Brief regering : Voortgang innovatie emissiereductie duurzame veehouderij
28 973 Toekomst veehouderij
Nr. 263
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
In de Kamerbrief van 23 januari 2024 (Kamerstuk 28 973, nr. 254) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de voortgang met betrekking
tot «innovatie emissiereductie duurzame veehouderij». In deze brief is een aantal
toezeggingen gedaan om uw Kamer te informeren over de voortgang van onderzoek en ontwikkeling
en toepassing van technische innovaties gericht op emissiereductie en verschillende
onderwerpen die daaraan gerelateerd zijn.
De recente uitspraken van de Raad van State over intern salderen met ongebruikte stikstofruimte
van 18 december 2024 en de uitspraak in de civiele procedure Greenpeace over het stikstofbeleid
van 22 januari 2025, waarover uw Kamer is geïnformeerd op respectievelijk 19 december
2024 (Kamerstuk 35 334, nr. 326) en 22 januari 2025 (Kamerstuk 35 334, nr. 329) zijn ook relevant voor innovatie gericht op (ammoniak)emissiereductie in de veehouderij.
Bij Kamerbrieven van 24 januari 2025 en 14 februari 2025 (Kamerstukken 33 576, nr. 417 en Kamerstuk 35 334, nr. 332) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het instellen van de Ministeriële Commissie Economie
en Natuurherstel. Deze commissie is gericht op het uitwerken van en besluiten over
een concreet programma met als doel om Nederland van het slot te halen en perspectief
bieden aan de sectoren die zijn geraakt door de diverse uitspraken. Over de uitkomsten
van deze Ministeriële Commissie en de daaropvolgende besluitvorming in de ministerraad
wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Over de voortgang op een aantal onderwerpen rond onderzoek en ontwikkeling en toepassing
van technische innovaties gericht op emissiereductie kan ik uw Kamer op dit moment
wel informeren. Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris
van Openbaar Vervoer en Milieu, in vervolg op de Kamerbrief van 23 januari 2024 daarover.
Daarmee geef ik ook invulling aan de toezegging om de Kamer op regelmatige basis te
informeren over de stand van zaken rondom innovaties met betrekking tot de voormalige
«Rav-lijst'1,
2. Tot slot ga ik in deze brief in op de motie van de leden van der Plas en Graus (Kamerstuk
29 383, nr. 401) over een innovatief voerconcept voor varkens.
I. Voortgang aanpak belemmeringen toepassing emissiearme stalsystemen en technieken
De situatie is al eerder geschetst: agrarische ondernemers hebben emissiearme stalsystemen
en technieken nodig om (stikstof)emissie te beperken. Recent is dit ook weer bevestigd
met het rapport van Wageningen University and Research (WUR)3 dat in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is opgesteld. Met inzet van
zowel technische als managementmaatregelen is veel emissiereductie te bereiken. Om
die reductie daadwerkelijk te behalen moeten de randvoorwaarden, zoals voldoende zekerheid
over de werking, wel op orde zijn.
Wanneer de stikstofemissiereductie van emissiearme stalsystemen en technieken in de
praktijk onvoldoende zekerheid geeft over de depositie op Natura2000-gebieden op individueel
bedrijfsniveau, is het echter lastig hiervoor natuurvergunningen te verlenen. Dit
bemoeilijkt de toepassing van emissiearme stalsystemen en technieken in de praktijk,
omdat in de meeste gevallen een natuurvergunning nodig is om een stal te renoveren
of een nieuwe te bouwen. Dit vraagstuk is ook onderdeel van het werk van de Ministeriële
Commissie Economie en Natuurherstel. Het vraagstuk bestond ook al voor de in de inleiding
aangehaalde uitspraken en daarom ga ik hieronder nader in op de voortgang van de aanpak
die door het vorige kabinet in gang is gezet.
Toestemmingverlening Natura 2000-activiteiten
In de brief van 23 januari 2024 zijn de acties uiteengezet ten aanzien van toestemmingverlening
voor emissiearme stalsystemen en technieken.
Aanvullende voorschriften
Er is onderzocht of het opstellen van aanvullende voorschriften, die onder andere
zien op het onderhoud en het gebruik van emissiearme stalsystemen, opgenomen kunnen
worden in algemene regels of natuurvergunningen. Gebleken is dat de aanvullende voorschriften
die raken aan het updaten van de systeembeschrijvingen en de generieke eisen voor
stalbeoordeling, die toegevoegd gaan worden aan het Besluit activiteiten leefomgeving
(Bal), het beste meegenomen kunnen worden in het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling
(zie ook verderop in deze brief). Dit betreft onder andere een opleververklaring en
vereisten aan onderhoud. Bezien wordt of daarbovenop nog voorschriften in algemene
regels of natuurvergunningen nodig zijn.
Handreiking Passende Beoordeling
Er is gewerkt aan het opstellen van een Handreiking Passende Beoordeling die ondernemers
kan ondersteunen bij het opstellen van een dergelijke beoordeling bij de aanvraag
van een natuurvergunning als zij willen omschakelen naar een emissiearm stalsysteem
of techniek.
Over de resultaten van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief van
14 juni 2024 (Kamerstuk 29 383, nr. 414).
Inzetten van relevante informatie en ervaringen van betrokken partijen
Ik ben met provincies en techniekleveranciers in gesprek om oplossingsrichtingen te
bedenken om uit de impasse van de vergunningverlening voor Natura 2000-activiteiten
te kunnen komen. Deze actie wordt echter direct geraakt door de in de inleiding van
deze brief genoemde uitspraken. Als bij de natuurvergunningverlening voor emissiearme
stalsystemen en technieken gebruikt gemaakt wordt van intern salderen, dan geldt daarvoor
de vergunningplicht en zal op basis van een passende beoordeling aangetoond moeten
worden dat de natuur er niet op achteruit gaat. Ook geldt voor intern salderen het
additionaliteitsvereiste. Dat betekent dat de stikstofruimte waarmee wordt gesaldeerd,
aanvullend moet zijn op de stikstofreductie die nodig is voor de natuur.
Dit vraagstuk zal dan ook verder worden opgepakt binnen het spoor «Verkennen wat juridische
mogelijkheden zijn en wat er mogelijk is (te maken) in de vergunningverlening» van
de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel.
Programma Vernieuwing Sta/beoordeling
Binnen het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling werken de Ministeries van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur {LVVN) samen
met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan een nieuw stelsel van stalbeoordeling.
Dit is het stelsel dat gebruikt wordt om de prestatie van technieken voor het reduceren
van stalemissies van zowel ammoniak, fijnstof als geur te beoordelen. In het te vernieuwen
stelsel wordt de beoordeling van broeikasgasemissiereductie toegevoegd. Het beoogde
stelsel biedt een toetsingskader voor milieubelastende activiteiten en kan een basis
bieden voor toestemmingverlening van Natura 2000-activiteiten. Over de uitgangspunten
voor vernieuwing van het stelsel hebben de Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en
Milieu en ik uw Kamer op 19 december 2024 geïnformeerd (Kamerstuk 28 973, nr. 258).
In bovengenoemde Kamerbrief is onder meer aangegeven dat bij nieuwe systeembeschrijvingen
en eventueel het omzetten van de huidige systeembeschrijvingen van emissiearme stalsystemen
en technieken (die opgenomen zijn in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling)
ook aandacht zal zijn voor voorschriften die zien op de bouwfase, het onderhoud en
gebruik van emissiearme stalsystemen, en toezicht. Deze verbeteringen zullen een bijdrage
gaan leveren aan een betere borging van de werking van emissiearme stalsystemen in
de praktijk.
Nieuwe systematiek op basis van doe/voorschriften in combinatie met bedrijfsspecifiek
gemeten emissies
Samen met de provincies en andere partijen werken we aan het mogelijk maken van doelsturing
in de landbouw. Over de beoogde systematiek voor bedrijfsspecifieke emissienormen
voor stikstof en broeikasgassen heb ik uw Kamer op 14 februari jongstleden geïnformeerd
(Kamerstuk 35 334, nr. 331).
Als deelonderwerp binnen de totaalaanpak voor bedrijfsgerichte doelsturing lopen er
voor doelsturing op emissies uit stallen een aantal specifieke trajecten. De focus
ligt hierbij op dit moment op ammoniak en broeikasgassen. Het gaat hierbij om 1) de
ontwikkeling van stalmeetmethoden, 2) datagebruik en -uitwisseling en 3) juridische
aspecten. Deze drie aspecten zijn de bouwstenen die nodig zijn om het geheel van bedrijfsspecifieke
doelsturing voor de veehouderij met betrekking tot emissies naar de lucht vorm te
gaan geven. In de verdere ontwikkelingen worden ook de mogelijkheden voor geur en
fijnstof bezien.
Ad. 1 Ontwikkeling van stalmeetmethoden
Afgelopen jaar is een eerste versie van het emissiemonitoringsprotocol voor ammoniak
en methaan gepubliceerd4. Dit emissiemonitoringsprotocol is van belang voor betrouwbaar continu meten van
ammoniak- en methaanemissies uit stallen. De eerste versie was gericht op het meten
in dichte stallen met mechanische ventilatie. Op 25 november 2024 is een nieuwe versie
van het protocol gepresenteerd. Aan het protocol zijn nu het meten van open rundveestallen
(in geval de dieren continu op stal staan) en het continu meten van luchtwassers toegevoegd.
Voor een volgende versie wordt gewerkt aan een methode die gebruikt kan worden voor
het continu bemeten van stallen in geval melkvee wordt beweid en in geval varkens
en pluimvee een buitenuitloop hebben. Op die manier worden steeds meer staltypen op
deze wijze bemeetbaar. Aan de hand van het emissiemonitoringsprotocol kan een specifiek
meetplan voor een individuele stal worden gemaakt. Bij verdere ontwikkeling van het
emissiemonitoringsprotocol zal ook gekeken worden naar emissies van fijnstof en geur.
Daarnaast wordt op verschillende testlocaties (Agro innovatiecentrum De Marke voor
melkvee, de Hoeve voor varkens en pluimveehouder Van Beek voor pluimvee) gewerkt aan
het testen en (door)ontwikkelen van (sensor)meetsystemen voor ammoniak, methaan en
fijnstof. Het continu kunnen meten van emissies is ook relevant om de werking van
managementmaatregelen te kunnen gaan borgen.
Ad. 2 Datagebruik- en uitwisseling stalemissies
Ten behoeve van datagebruik- en uitwisseling over stalemissies heeft TNO in opdracht
van mijn ministerie richtlijnen opgesteld. Op 1 juli 2024 is het document «Richtlijnen
voor data-aanlevering emissiemonitoring veehouderij» gepubliceerd.5 Het doel van deze richtlijnen is het bieden van een handreiking voor betrouwbare
gegevensoverdracht tussen veehouders en bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht,
en handhaving binnen de context van een vergunning op basis van continu meten van
ammoniakemissies. Het betreft een eerste versie van een document voor dit onderwerp.
Bevoegde gezagen kunnen hier gebruik van maken als er in de praktijk veehouders aan
de slag gaan met continu meten. Op basis van ervaringen in de praktijk en de verdere
ontwikkelingen op gebied van continu meten van stalemissies kan het document te zijner
tijd geactualiseerd worden.
Ad 3. Juridische aspecten
Onder de Omgevingswet heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid een omgevingsvergunning
milieubelastende activiteit te verlenen met een emissieplafond waarbij met emissiemonitoring
op het bedrijf via continu meten aangetoond moet worden dat de veehouder onder het
plafond blijft.
Of emissiesturing op basis van een emissieplafond in het kader van de bedrijfsgerichte
doelsturing ook juridisch haalbaar is voor een omgevingsvergunning voor een Natura
2000-activiteit, zal de komende jaren uitgewerkt worden. Hiervoor wordt verdere ervaring
opgedaan, onder andere via het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame
veehouderij» (zie ook verderop in deze brief).
Het opdoen van kennis en ervaring in de praktijk is nodig om uiteindelijk toe te werken
naar het breder en integraler toe kunnen gaan passen van vergunningen op basis van
emissiemonitoring op bedrijfsniveau. In december 2024 zijn in de provincie Gelderland
de eerste twee vergunningen op basis van bovengenoemde aanpak verleend aan twee varkenshouders.
In deze vergunningen is een emissieplafond met daarbij een verplichting tot continu
meten van de ammoniakemissie opgenomen. Het is nu, gelet op de eerder in deze brief
aangehaalde uitspraken van de Raad van State, aan het bevoegd gezag om de vergunningen
al dan niet aan te passen aan de nieuwe jurisprudentie.
In januari 2024 heeft mijn ministerie een eerste landelijk symposium «bedrijfsspecifiek
meten stalemissies met sensoren» georganiseerd. Op 25 november 2024 is het tweede
symposium geweest. Dit was een goed bezocht symposium waar veel betrokken bij aanwezig
waren om de kennis en ervaring die wordt opgedaan rond bedrijfsspecifiek meten en
de daarbij behorende aspecten met elkaar te delen en te leren. Deze kennis en ervaring
betrek ik bij de verdere ontwikkeling van een nieuwe systematiek. Naast deze aspecten
zijn ook aspecten als haalbaarheid en betaalbaarheid van belang.
Voortgang en resultaten diverse onderzoeken
N/P-onderzoek
In juni 2023 is het onderzoek van Wageningen University & Research: «Schatting van
stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde
mest» samen met een beleidsreactie gepubliceerd.6 In dit onderzoek is de effectiviteit van brongerichte emissiearme stalsystemen onderzocht
voor melkvee, pluimvee en varkens. De conclusie van dit rapport is dat de gevonden
stikstofemissiereductie van alle onderzochte systemen afwijkt van de emissiereductie
die verwacht wordt op basis van de vastgestelde emissiefactoren (bijlage V van de
Omgevingsregeling, voorheen Rav-factor) voor die stalsystemen. Er vindt minder emissiereductie
plaats dan verwacht. Brongerichte emissiearme staltechnieken voor varkens en pluimvee
blijken minder stikstofemissie te reduceren dan dat de emissiefactor weergeeft, maar
er vindt wél emissiereductie plaats ten opzichte van een gangbare stal. De conclusie
voor melkvee is dat stallen met emissiearme vloeren nfet meer emissie reduceren dan
een gangbare stal. Op basis van dit rapport is besloten het wijzigen van de emissiefactoren
van emissiearme vloeren voor te bereiden, zie ook Kamerstuk 29 383, nr. 406.
Dit onderzoek is inmiddels herhaald met mestmonsters van de periode 2017 – 2022. Het
rapport «Stikstofverlies uit stallen op basis van stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde
mest – vervolgonderzoek 2017–2022» is bij deze brief gevoegd. Bij het eerste onderzoek
was alleen data beschikbaar tot en met 2020. Uit de analyse van de data over deze
langere periode blijkt dat het beeld uit het eerste onderzoek wordt bevestigd.
Bij melkveestallen met een emissiearme vloer is het stikstofverlies voor bijna alle
staltypen significant hoger dan verwacht op basis van de emissiefactoren.
Voor een aantal staltypen is de stikstofemissie zelfs significant hoger dan de emissie
uit een gangbare stal zonder emissiearme techniek. Uit het onderzoek komt naar voren
dat dit kan samenhangen met de slechte afvoer van urineplassen door dichtslibbende
groeven en sleuven en mogelijk slecht werkende mestschuiven. Bij slechte afvoer nemen
de emissies van een emissiearme vloer juist toe in verhouding tot bij de traditionele
roostervloeren, waar de afvoer makkelijker plaatsvindt.
De conclusie ten aanzien van de werking van de emissiearme vloeren voor melkvee, met
het werkingsprincipe als omschreven in dit onderzoek, is teleurstellend, maar helaas
niet nieuw. De uitkomsten van het vervolgonderzoek bevestigen de conclusie van het
eerdere onderzoek en daarmee de noodzaak voor de voorbereiding van de wijziging van
de emissiefactoren van emissiearme vloeren met dit werkingsprincipe, zoals hierboven
aangegeven. Het is belangrijk dat de emissiefactoren kloppen. Dit geeft immers duidelijkheid
aan veehouders en draagt bij aan het borgen van innovatie.
Ook bij stallen voor leghennen en vleesvarkens met een brongerichte emissiearme techniek
is bij vrijwel alle staltypen sprake van significant minder stikstofemissiereductie
dan verwacht. Stallen met emissiearme technieken met een lagere emissiefactor scoren
wel beter dan stallen met emissiearme technieken met een hogere emissiefactor, in
die zin bestaat er een relatie tussen de emissiereductie en de afgegeven emissiefactor.
Verder is er sprake van significante emissiereductie bij het merendeel van de brongerichte
emissiearme staltypen voor leghennen en vleesvarkens. Bij vleeskuikens presteren de
meeste brongerichte technieken beter dan de referentiestal, maar slechts één staltype
presteert significant beter. Bij de meeste brongerichte staltypen voor vleeskuikens
is dus geen sprake van significantie emissiereductie ten opzichte van een gangbare
stal. Aan de data valt verder geen trend in stikstofemissiereductie af te lezen voor
de onderzochte staltypen over de periode 2017 – 2022: over de diercategorieën heen
is er geen duidelijke afname of toename in stikstofemissiereductie waar te nemen.
Vooral de staltypen waarvan veel data beschikbaar is laten een stabiele stikstofemissiereductie
zien door de jaren heen.
De N/P-methode laat, naast tegenvallende resultaten, ook zien dat de werking van een
deel van de emissiearme technieken geverifieerd kan worden. Hier zal in de toekomst
op ingezet blijven worden. Hiervoor is het nodig dat innovatie versneld wordt en dat
de werking van technieken beter geborgd wordt. Daar worden ook stappen op gezet, waaronder
in het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling en in het Regieorgaan «Versnellen innovatie
emissiereductie duurzame veehouderij». In deze brief schets ik deze ook. Uit praktijkonderzoek
binnen onder andere het Programma Integraal Aanpakken7 blijkt dat ook managementmaatregelen potentie hebben om een belangrijke bijdrage
te leveren aan emissiereductie. De inzet van managementmaatregelen wordt in beide
trajecten daarom expliciet meegenomen. Daarbij blijft onderhoud en goed gebruik van
emissiearme stalsystemen en technieken van groot belang. Immers, juist bij goed onderhoud
en goed gebruik kan de potentie van deze systemen optimaal worden benut.
Onderzoek «Sta/emissie van ammoniak, methaan, lachgas, geur en PM10»
Onlangs is een rapport met de resultaten van praktijkmetingen in stallen afgerond,
met de titel: «Stalemissie van ammoniak, methaan, lachgas, geur en PMl0. Resultaten
van praktijkmetingen in stallen voor jongvee, blankvleeskalveren, rosévleeskalveren,
geiten, biggen, vleesvarkens en dragende zeugen». Dit rapport is bij deze brief gevoegd.
Tussen oktober 2018 en september 2023 is een meetonderzoek uitgevoerd om voor een
aantal referentiestalsystemen (dus stalsystemen zonder emissiebeperkende maatregelen)
de emissies van ammoniak (NH3), methaan (CH4) en lachgas (N2O) te bepalen. De ammoniak- en methaanemissie zijn via twee verschillende protocollaire
meetmethoden gemeten. Voor geiten en vleeskalveren zijn aanvullend de emissies van
geur en fijnstof bepaald. De ammoniakemissie was bij jongvee en geiten significant
hoger dan de huidige emissiefactoren voor deze referentiestalsystemen (bijlage V van
de Omgevingsregeling). Ook bij blankvleeskalveren zijn significant hogere emissies
gevonden en bij biggen juist lagere. De fijnstofemissie (PMlO) was bij vleeskalveren
significant lager dan de huidige emissiefactoren voor de referentiestalsystemen.
Om ervaring met meten met sensoren op te doen zijn, binnen dit project voor ammoniak
en methaan ook continue metingen met sensoren uitgevoerd. De continue metingen en
de protocollaire metingen verschilden niet significant van elkaar. Het verschil tussen
de protocollaire metingen en de continue metingen was lager dan 10 procent en in de
meeste gevallen lager dan 5 procent. Dit is een zeer kleine marge, wat de continue
metingen met sensoren een betrouwbaar alternatief maakt. Voor vleeskalveren (zowel
blank als rosé) is het procentueel verschil tussen beide methoden echter hoger dan
10 procent. De ervaringen met metingen zoals in dit onderzoek opgedaan zijn door WUR
meegenomen in het emissiemonitoringsprotocol door WUR dat eerder in deze brief is
genoemd. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Ministerie van IenW aan de Technische
Adviespool (TAP, RVO) advies gevraagd of de referentiewaarden van kalveren en geiten
herzien zouden moeten worden. Op basis van het advies van de TAP zal de staatsecretaris
van Openbaar Vervoer en Milieu een besluit nemen over mogelijke aanpassing van de
referenties. Wanneer er sprake is van het herzien van de referenties, zal dit alleen
impact hebben op nieuwe omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten,
niet op bestaande vergunningen.
II. Ondersteuning en versnelling van innovatie
In deze paragraaf schets ik wat we doen om innovatie te versnellen en te ondersteunen.
Voortgang van het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij»
Het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij» (hierna:
Regieorgaan) is op 4 december 2023, met het ondertekenen van het convenant door rijk,
provincies, diersectoren en maatschappelijke organisaties, van start gegaan. Doelstellingen
van het convenant zijn 1) ontwikkelen van doorbraakinnovaties voor emissiereductie
in de veehouderij en 2) zich gezamenlijk in te spannen om belemmeringen in regelgeving
aangaande doorbraakinnovaties in de veehouderij te adresseren en te helpen oplossen,
en te adviseren over een regelgeving- en toetsingssysteem voor doelsturing op emissies
met een borgingssystematiek onder andere op basis van sensor- en datasystemen.
In 2024 is gestart met de uitwerking van de afspraken die in het convenant zijn gemaakt.
Mijn ambtsvoorganger heeft een programmabureau aangesteld voor de uitvoering van dit
convenant en ook en een onafhankelijke voorzitter.
Het Regieorgaan is inmiddels operationeel. Op 8 november 2024 heeft ook een eerste
bestuurlijk overleg onder mijn voorzitterschap plaatsgevonden. In de afgelopen periode
is onder andere gewerkt aan een beoordelingskader voor doorbraakinnovaties en aan
een verkenning van (combinaties van) financieringsstromen met een publiek en privaat
karakter, waarbij staatssteun-technische aspecten en risicodraging van de individuele
veehouder worden meegenomen. Ook is in dit bestuurlijk overleg de ambitie uitgesproken
om te komen tot 15 tot 20 pilots met continu meten in relatie tot de vergunningverlening
om te bezien of dit een route is om de natuurvergunningverlening los te trekken (zie
ook eerder in deze brief). Ik heb de voorzitter van het Regieorgaan gevraagd dit op
te pakken.
Eerder is de Kamer geïnformeerd over de versnellingsaanpak «Mest, stallen en emissies»
van de zes zandprovincies en vijf veehouderijsectoren, die vooruitlopend op de start
van het Regieorgaan gestart is. Het Ministerie van LVVN draagt ook bij aan de financiering
van de aanpak. Met een wijziging van de eerder verleende SPUK heb ik in 2024 middelen
voor een aantal specifieke pilots beschikbaar gesteld.
Subsidiemodules bronqerichte verduurzaming stal- en manaqementmaatreqelen8
De innovatiemodule van de Sbv is in 2020 geïntroduceerd om het ontwikkelen en bemeten
van nog niet bewezen innovatieve integrale, brongerichte maatregelen die de uitstoot
verminderen van zowel broeikasgas- als andere emissies te bevorderen. In de Kamerbrief
van 23 januari 2024 (Kamerstuk 28 973, nr. 254) is ingegaan op de aanbevelingen die RVO heeft gedaan voor zowel huidige als nieuwe
projecten, naar aanleiding van de inventarisatie van knelpunten die gedurende de uitvoering
van de innovatieprojecten wordt ervaren. De aanbevelingen van RVO zagen onder andere
op het bieden van de mogelijkheid om de projectduur te verlengen van 5 naar maximaal
7 jaar, het onderzoeken wat het draagvlak is voor een solidariteitsfonds en op het
onderzoeken of de verleende subsidiebedragen gecorrigeerd kunnen worden voor de prijsstijgingen
die vanaf het moment van de eerste subsidieverleningen hebben plaatsgevonden.
RVO heeft de penvoerders en intermediairs van de lopende projecten inmiddels in kennis
gesteld van de mogelijkheid om de projectduur te verlengen tot maximaal 7 jaar. Voor
wat het onderzoeken van het draagvlak voor een solidariteitsfonds betreft, kan ik
melden dat er in de sector inderdaad behoefte is aan een vorm van risicoafdekking
van kapitaalintensieve innovaties op agrarische bedrijven en die tot uitvoering komt
indien de innovatie (deels) als niet succesvol wordt vastgesteld en dus niet de verwachte
emissiereductie behaalt. Zoals hierboven ook aangegeven, wordt binnen het Regieorgaan
momenteel nader verkend hoe een dergelijke risicoafdekking voor de veehouder vormgegeven
zou kunnen worden.
Ook heb ik onderzocht of de verleende subsidiebedragen gecorrigeerd kunnen worden
voor prijsstijgingen. Gebleken is dat een dergelijke correctie juridisch niet mogelijk
is.
Allereerst is een dergelijke ophoging van de subsidiebedragen en/of het subsidieplafond
na subsidieverlening ongewenst, omdat dit zou betekenen dat de spelregels gedurende
een subsidietraject worden aangepast. Ook is een dergelijke ophoging van de subsidiebedragen
na subsidieverlening onmogelijk, omdat een ophoging van het subsidieplafond niet meer
mogelijk is. Daarnaast is een ophoging van het subsidiebedrag in strijd met artikel
7, vijfde lid, van de Groepsvrijstellingsverordening landbouw. De staatssteunregels
lijken niet te voorzien in mogelijkheden om subsidiebedragen te indexeren na de subsidieverlening.
Naast de innovatiemodule kent de Sbv ook een investeringsmodule. Tussen 21 oktober
2024 en 8 januari 2025 konden veehouders in de doelgroep aanpak piekbelasting subsidie
aanvragen voor investeringen in technieken die bijdragen aan de reductie van de emissie
van ammoniak uit stallen. Er zijn 36 aanvragen ingediend, waarvan 12 voor melkvee,
18 voor varkens en 6 voor vleeskalveren. RVO beoordeelt momenteel de aanvragen.
Verder vindt er momenteel vindt een beleidsevaluatie van de Sbv-regeling plaats. Na
afronding van de beleidsevaluatie zal ik uw Kamer over de uitkomsten ervan informeren.
III. Update bronmaatregel stalmaatregelen
In de Kamerbrief over stikstofemissiereductie van 29 november 2024 (Kamerstuk 35 334, nr. 323) is onder andere ingegaan op staand beleid ten aanzien van stikstofemissiereductie.
Er zijn al veel maatregelen in gang gezet die de komende tijd tot een daling van de
stikstofuitstoot leiden. Sinds 2020 wordt invulling gegeven aan het Programma Stikstofreductie
en Natuurverbetering (Psn) via onder andere de bronmaatregelen binnen de sectoren
mobiliteit, industrie, landbouw en bouw, alsmede de natuurherstelmaatregelen via het
Programma Natuur.
Een van de bronmaatregelen voor de landbouw is de bronmaatregel «stalmaatregelen».
Deze ziet toe op de aanscherping van de emissiegrenswaarden voor ammoniak uit nieuwe
stallen per 2025 en voor bestaande stallen met een overgangstermijn. Daarbij was ook
financiële ondersteuning voorzien voor het doen van de benodigde stalaanpassingen.
Deze maatregel heeft in de uitwerking door diverse redenen, zoals ook geschetst in
paragraaf I van deze brief, vertraging opgelopen. Via de voortgangsrapportages «implementatie
bronmaatregelen'9 is de Kamer daar eerder over geïnformeerd.
De aanpak van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel bevat ook «een programma
van maatregelen gericht op geborgde daling van stikstofemissie en geborgd natuurherstel-
en verbetering». In dat kader bezie ik hoe de verdere uitwerking van bovengenoemde
bronmaatregel vormgegeven kan worden. Daarbij is de samenhang met de bedrijfsspecifieke
emissiedoelen voor stikstof relevant.
Zoals ik hierboven al aangaf, heeft uw Kamer een separate brief over de beoogde systematiek
voor bedrijfsspecifieke emissienormen voor stikstof en broeikasgassen ontvangen. Verder
zijn de in paragraaf I van deze brief genoemde stappen rond de prestaties van technieken
en de natuurvergunningverlening randvoorwaardelijk.
Hiermee wordt ook de toezegging van de Staatssecretaris van IenW, om de Tweede Kamer
te informeren over de voortgang van de aanscherping van emissiegrenswaarden, nadat
overleg met de sector heeft plaatsgevonden, afgedaan (TZ14747).
IV. Overig
Motie-Van der Plas en Graus (Kamerstuk 29 383, nr. 401)
Met de motie van de leden Van der Plas en Graus wordt de regering verzocht te onderzoeken
hoe van het innovatieve voerconcept voor varkens van de familie Van Gorp een pilot
is te maken, zodat met eigen financiering gewerkt kan worden aan juridische borging.
Mijn ambtsvoorganger heeft onderzoek in gang gezet om zo inzicht te krijgen in het
reductiepotentieel en het werkingsprincipe van het innovatieve voerconcept. Ook is
in het onderzoek in beeld gebracht welke nadere onderzoeken gedaan kunnen worden om
de werking van het concept verder te onderbouwen. Het rapport is afgerond en heb ik
aan de familie van Gorp aangeboden. Met dit onderzoek heb ik de familie Van Gorp gefaciliteerd
om zelf verder te gaan met hun voerconcept. Hiermee beschouw ik de motie van de leden
Van der Plas en Graus als afgedaan.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur