, aanpassingen aan
operationele processen en veiligheidsprocedures. Om deze belemmeringen in beeld te
krijgen en aan te passen, zijn grootschaligere fieldlabs nodig. Het kabinet kiest
er daarom voor om 20 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het opzetten van fieldlabs
op luchthavens en het investeren in laad- en tankinfrastructuur, waarmee innovatie-infrastructuur
beschikbaar wordt gesteld voor de samenwerking tussen maakindustrie, kennisinstellingen,
luchthavens en luchtvaartmaatschappijen.
Voor de langere termijn is ook een voorstel voor de verdere opschaling van vliegtuigen
waterstof- en elektrische vliegtuigen uitgewerkt, als vervolg op de fieldlabs. Dit
voorstel wordt nu niet toegekend en zal, mede op basis van evaluatie van de fieldlabs,
opnieuw in eventuele nieuwe rondes worden ingediend bij het Klimaatfonds en worden
beoordeeld.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
B. Madlener
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Indieners
-
Indiener
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat